• No results found

Van 'honest broker' tot Zivilmacht. West-Duitse Turkijepolitiek, 1974-1982

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van 'honest broker' tot Zivilmacht. West-Duitse Turkijepolitiek, 1974-1982"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van ‘honest broker’ tot Zivilmacht

West-Duitse Turkijepolitiek, 1974-1982

Viggo Schriever 10529292 viggo.schriever@student.uva.nl Masterscriptie Duitslandstudies

Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam Begeleider: dr. Hanco Jürgens

Tweede lezer: dr. Willem Melching 29 mei 2019

(2)

1 Inhoudsopgave

Inleiding 2

1. De Bondsrepubliek als ‘honest broker’ in het Cyprusconflict 9

Turkse invasie en West-Duits initiatief 10

Bondsrepubliek vervangt Verenigde Staten 13

Bemiddelaar Genscher 15

Schmidt in Ankara 19

Verkiezingen, binnenlandse problemen en de weg naar een oplossing 21

De-escalatie, maar geen oplossing 22

2. Hoe het revolutiejaar 1979 de posities van de Bondsrepubliek en Turkije binnen de

NAVO veranderde 26

Initiatief van Schmidt 28

Tussen West en Oost 31

Schmidt, leider van het Westen 35

Veranderende prioriteiten 37

3. De Bondsrepubliek als opkomende Zivilmacht in West-Europa 40

Spanningen tussen West-Europa en Turkije 41

West-Duitse steun continueert in 1981 43

Breuk tussen West-Europa en Turkije 46

Amerikaans beleid richting Turkije 49

Steun voor een Turkse democratie 51

Conclusie 56

Primaire bronnen 61

(3)

2 Inleiding

Na de Tweede Wereldoorlog vormden de Westbindung van Konrad Adenauer en de Ostpolitik van Willy Brandt lange tijd het West-Duitse buitenlandse beleid. De conservatieve

christendemocraat Adenauer zocht de aansluiting bij het Westen, door onder meer te

integreren in internationale organisaties als de Europese Gemeenschappen (EG) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Vooral de relatie met de Verenigde Staten was voor de veiligheid van de Bondsrepubliek en West-Europa essentieel. Ook de progressieve sociaaldemocraat Willy Brandt was hiervan overtuigd, maar zou daarnaast toenadering tot Oost-Europa en de invloedssfeer van de Sovjet-Unie zoeken. De bestaande narratieven over de buitenlandse politiek van Bonn tijdens de Koude Oorlog hebben voornamelijk betrekking op de West-Duitse positie tussen de VS en de Sovjet-Unie. Brandts opvolger en partijgenoot Helmut Schmidt was veel meer een trans-Atlanticus, maar trachtte tevens goede banden met het Oosten te onderhouden. Onder leiding van de liberale vicekanselier en minister van Buitenlandse Zaken Hans-Dietrich Genscher trad de Bondsrepubliek meer naar buiten met een assertief buitenlandbeleid op het wereldtoneel waar de twee grotere spelers de rollen leken te bepalen.1

Dit rollenspel tijdens de Koude Oorlog wordt in de internationale betrekkingen in de regel beschouwd vanuit een realistisch of neorealistisch oogpunt. Beide stromingen gaan in de eerste plaats uit van de machtspositie die een land heeft in het internationale systeem.

Politicoloog Volker Rittberger kenschetst de neorealistische visie op de buitenlandse politiek door het gebruik van ‘soft power’, in plaats van de ‘hard power’ waar de realistische stroming vanuit gaat. Bij ‘soft power’ kan gedacht worden aan culturele uitwisseling en politieke dialoog, terwijl ‘hard power’ meer betrekking op militaire macht heeft. In de bipolaire wereld van de Koude Oorlog maakten de twee supermachten de dienst uit en opereerden hun

afhankelijke bondgenoten in de schaduw. Het West-Duitse buitenlandse beleid tijdens de Koude Oorlog vertoonde kenmerken die de neorealistische visie bevestigen. In het bijzonder vanwege de dependentie die het land had ten opzichte van de Verenigde Staten.2 Dit

bondgenootschap betekende ook dat de Bondsrepubliek geregeld in dienst van de VS optrad. Bonn verwierf zo in verschillende conflicten de rol van onafhankelijke bemiddelaar, ofwel

1 Helga Haftendorn, Sicherheit und Entspannung. Zur Außenpolitik der Bundesrepublik Deutschland 1955-1982

(Baden Baden 1983) 49-55.

2 Volker Rittberger, German foreign policy since unification. Theories and case studies (Manchester 2001) 38 en

(4)

3

‘honest broker’. Niet alleen in conflicten tussen de VS en de Sovjet-Unie, maar ook tussen Israël en diens Arabische vijanden of tussen Turkije en Griekenland. Door als ‘honest broker’ op te treden, kon het land zich profileren als een trouwe bondgenoot en tegelijkertijd als een natie die internationale problemen vreedzaam wilde oplossen. Bovendien trachtte de

Bondsrepubliek aan de hand van de ‘soft power’ invloed te krijgen in de internationale betrekkingen.

Onder de pragmatische Schmidt zou het land vaker als de bemiddelaar optreden dan voorheen. De Bondsrepubliek gold echter als een volgzame bondgenoot van de VS en was vanwege de geopolitieke ligging van groot belang voor de NAVO. Turkije was eveneens al lange tijd een trouwe medestander van de VS en was vanwege de geografische ligging van strategisch belang voor de NAVO. Bonn en Ankara waren bovendien onderling nauw verbonden door politieke, economische en culturele banden. Sinds de jaren zestig fungeerde de Bondsrepubliek als belangrijkste handelspartner voor Turkije. Bovendien vestigden vele Turkse arbeidsmigranten zich vanaf de jaren zestig in de Bondsrepubliek. Deze motieven zijn bij elkaar de aanzet geweest om dit onderzoek te focussen op de West-Duitse verhoudingen met Turkije tijdens de ambtsperiode van Helmut Schmidt (1974-1982). Daarbij wordt beschreven hoe juist deze verhoudingen Bonn als politieke speler op de kaart hebben gezet.

Voor de bewegingsruimte van de Bondsrepubliek was het essentieel dat de Koude Oorlog zo ‘koud’ mogelijk was, een periode van détente. Zo zou mede het beleid ten opzichte van de DDR het best tot zijn recht komen. Door een gevoel van veiligheid te creëren zou het totalitaire regime de teugels laten vieren en zou een vereniging van beide landen tot de mogelijkheden moeten horen. De diplomatie waarbij Bonn open stond voor de dialoog met het Oosten, zou ‘Genscherisme’ genoemd worden: de Bondsrepubliek was wel onderdeel van het Westen, maar volgde niet altijd de koers van het Westen. Daarmee gaf de Bondsrepubliek enige ruimte aan de Sovjet-Unie, zonder die van het Westen te beperken. Door lichte

toenadering tot Moskou te zoeken in het belang van vrede, détente en verantwoordelijkheid, kon Bonn tegelijkertijd invloed verwerven in het westerse beleid. Oorspronkelijk had correspondent John Vinocur van The New York Times de term ‘Genscherism’ in 1980 als scheldwoord geïntroduceerd.3 Hij stelde dat Genscher de eisen van de Sovjet-Unie te veel nakwam. Andere critici namen deze sarcastische benaming over. Pas na de Koude Oorlog kreeg de term een positieve connotatie. Overigens was Genscher, ondanks de toenadering tot

3 Helga Haftendorn, ‘Hans-Dietrich Genscher und Amerika’, in: Hans-Dieter Lucas (red.), Genscher,

(5)

4

Moskou, ervan overtuigd dat de Sovjet-Unie invloed probeerde uit te oefenen op West-Europa om de regio los te weken van de VS. Dat zou uiteraard tegen de uitgangspunten en invloed van de NAVO ingaan. Genschers handelen was naar zijn optiek louter in het belang van de veiligheid van de Bondsrepubliek en Europa.4

Dit Genscherisme was een onderdeel van het rolconcept dat de Bondsrepubliek zou aannemen in de buitenlandse politiek. Bonn probeerde door middel van diplomatie militair ingrijpen te voorkomen. Politicoloog Hanns Maull, meent dat de Bondsrepubliek, evenals Japan, als een Zivilmacht andere landen trachtte te ‘civiliseren’. De term ‘civil power’ werd al begin jaren zeventig geïntroduceerd door François Duchêne om de macht van de Europese Gemeenschappen te omschrijven, maar Maull betrekt deze voornamelijk op het verenigde Duitsland. Het rolconcept Zivilmacht was echter ook al terug te zien in de West-Duitse buitenlandse politiek voor de Duitse vereniging van 1990. Daarbij draaide het civiliseren in feite om de verspreiding van democratische normen en bescherming van mensenrechten. ‘Macht’ was hiervoor het sleutelwoord: om te kunnen civiliseren was macht in de vorm van kapitaal nodig. Dankzij de strategische militaire afhankelijkheid van de VS, kon Bonn zich richten op economische groei. Door te integreren in internationale instituten zoals de EG en de NAVO, toonde de regering bovendien bereidheid om soevereiniteit te delen. Zo werd tevens een Alleingang voorkomen. Tegelijkertijd ontleende de Bondsrepubliek macht aan de reeds genoemde ‘zachte’ invloed door culturele uitwisseling en politieke dialoog met andere landen. Met behulp van deze manier van optreden ontwikkelde het land zich steeds meer tot een invloedrijke natie.5

Volgens Hans Kundnani, die herhaaldelijk verwijst naar Maull, was het handelen van Bonn geen teken van onbaatzuchtigheid, maar moet het gezien worden als de beste manier om de eigen buitenlandse ambities en doelstellingen te bereiken.6 Ook politicoloog James

Sperling bevestigt deze strategie om de eigen doelen te bereiken. Sperling omschrijft deze strategie als de West-Duitse ‘cheque book diplomacy’.7 De Bondsrepubliek probeerde zo invloed te vergaren aan de hand van economische samenwerking. Onder de genoemde doelstellingen vielen bijvoorbeeld de verspreiding van democratische normen en de

4 Josef Joffe, ‘The secret of Genscher’s staying power. Memoirs of a ‘Slippery Man’, Foreign Affairs 77 (1998)

afl. 1, 148-154.

5 Hanns Maull, ‘Reflective, hegemonic, geo-economic, civilian …? The puzzle of German power’, German

Politics 27 (2018) 460-478, aldaar 461-465.

6 Hans Kundnani, The paradox of German power (Londen 2014) 25.

7 James Sperling, ‘German foreign policy after unification. The end of cheque book diplomacy?’, West European

(6)

5

bescherming van mensenrechten. Daarnaast kaartte Genscher problemen aan die tot dan toe niet als relevante thema’s voor de buitenlandse politiek werden gezien. Hij populariseerde thema’s uit de wetenschap en het maatschappelijke debat, zoals milieuproblematiek, en maakte ze een onderwerp van de internationale politiek. Hoogleraar in Europese Studies Wolfram Kaiser stelt dat Genscher, als tegenhanger van de nucleaire machten, zich op deze manier kon profileren als ‘agenda setter’.8

Waar de meeste studies, ook bovenstaande, veel meer de nadruk leggen op de relaties met de VS of Sovjet-Unie, richt dit onderzoek zich op de betrekkingen met Turkije. De vraag of de Bondsrepubliek daarbij als Zivilmacht optrad staat centraal. Tot nog toe is betrekkelijk weinig over de verhoudingen met Turkije geschreven. In de wetenschappelijke literatuur over de Koude Oorlog, worden deze verhoudingen dikwijls slechts in enkele zinnen beschreven. Zo ook in het overzichtswerk van Wolfgang Jäger en Werner Link, waarin zij de binnenlandse en buitenlandse politiek onder bondskanselier Schmidt en vicekanselier Genscher

uiteenzetten.9 De auteurs benoemen de bemiddelende positie van de Bondsrepubliek tussen de

VS en de Sovjet-Unie en tussen Israël en verschillende Arabische landen. Dezelfde rol schrijven zij toe aan de Bondsrepubliek in de conflicten tussen Turkije en Griekenland. Bovendien gaan de auteurs in op de traditionele politieke en economische binding tussen Turkije en de Bondsrepubliek, vanwege de aanwezigheid van de vele Turkse ‘gastarbeiders’ in de Bondsrepubliek en het gegeven dat Bonn in de jaren zeventig als belangrijkste

handelspartner van Ankara opereerde.10

Behalve de wetenschappelijke literatuur over de buitenlandse politiek van Bonn tijdens de Koude Oorlog, nemen de laatste decennia ook de publicaties over de Turkse politieke geschiedenis toe. Veelal zijn deze geschreven door westerse auteurs en gaan zij voornamelijk in op de Turkse relaties met het Westen. De meest vooraanstaande werken over het Turkse buitenlandse beleid van de twintigste eeuw zijn gepubliceerd door de Duitse islamoloog Udo Steinbach.11 Hierin beschrijft Steinbach de positie van Turkije tussen de Sovjet-Unie, het Midden-Oosten en het Westen. Tevens benoemt de islamoloog de

8 Wolfram Kaiser, ‘“Weltordnung der Partnerschaft”. Genschers Ansätze einer westdeutschen Globalpolitik

1974-1982’, in: Hans-Dieter Lucas (red.), Genscher, Deutschland und Europa (Baden Baden 2002) 201-221, aldaar 207-208.

9 Wolfgang Jäger en Werner Link, Republik im Wandel 1974-1982. Die Ära Schmidt (Stuttgart 1987). 10 Ibidem, 325-327 en 425.

11 Udo Steinbach, Kranker Wächter am Bosporus. Die Türkei als Riegel zwischen Ost und West (Würzburg

1979) en Udo Steinbach, Die Türkei im 20. Jahrhundert. Ein schwieriger Partner Europas (Bergisch Gladbach 1996).

(7)

6

veranderende houding van het land ten opzichte van de verschillende regio’s. Hij onderstreept vooral de Turkse blik op het Westen en het belang van de Turkse betrekkingen met de NAVO en de EG. Bovendien beschrijft Steinbach de ‘bijzondere relatie’ die Duitsland en Turkije al sinds het eind van de achttiende eeuw hebben.

Om een bijdrage te leveren aan de historiografie van dit onderwerp zijn voor dit

onderzoek zijn in de eerste plaats correspondenties, notulen en notities van Schmidt, Genscher en andere vertegenwoordigers van het West-Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken

geraadpleegd. Deze zijn per jaar gebundeld in de Akten zur Auswärtigen Politik der

Bundesrepublik Deutschland 1974-1982. Hierin zijn onderlinge gesprekken opgenomen, maar ook onderhandelingen en ontmoetingen met afgevaardigden van andere staten. Tevens zijn diverse artikelen in West-Duitse en Amerikaanse media bestudeerd. Niet alleen is dit van belang voor de tijdsgeest van de Koude Oorlog, maar ook voor een beter inzicht in de Turkse binnenlandse situatie die in de jaren zeventig gekenmerkt werd door politieke chaos. Vooral in Der Spiegel zijn tussen 1974 en 1982 veel artikelen en interviews verschenen die de verhoudingen tussen de Bondsrepubliek en Turkije goed weergeven. Deze artikelen zijn vooral gebruikt ter achtergrondinformatie om de West-Duitse politiek te contextualiseren. Bovendien geven ze een goed beeld van de maatschappelijke inbedding van het beleid. The New York Times wordt in dit onderzoek voornamelijk aangehaald om de Amerikaanse politiek te schetsen.

Schmidts Turkijepolitiek was grofweg in drie periodes te verdelen. De eerste periode besloeg de jaren tussen 1974 en 1978, waarin het Cyprusconflict tussen Turkije en

Griekenland zijn climax bereikte en de Bondsrepubliek een bemiddelende positie had. Het eerste hoofdstuk van dit onderzoek gaat over de rol van de Bondsrepubliek in dit conflict en de nieuwe positie die het land daardoor kreeg in de NAVO. Het tweede hoofdstuk heeft betrekking op het ‘revolutiejaar 1979’. In dat jaar vonden wereldwijd uiteenlopende

gebeurtenissen plaats die de internationale politiek definitief veranderden. Zo zette de NAVO de Sovjet-Unie onder druk met het NAVO-dubbelbesluit, opende China de economische markt voor het buitenland, werd Margaret Thatcher premier van het Verenigd Koninkrijk, viel de Sovjet-Unie Afghanistan binnen en werd Saddam Hoessein president van Irak. Maar bovenal transformeerde Iran in een sjiitische theocratie. Van de door Bonn geprefereerde détente leek zo weinig meer over. Als gevolg van die verschillende gebeurtenissen veranderen de posities van de Bondsrepubliek en Turkije in de NAVO. Dit bondgenootschap sloeg vanaf september 1980 compleet om. Het derde hoofdstuk onderzoekt de onderlinge verhoudingen

(8)

7

na de Turkse coup van 1980 tot aan het abrupte einde van Schmidts ambtstermijn twee jaar later. Gedurende de drie periodes speelden tevens de verhoudingen tussen Bonn en

Washington een grote rol, zowel op de achtergrond als op de voorgrond. Uit deze scriptie moet blijken in hoeverre Schmidt en Genscher, dankzij de betrekkingen met Turkije, de Bondsrepubliek in relatief korte tijd wisten te positioneren van ‘honest broker’ tot Zivilmacht.

Het eerste hoofdstuk richt zich op de West-Duitse rol in het Cyprusconflict tussen Turkije en Griekenland. In juli 1974 vond op Cyprus een pro-Griekse staatsgreep plaats, waarna Turkije het eiland binnenviel. Zowel Griekenland als Turkije was lid van de NAVO en trachtte lid te worden van de EG. Omdat ze beide tot de westerse alliantie behoorden, was het voor de veiligheid ook essentieel dat er geen oorlog zou uitbreken tussen deze

aartsrivalen. Tegelijkertijd diende verdere invloed vanuit de Sovjet-Unie te worden

tegengegaan in deze twee landen met een grote communistische beweging. Volgens Genscher was het noodzakelijk om een diplomatieke rol te vervullen in overleg met vertegenwoordigers van beide partijen, zeker nadat de VS de handen ervan af hadden getrokken. Omdat de VS een vacuüm achterlieten, kon de Bondsrepubliek zich opwerpen als de reeds genoemde ‘honest broker’, om het conflict op vreedzame wijze te beslechten. Zo leidden het Cyprusconflict en Amerikaans embargo tot een nieuwe positie voor de Bondsrepubliek in de NAVO. De term ‘ehrliche Makler’ was tijdens het Congres van Berlijn in 1878 geïntroduceerd door de Duitse rijkskanselier Otto von Bismarck om een conflict tussen Rusland en Oostenrijk-Hongarije te beslechten. Om in deze rol te kunnen optreden voldeed Bismarck aan twee belangrijke voorwaarden: hij was een bondgenoot van beide landen en hij was onpartijdig in dit conflict. Onpartijdigheid moet niet verward worden met desinteresse van de neutrale derde partij. Een vreedzame oplossing was namelijk ook van belang voor de Duitse en Europese veiligheid.12 Voor de positie van de Bondsrepubliek in dit Cyprusconflict is de term ‘honest broker’ opnieuw relevant. Het land wist daardoor tevens een grotere politieke rol te spelen op het westerse toneel.

Deze scriptie wil ook inzicht geven in de grote veranderingen die plaatsvonden binnen de internationale verhoudingen tussen 1974 en 1982. In die periode 1979 mogelijk het jaar met de meeste wereldwijde omwentelingen. Het tweede hoofdstuk van dit onderzoek is gericht op de nieuwe posities van de Bondsrepubliek en Turkije in de NAVO. Na de opheffing van het embargo in 1978 vonden er wereldwijd ontwikkelingen plaats die ertoe

12 Michael Singh, ‘The United States as an honest broker’, Website The Washington Institute; beschikbaar op: https://www.washingtoninstitute.org/policy-analysis/view/the-united-states-as-an-honest-broker.

(9)

8

bijdroegen dat Turkije van groot belang werd voor de NAVO. Aanvankelijk was Iran de meest vooraanstaande westerse bondgenoot in het Midden-Oosten, maar transformeerde in 1979 tot een sjiitische theocratie.13 Voornamelijk vanwege de machtsgreep van Saddam Hoessein in Irak en de Russische inval in Afghanistan groeide een socialistisch en antiwesters gedachtegoed in het Midden-Oosten. Turkije werd, samen met Pakistan, gezien als laatste bondgenoot aan de zuidoostflank van de NAVO. Om die geopolitieke positie te versterken, besloten de leiders van de NAVO-lidstaten een aanzienlijk bedrag aan die resterende bondgenoten te verstrekken. De plannen hiervoor werden in januari 1979 tijdens een

conferentie op Guadeloupe samengesteld door Schmidt en de leiders van de VS, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Als voormalig minister van Defensie en Financiën had Schmidt de nodige kennis op dit gebied. Voor het eerst na de Tweede Wereldoorlog kreeg de

Bondsrepubliek, onder Amerikaanse druk, een leidende rol. Historicus Frank Bösch beschrijft deze conferentie in zijn publicatie over 1979, maar besteedt nagenoeg geen aandacht aan de nieuwe rol van Turkije of de Bondsrepubliek in deze context.14

Nadat de kosten voor het hulpprogramma waren verdeeld, greep het Turkse leger in september 1980 echter opnieuw de macht. De financiële steun die ook bedoeld was om democratie te beschermen, kwam zo in handen van een militair regime. Waar de leiders van de NAVO-landen Turkije eerst nog als een belangrijke bondgenoot zagen, veranderde deze visie tot het standpunt dat het land een gevaar voor de organisatie kon worden. Het derde hoofdstuk onderzoekt welke nieuwe rol de Bondsrepubliek aan nam in de internationale betrekkingen, om zo invloed uit te oefenen op het Turkse regime aangaande de democratie en mensenrechten. Behalve Schmidt weigerden de meest andere West-Europese regeringsleiders nog langer steun te verlenen aan Turkije. De West-Duitse houding ten aanzien van Turkije zou echter ook worden bijgesteld. Opnieuw nam de Bondsrepubliek het initiatief in de West-Europese diplomatie met Turkije. Terwijl de betrekkingen met Turkije verhardden,

ontstonden er spanningen met de VS. Sinds het aantreden van president Ronald Reagan was de blik van de VS op de omgang met dictaturen drastisch omgeslagen. Deze spanningen droegen bij aan een meer zelfstandig West-Duits buitenlands beleid. Alles overziend biedt deze scriptie een uitgebreide analyse van de veranderende rol van de Bondsrepubliek in de internationale betrekkingen, aan de hand van de betrekkingen met Turkije.

13 Frank Bösch, Zeitenwende 1979. Als die Welt heute begann (München 2019). 14 Ibidem, 58.

(10)

9

1. De Bondsrepubliek als ‘honest broker’ in het Cyprusconflict

Onder Willy Brandt zocht de Bondsrepubliek meer dan voorheen toenadering tot Oost-Europa en positioneerde zich zo meer tussen het Westen en Oosten. Tijdens de ambtstermijn van Helmut Schmidt bouwde de regering deze positie uit tot een soort ‘honest broker’. De Bondsrepubliek trad op als een min of meer onpartijdige bemiddelaar op bij internationale conflicten. Die positie had het land eerder gehad, maar ontwikkelde zich sterk in de jaren zeventig, toen de relaties tussen de aartsrivalen Turkije en Griekenland een dieptepunt

bereikten. Deze spanningen spitsten zich voornamelijk toe op twee thema’s: het eiland Cyprus en de territoriale wateren in Egeïsche Zee. Door een pro-Griekse staatsgreep op Cyprus in juli 1974 werden de verhoudingen definitief op scherp gezet. Maar de gevolgen van deze coup waren in die periode amper te overzien voor zowel Griekenland en Turkije, als de Europese Gemeenschappen. Dit hoofdstuk richt zich op de rol van de Bondsrepubliek in dit

Cyprusconflict tussen Turkije en Griekenland halverwege de jaren zeventig. Hieruit moet blijken in hoeverre de positie van de Bondsrepubliek binnen de westelijke alliantie is veranderd door de bemiddelende rol in dit conflict. Om de aard van de situatie tot in de finesses te begrijpen is het van belang om het conflict zo exact en kernachtig mogelijk weer te geven. Eerst wordt een korte voorgeschiedenis met enkele gebeurtenissen geschetst, om vervolgens de focus voornamelijk op het West-Duitse perspectief op het conflict te richten.

Het eiland in de Middellandse Zee werd door de eeuwen heen door verschillende volkeren bezet. Vanwege de strategische ligging ten opzichte van Europa, Azië en Afrika, was Cyprus een zeer gewilde locatie voor diverse landen. Zo hadden in de loop der eeuwen Griekse, Ottomaanse en Britse machthebbers afwisselend de heerschappij van het eiland opgeëist. Aangezien de bevolking van Turkse en Griekse origine was, waren er geregeld opstanden. Na de val van het Ottomaanse Rijk in 1923 werden de onderlinge tegenstellingen nog sterker verscherpt. De Griekse Cyprioten wilden aansluiting bij Griekenland en de Turkse Cyprioten bij Turkije. Ondertussen bestuurden de Britten het eiland als een soort strategisch gelegen kolonie. Pas in 1960 zou het eiland een onafhankelijke staat worden met een Griekse president en een Turkse vicepresident. Nadat in de jaren zestig door de Verenigde Naties (VN) tevergeefs geprobeerd was om vrede te stichten tussen beide delen, escaleerde de strijd in de jaren zeventig opnieuw. De aanleiding daarvoor was de pro-Griekse coup d’état op Cyprus van 15 juli 1974. Onder leiding van het Griekse kolonelsregime werd de staatsgreep gepleegd, met als doel een hernieuwde poging tot de annexatie van Cyprus. Deze poging

(11)

10

kwam voort uit de panhelleense overtuiging dat Cyprus aan Griekenland toebehoorde, genaamd ‘enosis’. Dat idee stamde al uit de negentiende eeuw, toen Cyprus nog onderdeel van het Ottomaanse Rijk was, en kende een opleving na de Tweede Wereldoorlog.15

De coup was bedacht door Dimitros Ioannidis, op dat moment de facto leider van de Griekse militaire junta. Naar zijn mening was het Cyprische staatshoofd, aartsbisschop Makarios III, geen ware aanhanger van de ‘enosis’ meer, maar een sympathisant van de communistische beweging. Juist vanwege die reden wordt door een groot deel van de Griekse bevolking nu nog steeds aangenomen dat de Amerikaanse Central Intelligence Agency (CIA) deze coup steunde en van plan was om Makarios te liquideren. Uit angst voor die liquidatie was de aartsbisschop naar Londen gevlucht.16 Als grote vijand van de CIA, was de Sovjet-Unie bereid om de aartsbisschop daartegen te beschermen, indien nodig met geweld.17 Zijn opvolger, dictator Nikos Sampson, censureerde de linkse media en stond alleen nog rechts-nationalistische media toe. In feite kwam het erop neer dat Sampson slechts een marionet van het Griekse kolonelsregime was. Hoewel de neutrale Makarios meende dat de Grieken alle bewoners van het eiland zouden laten lijden, vreesden de Turkse Cyprioten dat alleen zij onderdrukt zouden worden door de pro-Griekse junta. Omdat er vanuit de internationale gemeenschap geen actie werd ondernomen, ging Turkije op 20 juli 1974 over tot een invasie van Cyprus om de Turks-Cypriotische bevolking te beschermen. Vanaf dat moment belandde het Cyprusconflict definitief op de internationale kaart. In die periode nam de Bondsrepubliek de gelegenheid waar om de positie van ‘honest broker’ verwerven.18

Turkse invasie en West-Duits initiatief

Deze invasie maakte zichtbaar dat de Griekse annexatie van Cyprus als mislukt kon worden beschouwd. Met name vanwege deze mislukking viel het Griekse kolonelsregime op 23 juli 1974 en keerde het land terug naar een democratie onder leiding van de conservatieve Constantine Karamanlis. Omdat Griekenland weer door een democratisch gekozen regering werd bestuurd, waren beide partijen bereid tot vredesgesprekken in het Zwitserse Genève. Dit was een cruciale fase in het conflict, waarbij de Bondsrepubliek een centrale rol probeerde te verwerven. Deze kon het land innemen, omdat het als Zivilmacht op een vreedzame manier

15 Muzaffer Yilmaz, ‘The Cyprus conflict and the question of identity’, Review of International Law and Politics

4 (2005) 74-90, aldaar 77-84.

16 ‘Rellen bij herdenking studentenopstand Athene’, Website NOS; beschikbaar op: https://nos.nl/artikel/2259715-rellen-bij-herdenking-studentenopstand-athene.html.

17 ‘Der Türke ist stark’, Der Spiegel, 19-8-1974, 56. 18 Yilmaz, ‘The Cyprus conflict’, 84.

(12)

11

zijn eigen democratische normen wilde verspreiden en andere landen ‘civiliseren’. De eerste onderhandelingen tussen West-Duitse en Turkse afgevaardigden vonden direct in Genève plaats. Hieruit kwam echter naar voren wat de werkelijke intenties van Turkije op Cyprus waren: het Turkse kamp gaf aan het verlangde territorium zo nodig met geweld te heroveren, zodat de Turkse Cyprioten zich in dat gebied konden vestigen. Aangezien er in de

onderhandelingen geen overeenstemming was bereikt, vond een tweede offensief plaats tussen 14 en 16 augustus. Op de eerste dag van de aanval besloot Griekenland uit de NAVO te stappen, vanwege het onvermogen van de westerse alliantie om een gewapende strijd tussen de twee lidstaten te verhinderen.19

Volgens Der Spiegel zat bij de Grieken echter ook een sterk anti-Amerikaans

sentiment in dat al langere tijd broeide. Washington had de Turkse invasie niet afgekeurd en zou Griekenland naar de vredesgesprekken hebben gedwongen. Bovendien heerste onder de Griekse bevolking het idee dat de Amerikanen het kolonelsregime hadden gesteund en de junta tot de coup tegen Makarios hadden aangezet. Zo werden de VS een makkelijke zondebok voor de Grieken.20 De Turkse minister-president Bülent Ecevit achtte militair

ingrijpen noodzakelijk, omdat er met de Grieken niet viel te onderhandelen. Door deze militaristische en nationalistische houding, kreeg de sociaaldemocratische premier in Turkije al gauw de bijnaam ‘de nieuwe Atatürk’. Der Spiegel benadrukte dat deze houding

voornamelijk toe te schrijven was aan de binnenlandse politieke druk die op hem lag. Als Ecevit niet zou ingrijpen tegen de Griekse rivaal, zouden zijn rechtsreligieuze coalitiepartner en de rechtse oppositie samen met het leger opnieuw de macht grijpen. Een krachtige

opstelling zou hem meer prestige en politieke zekerheid moeten opleveren in het sterk verdeelde Turkije.21 Opmerkelijk genoeg kwamen vanuit de VN en de NAVO geen reacties op deze offensieven.

Ook vanuit de Bondsrepubliek kwam geen eenduidig antwoord. Militair ingrijpen behoorde voor de regering in elk geval niet tot de mogelijkheden. Uit de onderhandelingen met de verschillende partijen van het conflict, blijkt dat land een neutrale positie in wilde nemen. Evenals de Bondsregering, namen media als Der Spiegel een min of meer neutrale positie in. Alleen al in de eerste maanden na de coup en invasie interviewden redacteuren van

19 ‘Gesandter Peckert, Ankara, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik der Bundesrepublik

Deutschland 1974 (München 2005) 1019-1022; ‘Botschafter Sonnenhol, Ankara, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik 1974, 1034-1039.

20 ‘Der Türke ist stark’, Der Spiegel, 19-8-1974, 53. 21 Ibidem, 46-47.

(13)

12

het blad de politieke leiders van verschillende kampen. Het invloedrijke weekblad was weliswaar geen spreekbuis voor de regering, maar de aandacht die het medium aan het conflict gaf, laat zien hoe zeer het ook in de Bondsrepubliek leefde. Naast deze interviews en de reeds genoemde ontmoetingen met Turkse afgevaardigden, vonden in diezelfde tijd eveneens gesprekken met Griekse vertegenwoordigers plaats. Zo had de West-Duitse ambassadeur Dirk Oncken een ontmoeting met de Griekse minister-president Karamanlis in Athene en nodigde minister van Buitenlandse Zaken Hans-Dietrich Genscher zijn collega Georgios Mavros uit in Bonn. Tijdens beide besprekingen benadrukten de Duitse

afgevaardigden dat zij geen partij kozen en erop uit waren dat er vrede tussen de rivalen zou worden gesloten. Ook spraken de landen af dat de Bondsrepubliek financiële hulp aan

Griekenland zou bieden. Deze overeenkomst had slechts een politiek karakter, om de nieuwe democratische regering te steunen.22

Om de neutraliteit te waarborgen, bood de Bondsrepubliek tevens hulp aan Turkije. Het betrof hier echter niet alleen financiële, maar ook militaire hulp. Dit blijkt uit een bericht van ambassadeur Gustav Sonnenhol aan het West-Duitse ministerie van Buitenlandse

Zaken.23 Door het vertrek van Griekenland uit de NAVO, diende Turkije als buffer aan de zuidoostelijke kant van de alliantie te functioneren. Om inmenging van de Sovjet-Unie tegen te gaan, was deze hulp noodzakelijk. Er diende voorkomen te worden dat Turkije deze nieuwe militaire kracht tegen Griekenland zou gebruiken, al was dat volgens Sonnenhol in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ‘Hegemonialmacht Amerika’.24 Ondanks het risico dat

Turkije de wapens zou gebruiken, meende Sonnenhol dat steun van meer nut was dan een mogelijk Amerikaans embargo. Een wapenembargo tegen Turkije zou alleen maar tot verzwakking van de NAVO zorgen. Als dat zou worden doorgezet, zou het militaire en politieke effect van de steun tot dan toe verloren gaan. Ondertussen bleef Turkije het eiland bezetten. In september 1974, vlak na zijn gesprekken met Mavros, sprak Genscher een vergadering van de Verenigde Naties toe. Hoewel de Bondsrepubliek pas in 1973 was aangesloten bij de VN, wilde het land al snel een belangrijke rol spelen. Het was tijdens deze bijeenkomst waarop Genscher zichzelf positioneerde door te stellen dat de VN zouden moeten

22 ‘Botschafter Oncken, Athen, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik 1974, 1044-1047;

‘Gespräch des Bundesministers Genscher mit dem griechischen Außenminister Mavros, Akten zur Auswärtigen

Politik 1974, 1125-1132.

23 ‘Botschafter Sonnenhol, Ankara, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik 1974, 1201-1202. 24 Ibidem, 1202.

(14)

13

ingrijpen, omdat de situatie voor geen enkele Cyprioot voordelig was.25

Bondsrepubliek vervangt Verenigde Staten

Tot een interventie van de VN kwam het echter niet. Op 13 februari 1975 riep Turkije het noordelijk deel van het eiland zelfs uit als onafhankelijke republiek. Cyprus was vanaf dat moment officieel gedeeld. Overigens is Turkije tegenwoordig nog het enige land dat de Turkse Republiek Noord-Cyprus erkent. Nadat de Turken de republiek uitriepen, grepen de VS uiteindelijk wel in. Aanvankelijk had het land zich nog redelijk afzijdig gehouden, maar dit ging Washington klaarblijkelijk te ver. Onder druk van een Griekse lobby besloot het Congres tot een wapenembargo jegens Turkije. Pas als het land zich zou terugtrekken van Cyprus, zou de boycot worden ingetrokken. Als antwoord sloot Turkije alle Amerikaanse instellingen die op Turks grondgebied lagen. Dit embargo zorgde er bovendien voor dat Turkije het buitenlandse beleid aanpaste en toenadering zocht tot andere landen. Zo werd de deur naar de Sovjet-Unie en de Niet-gebonden Landen opengezet.26 Het Turkse vertrouwen in

de NAVO was grotendeels verdwenen. Turkije leek binnen de westerse alliantie vooral met bondskanselier Schmidt in contact te blijven over de militaire en financiële steun. Een

duidelijke toename van ontmoetingen met Turkse afgevaardigden was dan ook zichtbaar in de documenten van het ministerie van Buitenlandse Zaken in 1975.

Tijdens de ontmoeting tussen Schmidt en de nieuwe Turkse minister-president Süleyman Demirel in mei 1975 op een NAVO-top in Brussel, zette Demirel zijn visie op het conflict uiteen. In zijn ogen was de situatie op Cyprus een gevolg van een verbroken verdrag. Ook stelde hij dat er niet zoiets bestond als een Cypriotische natie, maar dat er twee

bevolkingsgroepen leefden die nauw verbonden waren met de twee naties. Hij was er wel van overtuigd dat men alleen een oplossing voor het probleem zou kunnen vinden, als Europa Griekenland niet zou steunen. Schmidt stelde dat het niet zo ver zou komen, mede omdat het West-Duitse publiek het Cyprusconflict nauwgezet volgde. Deze interesse was voornamelijk toe te schrijven aan de vrees voor een mogelijk vluchtelingenprobleem. In de Bondsrepubliek zijn vluchtelingen vaak een precair en veel besproken onderwerp geweest, met name vanwege de positie van de Heimatvertriebene uit Centraal-Europa in eigen land. Schmidt wilde de situatie van de Cypriotische vluchtelingen daarom niet alleen vanuit politiek, maar ook vanuit

25 Hans-Dietrich Genscher, Deutsche Aussenpolitik, Ausgewählte Reden und Aufsätze 1974-1985 (Stuttgart

1985), 52-53.

26 Steinbach, Die Türkei im 20. Jahrhundert, 253; Nicole Pope en Hugh Pope, Turkey unveiled. Atatürk and after

(15)

14 humanitair oogpunt bekijken.27

De oplossingen van Schmidt hadden echter voornamelijk een politiek karakter. Zo achtte hij het als vanzelfsprekend dat de bevolkingsgroepen op Cyprus een gebied ter beschikking kregen dat gelijk was aan de grootte van de desbetreffende groep. Het Turkse deel van de bevolking bedroeg slechts achttien procent, terwijl het bezette territorium was opgelopen tot achtendertig procent. Voor Demirel was het voorstel van Schmidt echter geen optie. Deze cijfers konden volgens hem niet worden vergeleken. Hierop benadrukte de

bondskanselier nogmaals dat het voortbestaan van de Duits-Turkse vriendschap voor hem van grote waarde was, maar dat hij ook met Griekenland een vriendschappelijke relatie wilde behouden. De controverse tussen Turkije en Griekenland verzwakte in de eerste plaats de NAVO. Om de bemiddelende status te waarborgen, werd de West-Duitse militaire hulp aan beide staten voortgezet.28 De wankele binnenlandse politieke situatie in Turkije kwam

eveneens aan de orde. Demirel regeerde, evenals zijn voorganger Ecevit, met een kleine meerderheid en was er allerminst zeker van dat hij zou aanblijven. Uiteindelijk bleken de jaren zeventig in Turkije dan ook zeer chaotische jaren met regeringen die elkaar in hoog tempo afwisselden.29

Tijdens de overige gesprekken tussen de Turkse en West-Duitse afgevaardigden lag de nadruk toch voornamelijk op de internationale politiek. Zo bespraken Genscher en Demirel de gecompliceerde verhoudingen tussen Turkije en de VS. Demirel opperde dat het Turkse volk zich verslagen voelde door het embargo van de Amerikanen. Hij benadrukte dat het doel van de NAVO de gemeenschappelijke veiligheid hoorde te zijn en dat mogelijke gevaren

gezamenlijk bestreden dienden te worden. Op de eerdergenoemde top in Brussel, hadden de overige NAVO-leden zich immers duidelijk uitgesproken voor het behoud van de onderlinge solidariteit. Daarmee was voor Turkije een onacceptabele paradox ontstaan. Aan de ene kant moest die solidariteit versterkt worden, maar aan de andere kant zorgde het wapenembargo er juist voor dat de alliantie daar werd verzwakt, waar versterking nodig was. De NAVO en Turkije hadden elkaar immers nodig, zo gaf Demirel aan. Door het embargo werden beide doelen geschaad, terwijl Turkije zijn verplichtingen voor de alliantie had volbracht. Demirel had in Brussel aan de Amerikaanse vertegenwoordigers verklaard dat het zinloos was om in te

27 ‘Gesprächs des Bundeskanzlers Schmidt mit Ministerpräsident Demirel in Brüssel’, Akten zur Auswärtigen

Politik der Bundesrepublik Deutschland 1975 (München 2006) 633-635.

28 ‘Wieder Waffenhilfe’, Der Spiegel, 12-5-1975, 20. 29. Steinbach, Die Türkei im 20. Jahrhundert, 192-194.

(16)

15 grijpen in de strijd tussen Turkije en Griekenland.30

Het NAVO-lidmaatschap was voor Turkije van groot belang, dus drong Demirel er bij de andere leden op aan zijn land er niet uit te stemmen. Hierop liet Genscher weten dat het probleem niet zozeer tussen de Turkse en Amerikaanse regeringen onderling lag, maar tussen het Amerikaanse Congres en de regering in Washington. Volgens hem moest president Gerald Ford boeten voor het Watergateschandaal van zijn voorganger Richard Nixon. Genscher had tijdens een bezoek aan de VS met meerdere Congresleden gesproken en concludeerde dat het embargo een verkeerde beslissing zou zijn. Volgens de West-Duitse minister hadden ook de VS te maken met een binnenlandse politieke crisis en was men beducht voor een

kettingreactie in het Huis van Afgevaardigden wanneer de problemen met Turkije niet correct werden afgehandeld. Aangezien juist in deze periode de generatie die de NAVO had

opgebouwd, afscheid nam van de politieke arena, kreeg Genscher de ruimte om het voortouw te nemen. Naar zijn idee was de nieuwe generatie Amerikaanse parlementariërs onvoldoende bekend met de Europese kwesties. Het was volgens de vicekanselier noodzakelijk de nieuwe lichting zowel uit te nodigen voor een bezoek aan Europa, als hen te bezoeken in de VS.31

Bemiddelaar Genscher

Ondanks de poging van Ford leidde de stemming in het Huis van Afgevaardigden niet tot een opheffing van het embargo. Deze beslissing had niet alleen effect op de onderlinge relaties binnen de NAVO, maar ook op de bescherming aan de zuidoostflank van de alliantie. Door het tekort aan wapens zou de slagkracht van het Turkse leger danig ondermijnd worden. Het voortdurende embargo legde dan ook extra druk op de bilaterale militaire samenwerking tussen de Bondsrepubliek en Turkije. Zo verwachtten de Turkse en Amerikaanse regeringen dat de Bondsprepubliek het gat aan steun opvulde. Genscher en zijn collega’s hielden er rekening mee dat Griekenland de hulp aan Turkije zou interpreteren als partij kiezen in het conflict. De nauwgezette analyse in een omvangrijk rapport was klaarblijkelijk overtuigend voor de Bondsregering over de wijze waarop deze heikele kwestie moest worden aangepakt. De bemiddelende positie van de Bondsrepubliek diende gewaarborgd te blijven. In het belang van de NAVO en in het belang van de bilaterale verhoudingen met beide landen, zou de Bondsrepubliek beide kampen ertoe moeten aanzetten om terughoudender te handelen en de oorzaken van de spanningen te elimineren. Met betrekking tot de Turkse reactie op het

30 ‘Ministerialdirekor van Well z.Z. Ankara, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik 1975, 796. 31 Ibidem, 797-799.

(17)

16

embargo kon de Bondsrepubliek op verscheidene manieren invloed uitoefenen. Dat kon tijdens de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa te Helsinki, een NAVO-top in Brussel of een ontmoeting tussen Genscher en zijn Turkse collega Ihsan Çaglayangil op een VN-conferentie. Aan de Turkse afvaardiging moest hoe dan ook duidelijk worden

gemaakt dat de veiligheid van de NAVO ook in Turks belang was.32

Tijdens de conferentie in Helsinki zouden Turkije, Griekenland en Cyprus moeten worden overtuigd om zonder blokkerende voorwaarden concessies te doen. Het voortduren van de status quo zou immers alleen maar leiden tot verharding van het conflict. Zo moest Turkije invloed uitoefenen op de Turkse Cyprioten zodat deze met de Griekse Cyprioten tot overeenstemming zouden komen over een verdeling in twee zones. Het was aannemelijk dat Makarios elke oplossing zou accepteren. Makarios en zijn regering hadden op hun beurt de taak om een dergelijke oplossing voor te leggen. Wat Griekenland betrof, moest in gesprek met president Karamanlis duidelijk worden gemaakt dat de ruzie alleen maar voor een verzwakking van de NAVO zorgt en dat dit ook in het nadeel van Griekenland zou zijn. Ondanks dat het land op dat moment geen lid meer van de alliantie was.33

Ook de economische samenwerking tussen Turkije en de Bondsrepubliek kwam aan bod in het rapport. In Turkije was sprake van een hoge inflatie en lagen de lonen ook nog aanzienlijk hoog. Hoewel de lonen stegen, nam ook de werkloosheid toe en groeide het geboortecijfer. In augustus 1974 lag het werkloosheidscijfer al op ongeveer twee miljoen. Uit een berekening van Der Spiegel kwam naar voren dat Turkije, vanwege de enorme

bevolkingstoename en het geringe inkomen per hoofd van de bevolking, pas in het jaar 2359 de EG-standaarden van 1974 kon bereiken.34 Bovendien heerste er een slecht

investeringsklimaat, ook voor buitenlandse investeerders. Het Cyprusconflict had een negatieve invloed op de economische ontwikkeling van Turkije. Bovendien ging de

betalingsbalans vanaf 1974 steeds verder achteruit. Vanuit de Bondsrepubliek werd tot 1975 al 2,75 miljard D-Mark aan financiële steun aan Turkije geboden. Voor 1975 was er nog eens een kapitaalinjectie van 120 miljoen D-Mark ingepland. Nog meer economische en technische steun verlenen werd voor onmogelijk gehouden, mede vanwege het gebrek aan Turkse

financiële kracht. Wanneer de betalingsbalans nog slechter zou zijn, behoorden nieuwe leningen alsnog tot de mogelijkheid. Hoewel deze economische analyse nauwelijks werd

32 ‘Aufzeichnung des Ministerialdirektors van Well’, Akten zur Auswärtigen Politik 1975, 1053-1056. 33 Ibidem, 1054-1055.

(18)

17

besproken tussen de leiders van beide landen, blijkt uit dit document dat deze uiteraard van essentieel belang was voor de politieke betrekkingen.35

Uiteindelijk vond de ontmoeting tussen Genscher en Çaglayangil plaats in september 1975 bij de VN-conferentie in New York. Zij wilden beiden het Cyprusconflict tot een goed einde brengen, maar hadden elk andere uitgangsposities. Volgens de Turkse minister van Buitenlandse Zaken moest het land in twee zones worden verdeeld met een federale structuur. Daar zou een overkoepelende regering bij horen met begrensde bevoegdheden. Binnen die centrale regering zouden beide bevolkingsgroepen gelijk vertegenwoordigd worden. Genscher was eveneens van mening dat een verdeling van twee zones de beste oplossing was, maar kon zich niet vinden in de overkoepelende regering met gelijke vertegenwoordiging. Tijdens de betreffende VN-top sprak de vicekanselier tevens de afgevaardigden van alle aanwezige naties toe.36 In zijn redevoering over buitenlandbeleid kwam, evenals een jaar eerder, Cyprus

aan bod. Hij benadrukte opnieuw dat de federale structuur in het belang van een vreedzame samenleving voor beide bevolkingsgroepen de oplossing zou zijn. Hierbij zou het wel

noodzakelijk zijn dat de grenzen weer werden aangepast waardoor Turkije territorium verloor. Om tot een schikking te komen, bood de West-Duitse regering aan om samen met haar

partners van de Europese Gemeenschappen diplomatieke en humanitaire hulp te verlenen. De VN-vredestroepen hadden immers de taak een noodzakelijke bijdrage te leveren om tot een constructieve oplossing te komen. Genscher was erop gespitst dat de debatten binnen de VN niet tot een problematisch onderhandelingsklimaat zouden leiden. Het conflict diende met zo min mogelijk hoofdrolspelers te worden opgelost. Des te meer landen deelnamen in de onderhandelingen, des te lastiger deze zouden zijn. De Bondsrepubliek wilde de taak van verkenner en bemiddelaar op zich nemen.37

Volgens Wolfram Kaiser sluit deze bemiddelende rol aan bij een van de pijlers van Genschers wereldpolitiek.38 De bescherming van mensenrechten stond hoog aangeschreven bij de Zivilmacht, evenals het recht op zelfbeschikking voor volkeren. In een tijd van

dekolonisatie, worstelden veel landen met deze laatste kwestie. Waar de VN op dit vlak over het algemeen geen rekening hield met minderheden, probeerde de Bondsrepubliek dat wel. Kaiser noemt het zelfbeschikkingsrecht dat Cypriotische patriotten van de Britten hadden verworven, waarna het Turkse en Griekse deel van de Cypriotische bevolking beide aanspraak

35 ‘Aufzeichnung van Well’, Akten zur Auswärtigen Politik 1975, 1055-1056.

36 ‘Runderlaß des Ministerialdirektors van Well’, Akten zur Auswärtigen Politik 1975, 1334-1335. 37 Genscher, Deutsche Aussenpolitik, 136-137.

(19)

18

op de macht wilden. Genscher trachtte een oplossing te vinden die ‘beiden Volksgruppen gerecht wird’.39 Genscher Turkse collega Çaglayangil beschouwde de onderhandelingen als

een kans om de ‘Griekse politiek-psychologische campagne jegens Turkije in internationale organisaties,’ in te tomen. Mocht dat lukken, dan was Turkije zelfs bereid in gesprek te gaan over de territoriumkwestie op Cyprus, nadat de Turkse verkiezingen later dat jaar achter de rug waren. Vanaf dat moment zou er mogelijk meer onderhandelingsruimte zijn.40

Gedurende het jaar leek er steeds meer schot in de zaak te komen. Çaglayangil was inmiddels van mening dat een bufferzone tussen de beide delen op Cyprus de beste uitkomst was. Deze zone zou onder het bewind van de centrale regering staan en een overwegend Griekse bevolking hebben. Zo zou ook een deel van het vluchtelingenprobleem worden opgelost. Het voorstel verschilde niet veel van het Griekse, met uitzondering van de bufferzone. De Turkse oplossing zou het eiland op die manier niet van buitenaf willen

verdelen, maar als zelfstandige staat benaderen. Bovendien was het voor Turkije onacceptabel dat Makarios als Cypriotische president aan zou blijven. Het West-Duitse idee voor een verdeling van de macht, viel wel in goede aarde aan Turkse kant. Griekenland en Turkije zouden er gezamenlijk voor moeten zorgen dat Makarios uit zijn ambt zou treden. Het had er alle schijn van dat de aartsbisschop werd gezien als de zondebok die door beide kampen de schuld van het uitblijven van een oplossing kreeg toegewezen. De exacte reden voor de

omwenteling is onduidelijk, maar waarschijnlijk had deze te maken met de blijvende steun die hij van de Sovjet-Unie kreeg.41

De Bondsrepubliek stelde voor om de partijen in Nicosia te laten treffen, zonder Makarios. De Oostenrijke secretaris-generaal van de VN Kurt Waldheim was in de ogen van het West-Duitse kamp de meest geschikte persoon om de gesprekken te leiden. Volgens Genscher was het van belang dat de Griekse en Turkse regeringen invloed zouden uitoefenen op hun bevolking op Cyprus, zelfs als ze niet direct aan de onderhandelingstafel zouden zitten. Het voorstel was dat de Cypriotische afgevaardigden in eerste instantie zelf de onderhandelingen zouden voeren. Dimitrios Bitsios, de Griekse minister van Buitenlandse Zaken, was echter van mening dat juist hij vaker met Çaglayangil diende te onderhandelen. Zij waren het immers al grotendeels eens over de inrichting van het staatsbestuur. Daarom zouden alleen zij tot een overeenkomst kunnen komen, in tegenstelling tot de Cypriotische

39 Ibidem.

40 ‘Runderlaß van Well’, Akten zur Auswärtigen Politik 1975, 1335-1336.

41 ‘Botschafter Sonnenhol, Ankara, an Bundesminister Genscher, Akten zur Auswärtigen Politik 1975,

(20)

19

afgevaardigden. Bemiddelaar Genscher deelde eveneens het standpunt dat de Turkse en Griekse vertegenwoordigers de rol van de Cypriotische partijen moesten overnemen.42 Opvallend genoeg berichtte Der Spiegel toen over een mogelijke nieuwe gewapende strijd, omdat de spanningen weer opliepen. Het Griekse leger bleek al paraat te staan voor een eventuele oorlog met de aartsrivaal. Deze ontwikkeling stond in schril contrast met de toenadering die eerder nog leek te komen.43

Schmidt in Ankara

Tot een daadwerkelijke oorlog zou het echter niet komen, maar Turkije en Griekenland kregen wel de beschikking over tientallen West-Duitse tanks. Om het evenwicht te bewaren, werd er aan beide landen 150 voertuigen of een vergelijkbaar budget beschikbaar gesteld. Een opmerkelijke actie voor een bemiddelaar, om twee strijdende partijen militair te versterken.44

Hoewel er geen gewapende strijd plaatsvond, kwam er geen overeenstemming tussen de landen. Aan Turkse zijde was Çaglayangil de enige die begrip voor de Griekse kant kon opbrengen. Hij was het met Bitsios eens dat er druk vanuit Griekenland en Turkije op de onderhandelingen op Cyprus moest komen. Bovendien was er binnen Turkije wel het besef dat het land door het wapenembargo geen sterke positie had. Çaglayangil was daarom bereid om te onderhandelen en geen onredelijke eisen te stellen. Hij had de mogelijkheid een zichtbaar signaal van goodwill te geven wanneer hij het leefgebied voor de

Turks-Cypriotische minderheid zou verkleinen. Als Turkije de volledige bereidheid toonde om vrede te sluiten zou de politieke ondersteuning vanuit de NAVO zeker zijn. Om die reden zouden de Turken bij hun kritiek op de VS niet de eigen belangen moeten vergeten. Turkije en de

NAVO hadden elkaar nodig en veiligheid was zonder de VS niet gegarandeerd. De Turkse regering had sterk de indruk gekregen dat de Bondsregering een vriend was die in

noodsituaties kon helpen, zo berichtte ambassadeur Sonnenhol aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.45

Genscher nam zo niet alleen de rol van bemiddelaar tussen Griekenland en Turkije op zich, maar positioneerde zich ook nog eens tussen de VS en Turkije, bijvoorbeeld wanneer Genscher zijn Turkse collega Çaglayangil ontmoette tijdens de NAVO-ministerraad in Oslo.

42 ‘Ministerialdirektor van Well, z.Z. Brüssel’, an das Auswärtige Amt, Akten zur Auswärtigen Politik 1975,

1791-1794.

43 ‘Dafür zahlen noch kommende Generationen’, Der Spiegel, 15-12-1975, 80. 44 ‘Panzer-boom’, Der Spiegel, 2-2-1976, 16.

45 ‘Botschafter Sonnenhol, Ankara, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik der Bundesrepublik

(21)

20

Çaglayangil verklaarde dat de regering bereid was om in gesprek te gaan over de territoriale kwestie en dat het concessies kon doen die een half jaar eerder nog bemoeilijkt werden door politieke onzekerheid. Bovendien had men geen bezwaar de situatie aan de grens te willen verbeteren. Griekenland wilde daarentegen geen enkele vierkante meter afstaan.

Bondskanselier Schmidt zou Turkije vlak na de NAVO-top bezoeken, om als een goede vriend begrip voor de Turkse situatie te tonen. Tegelijkertijd kon hij ook nog eens de

bemiddelende rol van de Bondsrepubliek onderstrepen. Schmidts bezoek was erop gericht dat hij zijn mening over de kwestie zou geven en dat er een initiatief bedacht zou worden met hulp van Çaglayangil.46

Het staatsbezoek van Schmidt aan Turkije was onderdeel van zijn ‘tour d’horizon’ langs verschillende landen in het Midden-Oosten. In Ankara ontmoette hij de Turkse minister-president Demirel en minister van Buitenlandse Zaken Çaglayangil. Schmidt was van mening dat de Turkse afgevaardigden met Karamanlis moesten bijeenkomen, omdat hij de enige aan de Griekse zijde was die met de Turkse regering bestaande twistpunten kon oplossen. Turkije zou bereid zijn om over de gehele kwestie te discussiëren en tot rechtvaardige oplossingen te komen. Demirel meldde dat Turkije alleen maar vreedzame oplossingen wilde, maar dat er onder druk van de VS nooit dergelijke uitkomsten zouden komen. Het embargo had Turkije en daardoor tevens de positie van de NAVO verzwakt. De West-Duitse hulp werd dan ook dankbaar aanvaard. Deze woorden van de Turkse premier lijken het bewijs te zijn dat het Amerikaanse embargo tot een intensivering van West-Duitse steun heeft geleid. 47 Vanwege de aankomende verkiezingen in 1977, was er vanaf Turkse kant echter nog steeds geen

beweging mogelijk. De binnenlandse politieke chaos in Turkije zorgde er duidelijk voor dat er ook er geen schot in de zaak van het conflict kwam. Pas na de verkiezingen zou er weer worden onderhandeld over Cyprus. Wel was Çaglayangil bereid om opnieuw met Bitsios onder vier ogen te spreken, zodat hij openlijker de mogelijkheden en grenzen van de Turkse bereidheid tot concessies kon uiten. De Turkse minister van Buitenlandse Zaken wilde dat zijn Amerikaanse collega Kissinger als bemiddelaar zou optreden. Was dit omdat de

betrekkingen met de Amerikanen al waren verbeterd of juist om de relatie met de VS weer op peil te brengen? De positie van Genscher leek hier te worden ondermijnd.48

46 ‘Gespräch des Bundesministers Genscher mit dem türkischen Außenminister Çaglayangil in Oslo, Akten zur

Auswärtigen Politik 1976, 661-665.

47 ‘Gespräch des Bundeskanzlers Schmidt mit Ministerpräsident Demirel und dem türkischen Außenminister

Çaglayangil in Ankara, Akten zur Auswärtigen Politik 1976, 724-727 en 731.

48 ‘Runderlaß des Vortragenden Legationsrats I. Klasse Heibach’, Akten zur Auswärtigen Politik 1976,

(22)

21

Verkiezingen, binnenlandse problemen en de weg naar een oplossing

Het verzoek om Kissinger als bemiddelaar in te zetten was opvallend, aangezien Demirel tijdens de volgende bespreking met Schmidt liet weten dat het Cyprusconflict inmiddels toch een probleem tussen Turkije en de VS was geworden. De goede relatie tussen beide landen, die ervoor zorgde dat communisme in Turkije weinig kans had, was sterk bekoeld door het embargo.Tegelijkertijd beweerde Demirel dat de situatie op Cyprus rustig was en de beide bevolkingsgroepen in vrede zouden leven in hun eigen federale staat. Daarmee werd ook de politieke oplossing voor het vraagstuk in kaart gebracht: een federale staat met twee

deelstaten.49 Na het Amerikaanse embargo kreeg Turkije omgerekend meer dan een miljard dollar aan financiële steun van de Sovjet-Unie. In ruil hiervoor mochten Russische

oorlogsschepen vanaf 1976 door de Bosporus varen. Deze toestemming was voor de Sovjet-Unie van groot geopolitiek belang. Op die manier had het land een directe verbinding tussen de Zwarte Zee en de Middellandse Zee. Ook voor de anticommunistische Demirel was dit een interessante overeenkomst. Deze afspraak leidde in het Westen zelfs tot de angst dat het militair sterke Turkije uit de NAVO zou stappen. Zowel de minister-president, als

oppositieleider Ecevit weersprak dit, maar beiden spraken de wens uit dat de andere lidstaten het gat van de VS zouden opvullen.50 Bovendien wilde Demirel dat de VS geen druk

uitoefenden op de Grieks-Turkse problemen. Turkije was niet uit op een confrontatie met Griekenland, maar zolang Griekenland door de VS werd gesteund, was een vreedzame oplossing ver weg.51

De Griekse premier Karamanlis was zeker bereid om met de Turkse regering te onderhandelen, mits deze concessies zou doen over het territoriale conflict. Achttien procent van de Cypriotische bevolking was van Turkse afkomst en deze groep had achtendertig procent van het eiland in handen. Als Turkije hieraan zou meewerken, was een oplossing voor Cyprus nabij. In dat jaar werd in Griekenland de anti-Turkse en anti-Amerikaanse

Panhelleense Socialistische Beweging (PASOK) van Andreas Papandreou met een kwart van de stemmen de grootste oppositiepartij. Daardoor zouden de spanningen tussen de landen alleen maar kunnen toenemen. Deze ontwikkelingen hadden mogelijk een negatieve invloed op de houding van het Amerikaanse Congres richting Griekenland. De Turkse eis dat

Griekenland zou stoppen met het Congres te beïnvloeden kon zo wel eens werkelijkheid

49 ‘Gespräch des Bundeskanzlers Schmidt mit Ministerpräsident Demirel in London’, Akten zur Auswärtigen

Politik der Bundesrepublik Deutschland 1977 (München 2008) 608-609.

50 Steinbach, Kranker Wächter am Bosporus, 96 en 100-103.

(23)

22

worden. Zo werd de solidariteit binnen de NAVO gewaarborgd. Griekenland was daar immers geen lid meer van. Voorlopig werden de gevolgen van het Amerikaanse

wapenembargo gevoeld en waren die volgens de West-Duitse en Turkse regeringen reden tot nieuwe afspraken te komen over defensiehulp. Voor de Bondsrepubliek was er alles aan gelegen om de Turkse rol binnen de NAVO te versterken, maar tegelijkertijd de eigen bemiddelende positie tussen Turkije en Griekenland te waarborgen.52

Zoals gezegd, vonden in 1977 ook in Turkije verkiezingen plaats. Voormalig minister-president Ecevit zou opnieuw dezelfde functie gaan vervullen. Waar hij in zijn vorige

ambtstermijn nog samen moest regeren met rechtse partijen, hoopte de sociaaldemocraat dat zijn Republikeinse Volkspartij (CHP) een absolute meerderheid zou behalen. Op die manier zou hij stabiliteit kunnen creëren in het sterk verdeelde land. Niet alleen voor Turkije zelf was dat een wenselijk vooruitzicht, ook voor de NAVO was het zeer gunstig als de politieke rust in zuidoostflank zou terugkeren. Voorafgaand aan de verkiezingen was die rust duidelijk niet aanwezig. Links- en rechtsextremisten probeerden met geweld tegen elkaar hetzelfde doel te bereiken: te voorkomen dat de verkiezingen op 5 juni zouden plaatsvinden. Alleen al in de eerste week van mei kwamen door dit geweld ongeveer 200 mensen om het leven en raakten meer dan 3000 mensen gewond.53 De pogingen van de rechtse en linkse groeperingen om de stemming te verhinderen mislukten. De CHP werd inderdaad de grootste partij, maar Ecevit wist de heerschappij van de rechtse partijen niet te doorbreken en kon niet alleen regeren. Een nieuwe ‘Grote Coalitie’ met de Gerechtigheidspartij (AKP) van zittend premier Demirel was dan ook de meest logische uitkomst. Ecevit zou zelf maar een maand premier zijn, waarna Demirel deze functie tot 5 januari 1978 zou bekleden. Vervolgens stond hij het ambt weer af aan Ecevit. Deze politieke onzekerheid betekende dat het voor andere landen niet eenvoudig was om met de Turkse regering te onderhandelen over langetermijnbeleid. Zo ook voor de Bondsrepubliek in het Cyprusconflict.54

De-escalatie, maar geen oplossing

De bemiddelende positie van de Bondsrepubliek in het conflict zou na 1978 nagenoeg verdwijnen. Een voorname reden hiervoor, is de definitieve beëindiging van het Amerikaans

52 ‘Aufzeichnung des Staatssekretärs Bölling, Presse- und Informationsamt’, Akten zur Auswärtigen Politik 1977,

1123-1125; ‘Staatssekretär van Well, z.Z. Brüssel, an das Auswärtige Amt’, Akten zur Auswärtigen Politik 1977, 1727-1731.

53 Erik-Jan Zürcher, Turkije, een moderne geschiedenis (Amsterdam 2015) 308. 54 ‘Türkei. Tür offen’, Der Spiegel, 13-6-1977, 108.

(24)

23

wapenembargo in oktober van dat jaar. Bovendien waren de ergste spanningen na 1978 beëindigd, al is de kwestie tegenwoordig nog niet ten einde. De maanden daaraan voorafgaand was een duidelijke afname zichtbaar van het aantal ontmoetingen tussen afgevaardigden over de kwestie, een tendens die al vanaf 1976 gaande was. Daarentegen hebben de afgezanten van Turkije en Griekenland vaker onderling onderhandeld. Zo stelde de inmiddels weer regerende Ecevit aan Karamanlis voor om het Turkse territorium op Cyprus tot vijfendertig procent te verminderen, terwijl de Griekse premier dat gebied naar twintig procent wilde verkleinen. Het andere voorstel, om beide bevolkingsgroepen evenveel macht te geven in het federale parlement stuitte ook op Grieks verzet. Dit was niet evenredig met het verschil in bevolkingsaantal.Bondskanselier Schmidt trok andermaal zijn rol als bemiddelaar naar zich toe door van Karamanlis te eisen de voorstellen in elk geval als uitvalsbasis te nemen.55

Schmidt onderhandelde in dezelfde maand ook met Ecevit. Toen Ecevit de leider van de oppositie was, vond hij al dat Turkije initiatief moest tonen in het conflict. Bij zijn

benoeming tot minister-president hield hij zich aan zijn woord. Tegelijkertijd was zijn regering begonnen aan een hernieuwd defensiebeleid, of het embargo standhield of niet. Het embargo zou de betrekkingen met Griekenland niet verbeteren en een oplossing voor het Cyprusconflict zelfs bemoeilijken. De beide partijen lagen nog te ver uit elkaar wat betreft de gebiedsverdeling. Ecevit was tevens van mening dat Griekenland meer invloed kon en moest uitoefenen op de nieuwe Cypriotische regering. Terwijl Karamanlis in zijn ogen gebruik maakte van de problemen op Cyprus, deed Turkije dat niet. Ecevit zag hierin een rol voor de Bondsrepubliek weggelegd. Bijvoorbeeld door de Amerikaanse president Jimmy Carter te overtuigen om het embargo op te heffen en met de Griekse vertegenwoordigers in gesprek te treden. Geen eenvoudige klus, gezien de moeizame relatie die Schmidt met hem had.56

Maar Schmidt bleef het belang van de bemiddelende rol van de Bondsrepubliek benadrukken: in gesprek met Ecevit gaf hij aan het Amerikaanse embargo te veroordelen, evenals de Griekse uittreding uit de NAVO. Daarnaast benoemde hij de vrees voor de groeiende invloed van de Sovjet-Unie in het Midden-Oosten. Deze ontwikkelingen droegen bij aan de verslechterde positie van de NAVO in de regio. Ondanks de ‘Griekse fout om uit de alliantie te treden’, accentueerde Schmidt wel dat zijn regering met beide rivalen een

55 ‘Gespräch des Bundeskanzlers Schmidt mit Ministerpräsident Karamanlis’, Akten zur Auswärtigen Politik der

Bundesrepublik Deutschland 1978 (München 2009) 635-638.

56 ‘Gespräch des Bundeskanzlers Schmidt mit Ministerpräsident Ecevit’, Akten zur Auswärtigen Politik 1978,

(25)

24

vriendschappelijke relatie wenste te onderhouden. Zoals hij in 1975 ook al aan Demirel kenbaar had gemaakt. Wat hem betreft zouden de leiders van die rivalen zelf een

overeenkomst moeten sluiten. Hun Cypriotische collega’s waren hier immers niet toe in staat. Daarnaast waren buitenstaanders, zoals de VS en de VN, niet in de positie om tot oplossingen te komen. Bovendien benadrukte de bondskanselier dat de militaire hulp aan Turkije en Griekenland hoe dan ook onveranderd zou blijven. Schmidt liet weten vertrouwen in

Karamanlis en Ecevit te hebben en was ervan overtuigd dat beiden een zware strijd uit de weg wilden gaan. Hij kon daardoor nog eens refereren aan de bemiddelende rol van de

Bondsrepubliek. Een speciale expertise die mede gebaseerd was op de wijze waarop de leiders moesten onderhandelen in het gedeelde Duitsland na de Tweede Wereldoorlog, waarbij besprekingen met de Sovjet-Unie indertijd in het geheel niet eenvoudig waren. De rol van de oppositie en de publieke opinie waren hierin doorslaggevend, volgens de

bondskanselier.57

De laatste noemenswaardige keer in 1978 dat West-Duitse afgevaardigden zich bij het Cyprusconflict als bemiddelaars positioneerden, was tijdens de NAVO-top in Washington eind mei. Aldaar hadden West-Duitse afgevaardigden een topontmoeting Amerikaanse, Britse en Franse gezanten. Hoewel de vertegenwoordigers niet de hoogste politieke leiders waren, was deze ontmoeting van groot belang en een opstap voor het jaar 1979. In januari van dat jaar zouden de leiders van deze vier landen namelijk samen komen, waarbij de

Bondsrepubliek zich duidelijk wilde profileren als politieke macht. Bij de ontmoeting tijdens de NAVO-top bespraken de vertegenwoordigers onder andere het Cyprusconflict en het wapenembargo. Klaus Blech, de West-Duitse afgevaardigde, koos in dit gesprek de Griekse kant. Hij had scherpe kritiek op de Turkse diplomatie en meende dat Turkije alleen maar geld kostte, maar niets opleverde. De Amerikaanse vertegenwoordiger was juist duidelijk van plan om het embargo zo snel mogelijk te laten opheffen. Hij was van mening dat Griekenland concessies zou moeten doen, iets wat volgens Blech ondenkbaar was. Voorts realiseerde de Amerikaanse afgevaardigde zich dat de Bondsrepubliek reeds veel kapitaal aan Turkije had geboden, maar benadrukte dat elke hulp van bondgenoten welkom was. Turkije moest er echter niet vanuit gaan dat de opheffing van het embargo zou betekenen dat er miljoenen dollars aan Amerikaanse steun zouden binnen komen.58

Dit embargo zou in oktober 1978 daadwerkelijk worden opgeheven, en bij de

57 Ibidem, 710-713.

(26)

25

genoemde conferentie in januari 1979 werd wel degelijk een nieuw hulpprogramma voor Turkije opgesteld. De Bondsrepubliek kon zich zo van bemiddelaar ontwikkelen tot een civiele macht. Schmidt moest dan wel het initiatief nemen bij de financiële steun aan Turkije. Schmidt en Genscher waren er niet in geslaagd het Cyprusconflict op te lossen, maar de positie van ‘honest broker’ heeft de Bondsrepubliek wel meer op de kaart gezet als onderhandelaar. Als bemiddelaar onderhandelden de bondskanselier en vicekanselier met beide partijen en wisten zij ervoor te zorgen dat het conflict niet verder escaleerde. De leemte die de VS achterlieten als bemiddelaar in de kwestie tussen Turkije en Griekenland werd door de Bondsrepubliek opgevuld. Door middel van ‘cheque book diplomacy’ werden beide landen financieel gesteund en vergaarde de Bondsrepubliek diplomatieke macht. Aan de ene kant nam de Bondsregering deze positie in om zich te tonen als diplomatieke macht, aan de andere kant fungeerde de West-Duitse regering als een soort probleemoplosser voor Washington. Hoewel er al sinds de ambtstermijn van Brandt een meer onafhankelijke West-Duitse buitenlandse politiek zichtbaar was, volgden Schmidt en Genscher zeker in dit geval het beleid van de VS.

(27)

26

2. Hoe revolutiejaar 1979 de posities van de Bondsrepubliek en Turkije binnen de NAVO veranderde

Door de opheffing van het Amerikaanse wapenembargo in oktober 1978, werden de West-Duitse uitgaven aan Turkije aanzienlijk gereduceerd. Het besluit in Washington zorgde juist voor een toename van de Amerikaanse financiële en defensieve steun aan Ankara. Daarmee waren de geschillen tussen Turkije en Griekenland uiteraard nog niet opgelost. Toch zou ook het jaar 1979 bepalend worden voor de veranderende positie van de Bondsrepubliek in relatie tot de wereldmachten. Grote politieke verschuivingen vonden dat jaar wereldwijd plaats, waarvan de gevolgen voor de internationale verhoudingen niet kunnen worden onderschat.59 Zo had Saddam Hoessein in dat jaar de macht gegrepen in Irak, hervormde de Volksrepubliek China de economie naar een soort staatsgeleid kapitalisme en werd het thatcherisme de leidende politieke stroming in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast vond in Iran de revolutie tegen zittend sjah Mohammed Reza Pahlavi plaats en viel het Sovjetleger Afghanistan binnen. Voornamelijk de laatstgenoemde gebeurtenissen in Iran en Afghanistan waren indirect van groot belang voor de relaties van Turkije met de Bondsrepubliek en de andere NAVO-leden. Bovendien waren deze ontwikkelingen van invloed op de veranderende positie van de Bondsrepubliek in de wereld. Daarmee zijn deze ontwikkelingen tevens leidend voor dit hoofdstuk.60

Vanuit westers standpunt gezien, vond de eerste crisis van dat jaar plaats in Iran. Daar had de sjah sinds zijn aantreden in 1941 het traditionele land getransformeerd tot een moderne en op het Westen gerichte natie. Opvallend genoeg was hij door Groot-Brittannië en de

Sovjet-Unie geïnstalleerd als opvolger van zijn vader, die echter goede banden had met Nazi-Duitsland. De modernisering van de nieuwe sjah bestond onder meer uit een sterke

industrialisatie, verbeterde gezondheidszorg, modern leger, afname van alfabetisme, gevulde universiteiten met mannen én vrouwen en een groeiende middenklasse. Dergelijke

veranderingen kennen echter nagenoeg altijd ook een keerzijde. Deze komt veelal van de mensen die de slag hebben gemist bij de modernisering, of zij die niet willen aansluiten. Iran kende bijvoorbeeld een sterke communistische beweging die tegen de bourgeoisie streed en een omvangrijke streng-religieuze groep die weinig moest hebben van de verwestering van

59 Frank Bösch, ‘Umbrüche in die Gegenwart. Globale Ereignisse und Krisenreaktionen um 1979’,

Zeithistorische Forschungen 9 (2012) 8-32.

(28)

27

het land. Tegelijkertijd werd het repressieve regime van de sjah ook in West-Europa bekritiseerd. Voornamelijk progressieve studentengroeperingen hadden veel kritiek op het autoritaire regime. Zo vond tijdens het staatsbezoek van de sjah aan de Bondsrepubliek op 2 juni 1967 in West-Berlijn een grootschalig protest plaats. Deze demonstratie liep volledig uit de hand en zou nog lang in het geheugen van velen zijn gegrift. Dit vooral omdat de student Benno Ohnesorg werd doodgeschoten door de politie. Een decennium later vonden in Iran eveneens grote demonstraties tegen sjah Pahlavi plaats. Vanaf 1977 waren er in Teheran en andere grote steden regelmatig protesten tegen het regime. Daarbij werden op instigatie van de overheid duizenden demonstranten doodgeschoten en werden de universiteiten gesloten. Het omvangrijke verzet escaleerde in 1978 en 1979 in wat later gezien werd als het begin van de Iraanse Revolutie.61

Deze coup was er ook op gericht om ‘het Westen’ angst in te boezemen. De westerse bondgenoten van Pahlavi moesten het ontgelden. Zo werd de Amerikaanse ambassade bezet om daarmee aan te tonen dat veel Iraniërs klaar waren met het verwesteren van het land. Dit vonden grote groepen Iraniërs verwerpelijk en diende in hun ogen tegen te worden gegaan. Nog steeds kwamen de protesten onder meer van studenten en de communistische beweging. Toch wisten de religieuze fanatici vanwege een goede organisatie uiteindelijk de macht te grijpen. Als gevolg hiervan zou het land een sjiitische theocratie worden: een staatsvorm waarbij het draaide om de macht van ayatollah Ruhollah Khomeini. Deze gebeurtenissen werden vanuit de westerse wereld als een regelrechte crisis ervaren, omdat het Iran van de sjah als een zeer belangrijke bondgenoot in de regio gold. In tegenstelling tot andere NAVO-lidstaten, zou voor Bonn dit bondgenootschap echter blijven bestaan. Als enige westerse ambassade bleef de West-Duitse ambassade in functie. Bovendien zou Genscher de eerste westerse minister zijn die Iran na de revolutie zou bezoeken. Nagenoeg gelijktijdig met de opkomende crisis in Iran, vonden in twee buurlanden eveneens grote politieke verschuivingen plaats. In Irak greep Saddam Hoessein de macht, terwijl in november 1979 het Russische Leger Afghanistan binnen viel.62 Deze omwentelingen droegen bij aan een verhitting van de Koude Oorlog. De periode van détente waarin de bemiddelende West-Duitse diplomatie van het Genscherisme floreerde, zou zo in gevaar kunnen komen. Toch zouden juist deze

ontwikkelingen de nieuwe posities voor de Bondsrepubliek en Turkije binnen de NAVO

61 Ibidem, 41-45. 62 Ibidem, 137-147.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ontwikkelde model is geschikt voor andere vers sectoren om op basis van data over (inter) nationale productstromen en verwachtingen over toekomstige ontwikkelingen keuzes

In dit verband kan men stellen dat, indien en voor zover het bestuur van een dochter een autonome positie inneemt binnen de vennoot­ schap (dat wil zeggen tegenover de

• Investeren in de diverse kernen en wijken van de gemeenten en een actieve bijdrage leveren aan het realiseren en/of in stand houden van een goed woon- en leefklimaat..

In een vitale wijk wonen en werken mensen plezierig en leven in goede onderlinge verhoudingen, kunnen langer zelfstandig thuis wonen. 8 wijkwerkers in 5 wijken: Ewijk, Winssen,

Zo kunnen ouders of kinderen beschikken over vaardigheden, talenten en kennis (de competentionele dimensie) en mensen hebben die er voor hen zijn (sociale dimensie), maar

Further investigation and mutations are required to examine the role of other residues in the active site of ADS since in-silico studies along with sequence alignments with

Considering that people use information provided in fictional media to form attitudes, and taking into account that the chances that people are persuaded are highest when they

In het nieuwe systeem stem je óf op een partij óf op één persoon van die partij. Als de helft van de mensen op de partij heeft gestemd en de andere helft heeft gestemd op een