• No results found

De effectiviteit van The Happiest Baby methode : de invloed op excessief huilen en slapen van baby’s en angst en competentiegevoel van ouders = The effectivity of The Happiest Baby method : the influence on excessive in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effectiviteit van The Happiest Baby methode : de invloed op excessief huilen en slapen van baby’s en angst en competentiegevoel van ouders = The effectivity of The Happiest Baby method : the influence on excessive in"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De effectiviteit van The Happiest Baby methode: de invloed op excessief

huilen en slapen van baby’s en angst en competentiegevoel van ouders

The effectivity of The Happiest Baby method: the influence on excessive

infant crying and sleeping and parental feelings of anxiety and self-efficacy

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Childhood Development and Education

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Student: Irma Vejzovic Studentnummer: 10327002 Eerste beoordelaar: dr. E. L. Möller Amsterdam, 2017

(2)

2 Abstract

Background: In this study, the effect of The Happiest Baby (THB) method was investigated on the

extent of (excessive) infant crying and sleeping and parental feelings of anxiety and self-efficacy. THB is practiced by calming the infant in five steps; swaddling, sideways holding, shushing,

swinging, sucking. Method: Parents of excessive crying infants have filled in diaries before and after the intervention, as well as questionnaires during the pre-and post measurement (N = 8). Results: It was found that some of the infants have been crying less after THB in the daily measurements and questionnaires. The questionnaires have shown that some infants have been sleeping more and that some parents have been experiencing less anxiety. A small part of the parents have experienced a higher level of self-efficacy in the daily measurements and questionnaires. Conclusion: THB

appears to have an effect on the infant’s sleep, crying behavior, parental feelings of anxiety and there are indications for effect on parental feelings of self-efficacy. Although more research is needed, the use of THB seems to be a promising tool to effectively improve infant crying and sleeping levels, thereby reducing parental feelings of anxiety and increasing feelings of self-efficacy.

(3)

3 Samenvatting

Achtergrond: In dit onderzoek is het effect van The Happiest Baby (THB)-methode onderzocht op

de mate van (excessief) huilen en slapen van een baby en de mate van angst en het

competentiegevoel van de ouders. Bij THB worden baby’s gekalmeerd door middel van vijf stappen: inbakeren, zij-/buikligging, sussen, wiegen, zuigen. Methode: Ouders van excessief huilende baby’s hebben voor en na de interventie dagboekjes ingevuld, alsook zijn er bij ouders vragenlijsten bij de voor- en nameting afgenomen (N = 8). Resultaten: Gebleken is dat baby’s minder zijn gaan huilen na THB bij de dagelijkse metingen en de vragenlijsten. Uit de vragenlijsten is gebleken dat baby’s meer zijn gaan slapen en ouders minder angst zijn gaan ervaren. Een klein deel van de ouders is zich competenter gaan voelen bij de dagelijkse metingen en de vragenlijsten. Conclusie: THB lijkt effect te hebben op het slaap- en huilgedrag van de baby, de angst van de ouder en er zijn aanwijzingen voor effect op het competentiegevoel van de ouder. Hoewel vervolgonderzoek wenselijk is, lijkt het inzetten van THB een veelbelovende methodiek om het huilen en slapen van de baby te verbeteren, de angst van ouders te verlagen en het competentiegevoel van ouders te vergroten.

(4)

4 De Effectiviteit van The Happiest Baby Methode: de Invloed op Excessief Huilen en Slapen

van Baby’s en Angst en Competentiegevoel van Ouders

Huilen is een universeel verschijnsel en de belangrijkste vorm van communicatie van baby’s naar hun omgeving (De Clercq, Vansteenkiste, Baeck, & Vercruysse, 2013). Het is een

overlevingsmechanisme en het huilen doorloopt gewoonlijk een ontwikkelingscurve, waarbij de mate van huilen het grootst is in de eerste drie levensmaanden (Lucassen, 2010). Een baby huilt dan gemiddeld 90 tot 120 minuten per dag. Na de eerste drie maanden daalt dit tot ongeveer 60 minuten per dag (Lucassen, 2010). Het huilen piekt rond de zesde week met gemiddeld zo’n drie uur per dag. Daarna volgt er een geleidelijke daling (De Clercq et al., 2013). Bij sommige baby’s doorloopt het huilen niet de typische ontwikkelingscurve en blijft het hangen bij de piek (St. James-Roberts, 2008). Er kan dan sprake zijn van excessief huilgedrag.

Excessief huilen bij baby’s is een probleem dat vooral in Westerse culturen voorkomt (Karp, 2015; Nagy, 2005). Het wordt bij ongeveer 10% tot 30% van de baby’s vastgesteld (Akter, 2012). Om vast te stellen of een baby excessief huilt, wordt meestal de definitie van Wessel, Cobb, Jackson, Harris en Detwiler (1954) gebruikt, waarbij het huilen van een baby excessief genoemd wordt als de baby meer dan 3 uur per dag, minimaal 3 dagen in de week voor minimaal 3 weken lang huilt, zonder dat daar een medische verklaring voor te vinden is. In de praktijk wordt er echter gekeken naar de ervaring van de ouder over het huilgedrag van de baby, zodat ouders geen drie weken hoeven te wachten voordat ze hulp krijgen toegereikt. Kenmerkend voor excessief huilende baby’s zijn hun hoge activiteitsgraad, problemen om in slaap te vallen, de overgevoeligheid voor externe prikkels en hun ontroostbaar huilen (De Clercq et al., 2013; Wessel et al., 1954). Daarnaast worden excessief huilende baby’s ook vaker wakker gedurende de nacht en hebben ze meer slaapproblemen dan niet excessief huilende baby’s (Karp, 2015; Kirjavainen, Lehtonen, Kirjavainen, & Kero, 2004). Het excessief huilen vindt meestal plaats tijdens de dag en dan vooral in de vroege avond (St James-Roberts, 2008).

Oorzaken van excessief huilen

Er heerst nog onenigheid over de oorzaken van excessief huilen (De Clercq et al., 2013). Een vaak gebruikte verklaring voor het excessief huilen is dat er sprake is van een medische conditie. Uit onderzoek is echter gebleken dat het huilen bij minder dan 5% van de baby’s verklaard kan worden door een medische conditie, zoals een voedselintolerantie, gastro-oesofageale reflux of andere organische problemen (Gormally & Barr, 1997; Zwart, Vellema-Goud, & Brand, 2007).

Naast bovenstaande medische factoren komen er uit de literatuur ook andere theorieën naar voren naar voren die het huilgedrag van een baby proberen te verklaren. De factoren worden onderverdeeld in twee modellen, te weten het interactionele model en het

(5)

5 ontwikkelingspsychologische model (De Clercq et al., 2013). Het interactionele model richt zich met name op de omgevingskenmerken van de baby. De wederzijdse beïnvloeding tussen ouder en kind neemt hier een belangrijke plaats in (Douglas, 2011). De geboorte van een baby heeft namelijk grote invloed op de levens van ouders en vraagt om een psychologische aanpassing. In tijden van stress kunnen depressieve klachten ontstaan bij ouders, waardoor de manier waarop er voor de baby gezorgd wordt, verandert (Oberlander, 2005). Dit heeft te maken met de beïnvloeding van de capaciteiten van de ouder om de baby op een sensitieve en empathische manier te voorzien in zijn behoeften. Door de verandering van de manier waarop er voor de baby gezorgd wordt, past de mate waarin een baby troostbaar of irriteerbaar is zich ook aan (Kurth et al., 2010; Oberlander, 2005). Daarnaast zijn baby’s gevoelig voor de gemoedstoestand van de moeder. Tezamen zorgen zulke factoren er voor dat er een disbalans ontstaat tussen de zorg van ouders en de behoeften van de baby. De gemoedstoestand en capaciteiten van de ouders (die mede beïnvloed kan zijn door de komst van de baby) kunnen vanuit deze theorie leiden tot een niet-responsief milieu van de baby, waardoor excessief huilen van de baby uitgelokt wordt (Douglas, 2005; Zeifman, 2001).

Het tweede model, namelijk het ontwikkelingspsychologisch model, houdt ook rekening met temparementgerelateerde factoren van een baby, die zorgen voor individuele verschillen in de mate van huilen (De Clercq et al., 2013). Er wordt verondersteld dat de mate van huilen beïnvloed wordt door de vaardigheden van de baby om zichzelf te reguleren. Baby’s beschikken volgens dit model over een mechanisme waarmee ze sensorische prikkels kunnen integreren en kunnen bepalen wanneer ze welke behoeften hebben. Vanuit dit model worden excessief huilende baby’s gezien als baby’s met onvoldoende ontwikkelde vaardigheden om zichzelf te kunnen reguleren. Deze baby’s hebben moeite zich aan te passen en hebben vaak een negatieve stemming. Ook reageren ze sterk op sensorische prikkels en lokt zowel onderstimulatie van deze prikkels als een overstimulatie ervan excessief huilen uit (De Clercq et al., 2013; Groen-Blokhuis, Middeldorp, van Beijsterveldt, & Boomsma, 2011).

Een derde verklaring, de theorie over het missende vierde trimester, bedacht door Harvey Karp, sluit hier gedeeltelijk op aan. Deze theorie is ontstaan vanuit de veronderstelling dat baby’s een trimester te vroeg geboren zijn (Karp, 2015). De overleving van baby’s is mede afhankelijk van de ontwikkeling van hun hersenen, maar deze zouden bij een trimester langer in de baarmoeder echter te groot worden om de baby veilig door het geboortekanaal van de moeder geboren te laten worden (Karp, 2015). Daarom worden baby’s al na negen maanden geboren. Waar de baby in de baarmoeder strak ingepakt zit in een buik-/zijligging, met veel lawaai van het suizende bloed door de slagaders in de placenta, constant gewiegd wordt door de bewegingen van de moeder en op zijn vingers zuigt, is de omgeving van de baby volstrekt anders als hij geboren is. Na de geboorte ervaart

(6)

6 een baby allerlei nieuwe sensaties zoals licht, kleur en texturen. Ook ontwikkelt de baby nieuwe gevoelens zoals honger en dorst. Deze nieuwe prikkels worden afgewisseld met een onderstimulatie van prikkels door bijvoorbeeld de stilte in de kamer. De combinatie van zowel overstimulatie als onderstimulatie van prikkels kan de baby te veel worden. Wanneer de baby daarnaast ook een moeilijk temperament heeft en zwakke zelf-troostende vaardigheden, kan het excessief gaan huilen (Karp, 2015).

Gevolgen van excessief huilen

Excessief huilen van baby’s is op verschillende manieren van invloed op de baby en zijn ouders; er zijn gevolgen op interactief niveau, kindniveau en op ouderniveau. Ten eerste, gekeken naar de gevolgen van excessief huilen op interactief niveau, blijkt het huilen gevolgen te hebben voor de relatie tussen de baby en zijn ouders en tussen ouders onderling. Zo blijkt dat excessief huilende baby’s meer kans hebben op het ontwikkelen van een onveilige hechting met hun moeder (Akman et al., 2006). Ook blijkt dat het huilen negatieve effecten heeft op de ouder-kindinteractie en dat er meer kans is op fysieke mishandeling van het kind (waaronder het mogelijk fatale shaken-baby-syndroom) binnen deze gezinnen (Herman & Lee, 2007; Kaley, Reid, & Flynn, 2011). Daarnaast hebben ouders van excessief huilende baby’s een grotere kans op het ontwikkelen van

relatieproblemen (Smart & Hiscock, 2007). Ten slotte komt naar voren dat moeders van excessief huilende baby’s sneller met borstvoeding stoppen dan andere moeders (Howard, Lanphear, Lanphear, Eberly, & Lawrence, 2006).

Ten tweede, gekeken naar de gevolgen van excessief huilen op kindniveau, blijkt uit een meta-analyse van Hemmi, Wolke en Schneider (2011) dat excessief huilende baby’s een grotere kans hebben om externaliserende gedragsproblemen en ADHD te ontwikkelen in de kindertijd. Tevens is gebleken dat excessief huilende baby’s een kortere slaapduur hebben dan andere baby’s (Pauli-Pott, Becker, Mertesacke, & Beckmann, 2000).

Ten derde, wanneer er gekeken wordt naar de gevolgen van excessief huilen op ouderniveau, komt naar voren dat huilen invloed kan hebben op de mentale gezondheid van ouders (Karp, 2015). De invloed op de mentale gezondheid van ouders kan zich op meerdere manieren manifesteren, uiteenlopend van een postnatale depressie, tot een negatieve competentiebeleving en angst bij ouders (Karp, 2015; Twomey, High, & Lester, 2012; Vik et al., 2009). Excessief huilen kan negatief van invloed kan zijn op de mentale gezondheid van ouders via de reflex-activering van ouders. Wanneer een baby huilt worden reflexen van ouders geactiveerd; het hart gaat sneller kloppen, de bloeddruk stijgt en ouders gaan zweten. Ouders voelen het instinct om het huilen van de baby te laten stoppen (Karp, 2015). Wanneer dit niet lukt en de baby blijft excessief huilen, worden er gevoelens van machteloosheid en angst getriggerd, mede omdat ouders zich vaak zorgen maken om de oorzaak van

(7)

7 het excessieve huilen van hun baby (Twomey, High, & Lester, 2012). Daarnaast kunnen ouders zich schuldig gaan voelen dat ze niet in staat zijn hun baby te kunnen troosten, denken dat ze

tekortschieten in hun ouderschapsvaardigheden en daardoor een negatieve competentiebeleving ontwikkelen (Kurth, Kennedy, Spichiger, Hösli, & Stutz, 2011; Twomey, High, & Lester, 2012). Competentiegevoel en angst

De relatie tussen excessief huilen en het competentiegevoel van ouders wordt tevens aangehaald in onderzoek van Porter en Hsu (2003). Zij onderzochten het competentiegevoel van moeders voor en na de geboorte van de baby en vonden dat een toename in de mate van huilen van de baby relateerde aan een afname van het competentiegevoel van moeders. Onder het

competentiegevoel van ouders wordt het volgende verstaan; het vertrouwen van een ouder in zijn eigen vermogen op opvoedingsgerelateerde taken te verrichten (Montigny & Lacharité, 2005). Wanneer het een ouder niet lukt om de baby te troosten, zal deze zich sneller onbekwaam voelen in het verrichten van opvoedingsgerelateerde taken (Giallo, Rose, & Vittorino, 2011). Het sneller onbekwaam voelen van de ouder hangt tevens samen met de mate van slaap van de baby. Zo blijkt dat ouders een lager competentiegevoel ervaren wanneer de baby minder slaapt (Giallo et al., 2011). Dit heeft te maken met de vaak bestaande oververmoeidheid van ouders met baby’s die problemen met slapen hebben. Hierdoor hebben ouders minder energie om opvoedingsgerelateerde taken te verrichten (Stifter & Bono, 1998). Daarnaast ontstaat het lagere competentiegevoel van deze ouders, doordat cognitieve processen, zoals problemen oplossen en het nemen van beslissingen negatief beïnvloed worden (Stifter & Bono, 1998).

Zoals eerder beschreven bestaat er een relatie tussen de mate van huilen van baby’s en de ervaren angst van ouders (Lucassen et al., 2008; Megel, Wilson, Bravo, McMahon, & Towne, 2011). Met angst wordt een emotionele staat bedoeld op een bepaald moment, bestaande uit bezorgdheid, spanning, nervositeit, zorgen en fysiologische reacties van een persoon (Spielberger, 2010). Eerder onderzoek van Petzoldt en anderen (2014) naar het verband tussen depressies en angststoornissen bij moeders en het excessief huilen van baby’s, wijst uit dat een hoge mate van angst van de moeder een belangrijke voorspeller is voor het excessief huilen van een baby. Een mogelijke verklaring voor dit verband is dat angstige moeders opdringerig zijn bij hun baby, waardoor deze meer huilt (Petzoldt et al., 2014). Een coherente en duidelijke verklaring voor dit verband is er echter nog niet (Kaitz, Maytal, Devor, Bergman, & Mankuta, 2010). Tevens bestaan er aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen de mate van angst van de ouder en de mate van slapen van de baby. Uit onderzoek van O’Conner en anderen (2007) blijkt dat de mate van angst van de moeder een belangrijke voorspeller is van slaapproblemen bij baby’s. Verder onderzoek naar de relatie tussen de mate van angst van ouders en slaapproblemen bij baby’s is echter maar beperkt (Sadeh, Tikotzky, & Scher, 2010).

(8)

8

Interventies

Er worden uiteenlopende interventies ingezet om excessief huilen van baby’s en weinig slapen tegen te gaan. Afhankelijk van de aangenomen oorzaken van de betreffende onderzoekers worden er verschillende behandelingen uitgevoerd (Lucassen et al., 2008). Onderzoekers die

excessief huilen als een somatisch probleem zien, zetten interventies met name in op het gebied van voedingsverandering of medicatie. Uit literatuuronderzoek van Lucassen en anderen (2008) bij 27 methodologisch goede onderzoeken naar de effectiviteit van behandelingen van excessief huilen bij baby’s is gebleken dat de volgende interventies op het gebied van voedingsveranderingen effectief zijn; het vervangen van koemelkeiwit door hypo-allergene voeding. Medicamenten bleken ook een gunstig effect te hebben op het excessief huilen van de baby’s (Lucassen et al., 2008). Er werden echter bij ongeveer 5% van de baby’s negatieve bijwerkingen gevonden, zoals een verwarde gelaatsuitdrukking gevolgd door slaap, vreemde bewegingen, sufheid en obstipatiesymptomen. Naast de onderzoekers die voedingsveranderingen en medicamenten inzetten, zijn er ook onderzoekers die gedragsinterventies gebruiken als methode. Deze groep is meegenomen in literatuuronderzoek van Lucassen en anderen (2008) naar de effectiviteit van behandelingen van excessief huilen bij baby’s. Daaruit kwamen verschillende resultaten naar voren. Gedragsinterventies om de baby meer te wiegen en te dragen bleken niet effectief. Opvoedingsadvies om het aantal stimuli te verlagen bleek daarentegen wel effectief te zijn. Het literatuuronderzoek wees ook uit dat specifieke opvoedingsadviezen minder effectief waren dan het verschaffen van algemene informatie en geruststelling aan ouders. Onder specifieke opvoedingsadviezen vielen onder andere het tijdig reageren op huilen van de baby, het vermijden van onrust, gebruik van een speen en een oriëntatie op het dag-nachtritme. Het stimuleren van de responsiviteit van ouders bleek wel een gunstig effect te hebben (Lucassen et al., 2008). De stimulatie van de responsiviteit werd gedaan in de vorm van voorlichting aan ouders over het interpreteren van het huilgedrag en signalen van hun baby.

The Happiest Baby methode

Naast de genoemde effectieve gedragsinterventies, is er nog een veelbelovende behandeling voor het verminderen van excessief huilen en het verbeteren van slaap bij baby’s: The Happiest Baby methode, ontwikkeld door Harvey Karp. De methode gaat uit van het missende vierde trimester. Baby’s worden volgens deze theorie een trimester te vroeg geboren en hebben zwakke

zelf-troostende vaardigheden (Karp, 2015). De zwakke zelf-zelf-troostende vaardigheden worden veroorzaakt door de troostreflex die deze baby’s niet zelf kunnen activeren. De troostreflex bestaat al als de baby nog in de baarmoeder zit en voorkomt dat de baby in gevaarlijke posities komt te zitten tijdens de laatste twee maanden van de zwangerschap. De troostreflex bestaat nog tot enkele maanden na de geboorte en kan worden geactiveerd door de omgeving van de baarmoeder na te bootsen (Karp,

(9)

9 2015). Ter activering van de troostreflex kunnen de zogenaamde vijf S’en uitgevoerd worden. Dit zijn vijf stappen om de omgeving van de baarmoeder na te bootsen.

De eerste stap bestaat uit het inbakeren van de baby (Karp, 2015). Het gevoel van aanraking en strak ingepakt zitten, zoals in de baarmoeder, kalmeert de baby. Ook voorkomt het inbakeren ervoor dat de baby zijn armen teveel in de lucht beweegt en schrikt van zijn eigen bewegingen waardoor hij van streek kan raken. Deze Moro-reflex wordt getriggerd wanneer de baby op zijn rug gelegd wordt en bestaat uit een beweging van de armen naar voren, waarna de armen weer richting het lichaam komen. Het inbakeren zorgt ervoor dat de baby zijn aandacht kan richten op het

kalmeren. Uit eerder onderzoek is al gebleken dat inbakeren positieve effecten heeft op de mate van huilen en slapen van excessief huilende baby’s (Franco et al., 2005: Van Sleuwen et al., 2006). De tweede stap is het in de zij-/buikligging vasthouden van de baby. Dit kan zowel op de arm als op de schoot van de ouder zijn. Wanneer de baby op de zij-/buikligging vastgehouden wordt, wordt de Moro-reflex, waar baby’s gewoonlijk van schrikken, niet meer geactiveerd. Daarnaast worden er door de foetushouding (de zij-/buikligging) positiesensoren geprikkeld in de spieren en de oren van de baby waardoor de troostreflex geactiveerd wordt en actief blijft (Karp, 2015). De derde stap is het sussen dichtbij het oortje van de baby (Karp, 2015). Het sussen bootst het geluid in de baarmoeder, het suizende bloed in de slagaders van de placenta, na. Hoe hard er gesust dient te worden, moet aangepast worden aan de hand van de mate van huilen van de baby. Wanneer de baby hard huilt, moet er net zo hard gesust worden. Eerder is al gebleken dat baby’s bij het horen van white noise (constant geluid), significant sneller in slaap vallen dan baby’s die geen white noise horen (Spencer, Moran, Lee, & Talbert, 1990). De vierde stap bestaat uit het wiegen van de baby (Karp, 2015). Het wiegen van de baby imiteert bij de baby het gevoel van gewiegd worden in de baarmoeder. Dit kan de ouder doen door kleine, snelle bewegingen te maken met de baby, waarbij het hoofdje van de baby ondersteund wordt door de handen van de ouder. Het gaat er hierbij vooral om dat het hoofdje van de baby heen en weer wiebelt, omdat de positiesensoren die dan geprikkeld worden zich in de oortjes van de baby bevinden. Het ritme van het wiegen moet afhangen van de intensiteit van het huilen, waarbij sneller gewiegd moet worden als de baby veel en hard huilt. Verondersteld wordt dat de eerste vier stappen samen het troostreflex activeren. De vijfde en laatste stap is bedoeld om de troostreflex die geactiveerd is in stand te houden. Deze stap bestaat uit het laten zuigen van de baby op de vinger, speen of tepel (Karp, 2015). In de baarmoeder zuigt de baby ook aan zijn vingers en slikt vruchtwater door, maar na de geboorte is een baby door zijn zwakke coördinatie nog niet in staat om zelf op zijn vingers te zuigen. Door het zuigen daalt de bloeddruk, hartslag en het stressniveau van de baby, blijft de baby kalm en valt hij sneller in slaap.

(10)

10 wordt aanbevolen aan ouders met excessief huilende baby’s, ontbreekt er nog evidence-based

onderzoek in Nederland om de effectiviteit aan te kunnen tonen. De effectiviteit van THB is in meerdere studies buiten Nederland onderzocht. McRury en Zolotor (2010) vonden geen gunstige effecten van THB. Zij onderzochten bij 35 moeder-babyparen door middel van een controlegroep en een experimentele groep wat de effectiviteit was van THB in het verminderen van het huilen van de baby’s. De experimentele groep werd een videoband getoond over THB, bij de controlegroep werd er een videoband getoond over zorg als gewoonlijk. De onderzoekers vonden geen significant verschil tussen het huilen van de baby’s in beide groepen en droegen als mogelijke verklaring naar voren dat enkel het bekijken van een videoband over THB onvoldoende is en persoonlijke training aan ouders noodzakelijk kan zijn om het huilen van baby’s te verminderen.

Er is ook onderzoek naar de effectiviteit van THB waar wel gunstige resultaten uit

voortkwamen. Zo blijkt uit onderzoek naar de preventie van overgewicht in de kinderleeftijd (tussen 2 en 5 jaar) dat THB gunstige effecten heeft op de mate van slaap en voeding van de baby tijdens de nacht (Paul et al., 2011; Paul et al., 2016). Paul en anderen (2016) boden bij 110 baby-moederparen twee interventies aan, waarbij bij één interventie gevraagd werd aan moeders om THB toe te passen wanneer een baby huilde en bij de andere interventie gevraagd om de signalen van de baby bij honger, te herkennen. De baby-moederparen werden willekeurig in vier groepen ingedeeld; één groep waarin beide interventies werd aangeleerd, groepen waarbij één van de twee interventies werd aangeleerd en één groep waarbij geen interventie werd toegepast. Door middel van

gewichtsmetingen voor en na de interventie en dagboekjes over het slaap- en voedingspatroon van de baby werd data verzameld. Uit het onderzoek bleek dat de baby’s van moeder die in de groep met beide interventies zaten, significant meer sliepen en minder behoefte hadden aan voeding gedurende de nacht dan de baby’s uit de controlegroep. Na één jaar tijd waren de baby’s die THB ontvingen minder zwaar dan de baby’s uit de controlegroep (Paul et al., 2016).

Ander onderzoek naar de effectiviteit van THB met gunstige resultaten is het onderzoek van Harrington en anderen (2012). Zij hebben middels een RCT de effectiviteit van THB na het

toedienen van een vaccinatie onderzocht. De 230 baby’s van 2 en 4 maanden oud die meededen aan het onderzoek werden verdeeld in 4 groepen (2x2), waarbij de volgende condities in de groepen werden ingedeeld; het toedienen van 2 ml water óf 2 ml 24% sucrose, het toepassen van standaard zorg van ouders óf het toepassen van THB. De pijn van de baby’s werd door middel van de Riley Pain Score bijgehouden op verschillende intervallen gedurende 5 minuten na de vaccinatie en het aantal minuten huilen na de vaccinatie werd tevens bijgehouden. Uit het onderzoek kwam naar voren dat 2 groepen, te weten de groep die THB aangeboden kreeg met water en de groep die THB in combinatie met de sucrose aangeboden kreeg, significant minder pijn scoorden op de Riley Pain

(11)

11 Score en dat het huilen significant verminderd was bij de 2 maanden oude baby’s. De resultaten van de twee groepen (THB met water en THB in combinatie met sucrose) verschilden onderling niet van elkaar, wat betekent dat THB ook zonder sucrose effectief is in het troosten van huilen baby’s na een vaccinatie (Harrington et al., 2012).

Huidig onderzoek

Om nader te kunnen onderzoeken wat de invloed is van THB op baby’s is in deze studie de volgende onderzoeksvraag centraal gesteld: Wat is de effectiviteit van THB op de mate van huilen en slapen van excessief huilende baby’s en op de mate van angst en het competentiegevoel van de ouders? Hieruit mondden drie deelvragen. De eerste deelvraag was: Wat is het effect van THB op de mate van huilen en slapen van de baby? Verwacht is dat na toepassing van THB baby’s significant minder zouden huilen en meer zouden slapen. Daarnaast is getracht de volgende deelvraag te beantwoorden: Wat is de invloed van THB op de mate van angst en het competentiegevoel van de ouders? Hier was de hypothese dat ouders na THB significant minder angst zouden hebben en een hoger competentiegevoel zouden ervaren. De derde, exploratieve, deelvraag was: Wat is de

samenhang tussen de mate van huilen en slapen van de baby en de mate van angst en het

competentiegevoel van de ouder? Verwacht werd dat alle vier de variabelen onderling met elkaar zouden samenhangen. Zo werd verwacht dat meer huilen zou samenhangen met minder slapen en dat meer huilen zou samenhangen met meer angst en een lager competentiegevoel. Ook werd verwacht meer slapen zou samenhangen met minder angst en dat meer slapen zou samenhangen met een hoger competentiegevoel.

Het onderzoek is uitgevoerd bij baby’s tussen de 0 en 4 maanden oud en een van hun ouders. Het onderzoek bestond uit een combinatie van een case-based time series design en een one-group-pretest-posttest-design (Agresti & Franklin, 2008; Borckardt et al., 2008). Bij het deel betreffende de case-based time series design, was er sprake van een 3 tot 7 dagen durende baseline, daarop volgend een 14 dagen durende interventiefase, waarin THB de interventie vormde. Er zijn dagelijks metingen gedaan om goed in kaart te kunnen brengen welke veranderingen er opgetreden zijn, wanneer deze plaatsvonden en waardoor ze veroorzaakt werden. Bij het deel betreffende de one-group-pretest-posttest-design zijn er bij vragenlijsten afgenomen tijdens de voormeting (T1), waarna deze na toepassing van THB ook zijn afgenomen bij de nameting (T2).

Het onderzoeken van de effectiviteit van THB kan bijdragen aan het vergroten van

wetenschappelijke kennis over effectieve behandelingen voor excessief huilende baby’s. Er zijn nog maar weinig behandelingen effectief gebleken voor het verminderen van excessief huilen bij baby’s (Karp, 2015; Megel, Wilson, Bravo, McMahon, & Towne, 2011). Bij het vinden van gunstige effecten van THB in huidig onderzoek, kan deze methode geïmplementeerd worden in de praktijk.

(12)

12 Het toepassen van THB voorkomt mogelijke negatieve bijwerkingen (van medicamenten) die

huidige behandelingen veroorzaken. Het onderzoek is tevens wenselijk om risico’s die door excessief huilen vergroot worden, zoals fysieke kindermishandeling, een onveilige hechting tussen ouder en kind en een zwakke mentale gezondheid van ouders, te kunnen voorkomen. Tezamen met de tegenstrijdige onderzoeksresultaten naar de effectiviteit van THB wordt hiermee het belang voor dit onderzoek benadrukt.

Methode Deelnemers

De werving van de deelnemers vond plaats door middel van verspreiding van posters, flyers op meerdere locaties in Amsterdam en het verzenden van mails naar sociale mediakanalen die zich richtten op opvoeding en ouders, waarop ouders werd gevraagd om mee te doen aan een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam om hun ontroostbare baby te leren kalmeren. Ouders konden zich tevens aanmelden via de daarvoor opgezette website van het onderzoek. Voor deelname aan het onderzoek zijn er een aantal inclusiecriteria gehanteerd. De baby diende bij aanmelding jonger te zijn dan 16 weken. Ook moest er sprake zijn van ontroostbaar huilen volgens de beleving van ouders, die bovendien niet medisch verklaard kon worden. Ten slotte moesten ouders de Nederlandse taal beheersen.

Aanmeldingen uit de periode van maart 2016 tot juni 2016 zijn meegenomen in het onderzoek. Er hebben zich in deze periode 16 gezinnen aangemeld voor deelname aan het

onderzoek. Van hen zijn er 8 gezinnen uitgevallen voor of tijdens het onderzoek wegens persoonlijke redenen, of omdat ze niet meer voldeden aan de inclusiecriteria. Zo zijn er 2 gezinnen die de afstand naar Amsterdam voor het bezoek aan de Uva Family Lab te groot vonden en daarom niet meer wilden deelnemen aan het onderzoek. Bij 2 baby’s van andere gezinnen werd er een medische verklaring gevonden voor het huilen, namelijk een koemelkallergie. Ook zijn er 3 baby’s geweest van wie de ouders een of meerdere vragenlijsten of online dagboekjes niet hebben ingevuld. Er is ten slotte ook 1 baby uitgevallen, omdat moeder THB niet meer als werkzaam ervoer en ervoor koos om voortijdig te stoppen met deelname. De uitgevallen deelnemers zijn uit de analyses van het

onderzoek gelaten, waarbij het onderzoek is voortgezet met de data van 8 baby’s, verkregen uit de registratie van de dagboekjes en het invullen van de vragenlijsten door de moeders. De

(13)

13 Tabel 1.

Demografische en achtergrondgegevens van de deelnemers

Gegevens Baby 1 Baby 2 Baby 3 Baby 4 Baby 5 Baby 6 Baby 7 Baby 8

Leeftijd (in dagen)

68 97 43 55 51 12 61 53

Geslacht jongen meisje jongen meisje meisje meisje meisje jongen

Plek in kinderrij

eerste eerste eerste eerste tweede eerste tweede tweede

Woonsituatie Samenw. Samenw. Samenw. Samenw. Samenw. Samenw. Samenw. Samenw.

Opl. moeder havo hbo hbo hbo universiteit PhD hbo hbo

Opl. vader vwo bbo mbo mbo hbo PhD mbo hbo

Verloop zwangerschap en duur Abnormaal, 38 weken Normaal, 38 weken, 6 dagen Normaal, 40 weken, 4 dagen Normaal, 39 weken Normaal, 37 weken Normaal, 39 weken Normaal, 39 weken, 4 dagen Normaal, 40 dagen

Soort voeding Kunst- en borstvoeding

borstvoeding kunstvoeding Borstvoeding borstvoeding borstvoeding Kunst- en borstvoeding

(14)

14

Procedure

Ouders konden zich voor deelname opgeven voor het onderzoek. Wanneer een of beide ouders contact opnamen om mee te doen aan het onderzoek, werd het onderzoek door een van de onderzoeksassistentes telefonisch toegelicht en werd er, indien ouders instemden, een eerste huisbezoek en een bezoek aan het UvA Family Lab gepland (tussen de drie en zeven dagen na het eerste huisbezoek). Bij het eerste huisbezoek werd het onderzoek nogmaals toegelicht en werd er aan de ouders gevraagd om een informed consent te tekenen. Vervolgens werden er een set vragenlijsten afgenomen bij een van de ouders, waaronder vragenlijsten die de ervaren oudercompetentie en angst van de ouder in kaart brachten. Deze afname vormde de voormeting (T1) van het onderzoek. Daarna werd er uitleg gegeven over het online dagboekje. Afhankelijk van wanneer het bezoek aan het UvA Family Lab gepland was, dienden de ouders dit dagboekje als baseline gedurende drie tot zeven dagen dagelijks in te vullen. In dit dagboekje werden de huil- en slaappatronen van de baby bijgehouden.

Ouders kregen tijdsbalkjes mee op papier ter ondersteuning van het bijhouden van het slaap- en huilpatroon van hun baby.

Na de baseline vond het bezoek aan het UvA Family Lab plaats, waar ten minste één ouder en de baby voor aanwezig moesten zijn. Tijdens het bezoek werd er aan de ouder een training gegeven door de onderzoeker en een onderzoeksassistente over THB, waarin het gemiddelde huilpatroon van een baby, de oorzaken van huilen, achtergrondinformatie omtrent THB, de vijf stappen van THB voor het activeren van de troostreflex en de

veiligheidsaspecten rondom het inbakeren en veilig slapen aan bod kwamen. De vijf stappen van THB werden tijdens de uitleg voorgedaan door de onderzoeker bij de baby zelf of bij een pop als de baby sliep. De training werd afgesloten met een gezamenlijk oefenmoment met de ouder om de vijf stappen eigen te kunnen maken. Aan ouders werd tevens uitleg gegeven over slaap, waarop er een usb-stick meegegeven werd met daarop een filmpje over THB en de white noise en een inbakerdoek. Er werd ook een adviesboekje voor ouders meegegeven, waarin de onderwerpen die tijdens het bezoek aan de UvA Family Lab aan bod waren gekomen, nogmaals belicht werden en er extra tips rondom de 5 S’en en het slapen gegeven werden. Ten slotte werd er naar ouders toe uitgesproken dat ze in het kader van het

onderzoek gedurende de interventieperiode elke dag THB moesten toepassen bij het huilen van de baby en dat ze de white noise en het inbakeren bij alle slaapjes van de baby moesten gebruiken.

Na het bezoek aan het UvA Family Lab werd er aan de ouders gevraagd om

(15)

15 waarin het huil- en slaappatroon van de baby weer werd bijgehouden. Drie dagen na het bezoek aan het UvA Family Lab was er telefonisch contact tussen een onderzoeksassistente en de ouder om de voortgang en de ervaringen van ouders te bespreken. Eén week na het bezoek aan het UvA Family Lab vond een tweede huisbezoek (boostersessie) plaats om de THB-methode opnieuw door te nemen met ouders. De ouders deden de vijf stappen voor bij hun baby of bij een pop, waarna de onderzoeksassistente feedback gaf en bijstuurde waar nodig. Ook werden er slaaptips meegegeven aan ouders. Er werd een afspraak gemaakt voor een derde huisbezoek, een week na de boostersessie. Tijdens het derde huisbezoek (T2) werden de vragenlijsten met betrekking tot de ervaren oudercompetentie en angst weer afgenomen bij ouders. De onderzoekmomenten worden hieronder in Figuur 1 weergegeven in een tijdslijn.

Baseline 3-7 dagen Interventiefase 14 dagen

Voormeting (T1) Training Tel. Afspraak Boostersessie Nameting (T2) Huisbezoek UvA Family Lab (dag 3 na lab) Huisbezoek (dag 7) Huisbezoek (dag 14)

Figuur 1. Tijdslijn voor het effectiviteitsonderzoek van THB

Meetinstrumenten

Ten behoeve van het onderzoek werden de volgende variabelen gemeten: de mate van huilen van de baby, het slaapgedrag van de baby, het competentiegevoel van de ouder en de mate van angst ervaren door de ouder.

Dagelijkse metingen. Alle variabelen zijn ten eerste gemeten met behulp van online

dagboekjes. De online dagboekjes zijn door een ouder ingevuld voor een periode van 3 tot 7 dagen tijdens de baseline en voor een periode van 14 dagen tijdens de interventiefase. In de online dagboekjes werd er onder andere gevraagd naar de hoeveel slaap en huilen van de baby per 24 uur en de hoeveelheid slaap van de ouder per 24 uur. Ook werd er gevraagd naar het competentiegevoel per dag op een 6-punts Likertschaal, waarvan de omgescoorde score varieerde van 0 (heel erg onzeker) tot 5 (totaal niet onzeker). Hoe hoger de score, des te hoger was het ervaren dagelijkse competentiegevoel. Ten slotte werd er gevraagd naar de angst van ouders per dag op een 5-punts Likertschaal variërend van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (heel erg van toepassing). Hoe hoger de score was, des te meer angst werd er die dag ervaren. Ouders hebben tijdens het invullen van de online dagboekjes gebruik

(16)

16 kunnen maken van time-rulers (papieren tijdsbalkjes), zodat er nauwkeurig kon worden bijgehouden hoeveel minuten/uren de baby sliep, huilde en hoeveel minuten/uren de ouder sliep.

Pre-en postvragenlijsten. De variabelen zijn daarnaast ook gemeten met behulp van

vragenlijsten die op T1 en T2 zijn afgenomen bij ouders. De mate van huilen van de baby werd gemeten met de Cry Perception Scale (CPS) door vragen over de perceptie van ouders over het huilen van hun baby (Lester, Boukydis, Garcia-Coll, Holl, & Peucker, 1992). De vragenlijst bestond in totaal uit 13 items. Eerst is er door middel van 8 items gevraagd hoe het huilen van de baby klinkt voor de ouder. De ouders konden antwoord geven op een 7-punts Likertschaal, die bijv. liep van niet dringend tot dringend of van gezond tot ziek. Hoe hoger de score, des te negatiever de perceptie was van het huilen. Vervolgens is er middels 3 items op een 7-punts Likertschaal toen aan de ouders gevraagd hoe zij zich voelden tijdens het huilen van hun baby. Hoe hoger de score was, des te negatiever de perceptie van de ouder was over het huilen van de baby. Ten slotte is er aan middels een 7-punts Likertschaal aan ouders gevraagd of het huilen van de baby een gevoel gaf bij de ouder om voor de baby te willen zorgen en is er gevraagd naar de redenen voor het huilen van de baby, zoals die door ouders worden ervaren. De totaalscore is berekend door de score van de eerste 12 items bij elkaar op te tellen, waarbij item 11 en 12 omgescoord dienden te worden. De minimaal en de maximaal te behalen score waren respectievelijk 12 en 84. De CPS heeft een onbekende Cronbach’s alfa en standaarddeviatie.

Het slaapgedrag van de baby is op T1 en T2 gemeten met de Sleep Index (SI; Wolke, Söhne, Riegel, Ohrt, & Österlund, 1998) vragenlijst. Deze vragenlijst meet middels 14 items het slaapgedrag van de baby. Voorbeelditems zijn ‘waar slaapt u baby meestal?’ en ‘hoeveel uren en minuten slaapt u baby gemiddeld per dagdeel?’. Andere items hebben bijvoorbeeld betrekking op het wel of niet wakker maken van de baby voor een voeding. De SI heeft een onbekende Cronbach’s alfa en standaarddeviatie.

Het competentiegevoel van de ouders in het zorgen voor/omgaan met de baby is gemeten door middel van de Parenting Sense of Self Efficacy Scale (PSSES; Meijer & Van den Wittenboer, 2007). Dit is een vragenlijst bestaande uit 8 items, waar met een 6-punts Likertschaal, variërend van 0 (totaal niet) tot 5 (heel erg), antwoord op gegeven kan worden. Een voorbeelditem is ‘Ik ben goed met mijn baby omgegaan wanneer hij/zij van streek was’. Item 5, 6, 7 en 8 dienden omgescoord te worden. Hoe hoger de score op de PSSES was, des te groter was het competentiegevoel van de ouder. De totaalscore is berekend door de score van de 8 items bij elkaar op de tellen, met een minimale score van 0 en een maximale score

(17)

17 van 40. De PSSES heeft een Cronbach’s alfa van α = .84 en de SD = 6.91 (Meijer & Van den Wittenboer, 2007).

De angst van ouders is ten slotte middels de STAI gemeten op T1 en T2 (Spielberger, Gorsuch, & Lushene, 1970). Deze vragenlijst bestaat uit twee schalen, te weten de state (toestand) versie en de trait (karaktertrek) versie, die ieder 20 items bevatten. Voor dit onderzoek is enkel de state versie schaal afgenomen. Ouders konden op een 4-punts

Likertschaal antwoord geven, variërend van 1 (geheel niet) tot 4 (zeer veel). Voorbeelditems van de state versie zijn ‘ik voel me kalm’ en ‘ik ben zenuwachtig’. Hoe hoger er gescoord werd, des te groter was de ervaren angst door de ouder, waarbij items 1, 2, 5, 8, 10, 11, 15, 16, 19, 20 omgescoord dienden te worden. De minimaal en maximaal te behalen score waren respectievelijk 20 en 80. De STAI heeft een Cronbach’s alpha van α = .94 en de SD = 10 (Dennis, Coghlan, & Vigod, 2013).

Statistische analyse

Het onderzoek heeft plaatsgevonden met behulp van een gerepliceerd case-based time-series design in combinatie met een one-group pretest-posttest design om de effectiviteit van THB te onderzoeken. Om de effectiviteit van THB te toetsen is er ten eerste gebruik gemaakt van Simulation Modeling Analysis (SMA) (Borckardt et al., 2008). Met behulp van SMA zijn de data van case-based time-series design geanalyseerd. Met SMA is er inzicht verkregen in mogelijk significante dagelijkse veranderingen van een afhankelijke variabele (als gevolg van een interventie). Daarnaast is er met SMA bepaald of er sprake is van samenhang tussen twee variabelen over een bepaalde tijdreeks. In huidig onderzoek is er met behulp van SMA antwoord gegeven op de onderzoekvraag wat het effect is van THB op de mate van huilen en slapen van de baby en de mate van angst en het competentiegevoel van ouders. De data van die verkregen zijn door de online dagboekjes, zijn gebruikt bij deze analyse. Door de dagelijkse veranderingen van deze data te analyseren, is het fase-effect bepaald van de variabalen (huilen, slapen, angst en competentiegevoel). Er is daarnaast met de data van de online dagboekjes gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de babyvariabelen en de oudervariabelen over de verschillende fases. Hiertoe is er een crosscorrelatie berekend tussen de mate van huilen en slapen van de baby, de mate van huilen en angst (van de ouders), de mate van huilen en het competentiegevoel (van de ouder), de mate van slapen (van de baby) en angst (van de ouder) en ten slotte voor de mate van slapen (van de baby) en het

competentiegevoel (van de ouder).

(18)

18 voor- en nameting (T1 en T2) geanalyseerd om antwoord te kunnen geven op de vraag wat het effect is van THB op de mate van huilen, de mate van slapen, de mate van angst van de ouder en het competentiegevoel van de ouder. Hiertoe is de Reliable Change Index (RCI) berekend. Middels de RCI wordt nagegaan of de individuele verschillende van de deelnemers in de voor- en nameting statistisch significant zijn (Parsons, Notebaert, Shields, &

Guskiewicz, 2009). De RCI is berekend voor twee verschillende vragenlijsten, te weten de STAI en de Parenting Sense of Self Efficacy Scale.. De RCI wordt berekend door de

individuele score van een deelnemer in de baseline af te trekken van de individuele score in de interventiefase en deze score te delen door de standaardmeetfout (RCI= (nameting – voormeting)/ √2(Se)^2). Voor de Cry Perception Scale en de Sleep Index kon de RCI niet worden berekend, omdat de Cronbach’s alfa en standdaarddeviatie onbekend zijn. Daarom zijn de individuele verschillende van de deelnemers in de voor- en nameting (T1 en T2) beschrijvend weergegeven.

Resultaten

Bij het analyseren van de data is er bij dit onderzoek gebruik gemaakt van de gegevens verkregen van 8 baby’s en hun ouders (N = 8). De duur van de baseline en de interventiefase per baby is in Tabel 2 weergegeven. THB diende daarbij als interventie, waarbij gekeken is naar de effecten hiervan. Bij de analyses is de volgende onderzoeksvraag ingezet: wat is het effect van THB op de mate van huilen en slapen van de baby en de mate van angst en het competentiegevoel van de ouder?

(19)

19 Tabel 2

Duur baseline en interventiefase van baby 1 t/m 8.

Variabelen Aantal dagen baseline Aantal dagen interventiefase

Baby 1 7 13 Baby 2 5 14 Baby 3 5 14 Baby 4 6 13 Baby 5 3 14 Baby 6 3 14 Baby 7 4 14 Baby 8 3 11

Huilen en slapen van de baby

Allereerst is er gekeken naar het huilen en slapen van de baby, waarbij getracht is de eerste deelvraag te beantwoorden: wat is het effect van THB op het huilen en slapen van de baby? Om de deelvraag te kunnen beantwoorden zijn de data van de online dagboekjes met behulp van SMA geanalyseerd. Deze resultaten zijn in Tabel 3 weergegeven.

(20)

20 Tabel 3

Resultaten SMA dagelijks huilen en slapen van baby 1 t/m 8. Variabelen M baselinefase M interventiefase ar (Autocorrelatie) r (level) Huilen Baby 1 116,71 68,08 0,17 -0,46* Baby 2 156,00 83,57 0,37* -0,55** Baby 3 216,00 128,93 0,40* -0,67** Baby 4 251,00 25,92 -0,02 -0,40 Baby 5 110,00 75,71 -0,06 -0,17 Baby 6 95,00 64,29 0,08 -0,30 Baby 7 337,50 111,50 0,65** -0,80** Baby 8 120,00 130,91 0,19 0,10 Slapen Baby 1 741,14 733,08 0,02 -0,04 Baby 2 849,00 911,43 -0,12 0,28 Baby 3 768,00 817,50 -0,15 0,14 Baby 4 771,67 948,08 0,03 0,31 Baby 5 834,67 837,86 0,05 0,01 Baby 6 665,00 771,43 0,35* 0,56* Baby 7 690,00 863,21 0,14 0,65** Baby 8 865,00 709,09 -0,02 -0,30 Noot. * p < .05; **p < .01

(21)

21 Uit de analyses blijkt dat baby 1, 2, 3 en 7 na THB significant minder zijn gaan huilen in de interventiefase vergeleken met de baselinefase. De verandering is te zien op level

niveau. Baby’s 4, 5, 6 en 8 zijn niet significant minder gaan huilen na THB. Uit de analyses is tevens gebleken dat baby 6 en baby 7 na THB significant meer zijn gaan slapen in de

interventiefase vergeleken met de baselinefase: bij beide baby’s is er sprake van een

significante verandering op level niveau. Baby´s 1, 2, 3, 4, 5 en 8 zijn na THB niet significant meer gaan slapen.

Naast de SMA-analyse van de data verkregen uit de online dagboekjes is er ook een descriptieve analyse uitgevoerd bij de data verkregen tijdens de voor- en nameting (T1 en T2) waarbij de individuele veranderingen van de mate van slaap en de mate van huilen op T1 en T2 zijn onderzocht. Omdat er sprake was van een ontbrekende Chronbach´s alfa en SD voor de CPS en SI, kon er geen Reliable Change Index (RCI) berekend worden, maar zijn de data descriptief geanalyseerd. Om de individuele veranderingen van de mate van huilen op T1 en T2 in kaart te brengen zijn per baby de totaalscores van de CPS berekend en tegen elkaar afgezet. Deze resultaten staan in Tabel 4 weergegeven.

Tabel 4

Totale CPS scores voor T1 en T2 bij baby 1 t/m 8. Variabelen CPS score voormeting

(T1) CPS score nameting (T2) Verschilscore Baby 1 66 35 -31 Baby 2 34 34 0 Baby 3 58 49 -9 Baby 4 48 18 -30 Baby 5 40 31 -9 Baby 6 47 39 -8 Baby 7 58 38 -20 Baby 8 56 40 -16

(22)

22 Uit de tabel is af te lezen dat de CPS score van baby 1 en baby 3 t/m 8 lager is bij de nameting in vergelijking met de voormeting. De perceptie van de moeders op het huilen van de baby’s lijkt veranderd; de moeders zijn het als minder intens gaan ervaren. De CPS-score van baby 2 blijft tijdens de voormeting en de nameting even hoog. Dit betekent dat de perceptie van de moeder op het huilen van de baby constant is gebleven en niet is toe- of afgenomen.

Om de individuele veranderingen op de mate van slapen van de baby op T1 en T2 in kaart te brengen zijn per baby resultaten van de SI in Tabel 5 zichtbaar gemaakt. De vragen uit de SI die besproken worden in de tabel zijn gekozen, omdat deze veelzeggend waren voor het slaapgedrag van de baby’s.

(23)

23 Tabel 5

Resultaten SI voor T1 en T2 bij baby 1 t/m 4. Variabelen Vraag 3: Waar slaapt

de baby?

Vraag 4: Minuten Bezig met naar bed brengen

Vraag 6: Hoeveel minuten slaap per dag? Vraag 10: Langste periode slaap in minuten? Vraag 13: Is er een Slaapprobleem? T1 T2 T1 T2 T1 T2 T1 T2 T1 T2

Baby 1 draagdoek Eigen

bedje 25 45 810 1140 240 360 Ja, een klein probleem Ja, een klein probleem Baby 2 Eigen bedje Eigen bedje 60-120 60-120 1050 960 360 540 Ja, een klein probleem Ja, een klein probleem Baby 3 Eigen bedje Eigen bedje 45 45 660 915 300 450 Nee Nee Baby 4 Eigen bedje Eigen bedje 60 60 870 960 330 480 Ja, een klein probleem Nee

(24)

24 Tabel 5 (vervolg)

Resultaten SI voor T1 en T2 bij baby 5 t/m 8. Variabelen Vraag 3: Waar slaapt

de baby?

Vraag 4: Minuten Bezig met naar bed brengen

Vraag 6: Hoeveel minuten slaap per dag? Vraag 10: Langste periode slaap in minuten? Vraag 13: Is er een Slaapprobleem? T1 T2 T1 T2 T1 T2 T1 T2 T1 T2 Baby 5 Eigen bedje of draagdoek Eigen bedje 5-60 5-60 840 750 360 420 Ja, een klein probleem Ja, een klein probleem Baby 6 Eigen bedje Eigen bedje 30 60 780 825 300 270 nee nee Baby 7 Eigen bedje en bij ouder Eigen bedje 30 of meer 10 1050 810 300 345 nee nee Baby 8 Eigen bedje Eigen bedje 15 15 825 810 360 600 nee nee

(25)

25 In Tabel 5 is te zien dat er weinig verandering is gekomen op T2 vergeleken met T1, wanneer er gekeken wordt naar de plaats waar de baby slaapt. Bij baby 5 en baby 7 werden er bij T1 twee opties als slaapplek gebruikt, bij T2 werd alleen het eigen bedje gebruikt. Wel is er een duidelijke afname te zien in de tijd die de ouder van baby 7 erover doet om de baby naar bed te brengen. Waar er op T1 30 minuten of meer voor nodig was, is dat op T1 afgenomen tot 10 minuten. Deze tijd lijkt niet af te zijn genomen voor de andere baby’s. Gekeken naar de gemiddelde hoeveelheid slaap per dag, valt op dat baby 1, 3, 4 en 6 meer minuten zijn gaan slapen per dag op T2 in vergelijking met T1. Voor baby 2,5,7 en 8 is deze toename niet zichtbaar. Dit zou kunnen betekenen dat deze baby’s inderdaad niet meer zijn gaan slapen per dag. Gekeken naar de langste periode die de baby geslapen heeft, is te zien dat alle baby’s, behalve baby 6, op T2 een langere periode slapen dan op T1. De vraag of er sprake is van een slaapprobleem is alleen door ouder van baby 4 anders beantwoord op T2 in vergelijking met T1. Deze ouder zag het slapen van de baby eerst wel als een klein probleem (op T1), maar bij de nameting (T2) niet meer. Geen van de ouders vond dat er sprake was van een ernstige slaapprobleem.

Angst en competentiegevoel

Ten tweede is er gekeken naar de angst en het competentiegevoel van de ouders, waarbij er getracht is de tweede deelvraag te beantwoorden: wat is het effect van THB op de mate van angst van de ouder en het competentiegevoel van de ouder? De data van de online dagboekjes zijn met behulp van SMA geanalyseerd, om te onderzoeken of THB effect heeft op de mate van angst en het competentiegevoel van de ouder. De resultaten staan in Tabel 6 weergegeven.

(26)

26 Tabel 6

Resultaten SMA dagelijkse mate van angst en competentiegevoel van ouder 1 t/m 8.

Variabelen M baselinefase M interventiefase ar (autocorrelatie) r (level) Angst Ouder 1 1,14 1,00 -0,06 -0,31* Ouder 2 1,00 1,00 1,00* 1,00 Ouder 3 2,20 1,93 0,00* -0,17 Ouder 4 1,17 1,08 -0,13 -0,14 Ouder 5 1,67 1,43 -0,26 -0,13 Ouder 6 1,00 1.00 1,00* 1,00 Ouder 7 1,00 1,00 1,00* 1,00 Ouder 8 1,00 1,00 1,00* 1,00 Competentiegevoel Ouder 1 3,29 2,54 0,15 -0,31 Ouder 2 4,60 4,57 -0,17 -0,02 Ouder 3 2,00 2,43 0,16 0,12 Ouder 4 3,67 3,85 0,18 0,07 Ouder 5 1,67 2,64 0,41* 0,41 Ouder 6 1,33 2,64 0,31 0,40 Ouder 7 2,00 3,21 0,77** 0,55 Ouder 8 3,33 3,91 0,60** 0,58* Note. * p < .05 **p < .01

(27)

27 Uit de analyses blijkt dat ouder 1 in de interventiefase na THB significant minder angst is gaan ervaren dan in de baselinefase. Er is namelijk sprake van een significante verandering op level niveau. Ouder 2 tot en met 8 zijn niet significant minder angst gaan ervaren na THB in de interventiefase in vergelijking met de baselinefase. Daarnaast blijkt uit de analyses dat ouder 8 zich in de interventiefase na THB competenter is gaan voelen dan in de baselinefase. Er is namelijk sprake van een significante verandering op level niveau. Ouder 1 tot en met 7 zijn zich niet significant competenter gaan voelen in de interventiefase na THB vergeleken met de baselinefase.

Ter beantwoording van de tweede deelvraag is tevens de individuele verandering op het competentiegevoel en de mate van angst op T1 en T2 (de voor - en nameting) berekend. De berekening heeft plaatsgevonden met behulp van de Reliable Change Index (RCI) bij de de Parenting Sense of Self Efficacy Scale en de STAI. In Tabel 7 zijn de resultaten

(28)

28 Tabel 7

Resultaten RCI mate van angst en competentiegevoel van ouder 1 t/m 8.

Variabelen Voormeting (T1) Nameting (T2) Verschil RCI

Angst Ouder 1 31 33 2 0,71 Ouder 2 24 23 -1 -0,35 Ouder 3 46 36 -10 -3,53* Ouder 4 35 22 -13 -4,59* Ouder 5 45 33 -12 -4,24* Ouder 6 38 32 -6 -2,12* Ouder 7 46 40 -6 -2,12* Ouder 8 42 40 -2 -0,71 Competentiegevoel Ouder 1 27 29 2 0,51 Ouder 2 20 29 9 2,30* Ouder 3 20 20 0 0,00 Ouder 4 22 29 7 1,79 Ouder 5 22 27 5 1,28 Ouder 6 20 19 -1 -0,26 Ouder 7 21 31 10 2,56* Ouder 8 28 30 2 0,51 Note. * p < .05

(29)

29 Wanneer er naar de mate van angst van de ouder gekeken wordt, blijkt dat ouder 3 tot en met 7 significant minder angst zijn gaan ervaren bij de nameting in vergelijking met de voormeting (z > 1.96 bij een 95% betrouwbaarheidsinterval). Bij ouder 1,2 en 8 is er geen sprake van een significante af- of toename. Uit de RCI berekeningen komt tevens naar voren dat ouder 2 en ouder 7 zich significant competenter zijn gaan voelen bij de nameting in vergelijking met de voormeting (z > 1.96 bij een 95% betrouwbaarheidsinterval). De competentiebeleving van de overige ouders is niet significant toe- of afgenomen.

Samenhang van huilen, slapen, angst en competentiegevoel

Ten slotte is er gekeken naar de samenhang tussen de mate van huilen en slapen van de baby en de mate van angst en het competentiegevoel van de ouder om zo de derde

deelvraag te beantwoorden. Daartoe is er een crosscorrelatie berekend met behulp van SMA. In tabel 8, 9,10,11 en 12 staan de resultaten weergegeven.

Tabel 8

Resultaten crosscorrelatie voor huilen en slapen van de baby. Huilen en Slapen

baby

Lag -1 Lag 0 Lag 1

CC p CC p CC p Baby 1 -0,13 0,308 -0,42 0,034 0,16 0,250 Baby 2 -0,16 0,250 -0,59 0,005 -0,06 0,407 Baby 3 0,17 0,222 0,06 0,401 -0,07 0,389 Baby 4 0,08 0,351 -0,68 0,001 -0,15 0,264 Baby 5 -0,49 0,014 -0,25 0,163 -0,16 0,265 Baby 6 -0,31 0,103 -0,80 0,000 -0,23 0,180 Baby 7 -0,27 0,139 -0,43 0,046 -0,10 0,345 Baby 8 -0,17 0,283 -0,65 0,008 -0,19 0,263

(30)

30 er een samenhang is tussen het aantal minuten huilen van baby 1,2,4,6,7 en 8 en het aantal minuten slapen van deze baby’s op lag 0. Er is bij alle genoemde baby’s sprake van een negatieve correlatie; als de baby meer huilde, sliep hij minder op dezelfde dag. Daarnaast is er voor baby 5 een negatieve samenhang gevonden op lag -1. Dit betekent dat wanneer baby 5 meer sliep op een dag, hij de volgende dag minder huilde.

Tabel 9

Resultaten crosscorrelatie voor huilen van de baby en angst ouder. Huilen baby en

angst ouder

Lag -1 Lag 0 Lag 1

CC p CC p CC p Baby en ouder 1 0,60 0,001 0,21 0,188 0,26 0,139 Baby en ouder 2* - - - - Baby en ouder 3 0,46 0,021 0,15 0,269 -0,14 0,301 Baby en ouder 4 0,68 0,000 -0,03 0,455 -0,05 0,396 Baby en ouder 5 -0,28 0,134 0,51 0,015 0,23 0,197 Baby en ouder 6* - - - - Baby en ouder 7* - - - - Baby en ouder 8* - - - -

Note. * CC en p kunnen niet berekend worden, omdat er geen variatie bestaat bij de mate van angst van de ouder.

Uit de analyse blijkt dat, wanneer er gekeken wordt naar de mate van huilen van de baby en de mate van angst van de ouder, er een samenhang is op lag -1 voor ouder en baby 1,3 en 4. Er is bij alle drie sprake van een positieve correlatie; als de ouder meer angst ervaarde, huilde de baby meer op de volgende dag. Tevens is er een samenhang op lag 0 gevonden voor baby en ouder 5. Ook hier betreft het een positieve correlatie, wat betekent dat wanneer baby 5 meer huilde, de ouder ook meer angst ervaarde op dezelfde dag.

(31)

31 Tabel 10

Resultaten crosscorrelatie voor huilen van de baby en het competentiegevoel van de ouder. Huilen baby en

competentiegevoel ouder

Lag -1 Lag 0 Lag 1

CC p CC p CC p Baby en ouder 1 0,22 0,197 -0,35 0,067 -0,19 0,193 Baby en ouder 2 -0,30 0,085 -0,30 0,112 0,01 0,501 Baby en ouder 3 -0,24 0,198 -0,05 0,440 -0,38 0,069 Baby en ouder 4 0,04 0,441 -0,02 0,485 0,00 0,507 Baby en ouder 5 -0,52 0,011 -0,46 0,021 -0,35 0,083 Baby en ouder 6 -0,01 0,499 -0,50 0,034 -0,25 0,167 Baby en ouder 7 -0,44 0,106 -0,71 0,012 -0,78 0,001 Baby en ouder 8 -0,24 0,215 -0,02 0,486 0,12 0,370

Er is ook gekeken naar de samenhang tussen de mate van huilen van de baby en het competentiegevoel van de ouder. Hieruit is naar voren gekomen dat er een samenhang is op lag 0 voor het aantal minuten huilen van baby 5,6 en 7 en het competentiegevoel van de ouder. Er is sprake van een negatieve correlatie, waar de baby meer huilde, de ouder een lager competentiegevoel ervaarde op dezelfde dag. Gekeken naar de samenhang op lag -1, blijkt dat deze aanwezig is voor baby en ouder 5. Ook hier is sprake van een negatieve correlatie, betekende dat een lager competentiegevoel van de ouder samengaat met meer minuten huilen van de baby op de volgende dag. Er is daarnaast een negatieve samenhang gevonden op lag 1 voor baby en ouder 7. Dit betekent dat een hogere mate van huilen van de baby samenhing met een lager competentiegevoel van de ouder op de volgende dag.

(32)

32 Tabel 11

Resultaten crosscorrelatie baby en ouder 1 t/m 8 voor slapen en angst. Slapen baby en angst

ouder

Lag -1 Lag 0 Lag 1

CC p CC p CC p Baby en ouder 1 -0,09 0,367 0,13 0,281 -0,02 0,474 Baby en ouder 2ⁿ - - - - Baby en ouder 3 0,20 0,215 -0,26 0,128 -0,19 0,221 Baby en ouder 4 -0,36 0,056 0,16 0,228 0,06 0,428 Baby en ouder 5 -0,45 0,027 -0,16 0,284 -0,39 0,059 Baby en ouder 6 ⁿ - - - - - - Baby en ouder 7 ⁿ - - - - - - Baby en ouder 8 ⁿ - - - -

Note. ⁿ CC en p kunnen niet berekend worden, omdat er geen variatie bestaat bij de mate van angst van de ouder.

Uit de analyse met de crosscorrelatie tussen de mate van slapen van de baby en de angst van de ouder blijkt dat er alleen een samenhang is op lag -1 voor baby en ouder 5. Voor baby en ouder 5 was er sprake van een negatieve correlatie: wanneer de ouder meer angst ervaarde, sliep de baby de daaropvolgende dag minder.

(33)

33 Tabel 12

Resultaten crosscorrelatie baby en ouder 1 t/m 8 voor slapen en competentiegevoel. Slapen baby en

competentiegevoel ouder

Lag -1 Lag 0 Lag 1

CC p CC p CC p Baby en ouder 1 -0,48 0,022 0,49 0,009 0,30 0,070 Baby en ouder 2 0,07 0,347 0,60 0,002 -0,19 0,218 Baby en ouder 3 -0,34 0,051 0,16 0,252 0,32 0,066 Baby en ouder 4 -0,26 0,139 0,07 0,373 -0,13 0,291 Baby en ouder 5 0,40 0,049 0,34 0,082 0,15 0,271 Baby en ouder 6 0,18 0,246 0,71 0,000 0,33 0,102 Baby en ouder 7 -0,03 0,423 0,07 0,414 0,14 0,287 Baby en ouder 8 -0,15 0,285 -0,23 0,234 -0,31 0,120

Er is ten slotte gekeken naar de samenhang tussen de mate van slapen van de baby en het competentiegevoel van de ouder. Er is een samenhang op lag 0 gevonden bij baby en ouder 1, 2 en 6. Er is bij alle drie een positieve correlatie gevonden; als de baby meer sliep, ervaarde de ouder een hoger competentiegevoel op dezelfde dag. Bij baby en ouder 1 is er een negatieve correlatie gevonden op lag -1; als de ouder een hoger competentiegevoel ervaarde, sliep de baby de daaropvolgende dag minder. Op lag -1 is er ook een positieve correlatie gevonden; te weten bij baby en ouder 5. Dit betekent dat wanneer de ouder een hoger competentiegevoel ervaarde, de baby meer sliep de daaropvolgende dag.

Discussie

In huidig onderzoek stond THB centraal als een protocollaire methode om excessief huilen van een baby te laten afnemen, de mate van slaap te laten toenemen en daaruit volgend de angst van de ouder te verlagen en het competentiegevoel van de ouder te verhogen. THB is ingezet als een interventie in het kader van een case-based time-series onderzoeksdesign. De

(34)

34 resultaten die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen laten aanwijzingen zien dat er verondersteld kan worden dat THB een effectieve methode is, gericht op het verbeteren van het huil- en slaapgedrag van de baby. THB lijkt de mate van huilen van de baby’s te verlagen en de mate van slapen van de baby’s te verhogen. Naast deze invloed lijkt THB ook enig effect te hebben op de mate van angst van ouders en het competentiegevoel van ouders in de voor- en nameting; waar de angst af lijkt te zijn genomen, lijkt het competentiegevoel te zijn gestegen.

De resultaten van de eerste deelvraag, gericht op het effect van THB op het dagelijks huilen en slapen van de baby, corresponderen grotendeels met de verwachtingen die vooraf aan het onderzoek gesteld waren. Verwacht werd dat de baby’s na invoering van THB dagelijks significant minder zouden gaan huilen. Voor vier van de deelnemende baby’s is er een significant fase-effect gevonden. Dit betekent dat deze baby’s dagelijks significant minder zijn gaan huilen in de interventiefase ten opzichte van de baselinefase. De overige baby’s zijn allen wel minder gaan huilen tijdens de interventiefase ten opzichte van de baselinefase, echter betroffen dit geen significante afnames. Gekeken naar de perceptie van de ouders met betrekking tot het huilgedrag van de baby’s zijn er tevens bekrachtigende resultaten gevonden: zeven van de deelnemende ouders hebben de indruk dat het huilen van hun baby minder is geworden ten tijde van de nameting in vergelijking met de voormeting. De perceptie van de achtste ouder met betrekking tot het huilgedrag van de baby is

onveranderd gebleven bij de nameting. In tegenstelling tot de resultaten van huidig onderzoek, werden deze significante effecten in soortgelijk onderzoek van McRury en Zolotor (2010) naar de invloed van THB op de mate van huilen, niet gevonden. Dit zou kunnen komen doordat McRury en Zolotor THB als methode aanreikten in de vorm van dvd’s die ouders meekregen. Huidig onderzoek biedt THB aan via een protocollaire training voor ouders, waarin de methode door experts aan ouders wordt geleerd. Wellicht heeft dit gemaakt dat THB beter werd uitgevoerd door de ouders die deelnamen aan huidig onderzoek, waardoor de troostreflex van de baby’s vaker geactiveerd is en de baby’s minder zijn gaan huilen. De gevonden significante effecten in huidig onderzoek komen wel overeen met de resultaten van het onderzoek van Harrington en anderen (2012). Zij onderzochten het effect van THB op de mate van huilen van de baby’s, na het toedienen van een vaccinatie. Er werden hierbij ook significante afnames gezien in de mate van huilen van de baby’s. Uit huidig onderzoek blijkt dat THB dus niet alleen werkzaam is als kalmering op een stressor (vaccinatie), maar ook om dagelijks huilen te verminderen. De resultaten aangaande de mate van huilen van de baby’s kunnen volgens Karp (2006) verklaard worden doordat THB door

(35)

35 middel van nabootsing van de omgeving in de baarmoeder de troostreflex bij de baby

activeert en voorkomt dat andere reflexen met een tegengestelde werking, zoals de mororeflex, geactiveerd worden. De omgeving van de baarmoeder zou er namelijk voor zorgen dat de baby in staat is zichzelf te blijven kalmeren tijdens de zwangerschap door de aanwezige troostreflex. De activering van de troostreflex zou ook buiten de baarmoeder middels de kalmerende werking leiden tot een afname van het huilen van de baby. In huidig onderzoek is er niet gekeken naar de precieze werking van de vijf stappen van THB op de activering van de troostreflex, maar in het kader van vervolgonderzoek is dit zeker aan te raden. Hierbij zou er met meer detail gekeken kunnen worden naar de reactie van de baby op elke stap van THB afzonderlijk, wat er precies gebeurt bij de baby en wat het effect is op de mate van huilen en slapen bij deze afzonderlijke stappen.

Een andere verwachting bij de eerste deelvraag was dat de baby’s na invoering van THB dagelijks significant meer zouden gaan slapen. Uit het onderzoek blijkt dat er een significante toename van de mate van slapen gevonden is voor twee van de deelnemende baby’s bij de dagelijkse metingen. Dit betekent dat deze baby’s dagelijks significant meer zijn gaan slapen in de interventiefase vergeleken met de baselinefase. Gekeken naar de perceptie van de ouders betreffende het slaapgedrag van de baby bij de voor- en nameting, komen er de volgende resultaten naar voren; er blijkt een afname in tijd te zijn in het naar bed brengen van de baby van één ouder. Daarnaast blijkt bij vier van de deelnemende ouders dat zij de indruk hebben dat de baby meer is gaan slapen bij de nameting ten opzichte van de voormeting. Ook komt naar voren dat zeven van de deelnemende ouders zien dat de baby bij de nameting een langere periode achter elkaar sliep in vergelijking met de voormeting. Met voorzichtigheid kan gesteld worden dat THB effect lijkt te hebben op de mate van slapen van de baby’s. In eerder onderzoek werd tevens een effect van THB gevonden op het slapen; de mate van slapen van de baby’s nam significant toe (Paul et al., 2016). Opvallend is dat geen enkele ouder in huidig onderzoek ervaarde dat er sprake was van een ernstig slaapprobleem bij de baby, bij zowel de voormeting als de nameting. Vier van de deelnemende ouders zagen helemaal geen slaapprobleem bij hun baby bij beide metingen, de vier andere ouders vonden dat er sprake was van een klein slaapprobleem. Eén van de ouders die het slaapgedrag van de baby als een klein probleem ervaarde bij de voormeting, vond dat tijdens de nameting niet meer. Bij de overige ouders is de perceptie over het wel of niet hebben zijn van een slaapprobleem bij de baby niet veranderd bij de nameting ten opzichte van de voormeting. Het niet ervaren van een slaapprobleem bij de baby kan verklaard worden doordat ouders zijn geselecteerd op basis van hun ervaring over het huilgedrag van hun baby. De perceptie van

(36)

36 ouders met betrekking tot het slaapgedrag van de baby is hierin niet meegenomen als

inclusiecriterium. Daarnaast betrof het een niet-klinische populatie. Dit blijkt ook uit de gemiddelde dagelijkse slaapduur van de baby’s in het onderzoek. De baby’s sliepen tijdens de baselinefase en interventiefase respectievelijk gemiddeld 770 en 824 minuten per dag. De normale slaapduur van een gezonde baby tussen de één en drie maanden oud ligt rond de 840 minuten per dag (Galland, Taylor, Elder, & Herbison, 2012). De slaapduur van de baby’s in dit onderzoek lijkt dus niet significant af te wijken van de normale slaapduur. Tezamen kan dit geleid hebben tot minder grote effecten van THB op de mate van slapen van de baby. De resultaten die gevonden zijn ter beantwoording van de tweede deelvraag, namelijk wat het effect van THB is op de angst en het competentiegevoel van de ouder, sluiten slechts voor een deel aan bij de vooraf opgestelde verwachtingen. Verwacht werd dat na toepassing van THB de ouders significant minder angst zouden ervaren. Voor één van de deelnemende ouders is er een significant fase-effect gevonden. Dit betekende dat deze ouder zich tijdens de interventiefase significant minder angstig is gaan voelen vergeleken met de baselinefase. Een verklaring dat dit effect niet gevonden is bij de andere ouders, is dat deze ouders in de

baselineperiode al weinig angst rapporteerden, waardoor er geen sterke afname heeft plaatsgevonden. Vier van de deelnemende ouders rapporteerden tijdens de baselineperiode zelfs de laagst mogelijke angst, waardoor een daling tijdens de interventiefase niet mogelijk was. Daarnaast is wel gebleken, kijkende naar de perceptie van ouders over hun angst, dat vijf van de deelnemende ouders significant minder angst ervaarden bij de nameting ten opzichte van de voormeting. Doordat er sprake was van een niet-klinische populatie, met lage waarden van de gemeten angst, blijft het nog onduidelijk wat het effect is van THB op de mate van angst van de ouders. Waarschijnlijk zouden de gevonden effecten groter zijn; THB zou leiden tot een grotere afname van angst bij ouders. Hoewel ondanks dit onderzoek en voorgaande onderzoeken onduidelijk blijft wat het precieze effect is van THB op de mate van angst bij ouders, is er wel eerder onderzoek waaruit blijkt wat het effect van bepaalde stappen van THB is op de mate van angst bij ouders. Zo komt uit een eerdere meta-analyse van Sleuwen en anderen (2007) naar voren dat de eerste stap van THB, te weten het

inbakeren, van invloed is op de angst van de ouders. Zij vonden een significante afname van angst bij moeders als gevolg van het inbakeren van de baby. In dit verband wordt de mate van huilen van de baby gezien als de mediator, die ertoe leidt dat moeders minder angst ervaren. Het verband tussen het huilen van de baby en de angst van de moeder werd al eerder

gevonden in onderzoek van Petzoldt en anderen (2014). Hieruit bleek dat de angst van moeder een belangrijke voorspeller is voor het excessief huilen van een baby.

(37)

37 Vervolgonderzoek bij een meer klinische populatie, voor meerdere stappen van THB, zowel samen als afzonderlijk van elkaar, is echter noodzakelijk om meer duidelijkheid te kunnen verschaffen over de invloed van THB op de angst van ouders.

Een andere verwachting naar aanleiding van de tweede deelvraag was dat ouders zich na THB significant competenter zouden gaan voelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat er voor één van de deelnemende ouders een significant fase-effect is gevonden na het

invoeren van THB. Dit betekent dat deze ouder zich significant competenter is gaan voelen tijdens de interventieperiode in vergelijking met de baselineperiode. Daarnaast is gebleken, dat wanneer de perceptie van de ouders over het competentiegevoel meegenomen wordt, twee van de deelnemende ouders een significant hoger competentiegevoel ervaren tijdens de nameting ten opzichte van de voormeting. Volgens Leerkes en Crockenberg (2002) is dit effect te verklaren doordat het door de ouder merken dat de baby troostbaar is, mede

bepalend is voor de mate van het competentiegevoel van de ouder. Waar THB het doel heeft om het troostreflex van de baby te activeren, zal de ouder bij het inzetten van THB de troostbaarheid van de baby waarnemen, wat ten gunste is voor het competentiegevoel van de ouder. Porter en Hsu (2003) vonden dat een toename in de mate van huilen van de baby relateerde aan een afname van het competentiegevoel van moeder. Op basis van de resultaten van de onderzoeken van Leerkes en Crockenberg (2002) en Porter en Hsu (2003) zouden er in huidig onderzoek meer significante effecten verwacht worden. Wellicht speelt het gegeven dat dit een niet-klinische populatie is een rol en zijn er, door de al niet-klinische lage scores van het competentiegevoel bij de baseline en voormeting, minder significante effecten gevonden bij de interventiefase en nameting. Vervolgonderzoek naar het effect van THB op het competentiegevoel in een klinische populatie wordt daarom aangeraden.

Ten slotte blijkt dat de resultaten van de derde deelvraag, gericht op de samenhang tussen de mate van huilen en slapen van de baby en de mate van angst en het

competentiegevoel van de ouder, voor een deel corresponderen met de verwachtingen. Verwacht werd dat de variabelen onderling met elkaar zou samenhangen. Zo werd verwacht dat meer huilen zou samenhangen met minder slapen en dat meer huilen zou samenhangen met meer angst en een lager competentiegevoel. Ook werd verwacht meer slapen zou samenhangen met minder angst en dat meer slapen zou samenhangen met een hoger competentiegevoel. Er werden in dit onderzoek verschillende patronen gezien bij alle variabelen, die beide kanten opgaan. Zo werd er bijvoorbeeld een positieve samenhang gevonden tussen de mate van huilen en de angst van ouders. Een negatieve samenhang werd bijvoorbeeld gevonden tussen de mate van huilen en slapen van de baby. Verschillende

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gegeven het feit dat de kansen tot JA toenemen en de aard ervan verandert als een kind leert lopen, wordt verwacht dat baby’s tussen de 11 en 16 maanden die kunnen lopen vaker

Met eenzelfde argumentatie wijst de Hoge Raad erop dat perioden waarin (nog) geen deelneming werd gehouden en/of een periode waarin geen deelneming (meer) wordt gehouden,

Kijk bijvoor- beeld eens of de baby zijn hoofd al draait.. Waar kijkt hij naar en wat veroorzaakt

This paper aims at comparing local feature descriptors and bags of visual words with different classifiers to deep convolutional neural networks (CNNs) on three plant

De medisch pedagogisch hulpverlener maakt een afspraak voor een (telefonische) afspraak in de eerste week dat de baby weer thuis

De man duwt zijn penis in de vagina van de vrouw en loost zijn zaad.. Dit is voor beide een

De levensondersteuning van een pasgeboren baby die lijdt aan een dodelijke spierziekte en daardoor

[r]