• No results found

'Wie niet springt die is (g)een jood'. Immaterieel cultureel erfgoed, identiteit en de klassieker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Wie niet springt die is (g)een jood'. Immaterieel cultureel erfgoed, identiteit en de klassieker"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Wie niet springt die is (g)een jood’

Immaterieel cultureel erfgoed, identiteit en de klassieker

Ramon de la Combé (6128041) Masterscriptie Erfgoedstudies Eerste lezer: dr. Ihab Saloul Tweede lezer: dr. Hanneke Ronnes 06-11-2015

17.154 woorden

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1: Immaterieel cultureel erfgoed in Nederland 6

(2)

3: Supportersrituelen in 2008/2009: ‘twee keer de wedstrijd van de eeuw’ 30 4: Supportersrituelen in 2009/2010: ’klassieker vermoord’ 40

Conclusie 50

Bronnen 53

Bijlage A: Clublied Ajax ‘De Ajax Marsch’ 60

Bijlage B: Clublied Feyenoord ‘Hand in Hand’ 61

Inleiding

Sinds enkele jaren is het behoud van tradities een nieuwe Nederlandse overheidstaak. In 2012 ratificeerde staatssecretaris Halbe Zijlstra het Unescodocument Convention for the Safeguarding of Intangible Cultural Heritage (2003). Met de conventie wordt beoogd de diversiteit aan

(3)

ondertekening toegezegd zich in te spannen voor de instandhouding van het immaterieel cultureel erfgoed binnen zijn landsgrenzen. Dat is geen kleine klus, want waar begint en eindigt een dergelijke onderneming? De eerste stap die wordt gezet is de aanleg van een nationale inventaris, om zicht te krijgen op het aanwezige immaterieel cultureel erfgoed. Inmiddels staan er tachtig erfgoederen, stuk voor stuk voorgedragen door de met het erfgoed verbonden ‘erfgoedgemeenschappen’, op de groeiende lijst.

Een traditie die (nog) niet op de nationale inventaris staat is de voetbalwedstrijd tussen AFC Ajax en FC Feyenoord. Deze wedstrijd wordt normaal gesproken minstens twee keer per jaar gespeeld en staat bekend onder de noemer ‘de klassieker’. De klassieker in het Nederlandse betaalde voetbal verheven boven alle andere wedstrijden. Het is de wedstrijd tussen de twee meest succesvolle Nederlandse clubs, uit de twee grootste Nederlandse steden: Amsterdam en Rotterdam. De wedstrijd ‘leeft’ echter niet alleen regionaal, maar wordt door voetbalsupporters in het hele land bekeken en belangrijk geacht. Spreek er een willekeurige voetbalsupporter in Nederland op aan en hij zal een voorkeur hebben voor een van de clubs en een afkeer jegens de ander. De stadions van Ajax en Feyenoord zijn bij de klassieker steevast uitverkocht en de wedstrijden zijn al sinds de komst van live-voetbaluitzendingen op tv de best bekeken Eredivisiewedstrijden van het jaar.1

Voor velen is de klassieker meer dan slechts een voetbalwedstrijd. Zoals het geval bij FC Barcelona-Real Madrid CF (el clásico) in Spanje, Celtic FC-Glasgow FC (the old firm) in Schotland en CA Boca Juniors-CA River Plate (el superclásico) in Argentinië, wordt Ajax-Feyenoord volgens de populaire beeldvorming gezien als een botsing tussen twee contrasterende culturen. Ajax representeert in deze dichotomie attractief voetbal, technisch en tactisch vernuft en

Amsterdamse bluf, waar Feyenoord staat voor werklust, kracht, loyaliteit en onverzettelijkheid. Bovendien wordt de wedstrijd, afhankelijk van de aanschouwer, ook gezien als een klassen-, of etnische strijd. Volgens Mik Schots, schrijver van het boek Ajax-Feyenoord: gezworen vijanden (2013), zijn in de wedstrijd ‘[…] tegenstellingen tussen het werkende volk en de culturele elite, tussen onbehouwenheid en verfijning, en tussen traditie en vooruitgang te ontdekken.’2

De gepolariseerde identiteiten van Ajax en Feyenoord sluiten niet zonder meer aan bij de werkelijkheid. Het gaat om perceived differences, die vaak haaks hebben gestaan op de realiteit maar desondanks zijn blijven bestaan.3 Ajax heeft immers genoeg slaapverwekkende

wedstrijden gespeeld terwijl de smaakmakers in het Feyenoord-tenue gehuld waren, toch zal het beeld van de technici tegen de rouwdouwers blijven bestaan. De clubidentiteiten worden

1 www.kijkonderzoek.nl/component/com_kijkcijfers/Itemid,133/file,j1-11-1-p, op 04/08/2015. 2 Mik Schots. Ajax-Feyenoord. Gezworen Vijanden. 2013: p7.

3 Ramon Spaaij. Understanding Football Hooliganism. A Comparison of Six Western European Football Clubs. 2006: p191.

(4)

meestal als statische entiteiten gepresenteerd, terwijl deze in werkelijkheid een dynamische geschiedenis kennen en onderhevig zijn aan voortdurende processen van identiteitsvorming. Het epicentrum van die processen bevindt zich in de voetbalstadions van Ajax en Feyenoord plaats, wanneer de rivaliserende supportersgroepen tegenover elkaar komen te staan en de

clubidentiteiten ten opzichte van elkaar articuleren door middel van liederen, spandoeken, shirts en shawls.

De traditie van de klassieker veranderde enigszins na het seizoen 2008/2009, toen werd besloten om geen supporters van de bezoekende club meer toe te laten bij de wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord. In een ultieme poging van de gemeentes Amsterdam en Rotterdam om de aanhoudende geweldsincidenten en beledigende spreekkoren te verbannen, mogen sindsdien slechts de supporters van de thuisclub het voetbalstadion betreden. Supportersgroepen van beide voetbalclubs uitten hun onvrede over de maatregel bij de klassiekers in 2009/2010, met verscheidene protesten binnen en buiten de voetbalstadions, en stelden dat de door hen geliefde traditie ermee verloren is gegaan. Desondanks is het verbod op uitsupporters, dat voor een termijn van vijf jaar van kracht zou zijn, in 2014 voor onbepaalde tijd verlengd.

In het licht van de recente aandacht voor immaterieel cultureel erfgoed in Nederland wil ik met deze scriptie inzicht verwerven in de ‘werking’ van de klassieker als populaire

hedendaagse traditie. De centrale vraag luidt: welke rol spelen de supporters van Ajax en Feyenoord in de constructie van de klassieker, en in hoeverre deze is veranderd door de maatregel om supporters van de uitspelende club bij de wedstrijden te weren? Om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen fungeert het eerste hoofdstuk als theoretisch kader, waarin ik Unesco’s opvatting van immaterieel cultureel erfgoed en de uitvoering van de ICH-conventie in Nederland onderwerp aan een kritische analyse. In dit hoofdstuk ga ik ook in op de houding die de overheid inneemt met betrekking tot immaterieel erfgoed en de implicaties daarvan. In het tweede hoofdstuk schenk ik aandacht aan de geschiedenis van de wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord. Hierbij heb ik in het bijzonder aandacht voor het ontstaan van rivaliteit tussen de clubs, de ontwikkeling van de wedstrijden tot ‘klassieker’ en de ontwikkelingen die de

supportersgroepen doormaakten. In het derde en vierde hoofdstuk zoom ik ten slotte in op vier edities van de klassieker in de seizoenen 2008/2009 en 2009/2010, oftewel de laatste twee klassiekers met uitsupporters en de eerste twee klassiekers zonder. Bij deze klassiekers

analyseer ik de rituelen die de supporters in het stadion ten uitvoer brengen en de betekenis die deze voor de klassieker hebben.

De klassieker is een traditie die door zowel de populariteit ervan als de terugkerende controverses jaarlijks veelbesproken is. Desondanks is het een traditie die, op het verloop van de voetbalwedstrijden na, nauwelijks aan grondig onderzoek onderworpen is. Met deze scriptie wil ik de kennis van de klassieker, opgevat als een traditie die meer omvat dan slechts de

(5)

voetbalwedstrijden, vergroten. Tegelijkertijd wil ik aan de hand van de klassieker een discrepantie tonen tussen enerzijds de manier waarop immaterieel erfgoed wordt

geconceptualiseerd en naar beleid wordt vertaald, en anderzijds de manier waarop ‘levende’ tradities in Nederland bestaan, worden overgedragen en van betekenis zijn voor de mensen die erbij betrokken zijn. Deze scriptie is daarom tevens een pleidooi voor een herijking van het immaterieel erfgoedbeleid in Nederland, richting een omgang met immaterieel erfgoed waarbij het niet wordt gepolitiseerd en geromantiseerd maar er juist erkenning is voor de intrinsieke en extrinsieke conflicten die tradities behelzen. In plaats van het uitdelen van platte erfgoedlabels zou Nederland meer gebaat zijn bij een deconstructivistisch project waarmee kennis van tradities wordt opgedaan en gedeeld. In dat geval biedt aandacht voor immaterieel erfgoed een kans om debatten over erfgoed, (nationale) identiteit en globalisering te verrijken.

1: Immaterieel cultureel erfgoed in Nederland

‘There is, really, no such thing as heritage’.4

Met deze stelling opende Laurajane Smith haar boek Uses of heritage (2006). Ze wilde ermee zeggen dat erfgoed geen intrinsieke kwaliteit van culturele objecten is: erfgoed bestaat simpelweg niet als ‘ding’. Wel is er een erfgoeddiscourse die de manier waarop we denken, 4 Laurajane Smith. Uses of heritage. 2006: p11.

(6)

praten en schrijven over erfgoed vormt. En er zijn organisaties als Unesco (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation) die met zijn verschillende erfgoedconventies het erfgoeddiscourse vormgeven, de autoriteit van het discourse continueren en tegelijkertijd alternatieve en ondergeschikte ideeën over erfgoed ondermijnen.5 Het resultaat is een erfgoed-gaze, oftewel de manier waarop we naar erfgoed kijken en het begrijpen, die ervoor zorgt dat ‘erfgoed’ over het algemeen onproblematisch geïdentificeerd wordt als oude, grootse,

monumentale en esthetisch aantrekkelijke sites, plaatsen, gebouwen en objecten. Unesco en immaterieel erfgoed

Unesco is een onderdeel van United Nations dat vlak na de Tweede Wereldoorlog is opgericht. Na de grootschalige vernietigingen die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren aangericht, ontstond een gevoel van urgentie voor de ontwikkeling van programma’s voor culturele preservatie op mondiale schaal. Hierin werd Unesco een dominante kracht.6 Het bekendste wapenfeit van Unesco is de World Heritage Convention uit 1972, dat Nederland in 1992 ondertekende. De conventie is bedoeld om cultureel en natuurlijk erfgoed met ‘outstanding universal value’ te kunnen beschermen en behouden voor toekomstige generaties.7 Unesco plaatst erfgoed dat aan de criteria van de conventie voldoet op de World Heritage List, een status die een mate van bescherming verzekerd en tevens ten doel heeft om wederzijds begrip tussen culturen te bevorderen.8 Ruim duizend werelderfgoederen zijn opgenomen op de World Heritage List, waaronder de Amsterdamse binnenstad en negen andere Nederlandse sites. Met de World Heritage Convention werd het idee geïntroduceerd dat er culturele en natuurlijke objecten en plekken bestaan die niet uitsluitend van waarde zijn voor een specifieke groep mensen, bijvoorbeeld op het niveau van een familie, een stad, of een natie, maar die tot het erfgoed behoren van de gehele mensheid. Om die reden, zo is de gedachte, moeten er ook natie-overstijgende afspraken en instrumenten bestaan om het werelderfgoed gezamenlijk te beschermen.

In 1993 richtte Unesco een departement op dat zich specifiek met immaterieel cultureel erfgoed (hierna ICH) ging bezighouden. Verschillende projecten van dit departement passeerden de revue, maar de meest succesvolle is de Convention for the Safeguarding of Intangible Cultural Heritage (hierna ICH-conventie) uit 2003. De ICH-conventie ging in 2006 van kracht en twee jaar later hadden al meer dan honderd lidstaten het document geratificeerd.9 Nederland

ondertekende het verdrag in 2012. De doelstellingen van de conventie zijn: (1) het ICH 5 Idem: p11.

6 Marilena Alivizatou. Intangible heritage and the museum: cultural preservation and beyond. 2012: p29. 7 www.unesco.nl/artikel/wat-het-werelderfgoedverdrag, op 20/08/2015.

(7)

beschermen; (2) respect verzekeren voor ICH; (3) het bewustzijn verhogen van het belang van het ICH en daarvoor wederzijdse waardering verzekeren; en tenslotte, (4) voor internationale samenwerking en hulp zorgen.10 De ICH-conventie is mede ingegeven door de motivatie om een betere internationale balans te bewerkstelligen tussen enerzijds het behoud van werelderfgoed, dat wordt gedomineerd door westerse landen, en anderzijds het veiligstellen van ICH dat, zo was de opvatting, vooral in niet-westerse landen te vinden is.11

De belangrijkste instrumenten van de conventie zijn de Representative List of the Intangible Cultural Heritage of Humanity (hierna Representatieve Lijst) en de List of the Intangible Cultural Heritage in need of urgent safeguarding (hierna Urgentielijst). De

Representatieve Lijst heeft als doel om de zichtbaarheid en het bewustzijn van de betekenis van ICH te helpen verzekeren, en de culturele diversiteit in de wereld weerspiegelen. De

Representatieve lijst wordt gezien als de immateriële tegenhanger van de World Heritage List. De Urgentielijst is voor het ICH dat direct bescherming nodig heeft, omdat zijn levensvatbaarheid gevaar loopt ondanks de inspanningen van de betrokken gemeenschap, groep, individuen of staten.12 ICH kan echter pas op een van deze twee internationale lijsten geplaatst worden als het op een nationale inventaris van een aan het verdrag deelnemend land staat.

Het erfgoeddiscourse is met de komst van de ICH-conventie enigszins verbreed, door ook de immateriële aspecten van erfgoed te erkennen. Desondanks concludeert Smith dat dit de erfgoed-gaze niet substantieel heeft veranderd. De macht van het geautoriseerde

erfgoeddiscourse is niet door de ICH-conventie aangetast en de manier waarop het discourse culturele betekenis construeert door middel van instituten als Unesco is intact gebleven.13 Erfgoed zou volgens Smith niet gezien moeten worden als integrale kwaliteit, maar als cultureel proces die een waaier van verschillende activiteiten omvat, waaronder: herinneren en

herdenken, de doorgifte van kennis en herinneringen en het uitten van identiteit, culturele waarden en betekenissen.14 Met deze notie in gedachten ga ik in dit hoofdstuk op zoek naar de manier waarop de ICH-conventie in Nederland wordt uitgevoerd en de opvatting van erfgoed die daaruit spreekt.

9 Noriko Aikawa-Faure. ‘From the proclamation of masterpieces to the convention for the safeguarding of intangible cultural heritage.’ p13. In: Laurajane Smith en Natsuko Akagawa. Intangible Heritage. 2009: p13-44.

10 Unesco. ‘Convention for the safeguarding of the intangible cultural heritage.’ 2003: p4. 11 Dineke Stam. Immaterieel Erfgoed in Nederland. 2006: p5.

12 Unesco, 2003: p11-12. 13 Smith, 2006: p11. 14 Idem: p83.

(8)

Wat is ICH?

Unesco definieert ICH in artikel 2.1 van de ICH-conventie. Het artikel begint met een opsomming van elementen die onder ICH kunnen vallen:

‘The “intangible cultural heritage” means the practices, representations, expressions, knowledge, skills – as well as the instruments, objects, artefacts and cultural spaces associated therewith – that communities, groups and, in some cases, individuals recognize as part of their cultural heritage’.15

Allerlei soorten immateriële cultuur vallen binnen de definitie van ICH, maar daarnaast ook de daaraan verbonden materiele uitingen en de plek waar het zich afspeelt. Ten opzichte van de World Heritage Convention, dat louter uitgaat van de fysieke materie, hanteert Unesco dus een meer holistische opvatting van erfgoed. Unesco verschuift met de ICH-conventie de focus van het object naar de mens, wat ook blijkt uit de nadruk die op erkenning wordt gelegd. Een traditie is voor Unesco pas ICH als het door betrokken mensen erkend wordt als hun erfgoed.

Vervolgens wordt in hetzelfde artikel verder ingegaan op de relatie tussen ICH en de mensen die ermee verbonden zijn, door Unesco ook wel erfgoedgemeenschappen genoemd:

‘This intangible cultural heritage, transmitted from generation to generation, is

constantly recreated by communities and groups in response to their environment, their interaction with nature and their history, and provides them with a sense of identity and continuity, thus promoting respect for cultural diversity and human creativity.’16

Een fundamentele eigenschap van ICH, zoals geconceptualiseerd door Unesco, is zijn ‘levende’ en constant evoluerende karakter. ICH wordt beschouwd als iets dat zich aanpast aan

veranderingen in gemeenschappen en samenlevingen. Deze benadering is significant anders dan bij de World Heritage Convention, dat monumenten, gebouwen en culturele of natuurlijke sites verstaat als cultureel erfgoed. Bij de ICH-conventie staat niet het eindproduct maar de relatie tot de producenten of beoefenaars centraal. Meer dan ooit is de betrokkenheid van de

erfgoedgemeenschappen voor Unesco van belang, zij zijn de mensen die het erfgoed levend houden. Het verdrag beschermt daarom niet zozeer het ICH zelf, maar de doorgifte ervan aan volgende generaties, wat in potentie leidt tot veranderingen omdat ‘iedere generatie zijn eigen keuzes maakt’.17 Heel bewust heeft Unesco om deze reden voor dit verdrag termen als

15 Unesco, 2003: p4. 16 Idem: p4.

(9)

‘protection’ ‘preservation’ vervangen voor het zachtere en minder statische ‘safeguarding’, om te benadrukken dat het niet gaat om het vastleggen of omlijnen maar om het scheppen van

voorwaarden waarin overdracht kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van informele of formele educatie.18

Nieuwe generaties vinden hun tradities opnieuw uit, wat volgens Unesco respect voor culturele diversiteit en menselijke creativiteit promoot. Bij deze veronderstelling zou ik vraagtekens willen plaatsen. De maatschappelijke discussie over het Sinterklaasfeest bijvoorbeeld, in het bijzonder over de rol van Zwarte Piet, laat zien dat het herschapen van tradities met veel verzet gepaard kan gaan. Zwarte Piet is voor sommigen een fundamenteel onderdeel van een waardevolle traditie, terwijl de figuur in de ogen van anderen beledigend ofwel racistisch is.19 Pogingen om Zwarte Piet opnieuw uit te vinden hebben tot veel verzet en protest geleid.20 De Nederlandse worsteling met het Sinterklaasfeest laat zien dat het opnieuw uitvinden van tradities niet vanzelfsprekend leidt tot meer respect voor culturele diversiteit en menselijke creativiteit, maar ook polarisatie en conflict teweeg ten gevolg kan hebben.

Artikel 2.1 eindigt met een toevoeging die aangeeft welk immaterieel erfgoed buiten Unesco’s definitie valt:

‘For the purposes of this Convention, consideration will be given solely to such intangible cultural heritage as is compatible with existing international human rights instruments, as well as with the requirements of mutual respect among communities, groups and individuals, and of sustainable development.’21

Vormen van ICH die strijdig zijn met de internationale mensenrechten of met het vereisten als de bevordering van wederzijds respect en duurzame ontwikkeling worden bij voorbaat uitgesloten voor erkenning van Unesco. De organisatie lijkt zich te willen richten op erfgoed zonder

controversen, op ‘onschuldig’ erfgoed. Dat is opvallend, want hiermee worden de ogen gesloten voor het feit dat ICH per definitie niet ‘onschuldig’ is. ICH is immers kenmerkend voor een bepaalde groep mensen en onderscheidt hen van anderen, wat Unesco al onderkende met de notie over het belang van ICH voor de identiteit van groepen mensen. Vaak is dit

onderscheidende aspect voortgekomen uit onderlinge strijd of afzetting. Veeltradities die kenmerkend zijn voor een bepaald land of een bepaalde bevolkingsgroep kunnen worden gezien als strijdig met de huidige rechten van de mens. Onderscheid tussen man en vrouw is daar een 18 Alivizatou, 2012: p35.

19 www.nu.nl/binnenland/3819757/vn-werkgroep-vindt-zwarte-piet-racistisch.html, op 20/08/2015. 20 www.zwartepiet2014.nl/, op 20/08/2015.

(10)

voorbeeld van. Volgens de huidige criteria van Unesco zou dit soort ICH niet erkend worden door de ICH-conventie. Daaruit volgt dat de conventie slechts betrekking heeft op een beperkt deel van het wereldwijde reservoir aan ICH. De doelstelling om met de Representatieve Lijst de culturele diversiteit in de wereld te weerspiegelen zal daarom nooit volledig bereikt kunnen worden.22

Ondanks de nieuwe terminologie wijkt de ICH-conventie volgens cultureel antropoloog Marilena Alivizatou niet af van een preservationistische gedachtegoed dat ook aan de eerdere Unescoconventies ten grondslag ligt. 23 Aan de kern van dat gedachtegoed ligt het idee dat erfgoed iets is dat verloren dreigt te gaan en daarom in bescherming moet worden genomen door een set geïnstitutionaliseerde maatregels. Dit duidt volgens Alivizatou op een paradox in de ICH-conventie: terwijl erkend wordt dat immaterieel erfgoed ‘leeft’ en constant verandert, is het normatieve kader van Unesco zo vormgegeven dat het bepaalde transformaties tegenhoudt. Angst voor acculturatie, commercialisering en folklorisatie, toont de wens om immaterieel erfgoed te beschermen tegen de dreigingen van moderniteit.24 Hieruit spreekt volgens Alivizatou een idee van authenticiteit dat, hoewel het woord niet in de conventie wordt gebruikt, tussen de regels door kan worden gelezen. In zekere zin impliceert Unesco dat traditie en moderniteit niet samengaan, omdat de laatste de authenticiteit van de eerste aantast. De ICH-conventie heeft daarom niet alleen een voorkeur voor ‘onschuldig’ erfgoed, ook maar ook voor een specifiek type ‘authentieke’ culturele fenomenen: ook wel beschreven als gemarginaliseerde, folkloristische of pre-industriële tradities, in tegenstelling tot moderne, populaire of massacultuur.25

De nationale inventaris (en de rol van het VIE)

Het aanleggen van een Nederlandse nationale inventaris is in handen van het VIE (Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed), dat door de overheid is aangewezen om de ICH-conventie in Nederland te implementeren. In september 2012 werd de bloemencorso in Zundert, een jaarlijks terugkerende optocht van met bloemen versierde praalwagens, de eerste opname op de inventaris. Dit werd feestelijk gevierd tijdens de bloemencorso van dat jaar, inclusief aanwezigheid van staatssecretaris Zijlstra die het de conventie nog eens symbolisch ondertekende.26

22 Idem: p11-12. 23 Alivizatou, 2012: p37. 24 Idem: p37.

25 M. F. Brown. ‘Heritage trouble: recent work on the protection of intangible cultural property.’ p59. In:

International Journal of Cultural Property. 12:1, 2005: p40-61.

(11)

Voor de vorming van de nationale inventaris gebruikt het VIE een bottom-up methode. Elke ‘erfgoedgemeenschap’ kan volgens het VIE zijn traditie voordragen voor de inventaris, via een formulier op de website. Het VIE bekijkt vervolgens of de traditie voldoet aan de criteria voor plaatsing. Zo ja, dan wordt de gemeenschap uitgenodigd om een van de informatiedagen bij te wonen die het VIE maandelijks organiseert. Daarna zet de gemeenschap zijn erfgoedzorgplan op, dit is een belangrijk onderdeel van de voordracht. Na indiening van de aanvraag toetst het VIE de voordracht en neemt het een voorlopig besluit over de opname in de inventaris. Bij een positief oordeel gaat de aanvraag naar de Toetsingscommissie. Wanneer ook de

Toetsingscommissie akkoord is komt de traditie op de nationale inventaris te staan. De representanten van de erfgoedgemeenschap zullen dan ceremonieel een certificaat

ondertekenen en een schildje met een Unescologo ontvangen. Van tradities op de nationale inventaris wordt verwacht de erfgoedgemeenschap iedere twee jaar een verslag over de vorderingen in de uitvoering van hun erfgoedzorgplan leveren en dat zij regelmatig de contactdagen van het VIE bezoeken.27 Momenteel staan er 80 erfgoederen op de nationale inventaris.

Op 11 juni 2013 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in haar visiebrief ‘Cultuur beweegt’ aangegeven dat Nederland voordrachten voor de internationale Representatieve lijst gaat voorbereiden. Hiervoor heeft de minister de Raad voor Cultuur, het wettelijk adviesorgaan van de regering en het parlement op het gebied van kunst, cultuur en media, om advies gevraagd voor het formuleren van thema’s voor de toekomstige

voordrachten.28 De Raad reageerde in mei 2014 met suggesties voor thema’s, maar kwam daarbij ongevraagd ook met een kritische evaluatie van de uitvoer van de ICH-conventie in Nederland. Onder leiding van oud-hoogleraar etnologie (aan de Universiteit van Amsterdam) Gerard

Rooijakkers oordeelde de Raad dat de nationale inventaris geen breed beeld geeft van het ICH in Nederland: bekende fenomenen zoals de sinterklaasviering ontbreken en meer hedendaagse of stedelijke erfgoedgemeenschappen en die van (post)koloniale migranten zijn onvoldoende vertegenwoordigd. Hiervoor droeg de Raad twee oorzaken aan: (1) Unesco’s smalle definitie van immaterieel cultureel erfgoed (oftewel de hierboven behandelde voorkeur voor bepaalde ‘onschuldige’ fenomenen); en (2) de werkwijze van het VIE.29

De wijze waarop de inventaris tot stand komt wekt volgens het adviesorgaan de indruk dat de organisatie een sturende rol vervult, terwijl de nationale inventaris op een

niet-hiërarchische manier het immaterieel cultureel erfgoed op Nederlands grondgebied zou moeten identificeren. De betekenis van de nationale inventaris wordt op het moment niet goed

27 www.immaterieelerfgoed.nl/hoe-is-de-procedure_29.html, op 25/06/2015. 28 Raad voor Cultuur, 2014: p1.

(12)

gecommuniceerd, waardoor de lijst niet alleen door erfgoedgemeenschappen maar bijvoorbeeld ook door nieuwssites ten onrechte gezien kan worden als kwaliteitskeurmerk van Unesco. Zo meldde de NOS in 2014 naar aanleiding van de opname van de woonwagencultuur op de inventaris dat ‘hun manier van leven officieel wordt vastgelegd als immaterieel cultureel erfgoed’, waarop met trots werd gereageerd door de woonwagenbewoners. 30 Ook kan de werkwijze van het VIE een onnodige drempel vormen door de vereiste dossiervorming en vermoedde de raad dat er ook erfgoedgemeenschappen zijn die afzien van een voordracht uit angst voor musealisering of commercialisering van hun erfgoed. Het advies luidde dat het VIE moet nadenken over een meer interactieve, wellicht wiki-achtige benadering waarmee erfgoeddragers hun eigen tradities zonder procedurele drempels of kwalitatieve oordelen kunnen toevoegen aan de inventaris, zoals in Schotland momenteel het geval is.31

Het VIE lijkt momenteel een organisatie die bepaalt wat erfgoed is en wat niet. De organisatie heeft door de uitvoerige selectieprocedure een sturende rol, die tegelijkertijd beperkt wordt door de gekozen bottom-up methode. Wanneer er geen georganiseerde

erfgoedgemeenschap bestaat of er geen behoefte bestaat voor aanmelding bij het VIE, dan zal het ICH niet op de inventaris komen. Waarom zouden participanten van populaire, springlevende tradities hun erfgoed eigenlijk aanmelden? Wanneer ICH geen bescherming behoeft levert erkenning door het VIE immers niks op. Het resultaat is een inventaris die de diversiteit aan ICH in Nederland sterk tekortdoet. Wanneer de 80 erfgoederen op de lijst in ogenschouw worden genomen, dan valt op dat de impliciete voorkeur voor bepaalde vormen voor ICH inderdaad gereflecteerd wordt. Als we binnen het thema van deze scriptie blijven en sporttradities als voorbeeld nemen, dan zien we kortebaandraverij, krulbollen en metworstrennen genoteerd staan. Dit zijn stuk voor stuk sporten tegenwoordig nog maar een beperkte groep beoefenaars kennen en inderdaad kunnen worden getypeerd als gemarginaliseerd, folkloristisch of pre-industrieel.32

Toch heeft zich in de context van de Nederlands implementatie van de ICH-conventie een kleine koerswijzing voorgedaan. Na het advies van de Raad voor Cultuur in 2014, waarin onder meer werd aanbevelen om een bredere definitie van immaterieel cultureel erfgoed te hanteren, lijkt het VIE zijn werkwijze te hebben aangepast. De raad bekritiseerde het gemis van het Sinterklaasfeest op de nationale inventaris, en adviseerde om ‘alle uitingen die als kenmerkend worden beschouwd voor en in stand gehouden door een bepaalde gemeenschap, inclusief

30 www.nos.nl/video/675338-woonwagencultuur-vastgelegd-als-immaterieel-erfgoed.html, op 06/08/2015.

31 Raad voor Cultuur, 2014: p7.

(13)

bijbehorende discussie, te laten vallen onder de term immaterieel erfgoed’.33 Het Sinterklaasfeest werd in aanloop van de Nederlandse ratificatie van de ICH-conventie geopperd als eerste traditie voor de nationale inventaris, maar het VIE hield de boot af omdat de verwachting bestond dat de traditie door de controverses rond de figuur Zwarte Piet niet in aanmerking zou komen voor een internationale voordracht voor de Representatieve Lijst.34 Dat veranderde in het voorjaar van 2015, toen het Sinterklaasfeest ‘inclusief de bijbehorende discussie’ aan de inventaris gevoegd werd.35

De opname van het Sinterklaasfeest kan gezien worden als een koerswijziging te opzichte de eerste jaren van ICH-beleid in Nederland. Het VIE heeft het advies van de Raad voor Cultuur ter harte genomen en is daarmee op enkele punten gaan afwijken van de door Unesco

geformuleerde richtlijnen in de ICH-conventie. Het zou een eerste stap kunnen zijn naar een opvatting van ICH waarbij classificaties als ‘onschuldig’ of ‘authentiek’ er niet meer toedoen. Juist het erfgoed waarover gediscussieerd wordt en zich heeft aangepast aan de hedendaagse realiteit is hetgeen dat leeft en actief wordt doorgegeven aan komende generaties, en hoort dus thuis op de nationale inventaris. Of deze verbreding van het nationale erfgoeddiscourse permanent is en ook daadwerkelijk de weg vrij maakt voor andere tradities die tot nu genegeerd werden moet echter nog blijken.

Erfgoed en identiteit

‘Nationale identiteit is een verraderlijk begrip’, schreef historicus Ernst H. Kossmann in 1996. ‘Loop er met aandacht omheen, bekijk het van alle kanten, maar stap er niet in, behandel het kortom als een enorme kwal op het strand’.36

In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw werd dit advies niet opgevolgd in de Nederlandse politiek, integendeel. De nationale identiteit werd onderwerp van een langdurig politiek debat, waarmee immaterieel erfgoed onlosmakelijk verbonden werd. Prominent PvdA-lid Paul Scheffer verkondigde in januari 2000 in zijn opiniestuk ‘Het multiculturele drama’, dat de integratie van migranten in Nederland was mislukt. Scheffer verklaarde multiculturalisme als politiek concept failliet en stelde dat de oplossing lag in het vergroten van het besef van onze

33 Raad voor Cultuur, 2014: p7.

34 Léontine Meijer-van Mensch en Peter van Mensch. ‘Proud to be Dutch? Intangible heritage and national identity in the Netherlands.’ In: Michelle Stefano, Peter Davis en Gerard Corsane. Safeguarding intangible

cultural heritage. 2012: p135.

35 www.nrc.nl/nieuws/2015/01/15/sinterklaasfeest-op-lijst-cultureel-erfgoed-in-nederland/, op 20/08/2015.

(14)

nationale identiteit, met name tegen een dreigende islamisering.37 In 2001 werd de verhouding tussen het vrije Westen en islamitische Oosten nog meer op scherp gezet met de aanslagen op het World Trade Center. Pim Fortuyn bracht de visie van Scheffer vervolgens naar de politieke arena, waar de gevestigde orde (PvdA, CDA en VVD) moeizaam tegenwicht wist te bieden tegen zijn vurige betogen. In mei 2002, met een verkiezingszege in het vooruitzicht, werd Fortuyn vermoord. Mede door de moord op filmmaker Theo van Gogh (op 2 november 2004, naar aanleiding van kritiek op de islam) en de oorlogen in Irak en Afghanistan, bleven de thema’s multiculturalisme en nationale identiteit hoog op de politieke agenda staan. In het bijzonder voor twee nieuwe politieke partijen: de Partij voor de Vrijheid (2005) en Trots op Nederland (2007). De eerste werd gesticht door Geert Wilders en de tweede door Rita Verdonk. Beide voormalig VVD-kamerleden creëerden een helder profiel van een nationalistische beweging, met het standpunt dat immigranten geweerd moeten worden ofwel zich volledig moeten aanpassen aan de Nederlandse cultuur.

De relatie tussen erfgoed en identiteit is ruim aan bod gekomen in (kritische)

erfgoedliteratuur. Van materieel erfgoed wordt aangenomen dat het een fysieke representatie en realiteit kan bieden aan het ongrijpbare concept van ‘identiteit’.38 Net als geschiedenis bevordert

het gevoelens van continuïteit en belonging, terwijl de fysieke aspecten een ervaring van

materiele realiteit toevoegen.39 Of zoals Brian Graham het stelt in A geography of heritage (2000):

‘heritage provides meaning to human existence by conveying the ideas of timeless values and unbroken linages that underpin identity’.40 Erfgoed is vaak gebruikt om, bewust of onbewust,

nationale identiteiten te articuleren en te legitimeren. Ondanks de toegevoegde waarde van de fysieke dimensie waarover materieel erfgoed beschikt, gaat dat in Nederland in de

eenentwintigste eeuw vooral op voor immaterieel erfgoed. In het artikel ‘Proud to be Dutch? Intangible heritage and national identity in the Netherlands’ tonen Léontine Meijer-van Mensch en Peter van Mensch aan dat Wilders en Verdonk een nationale identiteit promootten die gebaseerd is op zogenaamde ‘oorspronkelijke’ Nederlandse tradities. Volgens de auteurs gebruikten beide politici immaterieel erfgoed ter introductie en legitimering van de dichotomie tussen ‘wij’ (autochtone Nederlanders) en ‘zij’ (migranten, en in het bijzonder moslims).41 Als voorbeeld wordt het Sinterklaasfeest aangehaald, dat door Wilder en Verdonk werd

37 Paul Scheffer. ‘Het multiculturele drama.’ NRC Handelsblad. 29/01/2000. 38 Smith, 2006: p48.

39 David Lowenthal. The past is a foreign country. 1985: p214.

40 B. Graham, G. Ashworth en J. Tunbridge. A geography of heritage: power, culture and economy. 2000: p41.

(15)

gepresenteerd als ‘ons’ feest waar wij trots op moeten zijn, terwijl ‘zij’ dat van ons af willen pakken door kritiek te uiten op de rol van Zwarte Piet.

De reden dat nationale identiteit in Nederland meer aan immaterieel dan aan materieel erfgoed wordt gekoppeld is volgens Meijer-van Mensch en Van Mensch dat materieel erfgoed een lange traditie kent van geprofessionaliseerde en geïnstitutionaliseerde zorg. Daarentegen is het waarborgen van ICH minder geprofessionaliseerd en geïnstitutionaliseerd, waardoor het

kwetsbaarder is voor politieke instrumentalisatie.42 Dat wordt nog eens in de hand gewerkt door de uitvoering van de ICH-conventie over te laten aan nationale overheden. Dan ligt het gevaar op de loer dat staten nationale inventarissen samenstellen met ICH dat past binnen het

geconstrueerde narratief van nationale identiteit. De tradities van religieuze, etnische of culturele minderheden worden daarin vaak genegeerd. Dit levert een problematische relatie op tussen het dominante corpus van geautoriseerd nationaal erfgoed en het meer

gemarginaliseerde erfgoed van minderheden. De betrokkenheid van de staat bij de erkenning en waarborging van ICH transformeert het erfgoed dan in een etnocentrische en onproblematische viering.43 Een nationale inventaris kan in dat kader gebruikt worden als equivalent van een nationale canon die de gewenste en vaak homogene nationale identiteit weerspiegelt.

ICH is altijd verbonden aan identiteitspolitiek, maar dan gaat het zeker niet altijd om nationale identiteit. Vaker gaat het om lokale of regionale identiteiten die met tradities zijn verwikkeld. Identiteiten zijn echter niet onproblematisch vast te pinnen op ICH. Tradities kunnen verschillende betekenissen hebben voor verschillende groepen mensen en daarom verschillende identiteiten representeren. Bovendien zijn identiteiten moeilijk te vangen. De cultuurhistoricus Willem Frijhoff omschreef identiteit als de combinatie van het zelfbeeld en het van buitenaf toegeschreven beeld, én de wisselwerking tussen beide.44 Daarmee benadrukte Frijhoff dat identiteit voortdurend in verandering is door de impliciete dynamiek. Identiteit is dus sociaal bepaald en nooit definitief. Volgens Fernand Braudel worden processen van identiteitsvorming voortgestuwd door intrinsieke conflicten. Wanneer de conflicten zijn opgelost, zal de identiteit stollen en tot het verleden gaan behoren, dan is het zijn actuele relevantie verloren.45 Tegelijkertijd is identiteitsvorming niet iets dat zomaar gebeurt. Het zijn 42 Idem: p135.

43 Alivizatou, 2012: p40-41.

44 Hester Dibbits, Sophie Elpers, Peter Jan Margry en Albert van der Zeijden. Immaterieel erfgoed en

volkscultuur. Almaniak bij een actueel debat. 2011: p64.

(16)

mensen die met bewuste of onbewuste handelingen identiteiten symbolische construeren. Identiteit is er dus niet zomaar, het is altijd mensenwerk. Identiteit wordt geconstrueerd en gereconstrueerd, maar kan ook gedeconstrueerd worden.

De nationale inventaris, en daarmee het VIE, is momenteel een actor geworden in voortdurende processen van identiteitsconstructie en -reconstructie, op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Erkenning van het ICH betekent een geautoriseerde erkenning van de

erfgoedgemeenschap. De Raad voor Cultuur adviseerde om afstand te nemen van de sturende rol, maar ik zou voor een radicalere hervorming willen pleiten. Nederland is juist gebaat bij een een actieve houding van het VIE en een meer zichtbare rol van de organisatie in de duiding van ICH. In plaats van het noteren van ‘authentieke’, ‘onschuldige’ vormen van ICH op de nationale inventaris zou VIE zich in de eerste plaats moeten richten op de tradities waarover discussie bestaat, want dat is het ICH dat daadwerkelijk leeft in de samenleving. Dat is het erfgoed dat mensen willen behouden. Vervolgens lijkt het mij gewenst dat het VIE zich niet bezighoudt met het al dan niet uitdelen van Unescolabels, maar met de deconstructie van tradities, naar

voorbeeld van het Franse Lieux de Memoire-project van Pierre Nora. Door middel van

deconstrucie kan het het VIE inzicht bieden in de ‘werking’ van het ICH, inclusief de aanklevende conflicten en identiteitsclaims, en daarmee de bestaande discussies verrijken. Op deze manier zou het VIE niet alleen kunnen komen tot een inventaris waarin daadwerkelijk de in Nederland ‘levende’ erfgoederen komen te staan, maar kan de organisatie tevens een kennisrol aannemen door aan de hand van nauwkeurig onderzoek inzicht te bieden in de betekenis van tradities en hun rol in de samenleving.

Conclusie:

Bij de bescherming van immaterieel erfgoed heeft Unesco de mens centraal gesteld. Het zijn de mensen die het ICH dragen, er een eigen draai aan geven, en het doorgeven aan nieuwe

generaties. Tradities, rituelen, kennis, vaardigheden, het kan voor Unesco allemaal worden opgevat als ICH, zolang er een erfgoedgemeenschap is die het als hun erfgoed erkent. Toch zijn het niet alleen immateriële uitingen die het ICH behelst, maar ook de voorwerpen die ermee verbonden zijn en de culturele ruimte waarin het zich afspeelt. Unesco lijkt daarmee een brede, holistische definitie van ICH te hanteren. Aan de andere kant kan Unesco’s definitie als smal worden uitgelegd, door het uitsluiten van ICH met scherpe randjes. Daarbovenop zijn er critici die beargumenteren dat de ICH-conventie een voorkeur heeft voor inheemse, pre-industriële, marginale tradities, terwijl geglobaliseerde, populaire en hybride fenomenen worden genegeerd. Een blik op de Nederlandse nationale inventaris toont dat er inderdaad sprake is van een blinde hoek in het blikveld.

(17)

De enerzijds sturende en anderzijds passieve bottom-up methode van het VIE is naast de definitie van Unesco een van de oorzaken voor de gebrekkige representativiteit van de nationale inventaris. De Raad voor Cultuur adviseerde om het roer los te laten en de inventaris geheel aan de samenleving over te laten, maar ik pleit voor het tegenovergestelde: wees sturend en maak die sturende rol expliciet. Het gevaar ligt op de loer om dan een lijst te maken die in lijn is met de politiek gewenste nationale identiteit en bijdraagt aan de constructie daarvan. Het VIE moet echter niet betrokken raken in processen van identiteitscontructie, maar in deconstructie ervan. Wanneer het VIE zich op controversiële tradities zou richten en de aanwezige krachtenvelden expliciet zou maken, kan de organisatie een waardevolle bijdrage leveren aan het vergroten van inzicht in de betekenis van erfgoed in Nederland en de verbonden processen van

identiteitsvorming. De toevoeging van het Sinterklaasfeest ‘inclusief de bijbehorende discussies’ is een eerste stap in die richting. Maar vervolgens moet de stap naar kennisverweving en

kennisdeling nog gezet worden.

Met deze scriptie wil in een aanzet doen tot dergelijk deconstructivistisch onderzoek, met de klassieker als casus. Het doel is hierbij niet om de traditie al dan niet als erfgoed te bestempelen of te bespreken in termen van authenticiteit, maar om, geïnspireerd door Smith, inzicht te verwerven in de klassieker als erfgoedproces die activiteiten omvat als herinneren en herdenken, de doorgifte van kennis en herinneringen en het uitten van identiteit, culturele waarden en betekenissen.

2: Ajax-Feyenoord, een kleine geschiedenis

Toen voetbal in de tweede helft van de negentiende eeuw vanuit Engeland naar het Europese vaste land overwaaide werd de sport in Nederland opgepikt door welgestelde jongemannen die een tijdverdrijf zochten buiten bereik van de schoolleiding en de ouderlijke macht.46 Zo ook Pim Mulier, die in 1879 na terugkomst van een bezoek aan Ramsgate, op veertienjarige leeftijd betrokken was bij de oprichting van de eerste Nederlandse voetbalclub: de Haarlemse Football Club. Na Haarlem volgden clubs in grote steden als Amsterdam en Rotterdam, daarna spreidde voetbal naar West-Friesland, vervolgens Oost-Nederland en tenslotte ook de rest van het land.47 Kenmerkend aan het vroege elitevoetbal in Nederland was dat het gespeeld werd door jongens

46 Jurryt van de Vooren. ‘Van oervoetbal naar volksvoetbal. Een sociale geschiedenis van de voetbalsport in Nederland, 1879-1940.’ p119. In: Wilfred van Buuren en Peter-Jan Mol. In het Spoor van de Sport.

Hoofdlijnen uit de Nederlandse Sportgeschiedenis. 2000: p109-130.

(18)

met een lage gemiddelde leeftijd, in een vrijblijvende, individuele en amateuristische omgeving, met een nog zwakke overkoepelende bond.48

Rond de eeuwwisseling werd voetbal door steeds grotere groepen van de bevolking gespeeld en na afloop van de Eerste Wereldoorlog was voetbal definitief tot dé volkssport van Nederland getransformeerd.49 Dit betekende niet alleen dat voetbal door verschillende lagen van de bevolking werd gespeeld, maar ook dat de sport in grotere mate een georganiseerd karakter kreeg. Stedelijke competities werden strakker geregisseerd en aan het einde van de negentiende eeuw werd de Nederlandse Voetbalbond (NVB) opgericht.50 Ook werden de hoogste klassen van het competitievoetbal steeds nauwlettender en door grotere groepen publiek gevolgd. Hier speelden de grote kranten op in door sportjournalisten in dienst te nemen en wedstrijdverslagen te publiceren, wat weer als vliegwiel functioneerde voor de populariteit van de sport.

Middenklasse-club uit Amsterdam Oost

‘Football Club Ajax’ zag het levenslicht in de nadagen van het elitevoetbal in Nederland. Na meerdere kortstondige pogingen in het laatste decennium van de negentiende eeuw, werd de club in 1900 in definitief opgericht door de drie HBS-studenten Han Dade, Floris Stempel en Carel Reese in Amsterdam Zuid. Ajax was een voetbalclub voor welgestelden. Een mate van exclusiviteit werd gewaarborgd door middel van een hoge contributie en een streng reglement, bijvoorbeeld met betrekking tot ‘ongepaste woorden of handelingen’, waarvoor 10 cent boete in rekening werd gebracht.51 De club speelde op verschillende plekken in de stad, totdat in 1907 naar een speelveld in Watergraafmeer werd verhuisd, ten oosten van Amsterdam.

Watergraafsmeer was een agrarisch gebied die geliefd was onder Amsterdamse kooplieden, zij brachten er vanwege de rust graag hun vrije tijd door.52 Ook was er voldoende ruimte voor sportactiviteiten, waaronder voetbal. Op deze locatie bereikte Ajax tijdens de Eerste

Wereldoorlog, onder leiding van de eerste betaalde voetbaltrainer in Nederland, de Eerste Klasse van de NVB. Sindsdien heeft de club altijd op het hoogste niveau gespeeld.

Als representant van Amsterdam Oost speelde Ajax derby's tegen de Volewijckers uit Noord, Blauw Wit uit Zuid en DWS uit West. Vooral de wedstrijden tegen DWS waren emotioneel beladen duels, die als een strijd tussen de lokale arbeidersklasse (DWS) en middenklasse (Ajax) 48 Idem: p117.

49 Cees Miermans. Voetbal in Nederland. Sportieve en maatschappelijke aspecten. 1955: p119.

50 In 1889 opgericht als Nederlandsche Voetbal en Athletiek Bond. In 1895 kreeg het atletiekdepartement een eigen organisatie en ging de bond verder als NVB. De NVB kreeg in 1929 het predicaat ‘koninklijk’ en bestaat sindsdien als KNVB.

51 M.J.W. Middendorp. Vijfenzeventig jaar Ajax Amsterdam. 1975: p10. 52 Peter Dijkhoff. De klassieker. 010-020, eeuwige rivalen? 2015: p11.

(19)

werden gezien. Met het winnen van het nationale bekertoernooi in 1917 en het behalen van het landskampioenschap in 1918 en 1919 vestigde Ajax zijn naam al snel als een van de sterkste voetbalclubs uit Amsterdam.53 Ter ere van dit succes liet voorzitter Marius Koolhaas het lied ‘De Ajax Marsch’ schrijven. De eerste regels klinken als volgt: ‘Alom gevreesd in heel den lande / Glorie onzer Amstel-stad / Ieder draagt ze op handen / Wie gaat er niet op Ajax prat.’54

Dat voetbal niet langer exclusief door de hogere klassen werd beoefend en gevolgd was bij Ajax terug te zien op de tribunes.Het publiek in het houten stadion aan de Middenweg was rond de Eerste Wereldoorlog zeer heterogeen: arme supporters, middenklasse-supporters, rijke supporters, christenen, joden, je vond ze er allemaal, het was een melting pot.55 Ondanks de symbolische lading van derby’s als Ajax-DWS berustte supportersschap niet zozeer op klasse maar bovenal op topografie. Ajax was de vertegenwoordiger van Amsterdam Oost, waaronder ook een levendige joodse buurt viel. De sportieve successen zorgde er echter voor dat ook steeds meer liefhebbers uit de rest van de stad regelmatig de weg naar het houten stadion aflegden.56

Arbeidersvereniging uit Rotterdam Zuid

Feyenoord was een voorloper in de opkomst van de volksclubs in Nederland. In 1908 werd de club in Rotterdam opgericht, in het havengebied aan de zuidoever van de rivier de Maas. Dit gebied was vanaf halverwege de negentiende eeuw snel gegroeid met de uitbreiding van de havens, die een hoeksteen vormde van de lokale economie.57 Grote groepen migranten waren vanuit verschillende delen van het land (vooral Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland) naar Rotterdam verhuisd om in de havens te gaan werken.58 De werkgelegenheid was er over het algemeen kleiner dan het aantal werkzoekenden, vooral voor de Eerste Wereldoorlog, waardoor veel arbeidersfamilies rond de havens in grote armoede woonden. De ongeschoolde

handwerkers die wel werk vonden, hadden te maken met zeer slechte werkomstandigheden. Deze erbarmelijke realiteit bracht sociale problemen met zich mee zoals publieke dronkenschap,

53Schots, 2013: p18.

54 www.ajax.nl, op 02/06/2015.

55 Simon Kuper. ‘Een zondag voor de Oorlog.’ p20. In: Hard Gras. Ajax, de joden, Nederland. Nr. 22, 2000: p9-20.

56 Simon Kuper. Ajax, the Dutch, the War. 2012: p50.

57 P. van de Laar. Stad van formaat: Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw. 2000: p351.

58 J. Burgers. ‘Rotterdam, kleine sociaal-economische geschiedenis van een havenstad.’ p13. In: G. Engbersen en J. Burgers (eds). De verborgen stad: De zeven gezichten van Rotterdam. 2001: p13-28.

(20)

vechtpartijen en prostitutie.59 Het gebied had dan ook een slechte naam in de rest van de stad.60 In deze context werd Feyenoord opgericht door de vier vrienden Kees van Baaren, Gerard van Leerdam, Henk Mulder en Nico Struijs, allen afkomstig uit arbeidersfamilies.

De club heette eerst ‘Wilhelmina’, daarna ‘Celeritas’ en vanaf 1912 tenslotte ‘Feijenoord’, naar een nabijgelegen woonwijk.61 Feyenoord groeide snel uit tot een belangrijk sociaal instituut in Rotterdam Zuid. Veel opgroeiende jongens in het gebied zagen de wandeling naar het veld, in gezelschap van hun vaders, boers of vrienden, als het hoogtepunt van de week.62 De club functioneerde als bron van plezier en trots in het leven van de arme arbeidersfamilies rond de havens in Rotterdam Zuid. De identiteit van Feyenoord als club van de lokale arbeidersklasse werd al vroeg gedefinieerd in relatie tot de deftige stadsgenoot Sparta, uit het noorden van Rotterdam. Het bestuur van Sparta zag de opkomst van volksverenigingen als Feyenoord met weerzin aan en beschuldigde zijn stadsgenoten ervan over een gebrek aan discipline en

beschaafdheid te beschikken.63 Dit neerbuigende sentiment werd breder gedragen: in de lokale media werd Feyenoord weggezet als ‘een team van criminelen’, die niet in de hoogste

voetbalklasse thuishoorde, zo werd opgetekend toen Feyenoord in 1921 naar de Eerste Klasse promoveerde.64 En het blad Sport beschreef de spelers van Feyenoord in 1923 bijvoorbeeld als ‘halve wilden, een schande voor de voetbalmaatschappij.’65

De eerste Ajax-Feyenoord

Toen Ajax en Feyenoord op 9 oktober 1921 voor het eerst tegen elkaar speelden, waren de verwachtingen direct hooggespannen. Ajax had zich met recente kampioenschappen bewezen als Amsterdamse kwaliteitsploeg en Feyenoord had met de promotie naar de Eerste Klasse de plaats ingenomen als belangrijkste Rotterdamse club naast VOC. Bovendien wist de nieuwkomer de eerste drie wedstrijden van het seizoen winnend af te sluiten, waar Ajax genoegen moest nemen met twee gelijke spelen en één verloren wedstrijd. In de nieuwsbladen werd daarom uitgebreid geanticipeerd op de wedstrijd. De Rotterdamse Courant meldde op donderdag 6 oktober:

59 Van de Laar, 2000: p201. 60 Spaaij, 2006: p188.

61 In 1970 veranderde ‘Feijenoord’ naar ‘Feyenoord’, met inachtneming van een internationaal publiek. 62 J. Oudenaarden. Feyenoord: Een beeld van een club. Rotterdam, 1994: p19.

63 Schots, 2013: p31. 64Schots, 2013: p31. 65 Idem: p31.

(21)

‘Er bestaat te Amsterdam groote belangstelling voor de wedstrijd, welken Ajax Zondag tegen Feijenoord, den voortvarende leider van de Westelijke eerste klasse, spelen moet. De bijzondere prestatie van het jeugdige Feijenoord schijnt Ajax weer tot nieuwen, krachtigen opbloei te prikkelen en in elk geval kan men er verzekerd van zijn, dat Ajax Zondag haar beste partij zal geven.’66

De wedstrijd was ‘eerder spannend dan fraai’ en eindigde in een 2-3 overwinning voor Ajax.67 Zeer opmerkelijk is dat een Ajax-doelpunt enkele weken na de wedstrijd alsnog werd afgekeurd, door protest van Feyenoord-zijde, en de uitslag werd gewijzigd naar een gelijkspel. Hierover werd uitgebreid verslag gedaan in de nieuwsbladen en veelal met schande (vooral van de kant van Ajax) over gesproken. Toch was er van een derby, laat staan klassieker, nog geen sprake. Zo bleek ook bij de return in Amsterdam, die in een verregend decor, voor halflege tribunes werd gespeeld.68 Het Amsterdamse Blauw Wit werd dat seizoen landskampioen, met Feyenoord op de tweede en Ajax op de derde plaats.

Een onregelmatige topper

Sinds Ajax en Feyenoord in dezelfde competitie voetballen, zijn de clubs vrijwel jaarlijks elkaars grootste concurrenten voor het kampioenschap geweest. Tot de Tweede Wereldoorlog werden Ajax en Feyenoord ieder vijf keer landskampioen, slechts Go Ahead Eagles kon daarbij in de buurt komen met drie titels en PSV behaalde er twee. De resultaten van de andere clubs uit Amsterdam en Rotterdam vielen daarbij in het niet. Desondanks waren lokale derby’s zoals Ajax-DWS en Feyenoord-Sparta in de eerste helft van de 20e eeuw belangrijker in de ogen van de supporters. Dit kan enerzijds verklaard worden door de geografische afstand tussen de clubs: de grootste rivaliteiten ontstaan traditioneel bij clubs die dicht bij elkaar liggen, wanneer de twee supportersgemeenschappen elkaar in het dagelijks leven tegenkomen.69 Anderzijds speelde een gebrek aan regelmaat van de wedstrijden een rol.

Tot 1950 was de competitie in Nederland verdeeld in districten: West, Zuid, Oost en Noord hadden elk hun eigen competitie, waarvan de kampioenen elkaar aan het eind van het seizoen ontmoetten in een aparte competitie om het kampioenschap van Nederland. Het district 66 Idem: p20.

67 Evert Vermeer en Ruud van Vrijaldenhoven. De klassieker. 1994: p16. 68 Idem: p17.

69 E. Hobsbawm. ‘Introduction: Inventing traditions.’ In: E. Hobsbawm and T. Ranger (eds). The invention

(22)

West, waaronder Ajax en Feyenoord vielen, was door de grote dichtheid van clubs sinds 1924 gesplitst in twee competities, die jaarlijks verschillend werd ingedeeld. Het resultaat was dat Ajax en Feyenoord elkaar in het ene jaar wel tegenkwamen en in het andere jaar niet. In 1950 verviel de regionale competitie-indeling, maar werd nog wel gespeeld in verschillende afdelingen. Na de invoering van het betaald voetbal in 1954 werd binnen twee jaar naar één landelijke hoofdklasse toe gewerkt die de naam Eredivisie kreeg en waarvan zowel Feyenoord als Ajax tot op heden zonder onderbreking deel uitmaken.70

Van 1921 tot aan 1944 waren Ajax en Feyenoord slechts tien keer bij elkaar in de

competitie ingedeeld en kwamen ze elkaar daarnaast zes keer tegen in de kampioenscompetitie. Na de Tweede Wereldoorlog speelde Ajax en Feyenoord zelfs geen enkele wedstrijd tegen elkaar in competitieverband, totdat de Eredivisie het districtenstelsel in 1957 verving met een enkele, nationale competitie. Dat de wedstrijden tussen de twee clubs daarmee vaker zouden

plaatsvinden werd door Ajax toegejuicht. In aanvang van het eerste Eredivisie-seizoen meldde het clubblad terugblikkend: ‘De matches tegen de jongens van “de Overkant” waren op enkele uitzinderingen na, om te likkebaarden. Het waren de “hot dogs” uit de voetbalstamppot.’71 Hoewel de clubs nog niet met vaste regelmaat tegen elkaar speelden, werden de onderlinge ontmoetingen dus wel al gezien als sportieve topwedstrijden.

‘Wij zijn Ajax, wij zijn de beste’

Ajax kende zijn eerste gouden jaren in de jaren dertig, toen de club een uiterst succesvolle periode kende. Tijdens dit decennium eindigde Ajax zeven keer bovenaan in de Eerste Klasse, waarvan het vijf keer ook landskampioen werd via de kampioenscompetitie. Om de groeiende aanhang plek te bieden kwam er in 1934 een nieuw stadion met plek voor 22.000 toeschouwers. Dit stadion droeg de naam De Meer, afgeleid van Watergraafsmeer. Overigens was

Watergraafsmeer in 1921 geannexeerd door de hoofdstad, waardoor de club geografisch ook daadwerkelijk in de hoofdstad werd opgenomen. Voor grote wedstrijden, zoals tegen Feyenoord, werd ook regelmatig gebruik gemaakt van het Olympisch Stadion in Amsterdam Zuid, waarin meer toeschouwers pasten. Omdat Ajax steeds meer supporters uit de hele stad trok, maakte het niet meer uit in welk stadsdeel de wedstrijden werden gespeeld. Ajax had zijn stadsgenoten in de gouden jaren dertig ontstegen en was uitgegroeid tot de trots van Amsterdam.

Een gevoel van superioriteit ten opzichte van de concurrentie is bij Ajax al vroeg in de clubcultuur genesteld. Dat begon al bij de clubnaam: Ajax was volgens de verhalen van Homerus een van de voornaamste krijgers die tijdens de Trojaanse oorlog vocht. Hij was een grote, sterke

70 Vermeer en Van Vrijaldenhoven, 1994: p5.

(23)

man die ook nog eens gedeeltelijk onsterfelijk was gemaakt door Zeus.72 De Griekse verwijzing in de clubnaam was weliswaar in overeenstemming met de tijdsgeest, zo werden rond de

eeuwwisseling ook Sparta (1888), Heracles (1903) en Xerxes (1910) opgericht, maar bij Ajax werd de hoogmoed ook bijgestaan door daadwerkelijke prestaties. Bij het vijfentwintigjarig jubileum van de club werd de Griekse held ook in de officiële beeldtaal geïntroduceerd, toen een getekende voetballer in het clublogo werd vervangen door een profiel van Ajax. Hierdoor

geïnspireerd begonnen supporters de voetballers van de club ‘godenzonen’ te noemen, waarmee de superioriteit van de club en zijn spelers weer eens werd benadrukt. Zoals dat ook in het clublied ‘De Ajax Marsch’ al naar voren kwam, waarin de spelers van Ajax worden omschreven als ‘Dappere strijders, vier en koen’. De grote successen in de jaren dertig bevestigde het beeld van Ajax als beste club van het land uit de grootste stad van het land. Een gevoel van superioriteit werd onderdeel van de clubidentiteit. En nog altijd is een van de meest herkenbare spreekkoren van de club: ‘wij zijn Ajax, wij zijn de beste’.

‘Sterker door strijd’

Gedurende het interbellum nam de rivaliteit tussen Feyenoord en Sparta af en na de Tweede Wereldoorlog werd het verschil tussen de twee Rotterdamse clubs wat betreft sportieve prestaties en populariteit zo groot dat er nog nauwelijks sprake was van een derby. Naarmate Feyenoord succesvoller werd representeerde de club steeds sterker Rotterdam als geheel in plaats van de lokale gemeenschap in Rotterdam Zuid. De aanvankelijk negatieve connotatie van Feyenoord als arbeidersclub kreeg door de goede prestaties een positieve draai: het team werd niet langer weggezet als criminelen en wildemannen, maar juist geprezen om hun wilskracht en onverzettelijkheid.73 Toch bleef de verbinding met de arbeidersklasse, en de daaraan verbonden waarden kracht, werklust en loyaliteit, onderdeel van de clubcultuur. Dit werd bijvoorbeeld geuit met de leus ‘geen woorden maar daden’, die werd geadopteerd als lijfspreuk van de club, maar ook met ‘Het Legioen’ dat sinds eind jaren vijftig de koosnaam is voor de loyale

supportersgemeenschap.74 Na de Tweede Wereldoorlog werd het discourse aangevuld met de slogan ‘sterker door strijd’, dat aanvankelijk het Rotterdamse wederopbouwproject

vertegenwoordigde maar werd toegeëigend door de Feyenoord-supporters omdat het

correspondeerde met hun lijfspreuk. De identiteit van Feyenoord als club van de havenarbeiders uit Rotterdam Zuid werd zodanig geherinterpreteerd dat de club de hele stad representeerde. 72 www.grieksegids.nl/mythologie/ajax .php, op 18/08/2015.

73 Spaaij, 2006: p188. 74 Idem: p188.

(24)

Met de traumatische Duitse bombardementen vers in het geheugen waren kracht, werklust en loyaliteit waarden waar inwoners uit alle lagen en wijken uit Rotterdam zich graag mee identificeerden.

Rivaliteit Amsterdam-Rotterdam

Ver voordat er in Nederland werd gevoetbald bestond er al rivaliteit tussen Amsterdam en Rotterdam. Sinds de twee havensteden in aanloop naar en tijdens de ‘gouden’ 17e eeuw een sterke economische groei doormaakten is er sprake van een concurrentiestrijd. Deze

concurrentie is altijd het grootst geweest tijdens economische hoogtijdagen, terwijl de gevoelens van afgunst en jaloezie afnamen wanneer de economie stokte.75 Hierbij bleef de hiërarchie onveranderd: Amsterdam is als stad met de meeste inwoners en als (cultureel, economisch en politiek) machtscentrum de nummer één van het land; Rotterdam is de grote uitdager en de eeuwige tweede.

Volgens historicus en oud-politicus Gerrit Valk heeft de rivaliteit tussen Amsterdam en Rotterdam meer met gelijkenis dan met verschil te maken: ‘De grootste conflicten ontstaan niet tussen groepen mensen die totaal van elkaar verschillen, maar juist tussen groepen mensen die heel veel met elkaar gemeen hebben, en slechts op één of meerdere kleine punten van elkaar afwijken. Dat kleine verschil kan juist uitmonden in boosheid en zelfs aanzetten tot ernstig geweld.’76 Valk noemt drie voorwaarden die doorgaans aan rivaliteit tussen groepen mensen of bijvoorbeeld steden ten grondslag liggen. Ten eerste moeten er veel overeenkomsten tussen de partijen zijn.77 Wanneer twee partijen sterk op elkaar lijken gaan zij zich van elkaar afzetten om een eigen identiteit te creëren, dit gebeurt door de verschillen te onderstrepen. Kleine

afwijkingen worden dus uitvergroot en gecultiveerd om tot een wij-jullie verhouding te komen. Amsterdam en Rotterdam zijn relatief grote Nederlandse havensteden, met veel industrie en een grote arbeidersbevolking. Toch worden juist de verschillen tussen beide steden altijd benadrukt. Ten tweede moeten de partijen zich economisch met elkaar kunnen meten, om met elkaar de strijd te kunnen aangaan en een zekere rivaliteit op te kunnen bouwen. Dat geldt ook voor Amsterdam en Rotterdam. Die doen in economisch en industrieel opzicht niet zoveel voor elkaar onder. De derde voorwaarde is de bereikbaarheid. Amsterdam en Rotterdam liggen relatief dicht bij elkaar. Toch is die afstand lange tijd niet gemakkelijk te overbruggen geweest voor de gewone

75 J. de Vries en C.A.J. van Dishoeck. Amsterdam-Rotterdam. rivaliteit in economisch-historisch perspectief. 1965: p6-8.

76 Dijkhoff, 2015: p55. 77 Idem: p54-59.

(25)

burger. Met de toename van de mobiliteit in de negentiende en twintigste eeuw is ook te zien dat de rivaliteit tussen de steden is toegenomen.78

Gouden jaren en het ontstaan van de klassieker

Met de economische groei tijdens de wederopbouwperiode laaide de concurrentiestrijd tussen Amsterdam en Rotterdam na de Tweede Wereldoorlog weer flink op. Deze ontwikkeling overlapte deels met een periode van grote sportieve successen van Ajax en Feyenoord. In de eerste tien jaar van het bestaan van de Eredivisie werd het kwaliteitsverschil tussen Ajax en Feyenoord en de andere Eredivisieclubs steeds groter, en van 1966 tot en met 1973 verdeelde Ajax en Feyenoord zelfs alle eerste en tweede plaatsen in de competitie. Beide clubs waren de onbetwiste grootmachten van hun stad geworden, waardoor ze door de eigen aanhang én door de concurrentie nadrukkelijk als de representaties van hun stad werden gezien.79 Bewoners van Amsterdam en Rotterdam hadden alleen nog maar Ajax en Feyenoord om hun eigen

stadsidentiteit aan te koppelen en om zich tegen de identiteit van de andere stad te verzetten. Naast de nationale dominantie, behaalden de clubs in deze periode ook ongekende internationale successen. Feyenoord deed eerst van zich spreken met het bereiken van de halve finale van de Europacup II (het Europese toernooi voor bekerwinnaars) in 1967. In 1969 overtrof Ajax die prestatie door zich te plaatsen voor de finale van de Europacup I, Europa’s meest prestigieuze voetbalcompetitie, die tot grote teleurstelling van de Amsterdammers werd verloren van AC Milan. Feyenoord werd in 1970 de eerste Nederlandse club die de felbegeerde cup in ontvangst mocht nemen. Dat jaar mochten de Rotterdammers zich niet alleen de beste van Europa noemen, maar met de daaropvolgende winst van Wereldbeker ook de beste van de wereld. Daarmee had Feyenoord de hoogst haalbare prijzen in de wacht gesleept. Toch wist Ajax er een nog indrukwekkendere prestatie tegenover te zetten door de Europacup I drie keer achter elkaar te winnen in 1971, 1972 en 1973. Ook werden de Wereldbeker (1972) en de Supercup (1974) gewonnen. Het slotwoord van de gouden jaren was aan Feyenoord, toen de club in 1974 de UEFA Cup bemachtigde.

Het spel van Ajax en Feyenoord oogstte bewondering bij voetballiefhebbers over de hele wereld. Met sterren als Johan Cruijff, Piet Keizer en Sjaak Zwart aan Ajax-zijde en Coen Moulijn, Willem van Hanegem en Rinus Israël aan Feyenoord-zijde bestond er in de eerste helft van de jaren zeventig geen twijfel over dat het beste voetbal van de wereld in Nederland werd gespeeld, alleen was de vraag of dat in Amsterdam of Rotterdam gebeurde. De twee clubs transformeerden

78 Idem: p54-59. 79 Spaaij, 2006: 189.

(26)

in de gouden jaren vrijwel gelijktijdig van regionaal georiënteerde clubs naar voetbalinstituten met een nationale aanhang en internationale aanzien.80

Volgens Mik Schots, schrijver van het boek Ajax-Feyenoord, Gezworen Vijanden (2013), werd de wedstrijd gedurende de gouden jaren verheven tot klassieker, omdat Ajax-Feyenoord een ontwikkeling had doorgemaakt van een jaarlijkse nationale topper naar een titanenstrijd tussen twee van de beste voetbalteams ter wereld.81 En ook De Klassieker (2015) wijst 1969-1974 aan als sleutelperiode in de ontwikkeling van Ajax-Feyenoord tot klassieker. Een analyse van de gedigitaliseerde krantenarchieven van de Koninklijke Bibliotheek lijkt dit op het eerste gezicht te bevestigen. Het oudste gevonden gebruik van de term ‘klassieker’ met betrekking tot Ajax-Feyenoord stamt uit 1963, toen het Nieuwsblad van het Noorden op 23 september meldde: 'Tenslotte dan de topper Feijenoord-Ajax, een wedstrijd vol sfeer, hartstocht en lange perioden van voortreffelijk spel. Een echte klassieker dus.'82 En ook in de jaren die volgden werden er bij voor- en nabeschouwingen van Ajax-Feyenoord termen gebruikt als: ‘botsing der grootmachten’, ‘vaderlandse voetbaltopper’, of ‘klassieke krachtmeting’.83 In 1974 kondigde het Nieuwsblad van het Noorden de wedstrijd als volgt aan: ‘Komende zondag staat de klassieker Feyenoord - Ajax op het programma.’84

Desondanks kwam het gebruik van de term ‘klassieker’ tijdens de gouden jaren nog zeer incidenteel en onregelmatig voor. Dit veranderde vanaf midden jaren tachtig, begonnen de lokale, regionale en nationale krachten Ajax-Feyenoord jaarlijks ‘klassieker’ te noemen. Het Rotterdams Dagblad beschreef de wedstrijd in 1984 bijvoorbeeld als ‘onvervalste Nederlandse voetbalklassieker’.85 Opmerkelijk is dat de definitieve verbinding tussen de wedstrijd en de term ‘klassieker’ juist wordt gelegd in een periode waarin de wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord in sportief opzicht een dalende lijn hadden ingezet.

Ajax-Feyenoord als conflict

In de jaren tachtig kwam ook de keerzijde van de klassieker steeds vaker aan het licht: de rivaliteit tussen fanatieke supportersgroepen van Ajax en Feyenoord escaleerde en speelde een 80 Ruud Stokvis en Ivo van Hilvoorde. ‘Pytagoras on footbal boots.’ p431. In: Sport in History. 33:4, 2013: p427-444. 81 Schots, 2013: p14. 82 www.sportgeschiedenis.nl/2011/10/22/was-ajax-feyenoord-al-in-1963-een-klassieker.aspx, op 05/06/2015. 83 Schots, 2013: p79-81. 84 www.sportgeschiedenis.nl/2011/10/22/was-ajax-feyenoord-al-in-1963-een-klassieker.aspx, op 05/06/2015. 85 Schots, 2013: p129.

(27)

centrale rol in de ontwikkeling van voetbalhooliganisme in Nederland.86 Gepaard met die

ontwikkeling ging de polarisatie van de clubidentiteiten van Ajax en Feyenoord. Elementen uit de geschiedenis van de clubs werden expliciet toegeëigend en uitvergroot, als resultaat van een wisselwerking tussen de rivaliserende supportersgroepen. Illustratief is de koppeling tussen Ajax en het jodendom. Ajax werd steeds vaker een joodse club genoemd door de supporters van de tegenstander, gebaseerd op de aanwezigheid van enkele joodse spelers en de nabij gelegen joodse buurt waar veel toeschouwers doorheen liepen om bij het stadion te komen.87 Het begon in de jaren zeventig jennend met leuzen als ‘Ajax is een jodenclub’ en ‘joden stinken’, maar verergerde in de jaren tachtig naar antisemitische liederen en spandoeken met teksten als ‘we gaan op jodenjacht’ en ‘Adolf hier lopen er nog elf, als jij ze niet vergast dan doen we het zelf’.88 De provocaties werden soms bijgestaan door Nazisymbolen en Palestijnse vlaggen. Als reactie eigenden leden van de supportersvereniging F-Side de term ‘joden’ met trots toe en gingen zij zichzelf ‘superjoden’ noemen. Dit pro-semitisme werd overgenomen door andere

supportersgroepen zoals Vak410 en is uitgegroeid tot een dominant element van de

clubidentiteit van Ajax. Ajacieden worden tegenwoordig, ondanks weerstand van de club zelf, door vriend en vijand joden genoemd. De Israëlische vlag is synoniem geworden aan vlaggen met het clublogo of het wapen van Amsterdam. En in Israël is Ajax erdoor populairder dan de clubs uit het land zelf.89

Mede onder invloed van de explosief gegroeide populariteit van voetbal op televisie en de ontwikkeling van voetbal tot ‘mediaspektakel’, veranderde de aanhang van Ajax en Feyenoord drastisch. De heterogeniteit van de supporters is wat betreft geografische en sociaaleconomische verscheidenheid aanzienlijk vergroot. Zo woonde in 2001 slechts 24 procent van de 21,654 seizoenkaarthouders van Feyenoord in Rotterdam en 16 procent in de nabije omgeving van de stad.90 Ook trekt Feyenoord percentueel meer supporters die tot de middenklasse worden gerekend dan supporters uit een zogenaamde arbeidersklasse.91 Ajax en Feyenoord zijn labels die in de loop der jaren grotendeels zijn losgeweekt van klasse of geografie, zelfs de joodse identiteit staat volledig los van religie of etniciteit. Supportersschap berust niet langer op 86 Spaaij, 2006: p196.

87 Kuper, 2000: p22.

88 Nerit Peled. De superjoden van Ajax. NTR/3Doc, 2014. Film: vanaf min. 22. Zie: www.npo.nl/3doc/02-01-2014/NPS_1216294, op 19/08/2015.

89 Idem: vanaf min. 35.

90 E.J. van der Torre en Ramon Spaaij. ‘Rotterdamse hooligans: aanwas, gelegenheidsstructuren, preventive.’ 2003: p13.

(28)

geografie of klasse, maar op een voorkeur voor de ene ten opzichte van de andere clubidentiteit. De favoriet tegenover de underdog, ‘wij zijn Ajax, wij zijn de beste’ tegenover ‘geen woorden maar daden’. Met helden als Johan Cruijff en Willem van Hanegem die de clubidentiteiten belichamen.

Conclusie

Net als Amsterdam en Rotterdam hebben Ajax en Feyenoord meer overeen dan de hedendaagse beeldvorming doet vermoeden. Ajax was ten tijde van de oprichting een club voor welgestelden, waar Feyenoord een arbeidersclub was, maar toen de clubs elkaar voor het eerst troffen waren deze kenmerken al achterhaald. Voetbal werd na de Eerste Wereldoorlog door alle lagen van de bevolking gespeeld en gevolgd, dat was bij Ajax en Feyenoord niet anders. De aanhang van de clubs kenmerkte zich niet door klasse, maar door geografie. Ajax was gelijk aan Amsterdam Oost, en Feyenoord aan Rotterdam Zuid. Deze identiteiten werden gedefinieerd ten opzichte van clubs uit de andere stadsdelen respectievelijk DWS en Sparta.

Gedurende het interbellum werden Ajax en Feyenoord steeds succesvoller, en de aanhang groeide mee. Ajax werd de beste club van Amsterdam en Feyenoord de beste club van

Rotterdam. Toch duurde het door een gebrek aan regelmaat van de wedstrijden tot na de

Tweede Wereldoorlog voordat duidelijk werd dat beide clubs maar één echte concurrent kenden, namelijk de sportieve tegenhanger uit de andere grote stad van Nederland. Na de invoering van het betaald voetbal en de komst van de Eredivisie groeiden de twee clubs in een onderlinge concurrentiestrijd niet alleen tot de beste Nederlandse clubs, maar ook naar internationale zwaargewichten waarvan de supporters zich niet meer hoofdzakelijk in Amsterdam of Rotterdam bevonden. In deze gouden jaren werd de rivaliteit tussen Ajax en Feyenoord in het collectieve geheugen verankerd en werden de wedstrijden tussen de clubs volgens sommigen verheven tot klassieker.

Het gebruik van die term ‘klassieker’ raakte desondanks pas in de jaren 80 echt in zwang, toen de clubs een sportieve neergang hadden ingezet maar het hooliganisme juist snel groeide. Op de tribunes werd de ware klassieker gespeeld, en die was er niet minder spannend op geworden. De supportersgroepen grepen de bestaande elementen van de clubidentiteiten aan om elkaar te treiteren en zich van elkaar af te zetten, waardoor de clubidentiteiten verscherpten en de rivaliteit verhardde. De evolutie van voetbal tot televisiesport hebben de ideeën die in de loop der jaren aan de clubs zijn verbonden alleen maar steviger bevestigd. Ondanks de

verschillen op de ranglijst, die de afgelopen jaren soms groot zijn geweest, bleef Ajax-Feyenoord de klassieker, dé wedstrijd van Nederland, met alle historisch ontwikkelde en invented

(29)

3: Supportersrituelen in 2008/2009: ‘twee keer de wedstrijd

van de eeuw’

In het vorige hoofdstuk is een beeld ontstaan van de historische ontwikkeling van de

wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord en de identiteiten die aan de clubs zijn verbonden. In de komende twee hoofdstukken zoom ik in op de rol die de supportersgroepen in de processen van identiteitsvorming spelen. In het bijzonder richt ik de blik daarbij op de activiteiten van de supporters op de tribunes van de stadions, bij de wedstrijden tussen Ajax en Feyenoord. Als casus onderzoek ik de edities van de klassieker die in de seizoenen 2008/2009 en 2009/2010 voor de competitie zijn gespeeld. Met een analyse van deze wedstrijden wil ik antwoord krijgen op de vraag welke invloed het verbod op uitsupporters heeft op de betekenis van de klassieker.

Om die vraag te beantwoorden bieden tv-opnames van de wedstrijden slechts beperkt uitkomst, omdat die grotendeels zijn gericht op de voetballers op het speelveld, wat ook geldt voor de bijbehorende geluidsopnames. De opkomst van sociale media in de eenentwintigste eeuw biedt nieuwe onderzoeksmogelijkheden. Met behulp van smartphones is vrijwel iedereen in staat om op elk moment video’s te maken en deze online te delen. Het populairste online platform voor het uploaden, delen en bekijken van video’s is Youtube. Youtube wordt sinds 2005 wereldwijd door individuen en organisaties gebruikt, ook Ajax en Feyenoord hebben een eigen ‘Youtubekanaal’. Op het platform is ook een enorme hoeveelheid aan video’s te vinden die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

what would happen if he gets caught. 59 The probability of getting caught for the buyer is greater than for the farmers, especially in group certification. The potential risk

In deze paragraaf zal gekeken worden of er effecten zichtbaar zijn van het hebben van een seizoenkaart, het aantal thuiswedstrijden dat een supporters bezoekt,

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Omdat de bezoekers op elk willekeurig moment in een van deze groepen ingedeeld werden en baliemedewerkers niet op de hoogte waren van het type handvest (ambities, weinig ambitieus,

Een andere vorm van maatschappelijke schade vloeit voort uit het collegegeldkrediet. Het collegegeldkrediet is een lening die wordt afgesloten om het collegegeld

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

De gezondheidszorg is niet alleen een banenmotor voor de economie en een bron van innovatie, maar heeft ook allerlei uitstralingseff ecten naar toeleveranciers.1⁰ Een besteding

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of