• No results found

Emotie en keuzes : de invloed van trait anxiety op het maken van keuzes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotie en keuzes : de invloed van trait anxiety op het maken van keuzes"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotie en Keuzes:

de Invloed van Trait Anxiety op het Maken van Keuzes

Lisanne Heideman 10561323

Bachelorthese Klinische Neuropsychologie Dilene van Campen

Universiteit van Amsterdam Woorden: 3935

(2)

Inhoudsopgave Abstract p. 3 Inleiding p. 3 Methode p. 8 Resultaten p. 10 Discussie p. 15 Literatuurlijst p. 18 Bijlage p. 21

(3)

Abstract

In dit onderzoek werd gekeken of trait anxiety een negatieve invloed heeft op het maken van keuzes. Aan het onderzoek deden 42 studenten tussen de 18 en 35 jaar mee. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van de Sternberg taak, een computertaak voor het meten van werkgeheugen. De taak was opgebouwd uit drie fases. In de eerste fase werd een geheugenset gepresenteerd, bestaande uit drie of vijf getallen. In de tweede fase volgde een delay periode waarin een neutraal of negatief geladen plaatje werd getoond om de aandacht af te leiden van de taak. In de laatste fase verschenen er twee getallen links en rechts op het scherm. De participant diende het getal wat in de eerder aangebodenn geheugenset voorkwam te kiezen. Er werd op twee afhankelijke variabelen getest; reactietijd en accuraatheid. De onafhankelijke variabele was emotie (negatieve versus neutrale plaatjes). De studenten waren verdeeld in twee groepen (hoog angstig en laag angstig) op basis van de angstscore op de State Trait Anxiety Inventory- Trait. Hoog angstige personen bleken niet slechter in het maken van keuzes. Daarnaast zorgde het opwekken van angst niet voor een slechtere prestatie op het maken van keuzes in beide angstcondities. Dit suggereert dat angst wellicht minder invloed heeft op het maken van keuzes dan werd gedacht en dat verder onderzoek naar de gevolgen van angst op het functioneren noodzakelijk is voor een beter begrip en eventueel passende behandeling.

Inleiding

Emoties spelen een grote rol in ons dagelijks leven. De stemming van een persoon kan invloed hebben op zijn functioneren (Mathews, 1990). Een ‘slechte dag hebben’ of ‘met het verkeerde been uit bed gestapt zijn’ zijn uitspraken die refereren aan een dag waarin alles misloopt.

(4)

Een slechte stemming kan resulteren in een verminderde concentratie en soms in het nemen van verkeerde beslissingen. Iedereen voelt zich wel eens emotioneel, dat is niet uitzonderlijk. Naast het feit dat emoties soms als nadelig ervaren kunnen worden, zouden emoties ook een voordeel kunnen hebben. Bijvoorbeeld de uiting van angst. Angst is een nuttige emotie in gevaarlijke situaties waarin iemand moet vluchten of vechten. De lichamelijke angstreactie brengt de persoon in een staat van paraatheid. Deze kortdurende emotie is nodig om alert te blijven (Suresh, Latha, Nair & Radhika, 2014). De vraag is wat er gebeurt als de emotie langer aanhoudt en niet meer te relativeren is, en wat voor invloed dat heeft op ons gedrag en ons gehele functioneren. In de volgende paragraaf wordt verder op gedrag en functioneren ingegaan.

Doelgericht gedrag is afhankelijk van executieve processen zoals aandacht, werkgeheugen en cognitieve controle. Deze processen zorgen voor het behouden en manipuleren van relevante informatie over de doeltaak (Baddeley, 1986). Afleidende stimuli maken het moeilijk om gefocust te blijven op het doel dat we op dat moment voor ogen hebben. Emoties hebben de neiging onze aandacht te grijpen of onze aandacht af te wenden van ons doel. Dit zou onze prestatie kunnen verminderen (Seibert & Ellis, 1991). Emotie wordt gezien een intern gevoel van blijdschap, angst, woede of verdriet, dat de psyche, het gedrag en het functioneren beïnvloedt (Gross, 2002). Meer aandacht voor emotie laat minder ruimte over voor de executieve processen die het mogelijk maken te presteren of weloverwogen keuzes te kunnen maken (Seibert & Ellis, 1991).

Eén van de emoties die onze aandacht weet te grijpen is angst. Angst kan op twee manieren door mensen worden ervaren. Enerzijds als een kortdurende emotionele staat als reactie op een situatie of stimulus, dit wordt state anxiety genoemd, anderzijds als een consistente persoonlijkheidstrek, dit wordt trait anxiety genoemd (Spielberger, 1966, in Grös, Antony, Simms & McCabe, 2007). State anxiety kan een persoon helpen om adequaat te reageren wanneer er gevaar dreigt. State anxiety maakt extra alert en bereidt men voor op mogelijke dreigende situaties. Het wordt ook wel fight or flight response genoemd (Suresh, Latha, Nair & Radhika, 2014). Trait

(5)

anxiety refereert aan het verschil tussen mensen in de mate waarin zij angst ervaren en verwerken.

Net als state anxiety toont trait anxiety zich als reactie op een bedreigende stimulus. Het verschil zit echter in de intensiteit, duur en mate van de angstrespons. Mensen met een hoger niveau van trait

anxiety ervaren een intensere mate van state anxiety en hebben meer moeite met het controleren van

de angst (Endler & Kocovski, 2001; Lau, Eley & Stevenson, 2006). Moeite met het controleren van de angst zorgt ervoor dat bedreigende informatie vaak ongecontroleerd en excessief de gedachten en het gedrag overneemt en zo weinig ruimte overlaat voor andere gedachten dan de angstgedachten. Dit wordt ook wel de aandachtsbias genoemd (Stout, Shackman & Larson, 2013). Deze aandachtsbias voor angstgerelateerde informatie wordt ook wel gezien als een risicofactor voor het ontwikkelen en onderhouden van angstgerelateerde psychopathologie (Bar-Haim, Lamy, Pergamin, Bakermans-Kranenburg, Van Ijzendoorn, 2007; Hofmann, Sawyer, Fang & Asnaani, 2012). Het is daarom van belang te kijken hoeveel trait anxiety werkelijk van invloed is op de aandachtsbias. Uit deze paragraaf blijkt dat trait anxiety tot een aandachtsbias kan leiden en dat deze bias mogelijk een grote rol kan spelen in het cognitief functioneren van een persoon. Meer begrip van de mechanismes van angst, zoals de aandachtsbias, zou meer inzicht kunnen geven in het verminderd cognitief functioneren en in de oorzaken van angstgerelateerde problematiek. Dit maakt het wellicht mogelijk passende behandelingen te ontwerpen gericht op angst.

Een theorie die meer inzicht zou kunnen geven in de negatieve invloed van angst op aandacht en cognitief functioneren is de Attentional Control Theory van Eysenck (1979; 2011). Deze theorie gaat ervan uit dat angst leidt tot overbelasting van het aandachtssysteem. Het beïnvloedt hierdoor het executief functioneren. Volgens deze theorie vermindert angst de effectiviteit van twee verschillende typen aandachtscontrole. Het eerste type aandachtscontrole is de negatieve aandachtscontrole. Met dit type wordt de inhibitie van niet-relevante informatie bedoeld. Het tweede type aandachtscontrole is de positieve aandachtscontrole. Dit type wordt gebruikt in

(6)

wordt de aandacht naar de stimulus toegetrokken waardoor het wisselen van aandacht vertraagd. Dit leidt op zijn beurt weer tot slechter presteren op taken die cognitieve controle en aandachtscontrole eisen (Eysenck & Derakshan, 2011). Deze theorie wordt gesteund door onderzoek van Derakshan en Eysenck (2009) waarin wordt aangetoond dat bedreigende stimuli een negatiever effect hebben op aandachtscontrole dan het tonen van neutrale stimuli. Onderzoek van Pacheco-Unguetti, Acosta, Callejas en Lupiáñez (2010) toont aan dat dit effect afhangt van de mate van trait anxiety; een hoge mate van trait anxiety zorgt voor een verminderde aandachtscontrole. Hiermee wordt duidelijk dat een hoge mate van trait anxiety, door een bedreigende stimulus, de aandacht richt op de bedreigende stimulus en de aandacht afleidt van andere taken. Een hoge mate van trait anxiety neemt meer ruimte in beslag in het aandachtssysteem en laat minder ruimte over voor andere cognitieve processen, zoals aandachtscontrole, die nodig zijn om goed te presteren of weloverwogen keuzes te maken.

De bewering dat angst het maken van keuzes zou kunnen bemoeilijken wordt in verschillende overzichtsartikelen beargumenteerd (Hartley & Phelps, 2012; Paulus & Angela, 2012). Daarnaast maakt eerder onderzoek naar de invloed van angst op het maken van keuzes deze bewering aannemelijk (Oei, Tollenaar, Elzinga & Spinhoven, 2010; Koster, Crombez, Verschuere, Van Damme & Wiersema, 2006). Uit het onderzoek van Oei et al. (2010) blijkt dat angst mogelijk een negatief effect heeft op het maken van de goede keuze. In het onderzoek werd gekeken of de mate van angst invloed had op de angstreactie. Er werd gebruik gemaakt van propanolol. Propanolol is een angstremmend medicament dat angstgevoelens voor een korte periode onderdrukt. Tegelijkertijd met het nemen van het medicament werd gekeken of het opwekken van angst door middel van emotionele stimuli een afleidend effect had op de prestatie op de taak. Het gebruik van het medicament zorgde voor minder angst en als gevolg daarvan voor minder afleiding op de taak. In dit onderzoek werd de mate van angst gemanipuleerd door middel van een medicament dat het angstgevoel onderdrukt. Echter, uit dit onderzoek blijkt niet wat er gebeurt

(7)

wanneer een persoon angstig is. Ook zijn de resultaten niet representatief omdat er alleen maar mannen deelnamen aan het onderzoek.

Bovenstaande literatuur geeft het gebrek aan degelijk onderzoek aan in het onderzoekgebied van de invloed van de mate van angst op het maken van keuzes. In huidige onderzoek zal naast het opwekken van angst middels emotionele stimuli, ook gekeken worden naar individuele verschillen in de mate van angst (trait anxiety). Daarnaast zullen aan het huidige onderzoek zowel mannen als vrouwen deelnemen. In dit onderzoek staat centraal of trait anxiety een negatief effect heeft op het maken van keuzes. Op basis van de theoretische informatie worden er twee hypotheses geformuleerd. De eerste hypothese stelt dat trait anxiety het maken van een juiste keuze beïnvloedt. Het maken van keuzes wordt gemeten door middel van de accuraatheid. De tweede hypothese stelt dat trait anxiety het maken van een keuze vertraagd. Deze hypotheses worden ondersteund door de

Attentional control theory die verklaart dat angst een negatieve invloed heeft op de aandacht en

daarmee het maken van een goede keuze in de weg zit. Om dit te onderzoeken wordt gebruik gemaakt van de Sternberg taak. Het experimentele design van de taak is gebaseerd op het onderzoeksdesign van Gladwin & Wiers (2012), waarbij zowel negatief als neutraal geladen foto’s uit de International Affective Picture System (IAPS) worden gebruikt als afleidende stimuli. Daarnaast wordt trait anxiety getest middels de State Trait Anxiety Inventory - Trait (STAI-T), een vragenlijst die meet hoe angstig iemand over het algemeen is (Spielberger, Gorsuch, Lushene, Vagg & Jacobs, 1983). Op basis van de hypotheses wordt verwacht dat het aantal correcte antwoorden daalt bij het zien van een negatieve afbeelding, bij personen met een hoge score op de STAI-T. Ten tweede zal een toename in de reactietijd op de Sternberg taak worden verwacht bij personen met een hoge score op de STAI-T.

(8)

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben 42 studenten deelgenomen, waarvan 29 vrouwen en 13 mannen. De deelnemers waren tussen de 18 en 35 jaar oud (M = 22.7, SD = 23). Exclusiecriterium was dat de participanten niet buiten de leeftijdsrange mochten vallen. De participanten kregen voor deelname indien gewenst een participatiepunt, en een chocolaatje. Met een alpha van 0,5 is de (a priori) power 1-β=0,95 (Field, 2013).

Materialen

Sternberg Taak. De Sternberg taak is een computertaak voor het meten van werkgeheugen. De taak bestaat uit 360 trials van ieder 5 seconden. Elke trial was opgebouwd uit drie delen. Eerst werd er een geheugenset gepresenteerd, bestaande uit een groep van drie of vijf getallen. De duur van de getoonde geheugenset was 1.8 seconden. Daarna volgde er een delay periode, waarin de geheugenset van het scherm verdween en er een emotioneel geladen afbeelding (neutraal of negatief) voor 0.5 seconden op het scherm werd getoond. In de laatste fase, de recall fase, verschenen er twee getallen respectievelijk links en rechts op het scherm. De participant werd geacht het getal te selecteren dat reeds was voorgekomen in de geheugenset aan het begin van de trial. Met de Z-toets op het toetsenbord werd het linkergetal geselecteerd en met de M-toets werd het rechtergetal geselecteerd. Voorafgaand aan de taak werd een oefensessie werd uitgevoerd om bekend te raken met de taak. In de oefensessie dezelfde trial aangeboden kreeg als tijdens de echte taak, alleen werd deze sessie niet meegenomen in de resultaten.

IAPS. De emotionele afbeeldingen gebruikt tijdens de Sternberg taak kwamen uit de

International Affective Picture System (IAPS). De IAPS is een set van gestandaardiseerde en

internationaal toegankelijke kleurenfoto’s met emotionele lading (Lang, Bradley & Cuthbert, 2008). Er waren vier neutrale en vier negatieve foto’s geselecteerd op basis van de valentie- en

(9)

arousalbeoordeling uit de IAPS- technische handleiding (zie Table 1, All subjects). De arousalbeoordeling voor negatieve stimuli lag tussen de 6.44 en 7.29 en voor de neutrale stimuli tussen de 2.33 en 2.42. De valentiebeoordeling lag voor de negatieve stimuli tussen de 1.9 en de 3.09 en voor de neutrale stimuli tussen de 4.88 en 5.00.

Vragenlijst. De mate van angst werd gemeten met de State Trait Anxiety Inventory- Trait

(STAI-T). De STAI-T is een vragenlijst voor het meten, via self report, van de aanwezigheid en de

mate van angst als persoonlijkheidstrek (Spielberger, Gorsuch, Lushene, Vagg & Jacobs, 1983). Hoe hoger de score, hoe angstiger de persoon van nature is. De STAI-T bestaat uit 20 items. Ieder item heeft een schaal die loopt van 1 (almost never) tot 4 (almost always). Een voorbeelditem hierbij is: ‘I feel nervous and restless’. Op de STAI-T kan een minimumscore van 20 en een maximumscore van 80 worden behaald. De vragenlijst wordt in het Engels afgenomen om de psychometrische kwaliteit te behouden, omdat de test van oorsprong in het Engels is geschreven. De STAI-T is met een hoge interne consistentie (Alpha coefficient van .93) en een sterke test-hertest betrouwbaarheid (Pearson coefficient van .96) een betrouwbare maat voor angst en daarnaast ook een valide meetinstrument (Fountoulakis, Papadopoulou, Kleanthous, Papadopoulou, Bizeli, Nimatoudis & Kaprinis, 2006).

Procedure

Participanten werd voorafgaand aan het onderzoek uitgelegd dat het ging om een onderzoek naar de invloed van emoties op het maken van keuzes. De participant werd voor een computer geplaatst in dezelfde ruimte als de proefleiders. Hier werd het informatieformulier en het informed

consent door de deelnemer gelezen en indien er akkoord werd gegaan met het onderzoek

ondertekende zowel de participant als de proefleider het informed consent. Hierna werd de STAI-T vragenlijst online ingevuld door de participant. Aan het einde van de vragenlijst werd de proefleider

(10)

geroepen voor het afsluiten van de vragenlijst en het opstarten van de Sternberg taak. Na afloop van de taak kreeg de participant de mogelijkheid het informatie formulier mee naar huis te nemen.

Analyseplan

De analyse wordt uitgevoerd in IBM SPSS Statistics 24. Een significantieniveau van α = 0,05 wordt aangehouden voor alle analyses (Field, 2013).

Outliers. De scores op de STAI en de Sterberg taak worden beide gecontroleerd op outliers met behulp van een Boxplot. Voor de outlier zal niet worden gecorrigeerd als de score van de outlier binnen de score van de doelpopulatie valt. Daarnaast is de dataset klein en zal het verwijderen van de outlier kunnen leiden tot een sterke afname van de Power. In het geval van een extreme outlier, aangegeven middels een ster in de Boxplot, zelf deze verwijderd worden.

Assumpties. Om de toets te interpreteren moet aan de assumptie van normaliteit, gelijke variantie en gelijke covariantie worden voldaan. De assumptie van normaliteit wordt gemeten aan de hand van de Shapiro-Wilk test. De assumptie van gelijke variantie wordt gemeten met de Levene’s test. De assumptie van gelijke covariantie matrices voor multivariant toetsen wordt getoetst met de Box’s test.

Mixed ANOVA. Voor de hoofdanalyse worden twee mixed ANOVA’s uitgevoerd. Er zijn twee afhankelijke variabelen: de reactietijd en de accuraatheid op de Sternberg taak. Deze zijn continu geschaald. De onafhankelijke variabele is emotie, verdeeld in neutraal versus negatief (within subject factor). De groepen zijn verdeeld op basis van de STAI-T resultaten, over de laag-angstige conditie en de hoog-laag-angstige conditie (between subject factor). De cut-off score tussen de hoog- en laag-angstige conditie is een score van 37 op de STAI-T. Een score tussen de 20 en de 37 geldt als laag angstig. Een score tussen de 38 en 80 geldt als hoog angstig. Dit is gebaseerd op de gemiddelde score binnen de steekproef en op de cut-off score die in eerder onderzoek is gebruikt (Egloff,& Hock, 2001).

(11)

Resultaten Outliers

De resultaten van alle 42 deelnemers zijn geanalyseerd. Er was geen uitval van participanten. De score van de STAI is gecontroleerd op outliers via een Boxplot. Hierin werd geen extreme outlier geïdentificeerd. De score op de Sternberg taak werd ook gecontroleerd op outliers via een Boxplot. Hierin werden op zowel reactietijd als accuraatheid geen extreme outliers gevonden.

Gemiddelden

De hoofdanalyse richt zich op de vraag of mensen met een hogere trait anxiety een sterker negatief effect laten zien bij het maken van keuzes. Om de hypothese te toetsen dat een hoge trait anxiety een negatief effect heeft op het maken van keuzes is een mixed ANOVA uitgevoerd. De gemiddelden, standaarddeviaties en betrouwbaarheidsintervallen zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1. Gemiddelde scores en standaarddeviaties (SD) op de Sternberg taak met de bijbehorende

95% betrouwbaarheidsintervallen van de gemiddelden.

Noot. RT= reactietijd, ACC = accuraatheid

Conditie Meeting Gemiddelde (SD) 95%-betrouwbaarheidsinterval

Ondergrens Bovengrens

RT negatief 632 ms (19,55) 593 ms 672 ms

Laag angstig RT neutraal 619 ms (18,19) 582 ms 656 ms

ACC negatief 0.89 (.015) % 0.86 % 1 %

ACC neutraal 0.89 (.016) % 0.86 % 1 %

RT negatief 656 ms (18,641) 618 ms 693ms

Hoog angstig RT neutraal 647 ms (17,343) 612 ms 682 ms

ACC negatief 0.88 (.014) % 0.85 % 1 %

(12)

Reactietijd

Om de hypothese te testen dat trait anxiety invloed heeft op reactietijd bij het tonen negatieve en neutrale plaatjes, werd een mixed ANOVA uitgevoerd. De assumptie van normaliteit is gecontroleerd met de Shapiro-Wilk test, waaruit bleek dat aan de assumptie was voldaan. De assumptie van gelijke variantie werd gemeten met de Levene’s test. Hieruit bleek dat aan de assumptie was voldaan. Aan de assumptie van gelijke covariantie matrices voor multivariaat toetsen, gemeten met de Box test, was eveneens voldaan. Uit de mixed ANOVA bleek geen significant hoofdeffect van de groepen (hoog vs. laag angstig) op de de reactietijd bij de Sternberg taak, F(1,40) = 1.02, p= 0.32. De geobserveerde power is 1-β =.17. Daarnaast bleek er geen

significant interactie-effect van de plaatjes (negatief vs. neutraal) op de reactietijd F(1,40) =0.22

p=0.63. In Figuur 1 wordt het interactie-effect van reactietijd weergegeven. Uit de resultaten bleek

dat de gemiddelde reactietijd op de Sternberg taak gelijk was tussen de laag-angstige en de hoog-angstige conditie. In de hoog- en de laag-hoog-angstige conditie bleek geen verschil te zijn in gemiddelde reactietijd bij het tonen van negatieve en neutrale plaatjes.

(13)

Figuur 1. Gemiddelde reactietijd (ms) op negatieve en neutrale plaatjes op de Sternberg taak voor

de laag-angstige en de hoog-angstige conditie, inclusief 95%-betrouwbaarheidsintervallen.

Accuraatheid

Om de hypothese te testen of trait anxiety invloed heeft op de accuraatheid van de respons bij het tonen van negatieve en neutrale plaatjes werd een mixed ANOVA uitgevoerd. Aan de assumptie van normaleit, gemeten met de Shapiro-wilk test, was voldaan. De assumptie van gelijke variantie werd gemeten met de Levene’s test. Aan de test was voldaan. De assumptie van gelijke covariantie voor multivariaat toetsen is gecontroleerd met de Box’s test, waaruit bleek dat aan de assumptie was voldaan. Uit de mixed ANOVA bleek geen significant hoofdeffect van de groepen op de accuraatheid bij de Sternberg taak, F(1,40) =0.47, p=0.50. De geobserveerde power bleek 1-β=

(14)

0.10. Daarnaast bleek er geen interactie-effect te zijn op accuraatheid tussen condities (neutraal vs. negatief), F(1,40) =0.24, p=0.63. Deze resultaten worden in Figuur 2 weergegeven. Uit de resultaten bleek dat de accuraatheid gelijk was tussen de laag-angstige en de hoog-angstige conditie. Daarnaast was binnen de laag-angstige conditie de accuraatheid tussen het tonen van negatieve en neutrale plaatjes gelijk. Tevens bleek er in de hoog-angstige conditie geen verschil in accuraatheid bij het tonen van negatieve plaatjes en neutrale plaatjes.

De resultaten van de hoofdanalyse komen niet overeen met de gestelde verwachtingen; er blijkt geen invloed te zijn van de angstcondities op de accuraatheid en reactietijd op de Sternberg taak. Er zijn geen verschillen tussen hoog- en laag-angstige mensen.

Figuur 2. Gemiddelde accuraatheid op negatieve en neutrale plaatjes op de Sternberg taak voor de

(15)

Discussie

In deze studie werd onderzocht of trait anxiety een negatieve invloed heeft op het maken van keuzes. De resultaten van deze studie ondersteunen de hypothese niet dat angst een negatieve invloed heeft. Tegen de verwachtingen in zijn hoog-angstige participanten niet slechter in het maken van keuzes. Daarnaast zorgt het opwekken van angst niet voor een slechtere prestatie bij het maken van keuzes. Dit geldt zowel voor hoog-angstige als laag-angstige personen. Trait anxiety lijkt geen invloed te hebben op het maken van keuzes.

Het resultaat dat angst geen invloed heeft op het maken van keuzes is tegen de verwachting in. De verwachting was gebaseerd op basis van eerder genoemd onderzoek van Oei et al. (2010) en de Attentional control theory waar de invloed van angst wel is gevonden. Volgens de Attentional

control theory van Eysenck & Derakshan (2011) zou trait anxiety de aandacht voor de relevante

informatie afleiden, wat zou leiden tot het maken van minder goede keuzes. Volgens de besproken theorie zijn verminderde accuraatheid en vertraagde reactietijd de factoren die het effect van angst op het maken van keuzes verklaren. Het huidige onderzoek ondersteunt dit niet.

In eerder onderzoek van Oei, Tollenaar, Elzinga & Spinhoven (2010) werden de theorieën ondersteund. Het onderzoek liet zien dat het nemen van propanolol, een medicijn waarmee kort het angstgevoel wordt onderdrukt, zorgde voor een vermindering van emotionele distracties. De resultaten van Oei en collega’s (2010) zijn in tegenspraak met de huidige resultaten. Uit het onderzoek komt naar voren dat angst van invloed is op de prestatie bij de Sternberg taak. Hier werd aangetoond dat angst de aandacht afleidt van het doel en hierdoor de prestatie op de taak beïnvloedt. De opzet van huidig onderzoek was vergelijkbaar met het eerdere onderzoek van Oei en collega’s. Zo werd er gebruik gemaakt van de Sternberg taak om de invloed van angst te meten. Daarnaast werden emotionele stimuli gepresenteerd tijdens de taak om de participant af te leiden van de taak. Toch werd in huidig onderzoek geen effect gevonden van angst op de prestatie bij de taak. Dit roept

(16)

Om de bevinding dat hoog-angstige mensen geen slechtere keuzes maken te verklaren, moet meer onderzoek plaatsvinden naar het effect van angst op mensen tijdens het maken van keuzes. Naast het benoemen van de beperkingen in het huidige onderzoek, worden ook oplossingen aangedragen, alsmede een aantal suggesties voor vervolgonderzoek.

Er zijn verschillende methodologische beperkingen op te merken in de huidige studie die de resultaten wellicht kunnen verklaren. De meest waarschijnlijke verklaring is dat de steekproef uit deze studie niet representatief is voor de gehele populatie. Dit komt ten eerste doordat er een te kleine steekproef is genomen. Er hebben 42 studenten deelgenomen aan het onderzoek. Dit is maar een klein percentage van de doelpopulatie, studenten tussen de 18 en 35 jaar (VSNU/CBS, 2016). Het verschil tussen de a priori power (1-β= 0,95) en de uit de resultaten verkregen post hoc power van (1-β= 0,135) ondersteunt dit idee. De power wordt verkregen op basis van de grootte van de getrokken steekproef en representeert de kans dat de onderzochte hypothese ook daadwerkelijk klopt. Het lager uitvallen van de power betekent dat de kans kleiner is dat de hypothese klopt (Field, 2013). Een power van 0,135 na afloop van de huidige studie geeft aan dat er een kleine kans is dat

de hypothese daadwerkelijk klopt, wat de test minder betrouwbaar maakt. Ook wordt er in eerder genoemde vergelijkbare studies waarin wel een effect is gevonden, gebruik gemaakt van een grotere steekproef (Koster, Crombez, Verschuere, Van Damme & Wiersema, 2006; Hartley & Phelps, 2012). Het is van belang om in het vervolg gebruik te maken van substantieel grotere steekproef voor een betrouwbaarder resultaat van het onderzoek. Ten tweede is er in het huidige onderzoek weinig spreiding in de mate van trait anxiety. Er is geen klinisch angstige populatie bij huidig onderzoek betrokken, dus de verschillen in mate van trait anxiety tussen studenten zijn niet groot. Daarnaast kan het zijn dat hoog-angstige studenten zich niet inschrijven voor een onderzoek vanwege de angstklachten. Dit heeft er wellicht toe geleid dat de hoog-angstige groep in het huidige onderzoek niet echt hoog-angstig is en dat de spreiding tussen hoge en lage trait anxiety niet groot genoeg is voor een effect.

(17)

Het belang van een steekproef met meer spreiding in de mate van trait anxiety wordt duidelijk gemaakt in onderzoek van Koster en collega’s (2006). Hier wordt met een vergelijkend onderzoek wel een effect gevonden van trait anxiety. In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een gelijke steekproefgrootte van 47 studenten. Het verschil met het huidige onderzoek is dat in het onderzoek van Koster en collega’s de participanten (N=47) vooraf aan het onderzoek zijn gekozen uit een grotere steekproef (N=477) en zijn ingedeeld op basis van de tien procent hoogste en tien procent laagste scores op de STAI-T. Dit maakt dat de hoog angstige groep ook echt hoog angstige participanten zaten (M=55.7) en in de laag angstige groep laag angstige participanten (M=28.9). De grootte van de steekproef maakt wellicht voor huidig onderzoek minder uit,maar het is voor vervolgonderzoek eerder van belang een grotere spreiding te hebben in de mate van trait anxiety. Bij grotere spreiding is er wellicht wel een effect te vinden.

Huidig onderzoek suggereert dat er wellicht minder invloed lijkt te zijn van trait anxiety op het functioneren van een persoon dan gedacht. Toch is het van belang om (met de suggesties voor vervolgonderzoek) het onderzoek naar de invloed van angst voort te zetten. Meer begrip van de onderliggende factoren van angst en de wijze waarop angst zich manifesteert kan nieuwe perspectieven bieden voor de behandeling van angstgerelateerde problematiek. Een behandeling zou op deze manier kunnen worden toegespitst op de factoren waarop angst de meeste invloed heeft. Volledig begrip van deze factoren is daarbij noodzakelijk.

(18)

Literatuurlijst

Bar-Haim, Y., Lamy, D., Pergamin, L., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van Ijzendoorn, M. H. (2007). Threat-related attentional bias in anxious and nonanxious individuals: a meta-analytic study. Psychological bulletin, 133(1), 1.

Derakshan, N., & Eysenck, M. W. (2009). Anxiety, processing efficiency, and cognitive performance: New developments from attentional control theory. European Psychologist, 14(2), 168-176.

Egloff, B., & Hock, M. (2001). Interactive effects of state anxiety and trait anxiety on emotional Stroop interference. Personality and Individual Differences, 31(6), 875-882.

Endler, N. S., & Kocovski, N. L. (2001). State and trait anxiety revisited. Journal of Anxiety

Disorders, 15, 231–245.

Eysenck, M. W., Derakshan, N., Santos, R., & Calvo, M. G. (2007). Anxiety and cognitive performance: attentional control theory. Emotion, 7(2), 336.

Eysenck, M. W., & Derakshan, N. (2011). New perspectives in attentional control theory.

Personality and Individual Differences, 50(7), 955-960.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Fountoulakis, K. N., Papadopoulou, M., Kleanthous, S., Papadopoulou, A., Bizeli, V., Nimatoudis, I., ... & Kaprinis, G. S. (2006). Reliability and psychometric properties of the Greek translation of the State-Trait Anxiety Inventory form Y: preliminary data. Annals of General

Psychiatry, 5(1), 2.

Gladwin, T., & Wiers, R. W. (2012). How do alcohol cues affect working memory? Persistent slowing due to alcohol-related distracters in an alcohol version of the Sternberg task.

(19)

Grös, D. F., Antony, M. M., Simms, L. J., & McCabe, R. E. (2007). Psychometric Properties of the State–Trait Inventory for Cognitive and Somatic Anxiety (STICSA): Comparison to the State–Trait Anxiety Inventory (STAI). Psychological Assessment, 19(4), 369-381.

Gross, J. J. (2002). Emotion regulation: Affective, cognitive, and social Psychophysiology, 39(3), 281-291.

Hartley, C. A., & Phelps, E. A. (2012). Anxiety and decision-making. Biological psychiatry,

72(2), 113-118.

Hofmann, S. G., Sawyer, A. T., Fang, A., & Asnaani, A. (2012). Emotion dysregulation model of mood and anxiety disorders. Depression and anxiety, 29(5), 409-416.

Koster, E. H., Crombez, G., Verschuere, B., Van Damme, S., & Wiersema, J. R. (2006). Components of attentional bias to threat in high trait anxiety: Facilitated engagement, impaired disengagement, and attentional avoidance. Behaviour research and therapy, 44(12), 1757-1771.

Lang, P.J., Bradley, M.M., & Cuthbert, B.N. (2008). International affective picture system (IAPS): Affective ratings of pictures and instruction manual. Technical Report A-8. University of Florida, Gainesville, FL.

Lau, J. Y., Eley, T. C., & Stevenson, J. (2006). Examining the state-trait anxiety relationship: a behavioural genetic approach. Journal of abnormal child psychology, 34(1), 18.

Oei, N. Y., Tollenaar, M. S., Elzinga, B. M., & Spinhoven, P. (2010). Propranolol reduces emotional distraction in working memory: a partial mediating role of propranolol-induced cortisol increases?. Neurobiology of learning and memory, 93(3), 388-395.

Pacheco-Unguetti, A. P., Acosta, A., Callejas, A., & Lupiáñez, J. (2010). Attention and anxiety different attentional functioning under state and trait anxiety. Psychological science, 21(2), 298-304.

(20)

Paulus, M. P., & Angela, J. Y. (2012). Emotion and decision-making: affect-driven belief systems in anxiety and depression. Trends in cognitive sciences, 16(9), 476-483.

Pedersen, W. S., & Larson, C. L. (2016). State anxiety carried over from prior threat increases late positive potential amplitude during an instructed emotion regulation task. Emotion,

16(5), 719.

Schmukle, S. C. (2005). Unreliability of the dot probe task. European Journal of

Personality, 19(7), 595-605.

Seibert, P. S., & Ellis, H. C. (1991). Irrelevant thoughts, emotional mood states, and cognitive task performance. Memory & Cognition, 19(5), 507-513.

Smith, E. R., & Neumann, R. (2005). Emotion processes considered from the perspective of dual-process models. Emotion and consciousness, 287-311.

Spielberger, C. D. (1966). Anxiety and Behaviour. New York: Academic Press.

Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983).

Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Suresh, A., Latha, S. S., Nair, P., & Radhika, N. (2014). Prediction of fight or flight response using artificial neural networks. American Journal of Applied Sciences, 11(6), 912-920.

1cijferHO2016, VSNU/CBS. (2016). Opgehaald van http://www.vsnu.nl/f_c_ingeschreven

(21)

Bijlage

Boxplot grafieken

(22)
(23)

Figuur 3.1 Boxplot met outliers van de score op accuraatheid op de Sternberg taak na het tonen van

(24)

Figuur 3.2 Boxplot met outliers van de score op accuraatheid op de Sternberg taak na het tonen van

(25)

State Trait Anxiety Inventory- Trait

Partic. nr. Please enter your participant number

Age Please enter your age

Do you have any psychological disorders?

Instructions; A number of statements wich people have used to describe themselves are given below. Read each statement and click for each of them the answer that best describes how you generally feel. There are no right or wrong answers.

1I feel pleasant ❍ Almost never (4)

❍ Sometimes (3)

❍ Often (2)

❍ Almost always (1)

2 I feel nervous and restless ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

❍ Almost always (4) 3 I feel satisfied with myself ❍ Almost never (4)

❍ Sometimes (3)

❍ Often (2)

❍ Almost always (1)

4 I wish I could be as happy as others seem to be ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

(26)

5 I feel like a failure ❍ Almost never (1) ❍ Sometimes (2) ❍ Often (3) ❍ Almost always (4) 6 I feel rested ❍ Almost never (4) ❍ Sometimes (3) ❍ Often (2) ❍ Almost always (1)

7 I'm "calm, cool and collected" ❍ Almost never (4)

❍ Sometimes (3)

❍ Often (2)

❍ Almost always (1)

8 I feel that difficulties are piling up so that I cannot overcome them ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

❍ Almost always (4)

9 I worry too much over something that doesn't matter ❍ Almost never (1) ❍ Sometimes (2) ❍ Often (3) ❍ Almost always (4) 10 I am happy ❍ Almost never (4) ❍ Sometimes (2) ❍ Often (2) ❍ Almost always (1)

11 I have disturbing thoughts ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

(27)

12 I lack self-confidence ❍ Almost never (1) ❍ Sometimes (2) ❍ Often (3) ❍ Almost always (4) 13 I feel secure ❍ Almost never (4) ❍ Sometimes (3) ❍ Often (2) ❍ Almost always (1) 14 I make decisions easily ❍ Almost never (4) ❍ Sometimes (3) ❍ Often (2) ❍ Almost always (1) 15 I feel inadequite ❍ Almost never (1) ❍ Sometimes (2) ❍ Often (3) ❍ Almost always (4) 16 I'm content ❍ Almost never (4) ❍ Sometimes (3) ❍ Often (2) ❍ Almost always (1)

17 Some unimportant thought runs through my mind and bothers me ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

❍ Almost always (4)

18 I take disappointments so keenly that I can't put them out of my mind ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

(28)

19 I'm a steady person ❍ Almost never (4)

❍ Sometimes (3)

❍ Often (2)

❍ Almost always (1)

20 I get in a state of tension or turmoil as I think over my recent concerns and interests ❍ Almost never (1)

❍ Sometimes (2)

❍ Often (3)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The results indicated that the levels of trait anxiety (H1a) and alcohol craving (H1b) of the participants were reduced after VR-CET treatment.. A positive relationship was

The mindset has been shown to be domain specific and proved to be able to predict anxiety related symptoms such as social anxiety, somatic anxiety and worry (Schroder et al.,

Using the Experience Sampling Method, the current study was designed to further examine the dynamics of daily affect, as well as the association of core affect with trait

Deze resultaten zeggen dat er geen verschil is in veranderbereidheid na afname 1 tussen ervaren leraren en onervaren leraren in de motiverende onderbuikgevoelens

Tegelijk werd de boom ook nog eens gemeten met verschillende meettoestellen, zowel klassieke die gebruik maken van tangentiële hoogtemetingen (Vertex, Laser Forest Pro), maar ook

Voor ongeveer 10% van de non participanten (degenen met de laagste zoekosten, laagste waarde van thuiswerk en hoogste productivi- teit) vinden we dat het wenselijk is dat ze

Results Women scoring high on trait anxiety had signif- icant (P \ .005) lower Body image, worse Future per- spective and Sexual functioning, and more Side-effects than women who

Hoewel premier Rutte, fractievoorzitter Halbe Zijlstra, andere bewindslieden en Kamerleden het land ingaan om in veel discussiebijeenkom- sten het regeerakkoord