• No results found

(1)VAN DE REDACTIE In dit nummer schrijft dr

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(1)VAN DE REDACTIE In dit nummer schrijft dr"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VAN DE REDACTIE

In dit nummer schrijft dr. A. Dirkzwager over de kansen van het christelijk onderwijs. Die hangen in zijn visie af van de bijdrage die het christelijk onder- wijs levert aan een menswaardig bestaan van alle mensen.

En de beantwoording van deze vraag hangt weer af van het zicht dat mensen hebben op hoe de wereld in elkaar zit en hoe mensen daarin het beste kunnen leven.

De heer Dirkzwager schrijft over de verscheidenheid in interpretatie van het wereldgebeuren in christelijke kring, over het slechte dat ook op christelijke scholen valt waar te nemen en over het goede op niet-christelijke scholengemeen- schappen. Van waar dan nog de noodzaak van christelijk onderwijs?

Het centrale kenmerk van het christelijk onderwijs is volgens dr. Dirkzwager het voortdurend uitnodigen tot kritiek die aangeeft waar het christelijk onder- wijs faalt in het dienen van God en Zijn wereld. Christelijk onderwijs is dus niet in de eerste plaats herkenbaar aan een bepaalde christelijke ideologie, maar aan het zich kwetsbaar willen opstellen in die zin, dat het zich bij voorbaat blootstelt aan de kritiek op grond van een gebod, waarvan waar- schijnlijk nog geen mens de conse.quenties voor de menselijke samenleving kan overzien.

De kansen van het christelijk onderwijs hangen dan ook vooral af van de vraag of er nog voldoende onderzoekers, plannenmakers, ouders, leerkrachten en leerlingen zijn, die zich nog dagelijks afvragen of bet onderwijs bijdraagt God en Zijn wereld te dienen; zolang dat gebeurt zijn er kansen voor het chris- telijk onderwijs en voor de wereld, aldus dr. Dirkzwager.

In het tweede artikel schrijft drs. Van Bolhuis over enige vóórvragen van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Hij stelt allereerst vast, dat ontwikkeling niet alleen economisch bepaald mag worden, bijvoorbeeld alleen in groei van het inkomen per hoofd van de bevolking. Het gaat om een interdisciplinair vraagstuk. Kenmerkend is voorts in de visie van de schrijver, dat het gaat om samenwerking tIJssen twee partijen, die ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben. Hij is van mening dat vanuit het donorland alleen voorwaarden gesteld mogen worden die de effektiviteit van de hulp verbogen. De heer Van Bolhuis plaatst dan ook kanttekeningen bij de gangbare opvatting, dat ons land eigen accenten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid mag leggen; bijvoorbeeld dat de hulp primair gericht moet zijn op het verbeteren van de positie van de armsten in de ontwikkelingslanden. Hij acht het ethisch niet toelaatbaar dat ontwikkelingslanden aldus in een bepaalde richting worden gestuwd.

Hij omschrijft het doel van het ontwikkelingswerk als het tIerwezenlijken van

(2)

, ,

Van de redactie

tntttatteven uit het ontvangende land. In dit verband bepleit hij een grotere plaats voor het mede-financieringsprogram binnen de nederlandse hulpverlening, omdat dit type hulpverlening het meeste beantwoordt aan de eis van herken- baarheid in het ontvangende land.

Tenslotte bespreekt D. W. Ormel het boek van prof. dr. A. Troost "Geen aardse macht begeren wij'.

(3)

DE KANSEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS door

dr. A. Dirkzwager

De eerste vraag die we onder ogen moeten zien is, hoe "christelijk" een christen is, als hij in deze wereld zijn "kansen" gaat berekenen: is de kans dan niet groot dat Gods dienst weinig kans krijgt? Kan iemand, die zijn vertrouwen op God gesteld heeft en die gelooft dat niets bij toeval gebeurt het begrip kans nog wel een rol laten spelen in zijn leven en bij zijn beslissingen? Christelijk onderwijs is een opdracht waaraan christenen gehoor moeten geven, hoe slecht de kansen ook mogen zijn. Het overwegen van de kansen van het christelijk onderwijs brengt gevaren in zich: het kan leiden tot opportunisme of tot fata- lisme, al naar men zijn "kansen grijpt", dan wel, zich er bij neerlegt als men weinig kans heeft. Beide zijn fataal voor christelijk onderwijs dat leerlingen wil opleiden en vormen tot mensen, die in een gecompliceerde en baat-zuchtige maatschappij bereid èn in staat zijn God en Zijn Wereld te dienen. Dat wil zeggen dat ze bereid en in staat moeten zijn zichzelf en hun medemensen kansen op een leefbaar, menswaardig bestaan te geven. Het christelijk onderwijs heeft geen enkele kans wanneer het niet bijdraagt aan de opleiding en vorming van medemensen, met wie het in deze wereld goed samenleven is.

Wanneer we dat voorop en centraal stellen, kunnen we als christen de kansen van dat christelijk onderwijs trachten in te schatten, niet omdat we willen weten welke risico's we lopen en waar de kansen op succes het hoogst liggen -, maar in de eerste plaats om beter in staat te zijn goede kansen te geven aan onderwijs dat bijdraagt aan een menswaardig bestaan voor alle mensen.

Nu zal iemand tegenwerpen dat dat niet typisch christelijk is; dat iederéén wel onderwijs wil dat bijdraagt aan "een menswaardig bestaan met medemensen met wie het goed samenleven is". Maar vergis u niet: we weten allen dat, wan- neer hoge idealen of grote belangen op het spel staan, mensen bereid zijn in dienst daarvan hun medemensen het leven onmogelijk te maken, praktisch, economisch of politiek, en dat mensen zich zelf dan rechtvaardigen met een beroep op hoogstaande principes. Bij een aantal van deze voorbeelden zijn het christenen, die in naam van de bescherming van de christelijke cultuur en hUn menswaardig bestaan medemensen opsporen, gevangen zetten, boycotten, uit- buiten of met geweld bestrijden. Er zijn dan altijd wel weer àndere christenen die, vanuit een andere achtergrond deze idealen minder hoog hebben of de be- treffende belangen minder zwaar wegen, en die daardoor kunnen inzien, dat God's Naam en Zijn wereld op die manier meer geschaad worden dan gediend.

(4)

De kansen van het christelijk onderwijs

Maar ook met hen is het dikwijls slecht samenleven voor wie het met hun idealen niet eens is en ook zij kunnen hun medemensen het leven belemmeren als deze de belangen waar zij zich voor inzetten niet willen steunen. Het ideaal waarvoor men zich inzet, de ideologie van waar uit men leeft en het belang dat men dient is meestal meer bepalend voor het menselijk handelen, dan de medemens met wie men direct te maken heeft.

Consequenties voor het .onderwijs

Dat heeft consequenties voor het onderwijs: wie idealen heeft, of een ideo·

logie aanhangt, zal zijn kinderen en de kinderen die in het onderwijs aan hem zijn toevertrouwd in die richting willen opvoeden, vormen en weerbaar-maken;

wie bepaalde belangen (b.v. eigenbelang) van-zelf-sprekend en gerechtvaardigd vindt, zal zijn kinderen zo goed mogelijk toerusten om voor die belangen op te komen. Iedereen heeft wel een opvatting over "het leven" en "de wereld" en zal zich voor zijn kinderen dàt onderwijs zoeken, dat hen zo goed mogelijk op dàt leven in diè wereld voorbereidt. Dat geldt voor christenen en voor niet- christenen. Maar mensen (ook christenen) zijn het er onderling dikwijls heel erg oneens over, hoe de wereld in elkaar zit en hoe een mens daarin het best kan leven. Veel christenen zoeken - en vinden - voor een menswaardig bestaan gemakkelijker een goede samenwerking met niet-christenen, dan met andere christenen. Wie goed om zich heen kijkt moet erkennen dat er niet alleen Rooms-katholieke, Russisch-orthodoxe, anglicaanse, doopsgezinde, hervormde en gereformeerde christenen zijn, maar dat er ook nationaal-socialistische, libe- rale, marxistische, kapitalistische, racistische, communistische, conservatieve en socialistische christenen geweest zijn - en nog zijn. (Wat de politieke keuze betreft hebben we het ons in Nederland gemakkelijker gemaakt dan in veel andere landen: behalve socialistische en liberale zijn er - politiek gezien - ook nog christelijke christenen. Ik zou daar als ik over de kansen van de christelijke politiek moest spreken veel goeds over willen zeggen, maar mijn onderwerp betreft het onderwijs.) De vraag moet gesteld worden: wat betekent het voor de kansen van het christelijk onderwijs dat zich in Christus' kerk zo veel, soms vreemde, vogels van een zo verscheiden pluimage samentreffen?

Een voor de hand liggend - maar naar mijn mening onjuist - antwoord zou zijn, dat dit betekent dat "christelijk onderwijs" een wanbegrip is: men treft onder christenen - en dus in het christelijk onderwijs - dezelfde politieke, maatschappelijke en ideologische verscheidenheid aan als onder niet-christenen.

Er is - kan men dan zeggen - niets verloren als door onderlinge verdeeldheid de kansen voor het zogenaamd christelijk onderwijs tot nul dalen. Men over·

weegt dan dat christenen even goed in openbare scholen en bij van staatswege ingerichte schoolbegeleidingsdiensten het onderwijs op christelijke wijze kunnen dienen.

Deze laatste gedachte is niet onjuist en wordt zelfs aantrekkelijk als men be- denkt dat Christus zijn discipelen "het zout der aarde" noemde. "Zout" ver- hoogt de smaak van alle mogelijke uiteenlopende gerechten en wordt nooit als

(5)

De kansen van het christelijk onderwijs apart gerecht opgediend: het hoort bij iedere maaltijd.

Toch lijkt het mij geen te laken gebrek aan geloof, als men de kansen van christelijk onderwijs in openbare scholen niet hoog schat. In een herderlijk schrijven wezen de Nederlandse bisschoppen onlangs op het gevaar dat een zogenaamde "samenwerkingsschool" een vervlakkende school wordt, waar men elkaar "vrij" laat door nergens meer over te praten.

Zelf ben ik op een school geweest waar buitenop met grote letters "Christelijk Gymnasium" stond. Minstens drie keer per jaar vroegen leerlingen zich in onderlinge discussies af, wat de inhoud van dat "Christelijk" was en waarin de school dan wel van andere, openbare scholen verschilde. Ze konden er niet uit- komen en kregen ook van hun leraren geen afdoend antwoord. Achteraf gezien was dat van de leraren een volwassen christelijke terughoudendheid: in een evangelische geest van liefde en vrijheid past het niet de eigen identiteit die men als christen gevonden heeft aan anderen als de enig juiste op te dringen.

Achteraf gezien was die school een goede, christelijke school omdat we iedere ochtend onder dat opschrift doorgingen met leraren en leerlingen die zich óók afvroegen wat Latijn, Wiskunde, Natuurkunde en Aardrijkskunde met Christus te maken hebben en voor wie dat soms op een onverwacht moment ineens duide- lijk was, b.v. uit de manier waarop een leraar met de leerstof omging: beschei- den, bewonderend, met liefde en zorgvuldigheid. Het is waarschijnlijk niet toe- vallig dat déze school één van de oudste en grootste oud-leerlingenverenigingen heeft: leraren en leerlingen waren over het algemeen "medemensen met wie het goed samenleven was".

Christelijke school

Het is moeilijk wetenschappelijk aan te tonen dat dit kwam doordat het een christelijke school was. Er zijn te veel voorbeelden van mensen die op een christelijke school slecht, misschien wel onmenselijk, behandeld zijn en daar een aversie tegen christendom en/of onderwijs aan overgehouden hebben. Wie dergelijke ervaringen heeft zal waarschijnlijk, juist als christen, zeer kritisch staan tegenover elk onderwijs dat zich "christelijk" noemt, doordrongen als hij er van is dat christenen geen haar beter zijn dan andere mensen. Voeg daarbij dat er ook niet-christelijke scholengemeenschappen zijn, waar een christelijke levenshouding overheerst in die zin, dat men er medemensen treft waarmee het goed samenleven is en waar respect is voor het door God geschapen bestaan, en de vraag wordt weer: waarom zouden we christelijk onderwijs willen, kunnen we als christenen niet beter proberen het beste van het onderwijs te maken, samen met al onze medemensen, christenen en niet-christenen? Christelijk onder- wijs moet goed onderwijs zijn en slecht onderwijs is onchristelijk.

Die uitspraak lijkt me - althans voor een christen - zonder meer juist, maar dat sluit onderwijs dat onder christelijke vlag vaart niet uit, integendeel. De vlag dient als een uitdaging om de lading te inspecteren. Wanneer de christelijke vlag de lading niet dekt moet er iets aan de lading gedaan worden.

Dat betekent overigens niet dat openbaar onderwijs, of onderwijs dat géén

(6)

De kansen van hel christelijk onderwijs

duidelijke vlag voert, zich aan een dergelijke inspectie kan onttrekken: daar blijkt echter uit de lading, onder welke vlag in feite gevaren wordt: het preten- deert niet christelijk te zijn en als inspectie leidt tot het oordeel dat het on- christelijk of wellicht anti-christelijk is, behoeft dit geen consequenties te heb- ben: als de lading per definitie goed is, is elke vlag die deze lading dekt, goed (behalve wellicht uit het oogpunt van reclame of public relations: dan heeft de vlag een eigen functie)_

Uitnodiging tot kritiek

Concreet gesteld: Christelijk onderwijs is onderwijs dat expliciet uitnodigt tot kritiek, die nauwkeurig aangeeft wáár dit christelijk onderwijs faalt in het dienen van God en Zijn wereld in gehoorzaamheid aan het evangelie van Jezus Christus, een evangelie dat het gebod bevat dat men God lief moet hebben boven alles en (een tweede gebod, gelijk aan het eerste) zijn medemens als zich- zelf. Dat zijn de normen, waaraan christenen zonder reserves beoordeeld willen worden, door hun medemensen en door God, maar als 't u belieft niet buiten Christus om, omdat dan de kritiek vernietigend zou zijn voor het menselijk samenleven_

Wie het gebod hanteert om kritiek te leveren en te oordelen, staat niet boven het gebod, moet ook niet doen alsof hij het gebod liefheeft boven alles, maar blijft een medemens die zelf óók bij zijn oordelen onderworpen is aan dat ge- bod, die in zijn kritiek op anderen even terughoudend moet zijn als hij uit eigen- liefde tegenover zichzelf zou wezen_ (Dat geldt natuurlijk even zeer bij kritische beoordeling van niet-christelijk onderwijs als bij de beoordeling van christelijk onderwijs_ )

Uit deze typering van "christelijk onderwijs" volgt, dat het geen onderwijs is dat op een bepaalde, "christelijke" ideologie gebaseerd is. Het is geen onderwijs dat haar doelstellingen vanuit een bepaalde, "christelijke", levens- of wereld- beschouwelijke visie direct af kan leiden, het is géén onderwijs dat zich zelf vanuit vaste principes logisch geargumenteerd kan rechtvaardigen. "Christelijk"

onderwijs onderscheidt zich van ander onderwijs doordat het zich kwetsbaar opstelt, omdat het zich, min of meer blindelings, bij voorbaat openstelt voor kritiek op grond van een gebod, waarvan waarschijnlijk nog geen mens de consequenties voor de menselijke samenleving doorziet of kan afleiden.

Betekent dit dat principes, grondslagen, uitgangspunten, dogma' s, idealen en ideologieën voor het christelijk onderwijs onbelangrijk of zelfs schadelijk zou- den zijn? Allerminst: zoals bij àlle onderwijs gaat men ook bij christelijk onder- wijs uit van een mensbeeld en een maatschappij visie, die zijn oorsprong vindt in een bepaalde filosofie of levens- en wereldbeschouwing. Het zijn de zeker- heden en van-zelf-sprekende zaken, die men in een bepaalde gemeenschap niet in twijfel mag trekken als men serieus genomen wil worden. Het zijn de feiten en algemeen aanvaarde normen, de onomstootbare waarheden waar mensen voor hun denken en handelen vanuit gaan. Momenteel lijkt "zelfontplooiing"

(7)

De kansen van het christelijk onderwijs

en "zelfverwerkelijking" als onderwijs doelstelling in Nederland zo'n algemeen aanvaarde norm. In een recent artikel in Pedagogische Studiën toonde Duijker (hoogleraar psychologie aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam) echter aan dat dit begrip berust op een bepaalde visie op de mens en de menselijke persoonlijkheid die door talrijke en vooraanstaande beoefenaars der psychologie wordt bestreden en - naar Duijker's indruk - ook in strijd is met de in ons land overheersende religieuze overtuigingen. Volgens Duijker steekt er een totalitaire ideologie achter het vermelden van "zelfontplooiing" als primair doel van het onderwijs (cursivering van Duijker). Uit dit commentaar van Duijker op de contourennota blijkt dat zelfs van deze nota, die in brede kringen wat zijn strekking en idealen betreft zeer welwillend ontvangen is, na nauwkeurige en scherpe analyse gezegd kan worden dat zij indruist tegen bepaalde, volgens Duijker christelijke, principes. Nu noemt Duijker zich - voorzover mij bekend - geen christen en komt het commentaar van de samenwerkende wetenschappelijke instituten van K.V.P., A.R.P. en c.H.U., niet tot een dergelijke scherpe, funda- mentele kritiek. Het is echter wel duidelijk dat men er niet aan ontkomt om, wanneer men over onderwijs en onderwijsdoelstellingen denkt en schrijft, uit te gaan van een ideologische visie, die in strijd kàn zijn met de visie en de prin- cipes van hen die een andere ideologie aanhangen, zelfs in een zo algemeen stuk als een regeringsnota over de toekomst van het Nederlandse onderwijs. Ook het christelijk onderwijs, een christelijke scholengemeenschap, of een christelijke schoolbegeleidingsdienst ontkomt hier niet aan. Weliswaar kan men als reactie op een bepaalde traditie elk beroep op dogmatische principes, religieuze uit- gangspunten en grondslagen uit den boze achten, men ontkomt er niet aan althans stilzwijgend van dergelijke principes uit te gaan, al is het maar doordat men stelt, dat ieder weldenkend mens met een gezond normbesef in redelijk overleg met een beroep op het gezond-verstand-en-de-feiten tot de conclusie moet komen, dat men zèlf op de juiste weg is. Dat maakt het anderen bijzonder moeilijk om tot kritische inspraak te komen vanuit een eigen visie op God, mens en wereld; immers, bij voorbaat wordt bij fundamenteel verschil van mening stilzwijgend in twijfel getrokken of de opponent weldenkend is, over een gezond normbesef beschikt, tot redelijk overleg in staat is en met zo ge- naamd onbevooroordeeld gezond verstand de feiten onder ogen ziet.

Anders gezegd: wanneer men zelf niet duidelijk stelt van welke principes en uitgangspunten men uitgaat, als men de consequenties daarvan voor het prak- tisch handelen niet duidelijk aangeeft en als men een fundamentele analyse van zijn standpunten en meningen, wat betreft de achterliggende levens- en wereld- beschouwing uit de weg gaat, deelt men zijn gesprekspartners stilzwijgend in twee groepen in: een groep "gelijkwaardige medemensen" en een groep die

"nog niet zover is", die zich zelf nog moet ontplooien tot "gelijkwaardig mede- mens". Door slecht onderwijs en slechte opvoeding kan iemand - helaas - de kansen tot deze zelfverwerkelijking hebben gemist, dus moet het onderwijs ver- beterd. Aan een dergelijke gedachtengang gaat m.i. de Contourennota mank.

(8)

De kansen van het christelijk onderwijs

De terminologie is anders, maar de ijver en de inzet van missie en zending zijn duidelijk herkenbaar, alleen misschien wat minder duidelijk gerechtvaardigd vanuit een achterliggende levens- en wereldbeschouwing en daardoor wat minder vatbaar voor kritiek. Wie zich voor christelijk onderwijs inzet mag een derge- lijke fout niet maken, want christelijk onderwijs heeft kritiek broodnodig om niet ongemerkt al te zeer van God's gebod af te wijken.

De principes en uitgangspunten zijn voor het christelijk onderwijs dus bij- zonder belangrijk omdat aan alle onderwijs en onderwijsplanning levensbeschou- welijke en ideologische visies ten grondslag liggen. Deze uitgangspunten moeten zo duidelijk mogelijk geformuleerd worden en ter discussie gesteld worden, óók om anderen voor christelijk onderwijs te winnen. We geloven immers dat leven slechts mogelijk is, als mensen God en Zijn wereld dienen in gehoorzaamheid aan het evangelie van Jezus Christus. (Dat kan in onze tijd, nu men zich zorgen maakt over de overlevingskansen van de mensheid, wel zo duidelijk gezegd worden, zonder het misverstand te wekken, dat we uitsluitend het leven ná de dood op het oog hebben.)

Christelijk vaandel?

Gaat ons betoog nu in de richting van de conclusie dat goed onderwijs niet alleen onderwijs onder een christelijke vlag moet zijn, maar dat het christelijke onderwijs ook (weer) een duidelijk christelijk vaandel moet hebben? Het lijkt me niet: de vlag nodigt uit tot kritische inspectie van de lading maar het vaandel roept op tot ideologische strijd waarbij kritiek op de te verdedigen ideologie de strijdmacht ondermijnt. Ook al zou men het hoog tijd vinden het christelijk vaandel (ook voor het christelijk onderwijs) weer te heffen en de reveille te blazen, men moet er rekening mee houden dat veel medechristenen met zorg wijzen op de bijdrage aan de onmenselijkheid van het bestaan door christenen die - naar we moeten aannemen oprecht - meenden te leven en te handelen vanuit een christelijke ideologie. We moeten rekening houden met christenen die, als de vraag gesteld wordt: "zouden wij zoveel beter zijn dan die onchriste- lijke christenen", slechts tot een positief antwoord durven te komen wanneer zij zich verre houden van iedere duidelijk principiële stellingname. Hun angst is begrijpelijk, maar hun standpunt onjuist. Hun angst voor medechristenen die geloven dat hun principes objectief en noodzakelijk volgen uit God's gebod is begrijpelijk: een beroep op het gebod God lief te hebben boven alles en de medemens als zichzelf is onmogelijk geworden, als het niet met hun principes strookt. In feite is het principe dat men God lief moet hebben en zijn medemens als zichzelf, in de plaats gekomen van het gebod. U denkt misschien dat dit geen verschil maakt, maar het verschil is, dat een principe, een principe van een mens is, dat begrepen kan worden vanuit zijn visie op God, zichzelf, de mede- mens en vanuit zijn opvatting over "liefhebben", maar het gebod is een gebod van God voor mensen waarvan Hij weet hoe ze zijn en hoe ze moeten leven in een wereld die Hij geschapen heeft en kent. Over de betekenis van dat gebod kunnen we ons wel een mening vormen, we moeten er ons zelfs een mening

(9)

De kansen van het christelijk onderwijs

over vormen om er naar te kunnen leven, maar deze mening is altijd subjectief.

De principes en levensbeschouwelijke visies van christenen zijn niet minder subjectief, dan de uitgangspunten en ideologieën van niet-christenen en soms stemmen ze ook inhoudelijk in belangrijke mate overeen, wat niet zo verwonder- lijk is omdat ze in eenzelfde wereld leven. Het verschil ligt hierin dat een christen weet dat zijn principe of zijn ideologie subjectief is en nooit het laatste woord heeft, ook al zou hij het met veel politieke macht kunnen ver- dedigen en handhaven. Het laatste woord is aan God, die het gebod gaf.

Christenen voor wie dit geen loze uitspraak is zijn er - subjectief - waar- schijnlijk minder sterk van overtuigd dat hun visie de juiste is, dan zij die niet zouden weten wie meer tot oordelen bevoegd zou zijn dan enig mens in de wereld. Dit zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat christenen minder principieel zijn dan niet-christenen, toleranter en meer openstaand voor andere visies en meer bereid een principe, ideaal of ideologie te laten vallen als blijkt dat het tot mens-onwaardige consequenties leidt. Anders gezegd: als het goed is kan een christen beter luisteren dan een niet-christen, wat niet wil zeggen dat hij minder recht van spreken heeft. Hij heeft niet meer, maar ook niet minder recht van spreken dan andere mensen die er niet zo van doordrongen zijn dat hun oordeel, hun normen, doelstellingen en belangen subjectief zijn.

Subjectief

De term "subjectief" kan tot misverstanden aanleiding geven. Dat komt om- dat we gewend zijn "subjectief" tegenover "objectief" te zetten. "Objectief" is dan meestal datgene waarover we vrij zeker kunnen zijn dat het juist is, omdat iedereen het er over eens is. Maar dan zeggen we niet anders dan dat iets alleen

"objectief" waar is, als iedereen, subjectief, tot de overtuiging gekomen is dat het waar is. Meestal is dat niet toevallig, omdat er een voor iedereen duidelijk zichtbaar object is, objectief aanwezig. Wanneer dat echter niet het geval is en in een bepaalde cultuur in een bepaalde periode iedereen het toch eens is, b.v.

dat de zon om de aarde draait, gebruiken we het woord "objectief" óók: omdat alle subjectieve meningen overeenstemmen noemen we het een objectief feit dat de zon om de aarde draait (of omgekeerd, als iederéén zijn subjectieve mening hierover wijzigt). Het slechtste gebruik van het woord "objectief" is, als men een mening "objectief" noemt, om te suggereren dat iedereen die mening toe- gedaan moet zijn en dat wie het er niet mee eens is zich vergist, "subjectief" is.

Zo komt de vrije (niet: vrijblijvende), verantwoordelijke, subjectieve mening in een kwaad daglicht te staan en is niets meer "objectief", tenzij de meerderheid van de, op een bepaald moment meest gezaghebbende, subjectieve meningen dit waarmerk er aan toekent.

Het lijkt mij een duidelijke gedachte, dat men de subjectieve mening van een medemens haast serieuzer moet nemen dan een zgn. objectieve mening, vooral wanneer het een mening, principe of ideaal is over hoe men tot een goed samenleven van mensen onderling op en in deze wereld kan komen, omdat deze subjectieve mening direct gerelateerd is aan het gebod elkander lief te hebben

(10)

, ,

I

De kansen van het christelijk onderwijs

en dat God niet voor niets gegeven heeft. Dat kan m.i. alleen als men inziet dat God en Zijn gebod geen objecten zijn waarover we ons objectieve oordelen kunnen vormen, als men inziet dat de pretentie, dat men een "objectieve"

mening heeft over de principiële betekenis van dit gebod voor het dagelijkse, het politieke of het economische handelen, zodat iedereen die mening als de juiste zou moeten aanvaarden - dat die pretentie het gebod zelf als zodanig ontkracht.

Dat de mening over de principiële betekenis van dit gebod en de uitwerking daarvan voor de theorie en praktijk van leven en werken subjectief is, betekent overigens niet dat men niet gemeenschappelijk en met inspanning van alle krachten moet trachten te komen tot een eensgezinde mening en - op grond daarvan - tot een gezamenlijk leven en werken overeenkomstig dit gebod. Dat is de zin van christelijk onderwijs: dat het de leerlingen de sociale, intellectuele en emotionele vorming geeft, zo dat zij - overeenkomstig hun aanleg en capaci- teiten - daartoe bereid en in staat zijn. Het is bijzonder moeilijk God en Zijn wereld te dienen en vrijwel niemand is zelf één van de mensen met wie het voor medemensen goed samenleven is. Men moet dan op zijn eigen manier en op zijn eigen plaats binnen de beperktheid van de eigen deskundigheid en vindingrijkheid, bijdragen aan de leefbaarheid van de wereld. Ik zou geen be- roep, studie of bezigheid weten waar mensen géén gelegenheid hebben hierin te kort te schieten; kortom: zelfs de meest wereldvreemde wiskundige en zelfs de meest eenzijdige technicus kan, vanuit zijn deskundigheid, hiertoe een goede bijdrage leveren of - op zijn terrein - als medemens falen. Een loodgieter die slordig werkt zodat er in de kortste keren wéér lekkage is, vind ik als medemens minder geslaagd. Hetzelfde kan gezegd worden van een econoom die door zijn deskundigheid respect afdwingt, maar die belangrijke problemen in de economie toch niet oplost, ook al heeft hij de politieke macht. Voor beiden kan ik begrip opbrengen, maar dat ze te kort schieten is duidelijk, wat niet wil zeggen dat het gemakkelijk is een betere loodgieter of een betere econoom te vinden: ze zijn hun geld waarschijnlijk echt wel waard, maar daar gaat het niet om.

Samenvatting

Om ons betoog tot nu toe samen te vatten: de enige kans van het christelijk onderwijs is dat het mensen vormt en opleidt zodat zij - overeenkomstig God's gebod om Hem lief te hebben boven alles en - wat daaraan gelijk is - de mede- mens lief te hebben als zichzelf - bereid en in staat zijn, zichzelf en hun mede- mensen kansen te geven op een menswaardig bestaan met medemensen met wie het goed samenleven is. We zagen de verleiding en het gevaar dat men subjec- tieve principes of ideologieën in de plaats van dat gebod stelt en daardoor medemensen onrecht doet en het gebod als zodanig ontkracht. Aan de andere kant bleek dat deze subjectieve principes en ideologieën bijzonder serieus ge- nomen moeten worden, juist in hun verscheidenheid, omdat zij de subjectieve levensbeschouwelijke basis moeten bieden om overeenkomstig dit gebod te leven. In dit verband zijn zij belangrijker dan zogenaamde "objectieve" waar-

(11)

De kansen van het christelijk onderwijs

heden. Wanneer men hieraan stilzwijgend zou voorbijgaan, in de veronderstel- ling dat iedereen hetzelfde "onbevooroordeeld gezond verstand en normbesef"

heeft, als waar men zelf over meent te beschikken, loopt men het risico zijn medemens, die een andere mening is toegedaan, niet als gelijkwaardig te be- schouwen. Dit risico is haast onvermijdelijk als men niet in God gelooft en op grond daarvan goed het verschil kan zien tussen Zijn gebod en de subjectieve mening die men zich vormt over de betekenis van dat gebod, die in principes of ideologieën kan zijn uitgedrukt. Dit onderscheid is nodig om het mogelijk te maken dat mensen met fundamenteel verschillende subjectieve meningen serieus naar elkaar luisteren zodat zij samen leren leven en werken overeen- komstig God's gebod. Omdat alleen op die wijze menselijk leven mogelijk is, omdat wij alleen op die manier "overlevingskansen" hebben, is christelijk onder- wijs noodzakelijk. Onderwijs dat hier niet van uit gaat is geen "christelijk"

onderwijs.

Wanneer we dit als uitgangspunt nemen, kunnen en moeten we "met geheel onze ziel, met al onze kracht en met geheel ons verstand" ons inzetten om bij te dragen aan de onderwijsplannen, zó dat christelijk onderwijs goede kansen krijgt. Dat betekent dat we kritisch maar met kennis van zaken ook gebruik moeten maken van de meest geavanceerde wetenschappelijke inzichten, metho- den en technieken. "Plannen maken" is in de huidige wereld niet meer alleen en voornamelijk: in een ontspannen sfeer de fantasie de vrije loop laten, bij voorkeur met gelijkgezinden in de avonduren als romantische idealen en hoog- staande principes hun beste tijd hebben. Bij plannen maken, voor militair, poli- tiek, of ander beleid, in bedrijf of onderwijs - komen moeilijke wiskundige modellen te pas en computers om gegevens te ordenen en samen te vatten.

Kansrekening, besliskunde, simulatie van economische of sociale systemen.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de kennis die de psychologie geeft over hoe mensen denken, hun mening vormen en veranderen, hoe hun houding en instelling te beïnvloeden is en waardoor zij hun doen en laten laten bepalen.

Goede plannen zijn duur en het is dan ook niet verbazend dat de huidige minister na het CITO en de SLO drie miljoen uit de staatskas voor een "onder- wijsplanbureau" gereserveerd heeft. Wanneer een dergelijk bureau service-ver- lenend zou zijn en zijn apparaat ook ter beschikking zou stellen van b.v. poli- tieke partijen die niet aan de macht zijn, en aan organisaties die onderwijs van- uit een eigen levensbeschouwing willen onderzoeken en "plannen", zou daar- mee een belangrijke bijdrage geleverd zijn aan de open democratie en aan de strijd tegen de kosten opdrijvende verzuiling van Nederland.

In dit verband willen we de commissie citeren die het commentaar van het C.D.A. op de contourennota voorbereidde: De commissie vraagt er begrip voor, dat zij niet, zoals de minister, beschikte over een sterke organisatiestructuur en over goed bemande, geprofessionaliseerde bureaus of afdelingen, die nodig zijn om - vanuit een christelijke levensvisie - het essentieel benodigde tegenspel te kunnen leveren. Er is behoefte aan "beleidsondersteunend onderzoek", ook voor een eventuele oppositie, want niet de antwoorden of de resultaten van het

(12)

De kansen van het christelijk onderwijs

onderzoek zijn voor het beleid het belangrijkst, maar de vragen die men stelt, want die bepalen wat voor soort antwoord men krijgt. In een democratie hebben alle partijen het recht hun eigen vragen te stellen, maar zij moeten evenzeer dezelfde kansen hebben om met gebruikmaking van de modernste inzichten en de beste apparatuur op hun vragen snel en betrouwbare antwoorden te ver- krijgen.

Goede vragen en bevredigende antwoorden zijn die vragen en antwoorden die ons beter in staat stellen de kansen van het christelijk onderwijs in te schatten en te verhogen. Dat vereist een goed bemande, geprofessionaliseerde organisatiestructuur met goede outillage voor onderwijskundig onderzoek, maar daartoe ontbreken, ook aan de Vrije Universiteit, de middelen. Bovendien is het niet gemakkelijk om de goede vragen te stellen: ook dat vereist veel studie en onderzoek. Daardoor dreigt men soms ook de belangrijkste, de centrale vraag wel eens uit het oog te verliezen, nl. draagt het onderwijs er toe bij, mensen te leren hoe zij, met geheel hun ziel, verstand en de macht die zij hebben, God en Zijn wereld kunnen dienen overeenkomstig God's gebod de medemens lief te hebben als zich zelf.

Zolang er onderzoekers en plannenmakers, ouders, leerkrachten en leerlingen zijn die zich zelf en elkaar deze vraag dagelijks stellen zijn er niet alleen goede kansen voor het christelijk onderwijs, maar voor de wereld, waarover sommige deskundigen zich ernstig zorgen maken.

(13)

lt,

~n

er

~n

r- n te le

Lr

~t

n

ON1WIKKELINGSSAMENWERKING EN HET CDA

BIJDRAGE AAN EEN NIET GEVOERDE DISCUSSIE

door drs. ,. van Bolhuis

g Ontwikkelingssamenwerking: naar een interdisciplinaire benadering n Velen menen dat er maar één criterium is om te bepalen wat een ontwikke- d lingsland is: het inkomen per hoofd van de bevolking van dat land. Door het { kiezen van zulk een specifiek economische grootheid als maatstaf, is de ver-

leiding groot als doelstelling voor de ontwikkelingshulp een verhoging van n het inkomen per hoofd van de bevolking te kiezen, en de economische weten- e schap kan daar een keur van werktuigen voor aandragen.

e Nu zou het te simpel zijn om deze eenzijdig economische benadering slechts te wijten aan kortzichtigheid van de economen. Er zijn zeker twee andere fac- toren die hebben bijgedragen aan een ontwikkeling zoals hier geschetst:

1. De relatief grote mogelijkheden die de economische benadering biedt om met meetbare grootheden te werken. Nationaal inkomen, werkloosheidspercen- tage, kapitalisatiefactor, arbeidsquote, het zijn alle zaken die relatief simpel zijn vast te stellen.

Relatief zeg ik, want in Nederland is dat al een bewerkelijk geheel, in de derde wereld, met een zoveel zwakker statistisch apparaat, is dat nog veel moei- lijker. Onloochenbaar blijft dat begrippen als welzijn, institutionalisering e.d.

nog veel moeilijker te meten zijn. Deze relatief eenvoudige kwantificering heeft economen wel eens doen vergeten dat ook hun cijfers niet zo exact zijn als ze lijken. Dat is te wijten aan statistische onvolkomenheden, onvolmaaktheden in de gehanteerde modellen (al was het alleen al dat het economische modellen zijn, maar ook valt te denken aan zgn. externe effecten), en doordat samen- gestelde grootheden informatie verliezen omdat de samenstellende delen niet meer te onderkennen zijn.

2. De langere historische ontwikkeling van de economische wetenschap heeft geleid tot een vrij grote mate van toepasbaarheid, een voorsprong op andere wetenschappen waar men elkaar vaak nog niet eens kan vinden op een gemeenschappelijk uitgangspunt, zodat de econometrie zijn logische en nood- zakelijke tegenvoeters als sociometrie nog ontbeert.

(14)

Ontwikkelingssamenwerking en het CDA

Economie als face1twetenschap

Economie is een facetwetenschap. Dit betekent dat van een gebeurtenis de economische kant maar één kant van de zaak is. Daarnaast zijn er culturele, sociale, ethische kanten.

Omgekeerd, als we niet uitgaan van een gebeurtenis maar van de economie (dan wel een van de andere facetwetenschappen ), zuilen we een voorval or ontwikkeling nooit goed kunnen begrijpen of verklaren, laat staan voorspellen zolang we binnen het terrein van dat ene facet blijven.

De verschillende facetten hangen samen als een dynamisch evenwicht in de chemie of de gaswetten van Boyle-Gay Lussac uit de fysica. Wijzigingen in het sociale facet roepen reacties op in het economisch vlak, wat weer repercussies kan hebben voor de sociale ontwikkeling. Een benadering van het probleem vanuit een facet leidt tot een eenzijdige visie en onbetrouwbare voorspellingen.

Het is vaak moeilijk, je aan de indruk te onttrekken dat bij de andere facet- wetenschappen onvoldoende aandacht wordt besteed aan het zoveel mogelijk kwantificeren; de neiging kan gaan overheersen dat men zich verliest in een fraaie theorie of een prachtig begrippenapparaat, ten koste evenwel van een empirische toetsing van de theorie op werkelijkheidsgehalte, van het begrip.

penapparaat op relevantie.1

Van de andere kant: de eenzijdig economische benadering leidde tot span- ningen die de aandacht wat van de economie afleidden, zodat, hoewel de weten- schappelijke basis nog goeddeels ontbreekt (ook wat het economisch deel beo treft), men met vallen en opstaan anders gerichte hulp probeert te geven.2

Als men zou willen proberen voor Nederland deze nieuwe aanpak in één woord te vangen, zou dat het woord 'doelgroepenbeleid' zijn. In wezen stoelt deze visie op een westers ideaal van maatschappij ontwikkeling. Later komen we hierop terug.

Ontwikkeling als proces

De ontwikkelingsproblematiek moet benaderd worden vanuit de derde wereld.

Wat betekent het voor een samenleving om ontwikkeld te worden?

Een samenleving is een complex van samenhangende opvattingen, tradities en organisatiestructuren. Waardoor treedt er nu verandering, ontwikkeling op in dit complex? Naar mijn mening is een belangrijke oorzaak dat de samenstel·

1 Een zeer sprekend voorbeeld hiervan is wel prof. Wertheim in zijn 'Evolutie en revolutie', die openlijk toegeeft dat zijn theorie empirisch niet getoetst is, of tenminste on·

voldoende. Omdat hij er zelf geen zin in heeft laat hij dit met een gracieuze buiging over aan anderen.

2 Een overzicht van de theoretische benadering van het ontwikkelingsvraagstuk in de economie wordt o.m. gegeven door H. Coppens in Intermediair van 12-11-1976, waarbij opvalt dat hij de nieuwere theorieën minder kritisch benadert dan hun voorgangers. Dit zal te wijten zijn aan hun latere ontstaan: ze hebben nog onvoldoende gelegenheid ge·

kregen om hun betrekkelijkheid te tonen.

(15)

Ontwikkelingssamenwerking en het CDA

lende delen niet steeds goed op elkaar zijn afgestemd, ze ronduit onverenigbaar kunnen zijn, of alleen onlogisch. Van de spanning die uit zo'n disharmonie voortkomt, gaat, wanneer ze wordt onderkend, een druk uit om tot verandering te komen. Een voorbeeld van zo'n spanning is de uitvinding van de stoom- machine die zich niet meer liet verenigen met de kleinschaligheid van de am- bachtelijke produktie, zodat het hele aanzien van de maatschappij veranderde naarmate de machine verder geperfectioneerd werd. Er ontstond een heel ander denkklimaat; een denkklimaat waarin bijv. plaats was voor het marxisme.

Een denkklimaat kan omgekeerd ook de maatschappelijke ordening verande- ren. Te denken valt aan de Franse revolutie. Een vanuit een bepaalde overtuiging wenselijk geachte ontwikkeling kan vraag naar een bepaald soort machines doen ontstaan en de vraag naar een andere produktiewijze tegenhouden. In wezen ligt het bestaansrecht van de christelijke politieke partij ook in de overtuiging dat een bepaalde denkwijze, het uitgaan van bepaalde axioma's en waarden, een vormende invloed heeft op de maatschappij.

Een spanningsveld kan ook ontstaan door contacten met een andere samen- leving. Sprekend over ontwikkelingshulp is juist dit spanningsveld van belang.

Hoe men het ook wendt of keert: ontwikkelingshulp wekt dergelijke spannin- gen op, is ook bewust bedoeld om een maatschappij te veranderen. Maar ontwik- kelingshulp tast daarmee onvermijdelijk de cultuur van die samenleving aan.

Dezelfde aanpassing die wij in West-Europa hebben doorgemaakt in de laatste 200 jaar, zullen de ontwikkelingslanden nu moeten doormaken; alleen hebben zij er geen 200 jaar de tijd voor.

Een veranderende maatschappij wordt geconfronteerd met nieuwe problemen.

Problemen waarvoor de traditionele levensbeschouwing, de traditionele autori- teiten en instituties geen oplossing geven, om de doodeenvoudige reden dat ze nooit met het probleem geconfronteerd werden.

Zo is de problematiek en de opstelling van een moderne vakbond fundamen- teel anders dan die van een middeleeuws gezellenverbond. En vereist het leiden van een modern bedrijf een nieuwe mentaliteit: belangstelling voor materieel welzijn, vermogen om vooruit te zien, over perioden van meerdere jaren, open- staan voor technische vernieuwingen om maar enkele aspecten van zo'n mentali- teit te noemen. Maar ook de positie en de functie van het gezin veranderen en van de godsdienstige instituties.

Wil de derde wereld geholpen worden, dan zal de mentaliteit veranderd moeten worden, m.a.w. dan zal de samenleving zijn gewoonten en overtuigin- gen drastisch moeten wijzigen.

Ontwikkeling door eigen aanpassing

Wanneer een moderne produktiestruktuur geleidelijk wordt ingevoerd zal bij een vrije ontwikkeling wellicht vanzelf een aangepaste mentaliteit ontstaan, net zoals in het westen (en oosten) is gebeurd. Het is o.m. deze overweging die de Zuidafrikaanse regering bracht tot haar politiek van "eigensoortige ontwikke- ling", bij ons beter bekend als "grote apartheid".

371

(16)

Ontwikkelingssamenwerking en het CDA

Andere experimenten in de richting van het ontwikkelen van een eigen visie op de problemen van een industriële samenleving, uitgaand van het eigene van de bestaande cultuur, zijn ondernomen in Tanzania, Peru.

Het van binnen-uit aanpassen van een cultuur aan gewijzigde omstandigheden is echter een erg tijdrovende zaak, en zeker een zaak die een stabiel en rustig klimaat vereist. Zal de bevolking, via de communicatiemiddelen op de hoogte van de zoveel andere en luxueuzere levenswijze elders, die tijd willen nemen?

Ontwikkeling door overname

Moet dan de cultuur die het hulpgevende land stilletjes weg meebrengt over- genomen worden? Zal dat niet tot extra spanningen leiden met de bestaande cultuurpatronen ? Welk denkpatroon wordt dan overgebracht? Is - voorzover het onze waarden en normen betreft - die westerse mens zo gelukkig? Is de westerse maatschappij zo ideaal dat, zonder gewetensbezwaren die cultuur over- geplant kan worden?

Laten we eens nagaan hoe op de verandering in het westen zelf is gereageerd, welk geestelijk klimaat het westen meebrengt met zijn hulp.

In de middeleeuwen zag de Europese mens verwonderd en bewonderend om zich heen naar de wereld; hij loofde God die alles zo mooi gemaakt had en onderhield en bestuurde. Hoé alles functioneerde begreep hij niet. Maar lang- zaamaan ontdekte hij meer wetmatigheden en het wereldbeeld waarin alles door God bestuurd werd, rechtstreeks, was bij de humanisten al vervormd tot een mechanisch wereldbeeld waarin God nog steeds regeerde, maar door gebruik te maken van onveranderlijke natuurwetten. God had een beduidend passievere rol gekregen en verdween haast ongemerkt van het toneel.

Met de mechanisering van het wereldbeeld kwam ook de menselijke vrijheid en verantwoordelijkheid in een ander licht te staan. Waarom is de mens nog verantwoordelijk, waarop nog aanspreekbaar als alles buiten zijn invloed om wordt geregeld door vaste natuurwetten?

De mens is dan immers niet meer aanspreekbaar, niet meer verantwoordelijk;

hij is slaaf geworden van de natuur, een dier temidden van andere dieren. Met ontwikkelingssamenwerking hopen we de mens te bevrijden van armoede, en dreigen we hem te verslaven aan de produktiestructuur. Voor ons westerlingen brengt dit het dilemma mee dat we de arme landen niet in hun armoede mogen laten zitten, maar mogen we ons cultuurpatroon wel overplanten? Onze cultuur is dominant, dat wel, maar is zij ook superieur in de zin van beter? Hoe kun- nen wij dat beoordelen? Hoe weten we wat een "hogere" cultuur is, anders dan uit normen ontleend aan het eigen cultuurgebonden normstelsel ?

Is dit een onoplosbaar dilemma?

Ik dacht het niet.

Ontwikkelingssamenwerking als verantwoordelijkheid

Bij ontwikkelingssamenwerking zijn twee partijen betrokken; samenwerking is anders onmogelijk. Beide partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheid.

372

(17)

Ontwikkelingssamenwerking en hel CDA

Vanuit de invalshoek van de verantwoordelijkheid van de participanten in de samenwerking wil ik het probleem benaderen.

Wat houdt de verantwoordelijkheid van de hulpverlenende Nederlandse instantie in?

Naar mijn opvatting dient er zorg voor te worden gedragen dat de aange- wende middelen zo effectief mogelijk worden besteed. Effectief, dat wil zeggen, dat de middelen zoveel mogelijk effect moeten sorteren ten opzichte van het doel.

Welk doel is dan toelaatbaar?

Nog niet zolang geleden was die vraag vrij simpel beantwoord: de hulp van regeringswege moest passen in de (meer-jaren) planning van het ontvangende land. Het doel van het ontvangende land werd dus overgenomen.

Tegenwoordig stelt men naast de doeleinden van het ontvangende land de doeleinden die het donorland graag verwezenlijkt zou zien. De projekten wor- den dan gekozen uit de groep die beantwoordt aan beide doelstellingen. Voor de Nederlandse regering betekent dat een keuze van projekten voornamelijk ge- richt op verbetering van de positie van de armsten uit de (bij voorkeur: platte- lands-) samenleving, en gericht op verbetering van de positie van de vrouw. Een aantrekkelijke en bovendien een politiek eenvoudig te verkopen doelstelling.

Toch is het een doelstelling die duidelijk zijn beperkingen heeft.

1. Het is nog nooit bewezen dat een beleid, gericht op de armsten in een samenleving, leidt tot een ontwikkeling die de samenleving als geheel dient, zodat die samenleving onafhankelijker wordt van het buitenland. Dit beleid zou nl. kunnen bijdragen aan het instandhouden van neo-koloniale verhoudingen.

De Nederlandse regering zou derhalve krachtig het onderzoek moeten bevor- deren, hoe deze verhoudingen liggen.

Het is immers nog nooit bewezen dat een dergelijk beleid een positieve ontwikkelingsbijdrage levert. Het is anderzijds ook niet bewezen dat het tegen- deel het geval is. De wetenschapsmensen die zich op dit terrein bewegen hebben nog niet tot een eensluidende conclusie kunnen komen. Dat betekent dat een sprong in het duister gemaakt wordt wanneer dit beleid omhelsd wordt, maar net zo goed wanneer het wordt afgewezen. Een werkhypothese mag, wetenschap- pelijk gezien, gehandhaafd worden tot gebleken is dat hij onjuist is.

2. Een beleid gericht op de armsten in een samenleving kan bepaalde pro- blemen oproepen.

Allereerst omdat hulp aan een groep armen soms een andere groep armen benadeelt. Het goedkoop voedsel leveren in krottenwijken kan bijv. betekenen dat de kleine boer ook minder voor zijn produkten krijgt.

Een tweede moeilijkheid is dat de werkelijkheid zich niet steeds zo simpel in hokjes laat indelen als politiek wenselijk zou zijn; de diverse sectoren van de samenleving hangen nauw samen en kunnen moeilijk geïsoleerd bekeken wor- den. Hulp aan de armsten kan betekenen dat projekten uitgevoerd moeten wor- den die in eerste instantie niet direkt in hun belang lijken. Daarbij kan gedacht

(18)

Ontwikkelingssamenwerking en hel CDA

worden aan infrastructurele werken als havenaanleg of autowegen, elektrici- teitscentrales, omdat deze werken de voorwaarden zijn om een fabriek te stichten. Er kan zelfs gedacht worden aan regelrechte hulp aan zo'n fabriek zelf, omdat een blijvende inkomensverbetering een gezonde economische basis eist. We moeten er hier niet alleen op bedacht zijn hetzelfde onderscheid te maken tussen inkomensvorming en inkomensverdeling, maar ons ook realiseren dat uitstralingseffecten (multipliereffecten) veel groter kunnen zijn dan bij ons.

3. In hoeverre een beleid gericht op de armste groepen te verwezenlijken is, is ook afhankelijk van de opstelling van andere steunverlenende landen. Wan- neer alle hulp duidelijk aanwijsbaar op dit type activiteiten, op deze deelgroep gericht is, ontstaat vermoedelijk een scheefgegroeide economie; wat dan dreigt is dat de ene eenzijdigheid (nI. de economische benadering) dan wordt ver- vangen door een andere. Anders gesteld: een zich bij uitsluiting richten op A-sociale projecten door een of enkele donors is slechts verantwoord wanneer andere donors zich beperken tot B-sociale projecten.

4. Wanneer binnen de doelgroep nog de voorkeur zich weer richt op een specifieke subgroep (b.v. vrouwen) dreigt in versterkte mate een westers cul- tuurpatroon te worden overgebracht. Eén van de meest fundamentele verhou- dingen in een cultuur is de verhouding tussen de rollen van man en vrouw.

Wie daaraan gaat sleutelen ontwricht de hele samenleving met alle aanpassings- problemen van dien.

Naar mijn opvatting is het sturen van een land in een bepaalde richting ethisch niet toelaatbaar. De donor zou dan duidelijk in de verantwoordelijkheid van het ontvangende land treden. Wanneer zijn visie onjuist zou zijn, zou echter niet de donor, maar het ontvangende land met de problemen zitten. Om een dergelijke eis te kunnen stellen moet trouwens de omvang van de hulp in over- eenstemming zijn met de omvang van de pretentie de ontvangende landen het beleid te kunnen voorschrijven. Om een voorbeeld te geven: De grootste hulp.

verlening vanuit ons land gaat naar India en Indonesië. In het eerste geval geeft Nederland per jaar een kwartje, in het tweede een gulden per inwoner van het desbetreffend land.

Wil het ontvangende land zijn eigen verantwoordelijkheid waar kunnen maken, dan zal het die hulp moeten kunnen selecteren, (inclusief de culturele consequenties die voortvloeien vanuit de achtergrond vanwaaruit de hulp ge·

geven wordt) op een wijze die past bij de richting waarin het ontvangende land zich wil ontwikkelen. Het aanbod van de gever moet dan ook duidelijk zijn, de ontvanger moet kunnen onderkennen wat hij in huis haalt. Vanuit dit oogpunt bezien verdient bilaterale hulp, vanwege zijn grotere herkenbaarheid een dui·

delijke voorkeur boven multilaterale hulp. Het zou van belang zijn als nage·

gaan kon worden of dat ook zo is vanuit efficiency oogpunt.

Dit betekent natuurlijk niet dat tussen gever en ontvanger niet van gedachten gewisseld zou kunnen worden, maar hulp mag niet het karakter van sancties krijgen.

(19)

Ontwikkelingssamenwerking en het CDA Doel ontwikkelingssamenwerking

Als doel van ontwikkelingssamenwerking dient te gelden het verwezenlijken van (voor de gever aanvaardbare) initiatieven, voortkomende uit het ontvan- gende land. Daarbij moet benadrukt worden dat de regering niet de enige initiatiefnemer in ons land hoeft te zijn.3 In verband met de duidelijk levens- beschouwelijke implicaties van hulp waar wij eerder over schreven is te verdedi- gen dat het medefinancieringsprogram de hoogste prioriteit heeft, omdat dit type hulp het meest beantwoordt aan de eis van herkenbaarheid. Bovendien zijn zending en missie de organisaties die de meeste ervaring hebben met werk op levensbeschouwelijk terrein in andere landen.

Hoewel de keuze voor medefinanciering, op deze manier benaderd, een principiële keus is (en niet pragmatisch, zoals de afgelopen jaren voor het kabinet-Den Vyl, nl. toepasbaar waar andere kanalen niet tot het doel leiden), is het goed dat wij ons bewust zijn dat dit hulpprogramma (in 1977 4,8% van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking) zijn natuurlijke beperkingen heeft. Allereerst zijn er grenzen aan het absorptievermogen van de kanalen die de medefinancieringsorganisaties ter beschikking staan; voorts gaat het om medefinanciering, d.w.z. de overheidsbijdrage mag niet té overheersend worden (nu maximaal 75%). De omvang van het programma is dus begrensd door het bedrag dat de medefinancieringsorganisaties zelf bijeen kunnen brengen.

Nu het doel van de hulp omschreven is, luidt een volgende vraag: mag de regering voorwaarden verbinden aan de hulp?

~ Naar mijn mening is dit geoorloofd, zelfs noodzakelijk. Ik denk dan aan I voorwaarden die te maken hebben met de verantwoordelijkheid van de Neder- r landse regering. Voorwaarden waaraan dus voldaan moet worden om de effec-

1 tiviteit van de hulp te verhogen. Zulke voorwaarden moeten in een aanvaard- '- bare verhouding staan tot de hulp. Het gaat, om een extreem voorbeeld te ,t noemen, niet aan een nieuwe bankwet te éisen omdat men ergens een coöperatie

steunt die onder de bestaande wetgeving geen krediet kan krijgen. Er zullen .1 dan andere middelen gevonden moeten worden.

'r

n e cl ,e lt

[-

n :s

Het vervolg dat vooraf moet gaan

De onderkop van dit artikel luidt: Bijdrage aan een niet gevoerde discussie.

Opvallend is, dat ondanks de zeer pregnante levensbeschouwelijke problemen die verbonden zijn aan de ontwikkelingssamenwerking, een CDA-visie slechts fragmentarisch aanwezig lijkt te zijn, wat voor een partij die ontwikkelings- samenwerking zo'n hoge prioriteit geeft, opmerkelijk genoemd mag worden.

Er heeft wel een discussie plaatsgevonden en het zal hen die bekend zijn op dit terrein wellicht verwonderen dat hierover in het voorafgaande niets is gezegd. Ik wil daarom wat ik heb gezegd over voorwaarden iets uitgebreider

3 In dit artikel wordt niet gesproken over de criteria die aangelegd dienen te worden bij de keuze van concentratielanden. Als zo'n criterium zou m.i. kunnen gelden de mate waarin een ontvangend land initiatieven anders dan van regeringswege toestaat.

(20)

Ontwikkelingssamenwerking en het CDA

toelichten. Voorwaarden mogen alleen gesteld worden voorzover ze de effectivi- teit van de hulp verhogen. Dit zijn dus voorwaarden verbonden aan de hulp.

De discussie is in de afgelopen kabinetsperiode (en naar verwacht in de toe- komst) meer gericht op voorwaarden voorafgaande aan de hulp. Hierover

(Cuba, Indonesië) liepen de meningen zeer uiteen, maar de discussie is niet afgerond wat het CDA betreft.

Het zou wenselijk zijn als een CDA werkgroep zich boog over de vraag welke criteria aangehouden moeten worden bij de keuze van concentratielanden, en in aansluiting daarop aan welke kenmerken de Nederlandse hulp moet voldoen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Andere voorstellen schetsten het (ide- ale) mvt-onderwijs als onderwijs waarin ruimte is voor (vrij) lezen, voor een taak- gerichte aanpak en waarin de doeltaal veelvuldig klinkt

De gemiddelde Nederlander vindt 86 jaar een mooie leeftijd; dat is duidelijk hoger dan de inschatting die men maakt van de gemiddelde leeftijd waarop mensen in Nederland op dit

Jaarlijks vullen zij een online vragenlijst in over de stand van zaken in hun eigen leven of dat van hun kind met autisme: wat kenmerkt op dat moment hun autisme, wie zijn hun

In plants, glyphosate interrupts the shikimate pathway which leads to the reduction in protein synthesis. In humans the effect of glyphosate is less pronounced, due to the

The other side of this problem is that the History teachers seem to have been ineffective in their teaching and preparing the candidates in the acquisition of satisfactory

(begeleider:) 05:09 Nou ja ik zou zeggen je moet ook je moet eerder op zoek gaan naar die geluiden die je die je werk zeg maar verbeteren. Dus je moet eigenlijk naar de

Omdat wij geconstateerd hebben dat de Belastingdienst niet zomaar een meer effectieve vorm van beleid heeft ingevoerd, maar een volledige herschikking van de relatie tussen

Sociaal Werk Nederland wil weten of sociale technologie voor het sociale werk van toegevoegde waarde is, of kan zijn, en doet onderzoek naar de (h)erkenning en