• No results found

FISCAALRECHTELIJKE TOEPASSING VAN DE VERVANGINGSWAARDETHEORIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "FISCAALRECHTELIJKE TOEPASSING VAN DE VERVANGINGSWAARDETHEORIE"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F IS C A A L R E C H T E L IJK E T O E P A S S IN G V A N D E V E R V A N G IN G S W A A R D E T H E O R I E

door ]. Kooiman I. Inleiding

O n d e r b o v en staan d e titel zijn op de v erg ad erin g v an de V eren ig in g vo o r B elastingw etenschap op 25 jan u ari 1958 een tw eetal v o o rd rach ten gehouden en w el door P rof. D r. H. J. v an d er S chroeff en schrijver dezes. In de op deze v o o rd rach ten gevolgde discussie te r v erg ad erin g , alsm ede in verschillende persreacties zijn een a a n ta l belangrijke aspecten v an het aan de o rde gestelde o n d erw erp n a a r voren g eb rach t of n a d e r belicht. O p enige v a n deze aspecten wil ik in d it artikel g aa rn e n a d e r in g aan .

Ik m een te m ogen co n stateren , d a t er w einig of niets is gebleken v an principiële bezw aren tegen de stelling van de beide inleiders, d at een eco­ nomisch verantw oorde belastingheffing n a a r de w inst op het bedrijfs­ economische w instbegrip dient te zijn gebaseerd en dat voor de vaststelling van de aldus opgevatte w inst de vervangingsw aardetheorie een principieel verantw oord u itgangspunt biedt.

D esondanks blijkt er op grond van practische overw egingen twijfel te b estaan over de vraag of het gew enst is het fiscale w instbegrip aan te passen bij het bedrijfseconom ische. D eze twijfel vloeit voort uit een drietal over­ w egingen van geheel verschillende aard, t.w.

1. beduchtheid voor de m acro-econom ische gevolgen van zulk een a a n ­ passing, w elke gevolgen vooral gezien w orden in het licht van een w en­ selijk geachte fiscale conjunctuurpolitiek.

2. de vrees, dat door een dergelijke aanpassing de rechtsgelijkheid ten op­ zichte van andere categorieën belastingplichtigen in het gedrang komt. 3. de vrees, d a t deze aanpassing van het fiscale w instbegrip in de practijk

op grote technische m oeilijkheden zal stuiten.

A lvorens op de aangevoerde bezw aren n ad e r in te gaan, lijkt het mij nuttig nog enige aa n d ach t te besteden aan het k arak ter van een belasting­ heffing over schijnwinst.

II. Karakter van belastingheffing over schijnwinst

O m tren t dit p u n t w e rd door beide inleiders de o p v attin g to t uitdrukking gebracht, dat, w a n n e e r de fiscus m eer belast d an het „ v e rte e rb a a r in­ kom en” , de belasting vo o r dit m eerdere h et k a ra k te r d ra a g t van een verm ogens-heffing. T e r vergadering, en ook daarn a, bleek over de juistheid van deze kw alificatie enige twijfel te bestaan.

Prof. M r. J. G. Koopm ans vroeg zich af of een dergelijke heffing - stel dat deze uit m acro-economische overw egingen gew enst zou zijn - w ellicht tóch te zien is als een vorm van belastingheffing over de w inst, doch dan als een „kop op het ta rie f”. Hij verw ees daarbij n a a r de V erm ogensbelasting, die niet n aa r de m aatstaf van het inkom en w ordt geheven, doch niettem in be­ doeld is als een aanvulling op de Inkom stenbelasting.

(2)

van de daadw erkelijke vertering alsm ede van de om vang van de belaste schijnw inst en de hoogte van het belastingtarief.)

S chrijfster geeft vervolgens toe, dat belasting op schijnw insten een be­ lasting op verm ogen is, doch d at deze, strikt genom en, m aar onder tw ee voorw aarden voert tot verm ogensintering:

1. indien enerzijds de schijnw insten in verhouding tot de eigenlijke w inst, en anderzijds het belastingtarief, zó hoog zijn d at méér w ordt w egbelast dan 100 % van de eigenlijke winst;

2. indien afw enteling van de belasting op de schijnw insten niet mogelijk is.

D e duidelijke strekking van dit betoog is, d at binnen de hier getrokken grenzen belasting op schijnw insten geïnterpreteerd mag w orden als een aanvullende belasting n aa r de winst, dus ook als „kop op het ta rie f” . De klem die u itgaat van de stelling d at hier sprake is van een verm ogensheffing, w ordt daard o o r verzw akt.

Is deze redenering houdbaar?

M en kan betw ijfelen of de V erm ogensbelasting inderdaad fungeert als een aanvulling op de Inkom stenbelasting, doch als dat zo is dan komt dat alleen door het op dit doel gerichte lage tarief, dat niet meer is dan een fractie van een norm aal verm ogensrendem ent. D esondanks is betaling van deze belasting uit het inkomen in vele gevallen reeds zeer bezw aarlijk. V e r ­ gelijking met een belasting n aar het tarief V ennootschapsbelasting a 47 % of n aa r het progressieve tarief Inkom stenbelasting over een deel van het verm ogen om trent welks aandeel in het totale verm ogen niets in het al­ gemeen te zeggen valt, gaat daarom m.i. bepaaldelijk mank.

W a a r de gelegenheid zich voordoet, zai de ondernem er de belasting op schijnw insten stellig gaarne als kostenfactor incalculeren, doch hierbij rijzen toch wel vragen. Is dit te rijm en met de beoogde conjunctuurpolitiek? H oe zou de M inister van Econom ische Z ak e n hiertegenover staan? En, aa n ­ nem ende dat de fiscus dit kostenkarakter niet erkent, zou dan de onder­ nemer, bij een tarief van 70 % Inkom stenbelasting, méér dan het drie­ voudige m oeten doorberekenen? E n w at is het k arak ter van de belasting in de gevallen w aarin afw enteling niet mogelijk is? O v er de eis van re ch ts­ gelijkheid spreek ik in dit verband niet, nu het alleen om het karak ter van de heffing gaat.

T enslotte: eerst bij een heffing van meer dan 100 % van de eigenlijke w inst zou sprake zijn van een echte verm ogensheffing. Ik meen, d at deze redenering het k arak ter van een belastingheffing n aa r de w inst miskent. O p hetgeen de ondernem er, na betaling van belasting, van zijn w inst over­ houdt, heeft de S ta at geen recht. D a t w instdeel is van de ondernem er, die ervan moet leven of dividend betalen, enz. W a n n e e r nu het fiscale w inst­ begrip op bepaalde punten verouderd blijkt te zijn en in een tijd van voort­ gaande geldontw aarding steeds duidelijker aan de dag treed t d at er in vele gevallen fiscaal méér w inst w ordt berekend dan er in feite is gem aakt, dan mag d aa r niet de bedoeling van de w etgever bij verondersteld w orden aan een aa n ta l belastingplichtigen een „kop op het ta rie f” te bezorgen. In strijd met de strekkin g van de belastingheffing n a a r de w inst - van w elke h effin g de tarieven een essentieel bestanddeel vorm en - treed t dan in feite een ver­ m ogensheffing op.

(3)

van U w w inst - m aar U doet het zélf d oordat U m et U w gezin niet van de w ind leeft?

H et voorbeeld is misschien w at extreem , doch in bepaalde situaties niet extreem genoeg. E r is geen enkele garantie, d a t de feitelijke heffing niet boven de 100 % van de w inst zal stijgen.

Ik kan tot geen andere slotsom komen dan d at een heffing van ,. w i n s t ­ belasting over b edragen die niet aan het criterium „w inst” voldoen, het k arak ter d ra a g t van een belasting op het verm ogen.

III. Conjunctuurpolitieke overwegingen

M et het voorgaande h an g t ten nauw ste sam en het betrekken van con­ junctuurpolitieke aspecten in de beschouw ing over het fiscale w instbegrip. D egenen die dit doen, erkennen doorgaans wel d at een w instberekening op historische kostprijsbasis onjuist is, doch zij stellen niettem in d at een zodanige berekening in het fiscale vlak nuttig w erk t uit een oogpunt van conjunctuurpolitiek. In tijden van prijsstijging geldt alsdan een v erkapt hoger, in tijden van prijsdaling een verkapt lager tarief. Z ow el de hausse als de baisse w orden d aardoor intijds afgerem d, zonder d at hiervoor „gerichte" m aatregelen nodig zijn. E en nuttige fiscale „built-in-stabilizer” dus.

M en bestrijdt niet d at het fiscale w instbegrip principieel gelijk behoort te zijn aan het bedrijfseconom ische en d at „verteerb aarh eid ” een w ezens­ kenm erk is van w inst, m aar bepleit tóch terw ille van conjunctuurpolitieke doeleinden een bew uste handhaving van een onjuist w instbegrip.

T eg e n deze g edachtengang zijn n aa r mijn m ening een aantal bezw aren aan te voeren, t.w.:

1. H e t is - zoals ook M evr. D ra. 't H o o ft-W e lv a a rs opm erkt - een dem o­ cratische m aatschappij onw aardig. C onjunctuurpolitieke m aatregelen dienen door de w etgever, dus met inschakeling van de volksvertegen­ w oordiging te w orden getroffen. M een t m en - wellicht niet geheel ten onrechte - d at deze weg te lang is, dan zou dit betekenen d at fiscale conjunctuurpolitieke m aatregelen alleen tot stan d kunnen kom en ten koste van de norm ale invloed van het P arlem ent. D e dem ocratie zelve zou dan in het geding zijn en daarm ede een w aarde van geheel andere orde.

2. W a n n e e r men een fiscale w instberekening op historische kostprijsbasis ziet als een min of meer autom atisch w erkend instrum ent van conjunc­ tuurpolitiek, dan zou toch vastgesteld m oeten w orden w elk deel van de m iddelen in de periode van hoogconjunctuur „bevroren” moet w orden voor de periode van laagconjunctuur en voorts zouden m aatregelen no­ dig zijn om deze „bevriezing” te verzekeren. H oe moet dit deel w orden bepaald en hoe moet w orden voorkom en d at de S ta at in de periode van hoogconjunctuur met zijn relatief teveel aan m iddelen niet in de fout vervalt w aarvoor men het bedrijfsleven in deze periode juist wil be­ hoeden?

3. In een m aatschappelijk bestel van ondernem ingsgew ijze productie mag men van de ondernem er niet verlangen, dat hij zijn w instberekening a f­ stem t op macro-economische doeleinden. Hij moet bedrijfseconomisch handelen.

(4)

5. G aat men ervan uit d at de geldontw aarding ,,in the long ru n ” doorgaat, dan tend eert een fiscale w instberekening op basis van de historische kostprijs n a a r een geruisloze onteigening van bedrijven. In „D e G roene A m sterdam m er" van .1 februari 1958 oppert T arquinius - die de juist­ heid van de vervangingsw aardetheorie volm ondig erkent _ de gedachte om de schijnw inst toch m aar n aa r het gew one tarief te belasten (m et een „andere b elasting” ) doch de fiscus als betaling een vordering toe te kennen op een pakket aandelen in de ondernem ing. H ier komt het k a­ ra k te r van verm ogensheffing wel heel duidelijk n aa r voren en tevens dat deze heffing dienstbaar kan w orden gem aakt aan een „koude sociali­ satie” .

Ik m een d at het onjuist is - en ook ondem ocratisch _ om een als onjuist erkend w instbegrip dienstbaar te willen m aken aan een zuiver politiek streven.

M en kan zich overigens afvragen of T arquinius, aldus betogend, wel trouw is aan het m otto w aaronder hij schrijft ,,’k H ou van belasting als ze niet te hoog is” .

O p grond van het voorgaande m een ik, d at een verm enging van princi­ pieel ongelijksoortige problem en plaatsvindt, indien m en de discussie over het fiscale w instbegrip belast met argum enten van conjunctuurpolitieke of zuiver politieke aard.

IV . O v erw eg in g en v a n rechtsgelijkheid ten opzichte v an an d e re ca te­ gorieën belastingplichtigen

D eze kw estie is v an an d ere orde, doch ra a k t ook de begrenzing v an ons onderw erp. B etekent de toepassing van de v e rv a n g in g sw aa rd eth eo rie op de fiscale w instberekening niet een bescherm ing v an de bezitters van bedrijfsverm ogen tegen de gevolgen van m untontw aarding, een bescher­ ming w elke an d e re categorieën belastingplichtigen ontberen, en o n tsta a t h ierdoor geen rechtsongelijkheid?

Indien dit in d erd a ad het geval zou zijn, dan zou h et m.i. v oor d e h and liggen om de oplossing niet in eerste in stan tie te zoeken in de h an d h av in g v an een onjuist fiscaal w instbegrip, doch in het o verw egen v an m ogelijk­ heden om ook voor die a n d e re categorieën belastingplichtigen een v o o r­ ziening te treffen.

H e t is evenw el de v ra a g of h et u itg an g sp u n t juist is.

W a n n e e r de fiscale w instberekening er toe zou leiden, d a t w a a rd e ­ stijging (in geld) v an het fonds v an m ateriële k apitaalgoederen - goede­ re n v o o rrad e n en duurzam e productiem iddelen - niet in de jaarlijkse w in st­ berekening w o rd t betrokken, d an sta a t de ondernem er er niet gunstiger voor dan de particulier die in m ateriële w aard en heeft belegd (b.v. on­ ro eren d e g o ed e ren ). Integendeel, de ondernem er w a ch t van w eg e de gul- den-is-gulden regel in art. 6 lid 1 B esluit Inkom stenbelasting nog de fis­ cale eindafrekening bij liquidatie, o v e rd ra c h t of overlijden. Hij v erk eert op dit punt dus - ook mèt toepassing v an een juiste wijze v an /aarw instbereke- ning - nog altijd in het nadeel.

(5)

fiscus zou w orden aa nvaard. H e t hiervoor in de bedrijfssector aangevoerde motief - nl. het mèt de m ateriële kapitaalgoederen verbonden zij tot één in­ kom ensbron - ontbreekt evenwel in de particuliere sector. V e rd e r mag niet uit het oog w orden verloren, d at óók ten aanzien van deze voorzieningen zou gelden, dat er een fiscale eindafrekening komt.

T en slo tte moet nog w orden overw ogen, d at de particuliere belegger veel­ al vrij gem akkelijk van de ene soort belegging kan overstappen op de andere, terwijl bij belegging in een bedrijfsverm ogen het deel d a t in m ateriële en dat hetw elk in nom inale w a ard en is geïnvesteerd w ordt bepaald door de struc­ tuur van het bedrijf en dus weinig mogelijkheden tot verschuiven pleegt te bieden.

H et bovenstaande leidt m.i. tot de conclusie d at het principe van de rechtsgelijkheid tussen de verschillende categorieën belastingplichtigen bepaald geen argum ent oplevert tégen een verbetering van het fiscale w inst­ begrip, doch veeleer als een argum ent daarvóór kan dienen.

V . Voor de fiscale toepassing van de vervangingswaardetheorie zijn mo­ mentopnamen op balansdata voldoende

Ik kom than s tot de meer technische kant van het vraagstuk van de fis­ caalrechtelijke toepassing van de vervangingsw aardetheorie.

E en van de belangrijkste punten w aarover men blijkens sommige pers­ reacties op het ter vergadering verhandelde nog steeds struikelt, is de ge­ dachte d at de fiscale toepassing van de v ervangingsw aardetheorie de nood­ zaak met zich b re n g t het productieproces op de voet te volgen. D it punt is van veel belang. W a r e deze opvatting juist, dan zou het stelsel voor de grote groep van kleine en m iddelgrote bedrijven te om slachtig zijn en alleen door de grotere bedrijven in practijk kunnen w orden gebracht. D it zou een belangrijke m ate van rechtsongelijkheid kunnen betekenen.

Beide inleiders hebben betoogd d at voor de fiscale toepassing m om ent­ opnam en op de b alan sd a ta voldoende zijn, doch nog niet iedereen blijkt door de aangevoerde argum enten te zijn overtuigd. H e t gebleven m isver­ stand berust kennelijk op het verw aarlozen van de voor de bepaling van de periode-w inst onm isbare grootheid van de normale - in de zin van norm a­ tieve - voorraad.

Bij een doorlopend adm inistratief volgen van het productieproces zal men telkenm ale, w anneer de vervangingsw aarde zich wijzigt, de w aardering van de w erkelijke voorraad aan de nieuw e w aard e aanpassen. D och niet het bedrag van deze feitelijke verm ogenscorrectie bepaalt w at als schijnwinst buiten de V erlies- en W in strek e n in g moet w orden gehouden. Als zodanig geldt - ongeacht de werkelijke voorraad - steeds het w aarderingsverschil van d e normale voorraad. D it bedrag w o rd t op de rekening „H erw aar- deringsverschillen” bij- of afgeboekt. H e t overige, hetzij positief hetzij negatief, g aa t als speculatieresultaat n aa r de V erlies- en W in strek en in g .

T e r illustratie moge het volgende voorbeeld dienen: norm ale voorraad 100.000 eenheden.

(6)

ar-deringsverschillen” bijgeboekt resp. ƒ 10.000,—■, ƒ 5.000,— en ƒ 7.000,—-. D e herw aarderingsverschillen op de op genoem de d ata aanw ezige surplus- sen of m anco’s w orden telkenm ale als speculatieresultaten geboekt.

In de V erlies- en W in strek e n in g van het ja a r komt nu tot uitdrukking: 1. Als norm aal transactieresultaat:

D e som van de resultaten van alle in de betreffende periode geëffectu­ eerde transacties, berekend op basis van de vervangingsw aarde op het m om ent van de ruil (en dus niet die op de b alansdatum ).

2. A ls speculatieresultaat:

D e som van de herw aarderingsverschillen van de surplussen of m anco’s zoals deze bestonden op elk moment w aarop de vervangingsw aarde wijziging onderging.

3. Als inkoopresultaat:

D e som van eventuele verschillen tussen de werkelijk betaalde inkoop- bedragen en de op de m om enten van inkoop geldende vervangings­ w aarden.

In de balans staan de werkelijk aanw ezige voorraden aan het begin en het einde van het jaar op hun vervangingsw aarde, in b ovenstaand voorbeeld resp. ƒ 1,— en ƒ 1,22 per eenheid. D a a rn a a st is de rekening „H e rw a a r­ deringsverschillen” toegenom en met ƒ 22.000,—•.

V a n het totale in de loop van het jaar opgetreden verm ogensaccres be­ hoort deze ƒ 22.000,— niet tot de winst, de rest wèl. De analyse van deze w inst in de bovenaangegeven factoren is voor het inzicht in het bedrijf s- gebeuren onm isbaar, doch niet voor de bepaling van het totaalbedrag van de periodew inst.

V o lstaat men nu met eens per jaar, n.1. op de balansdatum , te h erw aar­ deren, dan is gemakkelijk in te zien d at men tot hetzelfde jaarto taal van de te elimineren schijnw inst komt als bij bovenom schreven m ethode, w elke het verloop op de voet volgt. M en beschikt immers over alle gegevens die dit jaarto taal bepalen, t.w.:

de norm ale voorraad (100.000 eenheden)

de vervangingsw aarde aan het begin van het jaar (ƒ 1 ,•— ) idem aan het einde van het ja a r (ƒ 1,22)

H et betoog van beide inleiders ter vergadering met betrekking tot dit punt kwam nu in het kort hierop neer: A angezien de hierboven sub 1 t/m 3 genoem de com ponenten van de jaarw inst alle to t de fiscale w inst behoren, is vaststelling van hun totaalbedrag voor het fiscale doel voldoende. D e enige factor die uit het totale verm ogensaccres geëlim ineerd moet w orden, is de stijging (of daling) van de vervangingsw aarde van de norm ale voor­ ra a d in de loop van het jaar. O m het bedrag hiervan te bepalen zijn geen tussentijdse gegevens nodig.

Ik moge aan dit betoog nog het volgende toevoegen:

a. D e enige uitzondering op bovenom schreven regel doet zich voor w a n ­ neer de norm ale voorraad in de loop van het jaar wijziging ondergaat. D an moet de om vang van deze wijziging w orden vastgesteld en de ver­ vangingsw aarde die op d at m om ent geldt. Fiscaal - en ook commercieel - zal het systeem evenw el in de regel niet zodanig verfijnd w orden toe­ gepast dat m et w ijzigingen in de norm ale voorraad in de loop van het ja a r rekening w o rd t gehouden.

(7)

tot uitvoering. In de practijk zal ook dit gemis aan verfijning m aar zelden als een bezw aar w orden gezien.

c. D e vaststelling van de norm ale voorraad geschiedt in principe niet op grond van gegevens om trent de feitelijke voorraadgrootte. In de praktijk zal echter veelal behoefte bestaan aan toetsing van de vastgestelde nor­ male voorraad aan het verloop van de werkelijke voorraad. Hierbij kan ook de w erkelijke v oorraad op tussenliggende d ata van belang zijn. Deze toetsing - zo d aa r behoefte aan b estaat - heeft uiteraard alléén betrek­ king op hoeveelheden, niet op vervangingsw aarden.

d. O ok ten aanzien van het onderhavige punt is er bedrijfseconom isch en fiscaal geen verschil. O ók bedrijfseconom isch kan de periodew inst als totaalcijfer w orden bepaald zonder de vervangingsw aarde op de voet te volgen. In dat geval zou men echter - zoals uit het b ovenstaande moge blijken - de bedrijfseconom isch vereiste analyse van de totaalw inst mis­ sen.

e. D e fiscale techniek is enigszins anders. D e rekening h erw aarderings- verschillen w o rd t daarbij niet gebruikt, doch de norm ale voorraad blijft gew aardeerd op de basisprijs, in het gestelde voorbeeld ƒ 1,—• per een­ heid. D a a rn a a st w orden surplussen of m anco’s tot uitdrukking gebracht tegen de vervangingsw aarde op de balansdatum .

H et resu ltaat is gelijk aan d at bij toepassing van de techniek van de ver- vangingsw aardetheorie.

f. Ik laat de vraag onbesproken of een herw aarderingsw inst op specula­ tieve voorraden, als niet-gerealiseerde w inst niet, in afw ijking van het hierboven gestelde, via een transitorische post n aar de periode van re a­ lisatie moet w orden verschoven. D eze kwestie ra a k t het in dit hoofdstuk behandelde punt niet.

N a a r ik hoop, toont het bovenstaande aan, d at periodieke w instbepaling op basis van vervangingsw aarde op de b alan sd ata practisch tot dezelfde uitkom st leidt als een doorlopende calculatie op basis van vervangings­ w aarde.

VI. Practische moeilijkheden bij de toepassing van de vervangingswaar- detheorie

H e t v o o rg a an d e betek en t allerm inst, d at een w instberekening (in de zin v an periodew inst dus) op basis v an de v erv an g in g sw aa rd eth eo rie geen com plicaties met zich b rengt. D eze com plicaties liggen m.i. niet zozeer in de aanvankelijke v aststelling van de om vang v an de norm ale v o o rraad als wel in de noodzakelijke aanpassing daarvan bij wijzigingen in aard of sa­ m enstelling van het product of van de gebezigde grondstoffen, wijzigingen in technische procédé’s etc.

Bij de goederenvoorraden heeft in vele gevallen een voor fiscus en contri- buabelen acceptabele vaststelling van de norm ale voorraad plaats gevon­ den.

D e H oge R aad heeft echter met betrekking tot de aard van de goederen w aarop het stelsel van de norm ale-voorraad-m et-m anco mag w orden toe­ gepast, de eis gesteld dat zij „soortgelijk althans so o rtv erw an t” m oeten zijn. Deze eis is gebaseerd op de mogelijkheid d at door com binatie van min of meer heterogene artikelen een groter bedrag aan schijnw inst zou w orden berekend dan in feite aanw ezig is.

(8)

vaststelling van de norm ale voorraad m eestal wel een oplossing w orden ge­ vonden. T o t w elke consequenties genoem de eis van de H oge R aad evenwel zal leiden bij toekom stige wijzigingen in aa rd of sam enstelling van de voor­ raden, is nog moeilijk te overzien. H e t is allerm inst zeker dat de thans fiscaal aan v aard e system en dan niet zullen gaan afbrokkelen, tenzij het gelukt technieken te vinden met behulp w aarvan de basisprijs - of wellicht beter gezegd het basis niveau - van een verdw ijnend artikel op een voor de fiscus acceptabele wijze kan w orden overgeheveld n aar een vervangend artikel.

Z o als ik ter vergadering heb betoogd, kan uit de overw egingen in bepaal­ de arresten inzake de voorraadw aardering de conclusie w orden getrokken dat de H oge R aad de eis ,.soortgelijk althans soortverw ant” alleen stelt om te voorkom en d at een bepaald stelsel, bedoeld of onbedoeld, leidt tot het berekenen van méér schijnw inst dan er in werkelijkheid is. Als dit doel echter alleen zou kunnen w orden verw ezenlijkt door vast te houden aan alleen m aar technische criteria, dan zouden technische wijzigingen in de voorraad ertoe leiden dat een in het heden terecht geëlim ineerde schijnwinst te zijner tijd als w inst te voorschijn komt zonder dat de ontw ikkeling van het prijspeil daartoe aanleiding geeft.

Bij de duurzam e productiem iddelen b estaat hetzelfde probleem. Bij op­ treden van wijzigingen in aard of sam enstelling van grondstoffen e n /o f product zijn dikwijls andere machines nodig. O ok wijzigingen in technische procédé’s kunnen daartoe leiden.

D oordat de vervanging van duurzam e productiem iddelen in het algem een veel m inder continu verloopt dan van goederenvoorraden, zou hier de eis „soortgelijk althans soortverw ant” - gesteld dat toepassing ook in deze sector fiscaal mogelijk zou blijken - in vele gevallen reeds moeilijkheden scheppen bij het vaststellen van de norm ale voorraad. Dikwijls toch zou bij de invoering van het stelsel reeds vaststaan, dat de in gebruik zijnde pro­ ductiem iddelen te zijner tijd zullen w orden vervangen door productie­ m iddelen van technisch andere aard. V oorzover zulks bij de invoering van het stelsel nog niet zou vaststaan, rijzen w aarschijnlijk toch in een later stadium dezelfde moeilijkheden van aanpassing aan een gewijzigde techniek als hierboven geschetst ten aanzien van de goederenvoorraden.

H ier klemt dus nog sterker de noodzaak een techniek te ontw erpen, met behulp w aarvan technisch heterogene gegevens tot één noem er w orden herleid. D eze noem er kan moeilijk iets anders zijn dan een geldbedrag. D it betekent d at men op het gehele complex van duurzam e productiem iddelen, dan wel op groepen van gelijksoortige productiem iddelen (b.v. m achines en gebouw en) indexcijfers moet toepassen. D it zou dan op zódanige wijze dienen te geschieden dat w ordt voldaan aan de stringente eisen die de H oge R aad stelt in de arresten van 14 november 1956 (B .N .B . 1957/1) en van 12 februari 1958 (B .N .B . 1958/90).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Worden de best practices bepalingen van de Nederlandse corporate governance code in het boekjaar 2005 toegepast door niet- beursgenoteerde bedrijven die vallen

These assays include the modified comet assay (to measure to capacity of cells for base- and nucleotide excision repair), relative quantification of gene expression (to

7(a) indicates absorption capacities based on samples of the Potchefstroom tap water which contained a sulphate content bellow the South African standards

De logica van hun standpunt is mede gelegen in het feit dat voor die activiteiten standaardisatie minder voor de hand ligt en adviesmodules wellicht meer spe­ cifieke,

V e rw ac h te prijsstijgingen of verw achte stagnaties bij toe­ komstige leveringen kunnen leiden tot vervroegde vervanging, verw achte prijsdalingen of het tijdelijk

Mey-Koning, VRAAGSTUKKEN OVER ACCOUNTANCY, uitg.. Muusses,

toevoegen of verwijderen. De computer vraagt de gebruiker het minimum percentage op te ge- ven dat de huisbedrijfskavel van de bedrij fsoppervlakte moet in- nemen. - De gebruiker