• No results found

In naam van God en profijt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "In naam van God en profijt"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In naam van God en profijt

Beelden over de koopman in de Nederlanden in de late middeleeuwen, 1400-1600

Student: Johanne Vonk

1911759

MA-scriptie: Geschiedenis Vandaag

Begeleider: Dr. A. van Steensel

(2)

1 Afbeelding omslag: Quinten Matsijs, De geldwisselaar en zijn vrouw, 1514; olieverf op doek 73,6 x 67,8 cm. Foto: The Art Museum (Londen/New York: Phaidon, 2011), 204: Matsijs (1466-1530) geeft hier het beeld weer uit de dagelijkse praktijk van een geldwisselaar. Hij weegt goudstukken, ‘het slijk der aarde’, onder toeziend oog van zijn vrouw die een gebedenboek opent dat verwijst naar een vergeestelijkt leven.

(3)

2

Inhoud

Inleiding 3

1 Historiografisch kader: een ontwikkeling van verguizing naar erkenning

2 Theoretisch kader: een moralistisch discours 3 Vraagstelling 4 Methode en bronnen

5 Opbouw

1 De geleerde boodschap 11

1.1 De sociale positie van de koopman 1.2 Het klerikale perspectief

1.3 Vertogen 1.4 Conclusie

2 Theoretisch kader en methodologie 17

2.1 Discoursanalyse en kritische discoursanalyse 2.2 Het driedimensionaal model

2.3 Toepassing

3 Het moralistisch discours (1): tekst 22

3.1 Vertaalslag 3.2 Bronnen: inhoud

3.3 Tekstanalyse: representaties, acties en identiteiten

4 Het moralistisch discours (2): discursieve praktijk 27

4.1 Vertogen 4.2 Genres 4.3 Stijlen

4.4 Conclusie: order of discourse

5 Het moralistisch discours (3): sociale praktijk 33

5.1 Zelfbeeld

6 Conclusie 39

Bijlagen 41

(4)

3

Inleiding

‘Wie rijk is, zal nog rijker worden, terwijl degene die werkt steeds meer achterop raakt.’1 De gemiddelde beloning van een CEO in sommige delen van de westerse wereld in de vorm van aandelenopties, bonus en salaris kan driehonderd tot vierhonderd keer de gemiddelde beloning van een werknemer bedragen. Daartegenover staat geen daarmee overeenstemmende productieve inbreng. Dergelijke voorbeelden van scheve beloningsstructuren leiden tot morele verontwaardiging in de publieke opinie. Immers, hoe is deze ongelijkheid te rechtvaardigen?

De Tsjechische econoom Tomáš Sedláček pleit in dit verband voor een nieuwe verwevenheid tussen economie en ethiek. Hij stelt dat de heersende stroming in het economisch denken de ethiek uit het oog heeft verloren.2 Het vrijemarktdenken moedigt hebzucht aan als heilzaam voor de samenleving en als belangrijkste aandrijver van de economie. Negatieve neveneffecten van het huidige neoliberale denken zoals financiële crises en ongelijkheid tussen arm en rijk vragen om een omslag in het maatschappelijk debat over de hoedanigheid van de westerse economie. Sedláček stelt dat hedendaagse economen lering kunnen trekken uit het verleden om zo’n omslag te realiseren. De economie raakte in de laatste decennia losgezongen van de ethiek, maar was van oudsher ingebed in het breder geheel van de cultuur; het maakte deel uit van mythen, moraalfilosofie en religie. Sedláček suggereert dat een breed inzicht in dergelijke normatieve bronnen van essentieel belang is om het moreel besef in het economisch denken te laten terugkeren.3

Mijn onderzoek biedt in dit opzicht mogelijk aanknopingspunten. Het heeft als onderwerp de denkbeelden over de koopman in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen. Het winstbejag van rijke kooplieden stuitte ook toen aanvankelijk op morele verontwaardiging in diverse kringen van de maatschappij. Op den duur vormden deze kooplieden een maatschappelijke categorie waarvan de bovenlaag in hoog aanzien stonden. Hoe is te verklaren dat kooplieden aanvankelijk werden verguisd en op een later tijdstip maatschappelijk aanzien verwierven? Anders gezegd: hoe ontwikkelde zich de beeldvorming over de koopman gedurende de late middeleeuwen in de Nederlanden? Een antwoord hierop zal te vinden zijn in de Middelnederlandse didactisch-moraliserende literatuur van die tijd. Het is een bewuste keuze mij te richten op de ethiek zoals verkondigd door lekendichters als Jacob van Maerlant en Jan van Boendale. Historisch onderzoek naar middeleeuwse ethiek richt zich tot nog toe vooral op de door de Kerk verkondigde moraal zoals die te vinden is in scholastische traktaten en conciliaire decreten. Mijn indruk is dat moraliserende teksten zoals bijvoorbeeld lekenspiegels en leerdichten een nuttige aanvulling kunnen bieden om vanuit het perspectief van leken de beeldvorming over de koopman te c0mplementeren.

1 Kleis Jager, ‘Piketty opent in zijn nieuwe boek de aanval op de superrijken,’ Trouw (12 september 2019).

2 Tomáš Sedláček, De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesj tot

Wall Street, vert. Raymond van Gijsen (Schiedam: Scriptum, 2012), 12-13.

(5)

4

1 Historiografisch kader: een ontwikkeling van verguizing naar erkenning

Als het gaat om de beeldvorming over de koopman gedurende de middeleeuwen, hanteren historici vrijwel onveranderlijk een ontwikkelingslijn van verguizing naar sociale erkenning. Deze begint in de centrale middeleeuwen en loopt door tot in de overgangsperiode van de late middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd. De gedachtelijn van een stapsgewijze evolutie wordt opgeroepen door zinnen in de literatuur zoals bijvoorbeeld: ‘The first purpose […] is the attempt to expose the origins of the negative image of the merchant. Secondly, it searches for possible reasons for the change into a positive image.’4 Een titel als ‘The long journey from “deceiver and conman” to “honorable merchant”’ weerspiegelt dezelfde opvatting. De ontwikkelingslijn heeft als begintoestand een discrepantie tussen handelsgedrag en ethiek met als eindtoestand een modus vivendi tussen beide. Historici verbinden de beeldvorming over de koopman gewoonlijk aan hun beeld op de toen heersende ethiek: ‘Perceptions and evaluations of economically active lay people were based on a variety of considerations, but religious commandments and prohibitions always came into play.’5 Zij kennen onderling verschillende betekenissen toe aan de begrippen ethiek en moraal. In dit onderzoek wordt ethiek opgevat als de kritische bezinning op het algemene waardenpatroon vanuit de eigen (christelijke) wereldbeschouwing. Onder moraal wordt hierna verstaan: de toepassing van de ethiek in de vorm van voorschriften en gedragsregels voor de dagelijkse praktijk.

In de historiografie zijn er twee perspectieven op de middeleeuwse ethiek te onderkennen. In ouder onderzoek hebben historici zich gebaseerd op de normatieve of prescriptieve ethiek. Bedoeld is de kritische bezinning op het juiste handelen in termen van hooggestemde, absolute christelijke waarden. Henri Pirenne, John W. Baldwin en Barbara Tuchman wierpen het beeld op van een fundamentele tegenspraak tussen het handelsgedrag en de hooggestemde idealen van de kerkelijke leer. Anders gezegd, zij beschreven de praktijk in termen van het ideaal. Dit perspectief stelt dat de koopman tot in de late middeleeuwen vrijwel onveranderlijk verguisd werd, omdat het winstreven van de koopman in vrijwel alle gevallen als moreel verwerpelijk werd gezien. In het traditionele christendom keert de mens die rijkdom nastreeft zich af van het geestelijk einddoel van het leven. De Kerk beschouwde het gedrag van de koopman als een vorm van hebzucht die ten koste ging van naastenliefde en wees hem op zijn plicht tot het schenken van aalmoezen: ‘Een man die koopman is, kan zelden of nooit God behagen’ – Homo

mercator vix aut numquam Deo placere.6

4 Christoph Strosetzki, ‘The merchant from patristics to the honnête homme in the writings of Savary,’ in The

honorable merchant. Between modesty and risk-taking. Intercultural and literary aspects, red. Christoph Lütge en

Christoph Strosetzki (Cham: Springer, 2019), 6.

5 Hugo Soly, ‘Social relations, political balances of power, and perceptions of big business. Contrasting images of merchants in Northern Italy, the Low Countries, and Southern Germany in the fourteenth to sixteenth centuries,’ The

medieval Low Countries 3 (2016): 179.

6 John W. Baldwin, ‘The medieval theories of the just price. Romanists, canonists, and theologians in the twelfth and thirteenth centuries,’ Transactions of the American Philosophical Society 49, no. 4 (1959): 32-37; Henri Pirenne, De

middeleeuwen. Economische en sociale geschiedenis, vert. J.A. Meijers (Amsterdam: L.J. van Veen, 1969), 19; Barbara

(6)

5 Recent onderzoek heeft dit onveranderlijk negatieve beeld over de koopman ter discussie gesteld, omdat het de relatie met de praktijk veronachtzaamd.7 Het nieuwe perspectief gaat uit van een pragmatische toepassing van de ethiek. De descriptieve ethiek is erop gericht te onderzoeken in welke context morele voorschriften geformuleerd worden en om te bepalen of die in een nieuwe situatie nog bruikbaar zijn of aangepast moeten worden om ethische waarden te handhaven. Anders gezegd, de descriptieve ethiek legt de focus op de toepassing van de ethiek in voorschriften. Die toepassing is gerelateerd aan de steeds veranderende samenleving: bij onvoorwaardelijke, absolute waarden kunnen morele gedragsregels wel degelijk veranderen. De visie van Clifford Geertz is hier toepasbaar, waarin hij stelt dat de ethiek (ethos) van een samenleving reageert op een wijziging in de wereldbeschouwing van die samenleving.8 Een eigentijds voorbeeld van zo’n aanpassing is de beoogde versoepeling van het celibaat voor katholieke priesters en het agenderen van de openstelling van het ambt voor vrouwen, nu de gelijkwaardigheid van man en vrouw gemeengoed is geworden.

De middeleeuwse maatschappij veranderde tussen 1000 en 1300 relatief snel door processen van verstedelijking, commercialisering en staatsvorming. Het is onmiskenbaar dat deze processen invloed hadden op de bestaanswijze en ideologische behoeften van mensen in de maatschappij van die tijd. Verondersteld mag worden dat de Kerk zich in haar toepassing van de ethiek ging schikken naar de veranderende realiteit. Catharina Lis, Hugo Soly e.a. stellen dat het perspectief van Pirenne alleen toepasbaar is op de elfde en twaalfde eeuw: ‘Views regarding trade and professional merchants were far less negative than they are assumed to have been; religious-moral values and economic transformations merit consideration.’9 In de dertiende eeuw zag de Kerk zich steeds meer geconfronteerd met het risico de aansluiting te verliezen met het gedrag en de ideologische behoeften van stadsbewoners. Ook het optreden van bedelorden die zich richtten op stadsbewoners wijst hierop: ‘[…] the Church became aware that cities in various regions had acquired irreversible positions of power, and that a consideration of the new rising groups, especially merchants and artisans, was therefore advisable.’10 De Kerk kon niet anders doen dan zich in haar toepassing van de ethiek in moraalregels te schikken naar de stedelijke situatie. Kerkgeleerden legden in de dertiende eeuw steeds meer dezelfde accenten bij het verkondigen van ethische waarden in de vorm van voorschriften die handel en ambacht moreel rechtvaardigden. Jacques le Goff en Raoul De Kerf onderkennen eenzelfde accentverschuiving in de ethiek die bijdroeg aan de morele legitimering en zelfs maatschappelijke waardering voor het juiste gedrag van de koopman.11 Hiermee verbonden verschoof de positie van de koopman in de samenleving van vaag begrensde figuur naar welomschreven burger en patriciër.

7 Raoul de Kerf, De juiste prijs in de laatmiddeleeuwse stad. Een onderzoek naar middeleeuwse economische ethiek op

de ambachtelijke markt en in moralistische lekenliteratuur (Amsterdam: Aksant, 2010), 11.

8 Clifford Geertz, ‘Ethos, world-view and the analysis of sacred symbols,’ The Antioch Review 17 no. 4 (1957): 421. 9 Soly, ‘Social relations,’ 180; De Kerf, De juiste prijs, 20; Catharina Lis en Hugo Soly, Worthy efforts. Attitudes to work

and workers in pre-industrial Europe (Leiden/Boston: Brill, 2012), 225-30; Petty Bange, ‘Moraliteyt saelt wesen.’ Het laatmiddeleeuwse moralistisch discours in de Nederlanden (Hilversum: Verloren, 2007), 37.

10 Lis en Soly, Worthy efforts, 225-30.

11 Jacques le Goff, Money and the Middle Ages. An essay in historical anthropology, vert. Jean Birrell (Cambridge: Polity Press, 2012), 73-74; De Kerf, De juiste prijs, 20-22; Soly, ‘Social relations,’ 179-182.

(7)

6 Kortom, de historiografische analyse vertoont twee perspectieven in de beeldvorming over de koopman. De ontwikkelingslijn waarvan historici uitgaan, draagt een accentverschuiving in zich van prescriptieve naar descriptieve ethiek. Anders gezegd: het perspectief van historici verschuift zich van ethische waarden naar praktische moraal in de maatschappij van de middeleeuwen. In ouder onderzoek trad het beeld van verguizing op de voorgrond door de focus te leggen op ethische principes die als onveranderlijk gelden; recenter onderzoek richtte zich steeds meer op de pragmatische toepassing van ethische waarden in morele gedragsregels die zich schikken naar de maatschappij-in-verandering. Als gevolg daarvan kon in de tweede helft van de dertiende eeuw het beeld van de koopman als erkende medeburger aan het licht treden.12 De achterliggende ethiek bleef intact bij tegelijkertijd veranderende voorschriften die zich schikten naar veranderende situaties in de maatschappij van de middeleeuwen. Joris Reynaert stelt dat historici zich tot noch toe hoofdzakelijk hebben gebaseerd op de kerkelijke standpunten over ethische kwesties zoals die te vinden zijn in scholastische traktaten en conciliaire decreten.13 Hij suggereert dat historici dit perspectief te eenzijdig hanteren als een afspiegeling van de collectieve denkbeelden van de middeleeuwen. Het perspectief van de Kerk, in Latijnse bronnen, zou slechts te verbinden zijn aan de klerikale elite als subcultuur.14 Er is derhalve plaats voor een aanvullend perspectief hierop.

De Middelnederlandse didactisch-moraliserende literatuur kan hiertoe aanknopingspunten bieden. Deze teksten verschenen vooral vanaf de dertiende eeuw tot in de vijftiende eeuw en hielden het theologisch gedachtegoed op een eigentijds toegankelijke manier aan een lekenpubliek voor.15 De ethiek die deze teksten aanbieden, onderscheidde zich van de ideële ethiek van kerkgeleerden door andere, meer pragmatische accenten te leggen op ethische waarden. In de historiografie wordt deze ethiek ook wel aangeduid met de term ‘lekenethiek’. Reynaert suggereert dat de standpunten van volkstaal-dichters niet zelden kunnen afwijken van de door de Kerk gepropageerde leer.16 Herman Pleij stelt dat didactisch-moraliserende teksten getuigen van een authentieke ‘burgermoraal’ die direct was afgestemd op de bestaanswijze en ideologische behoeften van het stedelijk publiek.17 Uitgaande van de argumenten van Reynaert en Pleij is er reden te onderzoeken of er een andere ethische visie op de koopman te vinden is in de uitspraken van Jan van Boendale, Jacob van Maerlant en Dirc van Delft ten opzichte van de verkondiging van accenten op de ethiek door kerkgeleerden.

12 De Kerf, De juiste prijs, 25.

13 Joris Reynaert, ‘Leken, ethiek en moralistisch-didactische literatuur,’ in Wat is wijsheid? Lekenethiek in de

Middelnederlandse letterkunde. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IX, red. J. Reynaert, F.P. van

Oostrom en W. van Anrooij (Amsterdam: Prometheus, 1994), 12-15; De Kerf, De juiste prijs, 11.

14 Rudi Künzel, The plow, the pen and the sword. Images and self-images of medieval people in the Low Countries (New York: Routledge, 2018), 46; Künzel onderscheidt drie subculturen: de klerikale elite, de wereldlijke elite en het volk. 15 Al degenen die niet behoorden tot de geestelijke stand.

16 Reynaert, ‘Leken, ethiek en moralistisch-didactische literatuur,’ 14.

17 Herman Pleij, ‘Inleiding: op belofte van profijt,’ in Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de

Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen, Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IV, red. H. Pleij,

(8)

7

2 Theoretisch kader: een moralistisch discours

Discouranalyse is als analytisch kader voor de hand liggend om te bepalen of de lekenethiek een ander perspectief op de koopman biedt. De didactisch-moraliserende literatuur is te karakteriseren als een discours, een vertoog.18 Discoursanalyse is gebaseerd op het sociaal constructivisme en gaat uit van een dialectische relatie tussen taal en samenleving. Het voornaamste uitgangspunt is dat taal een eigen werkelijkheid vormt en benaderd moet worden als sociaal gedrag. De manier waarop men uitdrukking geeft aan de werkelijkheidswaarneming wordt niet opgevat als een afspiegeling van een objectieve werkelijkheid, maar als een discursieve constructie. Het concept discours verwijst naar de sturende werking van taal zijnde tegelijkertijd een tekst, discursieve praktijk en sociale praktijk.19 In het discours zijn er de invloeden van andere, verwante discoursen te onderkennen. Deze aspecten vormen in hun onderlinge samenhang een order of discourse die tot een gebruikelijke manier van spreken leidt in de situatie waarin men komt te verkeren. Een order of discourse komt in taal concreet tot uiting en kan als zodanig in kaart worden gebracht.

Er zijn invloeden te onderscheiden in het discours die als overheersend naar voren treden bij het in kaart brengen van het moralistisch discours. Deze invloeden behoren toe aan dominante groepen in de samenleving en oefenen een sterke invloed uit op de publieke opinie.20 Dominante perspectieven kunnen zich op hun beurt weer wijzigen op grond van de herschikking van economische, sociale en politieke structuren in de maatschappij. Het gaat in dit verband vooral om machtsverschuivingen. Discontinuïteit wordt bewerkstelligd vanuit de ongebruikelijke samenvoeging van discoursen die de order of discourse aantast. Een voorbeeld van zo’n discontinuïteit is te onderkennen in het kerkelijke discours rondom handel. Om de aansluiting met de ideologische behoeften van stadsbewoners niet te verliezen, gingen kerkgeleerden te rade bijvoorbeeld bij het Romeinse recht, bij uitspraken van de vroege kerkvaders, bij Aristoteles waarvan de filosofische traktaten in deze periode werden herontdekt en bij verkondigingen door de opkomende bedelorden.21 Deze ongewone samenvoeging van discoursen kon resulteren in een accentverschuiving in de ethiek, een herschikking van de order of discourse, waarbij het gedrag van de koopman binnen de grenzen van de christelijke ethiek moreel gerechtvaardigd werd.

Uit de historiografische analyse is duidelijk dat historici vooral de stem van kerkgeleerden laten doorklinken in de beeldvorming over de koopman. De kerkelijke standpunten waren ongetwijfeld ook een dominante factor in het gedachtegoed van volkstaal-dichters. Daarmee roept de veronderstelling van Reynaert dat de uitspraken van volkstaal-dichters niet zelden zullen afwijken van de kerkelijke leer vragen op. Tegelijkertijd zal er ongetwijfeld sprake zijn geweest van accentverschillen in de vertaalslag van theologisch gedachtegoed naar een lekenpubliek. Daarmee wil ik, anders dan Reynaert en Pleij, niet suggereren dat volkstaal-dichters vanuit een andere ethische visie over de koopman schreven, maar dat

18 Petty Bange, ‘Moraliteyt’, 18.

19 Marianne Jørgensen en Louise J. Phillips, Discourse analysis: as theory and method (Londen: SAGE, 2002), 1. 20 Ibidem, 16.

(9)

8 er mogelijk sprake is van nuanceverschil met de door de Kerk gepropageerde leer in de verkondiging van accenten op ethische waarden.

3 Vraagstelling

Het analyseren van dit soort van accentverschillen kan ongetwijfeld een verrassend inzicht bieden in de pluriformiteit in de beeldvorming over de koopman. Dit thema komt zijdelings voorbij in de studies van Petty Bange en De Kerf, het synthetiserende werk van Lis en Soly en een aan die visie gekoppeld artikel van Soly. Moralistisch-didactische teksten werden tot nog toe vooral bestudeerd door literatuurhistorici als Reynaert, Pleij en Dirk Kinable. Zij leggen de focus vooral op de literaire aspecten van deze teksten en in mindere mate op de bredere context van betekenisgeving. Verondersteld mag worden dat een discoursanalytisch perspectief andere accenten legt en de bestaande inzichten ter discussie kan stellen en nuanceren. Dat geldt in het bijzonder voor de authenticiteit die Pleij toekent aan de ‘burgermoraal’ om het onderscheid met de door de Kerk verkondigde leer te versterken. Die scheiding is te geforceerd. Het is niet te ontkennen dat er sprake is van een dialectische relatie tussen taal en samenleving. De Kerk verwoordde wat onder de stedelijke bevolking als veranderende moraal werd gevoeld door dit te vatten in nieuwe voorschriften. Anders gezegd, pragmatische accenten op ethische waarden zullen evenwel te vinden zijn in verkondigingen van kerkgeleerden die aansluiting zochten bij de ideologische behoeften en posities van ambachtslui en kooplieden in de maatschappij van de middeleeuwen.

Hiermee verbonden is de mogelijkheid om ook in te gaan op het zelfbeeld van de koopman. Soly stelt dat de beeldvorming over de koopman afweek van zijn zelfbeeld, maar hij komt onvoldoende op dit onderscheid terug.22 Mijn onderzoek blijft gefocust op de denkbeelden over de koopman, maar neemt het zelfbeeld op als aanvullend perspectief. Dit complementeert het beeld over de koopman en leidt tot de onderzoeksvraag: Hoe verhield het perspectief van volkstaal-dichters op de koopman zich tot dat van kerkgeleerden?

De vier deelvragen van dit onderzoek zijn gedestilleerd uit de onderzoeksvraag. De beantwoording daarvan richt zich op nuanceverschil tussen het perspectief van leken en dat van kerkgeleerden op kooplieden. De aandacht is primair gericht op de werking van het discours op de vertogen over handel in didactisch-moraliserende teksten. Om de sturende werking van het discours te bestuderen, is het noodzakelijk de order of discourse in kaart te brengen. Het is voor de hand liggend om eerst de door de Kerk verkondigde leer in kaart te brengen. Dit teneinde de invloed daarvan te kunnen duiden in het spreken van volkstaal-dichters over het gedrag van de koopman. Het gaat mij in dit verband om het in kaart brengen van de inhoudelijke aspecten van het verkondigen van accenten op ethische waarden. Hieruit volgt de eerste deelvraag: Welke accenten legden kerkgeleerden in de ethiek wat betreft het gedrag van de koopman? Het is vervolgens van belang de vertogen over het gedrag van de koopman in

22 Soly, ‘Social relations,’ 175; Lis en Soly, Worthy efforts, 277-290: voor een bespreking van het zelfbeeld van de koopman. De nadruk ligt in dit synthetiserende werk op het zelfbeeld van de koopman in de vroegmoderne tijd in Noord-Italië en Zuid-Duitsland.

(10)

9 didactisch-moraliserende teksten te bestuderen. Hieruit volgen de tweede en derde deelvraag: Hoe is de order of discourse in deze teksten te karakteriseren? En, in welke zin is er sprake van nuanceverschil in het verkondigen van accenten op ethische waarden ten opzichte van dat van kerkgeleerden? Het is ten slotte van belang een inzicht te krijgen in de manier waarop discoursen ingebed zijn in het breder geheel van de maatschappij van de middeleeuwen. Met andere woorden, in welke zin werd de beeldvorming over kooplieden gevormd door invloeden in de sociale praktijk en andersom? En, is er een aanvullend perspectief te destilleren uit het zelfbeeld?

4 Methode en bronnen

Binnen de discoursanalyse richt de kritische discoursanalyse – hierna KDA - zich op de relatie tussen de dominante discoursen en machtsrelaties in de samenleving. De methodologie van Norman Fairclough is bruikbaar om een inzicht te krijgen in de pluriformiteit in de beeldvorming over de koopman in de middeleeuwse maatschappij-in-verandering. Fairclough hanteert een interdisciplinair driedimensionaal model. Dit model analyseert het discours als tekst; als discursieve praktijk en als sociale praktijk.

Uit de veelheid aan bronnenpublicaties van moraliserende teksten is noodzakelijkerwijs een selectie gemaakt. Die keuze kan willekeurig aandoen, maar is te verantwoorden door De Kerf en Soly te volgen in hun selectie van bronnen. Daarnaast is de selectie gebaseerd op het kunnen beschikken over edities die in relatief moderne publicaties voorhanden zijn. De informatie bijvoorbeeld over het geïntendeerde publiek van deze teksten, is bruikbaar om het driedimensionaal model als samenhangend geheel toe te kunnen passen. Aan bod komen: Heimelijkheid der heimelijkheden van Jacob van Maerlant (1266); de Leken spieghel (1325-30) en de Dietsche doctrinale (1345) van Jan van Boendale en Tafel vanden kersten ghelove van Dirc van Delft (1399). In het kader van mijn onderzoek is het relevant te benoemen dat de koopman in deze teksten wel aan de orde komt, maar dat het doel van deze teksten niet was om het gedrag van de koopman, maar om het gedrag van het geïntendeerde publiek in de juiste morele banen te leiden. Dit publiek moet allereerst gezocht worden in kringen van het hof. De Heimelijkheid bijvoorbeeld, was bedoeld als vorstenspiegel; in deze tekst komt de rol van de vorst aan de orde in de stedelijke situatie. Vanuit het primaire receptiemilieu bereikten deze teksten een steeds grotere groep mensen; respectievelijk (stads)adel, stedelijke bevolking en lagere geestelijkheid. Het doel van mijn onderzoek is niet om nuanceverschil te duiden tussen deze teksten, maar om het moralistisch discours rondom de koopman in kaart te brengen.

Uit de veelheid van publicaties van historici over het zelfbeeld, hoe omvangrijk ook, is geen nieuw perspectief te verwachten dat een aanvulling zou kunnen bieden. Er is sprake van een leemte in de beschikbaarheid van geschreven bronnen voor de Nederlanden zoals bijvoorbeeld egodocumenten.23 De omstandigheid doet zich voor dat Fairclough een bredere definitie van het begrip discours hanteert die

23Rob Resoort, ‘De koopman en de verhalende literatuur,’ in Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in

de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IV, red. H.

Pleij, F.P. van Oostrom en W. van Anrooij (Amsterdam: Promotheus, 1991), 301; Lis en Soly, Worthy efforts, 277-290; Künzel, The plow, 46.

(11)

10 ook non-verbale communicatie omvat zoals de iconografie.24 Fairclough’s model overlapt sterk met het drielagige interpretatieschema van Erwin Panofsky dat een handreiking biedt bij de analyse van de iconografie. In de schilderkunst van de middeleeuwen zijn er representaties van kooplieden te vinden die een mogelijkheid bieden om het zelfbeeld te analyseren. De keuze is gevallen op het portret van Georg Gisze door Hans Holbein de Jonge uit 1532.

5 Opbouw

De kern van dit onderzoek richt zich op een analyse en duiding van tekstfragmenten over de koopman in de Middelnederlandse didactisch-moraliserende literatuur in de Nederlanden. Het uitgangspunt is om nuanceverschil in kaart te brengen in de verkondiging van de ethiek door volkstaal-dichters ten aanzien van kerkgeleerden en daarmee een pluriformer inzicht te bieden in de beeldvorming over de koopman.

Het eerste hoofdstuk stelt het klerikale perspectief op de koopman aan de orde. Het is noodzakelijk te weten hoe het klerikale perspectief te herkennen is voorafgaand aan de analyse van het moralistisch discours. Het tweede hoofdstuk omvat het theoretisch kader. Aan bod komt een bespreking van het discoursanalytisch perspectief en toepassing van het driedimensionaal model binnen het kader van dit onderzoek. Met ingang van het derde hoofdstuk komt de didactisch-moraliserende literatuur centraal te staan. Het driedimensionaal model structureert de analyse in drie fasen: als 1) tekst; 2) discursieve praktijk en 3) sociale praktijk. Deze aspecten van het discours hebben elk een apart hoofdstuk; respectievelijk beschrijvend, interpreterend en verklarend. Het zelfbeeld van de koopman is opgenomen als onderdeel van de sociale praktijk in hoofdstuk 5 om het beeld over de koopman te complementeren. Hieruit zal duidelijk worden of de ethiek zoals verkondigd door volkstaal-dichters een pluriformer beeld schetst over de beeldvorming over de koopman in de Nederlanden gedurende de late middeleeuwen.

(12)

11

Hoofdstuk 1

De geleerde boodschap

In dit hoofdstuk staat de geleerde boodschap centraal. Meer specifiek ligt de focus op het verkondigen van accenten op ethische waarden wat betreft het juiste gedrag van de koopman. De argumenten van middeleeuwse kerkgeleerden zoals canonisten, theologen, juristen en bedelmonniken om handel een eerzaam beroep te doen zijn, waren aanvankelijk moeilijk met elkaar te verenigen binnen het kader van de christelijke ethiek. Gaandeweg de dertiende eeuw raakten de argumenten met elkaar geïntegreerd, resulterende in een discours dat het gedrag van de koopman moreel legitimeerde.25 Alvorens in te gaan op de inhoudelijke aspecten van het discours, de vertogen, en daarin de accenten in het verkondigen van ethische waarden, is het van belang een beschrijving te geven van de bestaanswijze en positie van de koopman in de samenleving.

1.1 De sociale positie van de koopman

Tussen 1000 en 1300 veranderde de middeleeuwse maatschappij relatief snel door processen van verstedelijking, commercialisering en staatsvorming. Het is onmiskenbaar dat deze processen invloed hadden op de bestaanswijze en de positie van de koopman in de samenleving. Kooplieden vormden aanvankelijk een marginale groep. In de plattelandseconomie werd interregionale handel uitgeoefend door zelfstandig werkende kooplieden die zich richtten op kleinschalige distributie van luxegoederen.26 Deze individuele handelaren trokken heen en weer langs transportroutes van koop- en ruilhandel. Het ontstaan van netwerken en instituties kreeg weinig kans. Een gevolg daarvan was dat er weinig sprake was van onderlinge samenhang in het gedrag en handelen van kooplieden. Kooplieden oefenden hun beroep elders uit dan waar zij oorspronkelijk thuishoorden en werden gewoonlijk als ‘buitenstaanders’ gepercipieerd.27 Op de jaarmarkten van Champagne hielden rechtbanken bijvoorbeeld informatie bij over de wetten en het gedrag van kooplieden, konden sancties opleggen aan handelaars en hen zelfs toegang tot de jaarmarkt ontzeggen.28

In de elfde eeuw nam de interregionale handel, ook in bulkgoederen, die voorzag in de behoeften van de groeiende, stedelijke bevolking, substantieel in omvang toe door surplusproductie. Steeds meer mensen konden zich onttrekken aan de voedselproductie en zich richtten op de uitbating daarvan via handel en ambacht. Deze ontwikkeling ging hand in hand met het verschijnsel dat de koopman van individueel rondtrekkende handelaar een gevestigde zakenman werd. De regelmatige contacten tussen kooplieden deden netwerken en gewoonten ontstaan die vanaf de twaalfde eeuw geïnstitutionaliseerd

25 Soly, ‘Social relations,’ 180. 26 Lis en Soly, Worthy efforts, 228. 27 Strosetzki, ‘The merchant,’ 3-6.

28 Jeroen Puttevils ‘Waarom deden sommige handelssteden het zo goed? Een overzicht van het historisch onderzoek naar handel en instituties in Nederlandse en Europese steden, 1300-1800,’ Stadsgeschiedenis 10, no. 1 (2015): 76; Avner Greif, Institutions and the path to the modern economy. Lessons from medieval trade (Cambridge: Cambridge University Press, 2006), 1-53; Paul R. Milgron, Douglass C. North en Barry R. Weingast, ‘The role of institutions in the revival of trade: the law merchant, private judges and the Champagne fairs,’ Economics and Politics 2, no. 1 (1990): 1-23.

(13)

12 raakten in de vorm van hanzen en koopmansgilden.29 In de dertiende eeuw vestigden kooplieden zich steeds meer in handelskantoren in steden als Brugge en Gent die een gunstig ondernemingsklimaat boden. Deze ontwikkeling maakte een opleiding noodzakelijk: de gevestigde zakenman kon lezen, schrijven, rekenen en boekhouden.30 Anders gezegd, de onderlinge verschillen tussen kooplieden werden steeds geringer; de commerciële elite werd duidelijk herkenbaar als een maatschappelijke categorie met een herkenbaar begrensde rol en positie in de samenleving.31 De kapitaalkrachtige bovenlaag van deze categorie van beroepsbeoefenaars stonden hoog in aanzien. Dit blijkt onder andere uit de omstandigheid dat kooplieden en ook ambachtsmeesters in de tweede helft van de dertiende eeuw politieke posities gingen bekleden in het stadsbestuur.32 Eenmaal welgesteld streefden deze lieden ernaar deel te hebben aan het leven van de gevestigde elites als een aristocratisch genre.33

1.2 Het klerikale perspectief

De Kerk zag wel het nut in van handel voor het algemeen belang, maar dat wil niet zeggen dat de Kerk de activiteiten van de koopman als een eerzaam beroep zag. Binnen het traditionele christendom wordt de mens, ook in economische zin, aangespoord om het goede te doen. Morele daden worden beloond in de hemel. De mens die rijkdom nastreefde, keerde zich in de ogen van middeleeuwse kerkgeleerden af van het geestelijk einddoel van het aardse leven. In de Bijbel stond per slot van rekening dat een kameel eerder door het oog van de naald gaat, dan dat een rijke de hemel binnengaat.34 Bovendien was de koopman, anders dan de ambachtsman, een tussenpersoon die goederen aan de man bracht die hijzelf niet voortbracht, noch bewerkte. De winsten die de koopman nam door gebruik te maken van de productiviteit van anderen, werd door de Kerk beschouwd als een vorm van gierigheid en gebrek aan naastenliefde. Het risico om in de zonde van hebzucht te vervallen en God en de naaste uit het oog te verliezen, was te groot om de handel als verdienstelijk te kunnen zien.35 Negatieve representaties van de koopman drongen door in alle gelederen van de maatschappij. In de biechtstoel en via de preek veroordeelde de clerus het hebzuchtig gedrag van de koopman en wees hem op zijn plicht tot het schenken van aalmoezen.

In de dertiende eeuw zag de Kerk zag zich geconfronteerd met het risico de aansluiting te verliezen met de gedragingen en ideologische behoeften die zich hadden postgevat in een commercialiserende maatschappij. De Kerk kon niet anders doen dan hierop te reageren door zich in haar toepassing van de

29 Puttevils, ‘Waarom,’ 80.

30 Een koopman in Venetië, eds. José de Bruijn-van der Helm e.a. (Hilversum: Verloren, 2001), 59.

31 Soly, ‘Social relations,’ 177: ‘wholesalers did everything possible to distinguish themselves from small merchants. […] they knew how much the traditional elites looked down on retailers.’

32 Jan Dumolyn, Georges Declercq en Jelle Haemers, ‘Social groups, political power and institutions I, c. 1100-c. 1300,’ in Medieval Bruges, c. 850-1550, red. Andrew Brown en Jan Dumolyn (Cambridge: Cambridge University Press, 2018), 148-151; een dergelijke tendens is ook te onderscheidden bij de ambachtsmeesters.

33 Peter Stabel, Jeroen Puttevils en Jan Dumolyn, ‘Production, markets and socio-economic structures I, c. 1100 – c. 1320,’ in Medieval Bruges, c. 850-1550, red. Andrew Brown en Jan Dumolyn (Cambridge: Cambridge University Press, 2018), 109.

34 Mattheus: 19:24.

(14)

13 ethiek te schikken naar de nieuwe situatie. Ontwikkelingen op cultureel en intellectueel gebied waren essentieel om het juiste gedrag van de koopman te kunnen vatten in nieuwe moraalregels. In kringen van kerkelijke en wereldlijke overheden ontstond er in de twaalfde eeuw vraag naar geschoolde ambtenaren; resulterende in de oprichting van Latijnse scholen en universiteiten.36 Andere vermeldenswaardige ontwikkelingen waren het optreden van bedelorden, de herontdekking van de traktaten van Aristoteles via contacten met Arabische geleerden zoals bijvoorbeeld de Ethica en de Politica, en het ontstaan van een hernieuwde interesse voor het Romeinse recht en canoniek recht.

In het kerkelijke discours zijn er de stemmen van legisten, bedelmonniken, canonisten en theologen te onderscheiden. Juristen en canonisten lieten zich inspireren door het Romeinse recht, de Bijbel, teksten van de vroege kerkvaders en conciliaire decreten; scholastici bestudeerden het Griekse denken en integreerden dat met de christelijke ethiek terwijl bedelmonniken actief deelnamen aan het stadse leven en het pad van de armoede predikten.37 In de tweede helft van de dertiende eeuw raakten hun stemmen steeds meer met elkaar geïntegreerd, resulterende in een samenhangende manier van spreken over het juiste gedrag van de koopman: hij mocht winst nemen naar behoren, moest dienstbaar zijn aan de christelijke gemeenschap door het bedrijven van caritas en hij diende zijn ogen gericht te houden op het geestelijk einddoel van het aardse leven.38 Bovendien werd van hem verwacht dat hij een deel van zijn winsten afstond aan liefdadigheid - civitas christiana - en in werken ten dienste van het algemeen belang - de bonum commune - van de stedelijke gemeenschap.39 Deze boodschap was afkomstig van de bedelorden. Een bijzonder kenmerk van de bedelorden was hun vestiging midden tussen de bevolking van steden; in hun preken verlegden zij het accent van de morele legitimering van winsten naar de besteding van de opbrengsten.40 Lis en Soly onderkennen eenzelfde betoogtrant over het gedrag van de koopman: ‘While these arguments were not new, this was the first time they were invoked systematically by multiple authors.’41

1.3 Vertogen

Het is relevant om grip te krijgen op de inhoudelijke thema’s in het spreken van kerkgeleerden over handel in contrast met dat van de volkstaal-dichters.42 In deze vergelijking gaat de aandacht uit naar accentenverschillen op het verkondigen van ethische waarden. In de zin van Fairclough, refereren vertogen aan de inhoudelijke thema’s en vanuit welk perspectief daarover wordt gesproken.43 De analyse van vertogen is gericht op representaties van het juiste gedrag van de koopman en de daarin te

36 Frits van Oostrom, Maerlants wereld (Amsterdam: Prometheus, 1996), 109.

37 De Kerf, De juiste prijs, 26; voor de rol van bedelorden zie Lester K. Little, Religious poverty and the profit economy

in Medieval Europe (Ithaca: Cornell University Press, 1978), 16.

38 De Kerf, De juiste prijs, 20-38; Lis en Soly, Worthy efforts, 233-34; Soly, ‘Social relations,’ 181.

39 Soly, 181; Anita Boele, Leden van één lichaam. Denkbeelden over armen, armenzorg en liefdadigheid in de Noordelijke

Nederlanden 1300-1650. Middeleeuwse studies en bronnen 143 (Hilversum: Verloren, 2013), 181.

40 Soly, ‘Social relations,’ 181-82. 41 Lis en Soly, Worthy efforts, 234.

42 Norman Fairclough, Analysing discourse. Textual analysis for social research (Londen: Routledge, 2003), 27-29. 43 Ibidem.

(15)

14 onderkennen accenten op het verkondigen van ethische waarden. Uit de analyse wordt duidelijk dat kerkgeleerden het accent legden op de volgende ethische waarden: rechtvaardigheid; naastenliefde en innerlijkheid; privébezit en algemeen belang en ten slotte arbeidsethos.44

Rechtvaardigheid

Juristen legden het accent op rechtvaardigheid door te stellen dat een prijs rechtvaardig was indien die niet meer dan vijftig procent afweek van de marktwaarde op het tijdstip van de transactie. Bovendien stelden juristen dat de koopman vrijheid van onderhandelen genoot in zoverre hij zich niet schuldig maakte aan dwang of bedrog.45

Naastenliefde en innerlijkheid

Canonisten beklemtoonden de naastenliefde en innerlijkheid. In de ogen van canonisten moest de koopman dienstbaar zijn aan de christelijke gemeenschap door het bedrijven van caritas en zijn ogen gericht houden op het geestelijk einddoel van het aardse leven. Het benadrukken van de innerlijke intentie bij het praktische handelen droeg bij aan het onderscheid tussen de handel als eerzaam beroep tegenover de hebzucht als menselijke zonde. Met de invoering van de jaarlijks verplichte biecht in 1215 raakte het belang van de innerlijke intentie geïnstitutionaliseerd. De koopman moest ten minste een maal per jaar al zijn zonden opbiechten bij zijn biechtvader, berouw tonen en zich erop toeleggen de hem opgelegde penitentie te volbrengen.46 Bedelorden verwachtten in dit verband van de handelaar dat hij een deel van zijn winsten doneerde aan liefdadigheid en in werken ten dienste van het algemeen belang van de stedelijke gemeenschap.47

Privébezit en algemeen belang

In de vertogen van theologen ligt de nadruk op de ethische waarden: privébezit en algemeen belang. In de dertiende eeuw doemt dit laatste begrip op in theologische traktaten. In eerdere uitspraken staat hiervoor de naastenliefde. De Kerf en Le Goff stellen dat de overtuiging dat handel een bijdrage leverde aan het algemeen belang al tijdens de dertiende eeuw zichtbaar werd en in de late middeleeuwen nog sterker benadrukt werd.48 Het werd de koopman toegestaan om zich voldoende te laten vergoeden voor zijn inspanningen, omdat het motiveerde om een beroep uit te oefenen en daarmee de economie op gang

44 Lis en Soly, Worthy efforts, 224-238; De Kerf, De juiste prijs, 21-38; Künzel, The plow, 116; Diana Wood, Medieval

economic thought (Cambridge: Cambridge University Press, 2002), 132-158.

45 De Kerf, De juiste prijs, 21. 46 Bange, ‘Moraliteyt saelt wesen’, 23.

47 Soly, ‘Social relations, 181; Boele, Leden, 181.

48 De Kerf, De juiste prijs, 35; Peter Stabel, ‘Negotiating value. The ethics of market behaviour and price formation in het late medieval Low Countries,’ in In but not for the market. Movable goods in the late medieval and early modern

(16)

15 te houden. Anders gezegd, het individuele winststreven diende het algemeen belang.49 De plicht tot het schenken van aalmoezen werd gaandeweg afgezwakt. Het werd redelijk gevonden het surplus van zijn opbrengsten in zijn bedrijf te herinvesteren en niet volledig af te staan aan charitatieve doelen met uitzondering van noodhulpverlening aan de meest behoeftigen.

Arbeidsethos

Canonisten en theologen legden vanaf de elfde eeuw steeds meer het accent op arbeid om ambachtelijke en handelspraktijken moreel te legitimeren. Het was daarvoor noodzakelijk om de activiteiten van de koopman als arbeid te doen laten gelden. Anders dan de ambachtsman, bracht de koopman goederen aan de man die hij zelf niet voorbracht, noch bewerkte. Om de activiteiten van de koopman als productieve arbeid of commerciële dienstverlening te kunnen zien, legden theologen het accent op de processen van transport, opslag en distributie, met inbegrip van de gelopen risico’s. Met name het transporteren van goederen naar gebieden waar schaarste heerste, gold als een inspanning en toegevoegde waarde op zich. Deze arbeid mocht redelijk worden beloond.50 Ten slotte mocht de koopman zich laten vergoeden voor zijn professionele vaardigheden. Hij moest in staat zijn bijvoorbeeld om de kwaliteit van goederen te beoordelen en marktsituaties in te schatten. Dit soort kwaliteiten konden slechts worden verkregen na de nodige scholing en/of ervaring en dus het maken van kosten; dit mocht worden doorberekend aan de consument.51

1.4 Conclusie

In de toepassing van ethische waarden in voorschriften treedt een accentverschuiving op. De Kerk reageerde op wat in de samenleving als veranderende moraal werd gevoeld (bottom-up) door dit te vatten in nieuwe voorschriften die de door de Kerk verkondigde ethiek continueren (top-down). De Bijbel, uitspraken van de vroege kerkvaders en conciliaire decreten, het Romeinse recht, het canoniek recht en de traktaten van Aristoteles boden een breed kader van normen en waarden die een ruime interpretatie toelieten. In het Nieuwe Testament alleen al staan niet minder dan dertig parabels met een economische context.52 Op grond daarvan zijn accentenverschuivingen mogelijk in de ethiek en de toepassing daarvan in moraalregels die aansluiten bij veranderingen in de samenleving. De Kerk kon in de elfde en twaalfde eeuw uit de voeten met de veroordeling en stigmatisering van handel en in de dertiende eeuw met de morele legitimering en zelfs maatschappelijke waardering van handel. Anders gezegd, kerkgeleerden schikten zich in hun toepassing van de ethiek naar veranderende ideologische behoeften en posities in de maatschappij zonder dat er inhoudelijk gezien sprake was van een breuk met de christelijke ethiek.

49 De Kerf, De juiste prijs, 24.

50 Lukas: 10-7; de arbeider is zijn loon waard. 51 De Kerf, De juiste prijs, 28.

52 Sedláček, 161: de gelijkenis over het verloren geldstuk; over de talenten; over de onrechtvaardige rentmeester e.a..

(17)

16 Accentverschuivingen treden op in het beklemtonen van de innerlijkheid bij het praktische handelen door de verplichtstelling van de jaarlijkse biecht en het beklemtonen van arbeid. Arbeid werd aanvankelijk beschouwd als een gevolg van de zondeval. In de elfde eeuw kon bisschop Adalbero van Laon de arbeid nog aanduiden als minderwaardig, onterend en de adel onwaardig.53 In de dertiende eeuw legden kerkgeleerden steeds meer het accent op arbeid als een positieve waarde die in de belevingswereld van stadsbewoners een bijdrage leverde aan de vervolmaking van God schepping. In een commercialiserende maatschappij werd arbeid steeds meer gezien als deugdzaam en verdienstelijk en werd ledigheid steeds meer als een zonde en verspilling van de talenten beschouwd.

In dit hoofdstuk is een inzicht verkregen in de vertogen over handel en de daarin te onderkennen verkondiging van andere, meer pragmatische accenten in de ethiek. Na deze beschrijving van het discours van de kerkgeleerden komt het vervolg te staan in het teken van het perspectief van volkstaal-dichters. Om dit te kunnen realiseren, is de keuze gevallen op Fairclough’s driedimensionaal model. In het volgende hoofdstuk staat de bespreking van het discoursanalytisch perspectief en het driedimensionaal model centraal.

53 Myriam Greilsammer, Een pand voor het paradijs. Leven en zelfbeeld van Lowys Porquin, Piëmontees zakenman in

(18)

17

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader en methodologie

Wat moet verstaan worden onder een discoursanalyse? Over dit onderwerp bestaat een wirwar aan theorieën en concepten over taal als een sociaal-cultureel verschijnsel, daarom is het noodzakelijk een selectie te maken uit de uiteenlopende publicaties. De bespreking van discoursanalyse en kritische discoursanalyse (KDA) is gebaseerd op het werk van Jørgensen en Phillips. Als overzichtswerk biedt dit voldoende handvatten om de beeldvorming over de koopman theoretisch te positioneren en niet te verzanden in een theoretisch debat. Hierop volgt een toelichting op het methodologisch kader: het driedimensionaal model van Fairclough en een bespreking van de toepassing van het model de laatmiddeleeuwse stadsliteratuur.

2.1 Discoursanalyse en kritische discoursanalyse

Uit de historiografische analyse treedt een te geforceerd onderscheid tussen de ethische visie van kerkgeleerden en volkstaal-dichters naar voren. De basis van dit onderscheid ligt naar mijn idee in de te enge benadering van de betekenis van literaire teksten die bij literatuurhistorici te onderkennen is. Reynaert en Pleij concentreren zich gewoonlijk op één of enkele teksten uit hetzelfde genre of van dezelfde auteur en baseren zich op een inhoudsanalyse. In deze benadering van een tekst wordt taal opgevat als een afspiegeling van een objectieve werkelijkheid buiten taal.54Taal wordt gezien als een neutraal communicatiemiddel om informatie over te dragen over de opvattingen en gevoelens van de auteur over die werkelijkheid. De focus ligt vooral op de taalkundige aspecten van een tekst en slechts zijdelings op de bredere context van betekenisgeving.55 Pleij suggereert dat de didactisch-moraliserende literatuur te verbinden is aan de opkomst van een burgermoraal en de daarbij horende these van een beschavingsoffensief dat door de stedelijke burgerij aan de lagere sociale groepen werd opgelegd.56 Dit standpunt is niet onomstreden.

Jan Dumolyn stelt dat het Pleij ontbreekt aan een gedifferentieerde kijk op de context waaraan didactisch-moraliserende teksten hun betekenis ontleenden.57 Zijn kritiek is allereerst gericht op de omstandigheid dat Pleij de invloeden van middenstanders, ambachtselites en geschoolde arbeiders in de productie, verspreiding en consumptie van deze teksten veronachtzaamd.58 Een andere kritiek is dat ideologische concepten als arbeidsethos en algemeen belang (‘ghemeyn oirbaer’) niet kenmerkend zijn voor de opkomst van een authentieke burgermoraal, maar een lange voorgeschiedenis kennen in teksten

54 Harry van den Berg, ‘Discoursanalyse,’ Kwalon 26, no. 2 (2004): 30.

55 Bange, ‘Moraliteyt’, 33; Jørgensen en Phillips, Discourse analysis, 66; ‘Fairclough criticises linguistic approaches for concentrating exclusively on textual analysis and for working with a simplistic and superficial understanding of the relationship between text and society.’

56 Pleij, ‘Inleiding,’ 12.

57 Jan Dumolyn, ‘Het corporatieve element in de Middelnederlandse letterkunde en de zogenaamde burgermoraal,’

Spiegel der Letteren 56, no. 2 (2014), 125.

58 Ibidem, 134; Hilde de Ridder-Symoens, ‘Beschavingsoffensief of verraad van de middenklassen?’ Bijdragen en

(19)

18 die tot de oudheid teruggingen en die evenzeer in de klerikale ethiek te onderkennen zijn.59 Dumolyn stelt dat de laatmiddeleeuwse stadsliteratuur getuigt van een fundamentele meerstemmigheid, van vele en diverse literaire invloeden uit allerlei specifieke sociale domeinen, instituties en perspectieven.60 Om de ethische visie van kerkgeleerden als dominant discours in het perspectief van volkstaal-dichters te kunnen duiden, is het discoursanalytisch perspectief voor de hand liggend.

Discoursanalyse baseert zich op het principe dat taal niet een communicatiemiddel is ter beschikking van individuen, omdat betekenisgeving voorafgaat aan het gebruik van woorden. Taal wordt niet opgevat als een afspiegeling van een werkelijkheid, maar als een constructie daarvan. Het concept discours benadrukt de sturende werking van taal zijnde tegelijkertijd een tekst, discursieve praktijk en sociale praktijk.61 In taal komen de conventies die gelden binnen een sociaal domein, een institutie of vanuit een specifiek perspectief concreet tot uiting.

KDA richt zich in dit verband op de sturende werking van taal in de legitimering van machtsrelaties en ongelijkheid.62 Perspectieven die als vanzelfsprekend en normaal worden ervaren, kenmerken zich door een neiging tot beheersing en onderdrukking van alternatieve discoursen. Een voorbeeld hiervan is het ptolemeïsche stelstel dat in de zestiende eeuw de opvattingen van Galilei over het heliocentrische stelsel in de weg stond. KDA wil een bijdrage leveren aan sociale veranderingen in de zin van gelijkheid door de vanzelfsprekendheid van heersende perspectieven op de sociale werkelijkheid uit te lichten en aan te tasten. Discontinuïteit in de order of discourse levert een bijdrage aan de belangenbevordering van alternatieve perspectieven in de samenleving. Deze bijdrage van KDA is relevant om de beeldvorming over de koopman te plaatsen in de context van machtsrelaties en ongelijkheid in de maatschappij van de late middeleeuwen. KDA beperkt zich dan ook niet alleen tot de analyse van het discours als tekst, maar legt nadruk op de analyse van de relatie tussen discursieve praktijk en sociale praktijk. Dit is relevant om een gedifferentieerder beeld te krijgen van de context waarin een nieuwe werkelijkheid over de koopman als rechtvaardig handelend mens in de publieke opinie kon gaan domineren.

2.2 Het driedimensionaal model

Fairclough hanteert een driedimensionaal model om de werking van het discours in beeld te brengen. Dit model combineert perspectieven van de linguïstiek, microsociologie en macrosociologie. Deze interdisciplinaire benadering bevordert het principe dat teksten niet afzonderlijk van elkaar, maar in dialoog met andere teksten geanalyseerd moeten worden en in de relatie tussen discursieve en sociale praktijk.63 Gekoppeld aan dit model zijn er enkele concepten die om toelichting vragen.

59 Piet Avonds,’‘Ghemeyn oirbaer’ volkssoevereiniteit en politieke ethiek in Brabant in de veertiende eeuw,’ in Wat is

wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde, red. J. Reynaert, F.P. van Oostrom en W. van Anrooij

(Amsterdam: Prometheus, 1994), 179. 60 Dumolyn, ‘Het corporatieve element,’ 147. 61 Jørgensen en Phillips, Discourse analysis, 32. 62 Van den Berg, ‘Discouranalyse, 33.

(20)

19 Een centraal concept in het driedimensionaal model is de order of discourse. Een order of discourse in de zin van Fairclough leidt tot een min of meer gestandaardiseerde manier van spreken, denken of handelen in de situatie waarin men komt te verkeren. Een order of discourse kenmerkt zich door een specifieke configuratie van vertogen, genres en stijlen. In een order of discourse verwijzen vertogen naar de inhoudelijke thema’s en vanuit welk perspectief daarover gesproken wordt; genres verwijzen naar het taalgebruik zoals dat gebruikelijk is voor specifieke sociale handelingen, zoals bijvoorbeeld een interview of een sollicitatiegesprek; stijlen verwijzen naar de manieren waarop de betrokkenen de eigen sociale positie en daaraan gekoppeld rolgedrag in sociale situaties talig tot uitdrukking brengen, zoals bijvoorbeeld iemand aanspreken in u-vorm en het gebruik van specifieke metaforen toegesneden op de doelgroep die men voor ogen heeft.64 Het driedimensionaal model is erop gericht de order of discourse in teksten te bestuderen. Teneinde dit doel te bereiken, deelt Fairclough de analyse op in drie dimensies, het discours als: 1) tekst, 2) discursieve praktijk en 3) sociale praktijk. Een talige uiting is gelijktijdig deze drie zaken.

Figuur 2.2 Driedimensionaal model Norman Fairclough (1992).65

De analyse bestaat uit drie stappen; respectievelijk 1) beschrijvend, 2) interpreterend en 3) verklarend. Elk voor zich zijn deze lagen op verschillende wijze met elkaar geïntegreerd.

Het gaat om: a) TEXT – discours als tekst. Uit het model blijkt dat tekst onderdeel is zowel van de discursieve praktijk als van de sociale praktijk. De relatie tussen een tekst en de sociale praktijk wordt gemedieerd door de discursieve praktijk. Om grip te krijgen op de relatie tussen taal en samenleving, verbindt Fairclough de aspecten van de order of discourse (vertogen, genres en stijlen) met de te

64 Ibidem.

(21)

20 onderkennen representaties en daarbinnen de acties en identiteiten die uit de teksten af te lezen zijn.66

Representaties verwijzen naar de inhoudelijke thema’s en perspectieven; met acties wordt verwezen naar het doel dat teksten beogen; identiteiten verwijzen naar de manier waarop de betrokkenen in de tekst benoemd, beschreven en aangesproken worden.

De tweede dimensie: b) DISCURSIVE PRACTICE – analyseert het discours als discursieve praktijk (interpretatieve fase) door de tekstanalyse verder uit te werken als vertogen en de daarbinnen te onderkennen genres en stijlen. Van daaruit wordt de order of discourse in kaart te gebracht. Fairclough introduceert hier het begrippenpaar interdiscursiviteit en intertekstualiteit om interne tekstrelaties te kunnen bepalen. Interdiscursiviteit treedt op in de configuratie van discoursen in een tekst. Intertekstualiteit wijst op de manier waarop andere stemmen dan die van de auteur impliciet of expliciet in een tekst zijn verwerkt.

De derde laag in het model betreft: c) SOCIAL PRACTICE (verklarende fase). De focus ligt op de relatie tussen tekst en sociale praktijk (externe tekstrelaties). Zoals alle menselijke omgangsvormen wordt ook taalgedrag gereguleerd door de sociale praktijk. Dit is een tweeledig begrip. Het is zowel het geheel van gestandaardiseerde gedragspatronen en ideeën (cultuur), als het geheel van min of meer permanente sociale relaties van individuen, categorieën en instituties (sociale structuur). Individuen zijn betrokken in situaties die, vanuit individueel standspunt gezien, al of niet intentioneel zijn. Het begrip sociale rol is te definiëren als situationele betrokkenheid.67 De sociale rol van het individu is direct gekoppeld aan zijn sociale positie in de samenleving. In het algemeen veronderstelt dit een gedrag overeenstemmend met normatief gedefinieerde rechten en verplichtingen. Bij de analyse moet niet uit het oog verloren worden dat het rolgedrag van mensen in de onderlinge interactie van goed gedrag tot en met wangedrag niet altijd past bij de precieze definities van normatief geformuleerde rechten en verplichtingen. Er is sprake zowel van continuïteit als van discontinuïteit. Continuïteit treedt op als de betrokkenen de order of discourse reproduceren. Er is andersom sprake van discontinuïteit als de betrokkenen de order of discourse aantasten. Op grond daarvan worden veranderingen in de sociale praktijk bewerkstelligd: ‘Language constitutes the social world. It means that changes in discourse are means by which the social world is changed.’68 Anders gezegd, in welke zin geeft de sociale praktijk vorm aan het discours en hoe wordt op grond daarvan de sociale praktijk in stand gehouden of veranderd?

2.3 Toepassing

De analyse van didactisch-moraliserende teksten is geordend volgens Fairclough’s model. Elke laag is ondergebracht in een afzonderlijk hoofdstuk met als doel een inzicht te krijgen in de order of discourse. Op grond daarvan wordt het mogelijk uitspraken te doen over nuanceverschil met de ethische visie van kerkgeleerden op de koopman.

66 Ibidem.

67 Erving Goffman, The presentation of self in everyday life (New York: Anchor Books, 1959), 40. 68 Jørgensen en Phillips, Discourse, 64.

(22)

21 In de beschrijvende fase (1) worden de representaties en de daarbinnen te onderkennen acties en identiteiten in de teksten geïdentificeerd en beschreven. In dit onderzoek is een selectie gemaakt van representaties in het verkondigen van accenten op ethische waarden betreffende de koopman. Bij acties gaat het om het doel dat volkstaal-dichters beoogden en dit bekrachtigden in de tekstsoort en -vorm; bij identiteiten gaat het om de verschillende betrokkenen die in de tekst voorkomen en om de sociale relaties die tussen hen verondersteld worden.

In de interpretatieve fase (2) worden de hierboven genoemde aspecten van de order of discourse uitgewerkt als vertogen en de daarbinnen te onderscheiden genres en stijlen. Een volledig beeld zal in principe niet haalbaar zijn gezien de fundamentele meerstemmigheid van de order of discourse. Het doel is dan ook vooral om de geleerde boodschap uit te lichten binnen het perspectief van volkstaal-dichters.

Tot slot komt bij de verklarende fase (3) de relatie tussen discursieve praktijk en sociale praktijk onder de aandacht. Het perspectief van volkstaal-dichters over de koopman wordt gerelateerd aan de sociale praktijk in de maatschappij van de late middeleeuwen. Ter aanvulling komt een contemporain schilderij aan de orde; het gaat om het portret van Hanzekoopman Georg Gisze door Hans Holbein de Jongere dat mogelijk een aanvullend perspectief biedt op de werking van het discours op het zelfbeeld van de koopman.

(23)

22

Hoofdstuk 3 Moralistisch discours (1): tekst

Reeds ter sprake kwam hoe kerkgeleerden zich in hun toepassing van de ethiek schikten naar de maatschappij-in-verandering onder andere door arbeid als een positieve waarde te herijken en door de innerlijke intentie te benadrukken met de verplichtstelling van de jaarlijkse biecht. Met ingang van dit hoofdstuk komt de reactie van volkstaal-dichters op de sociale praktijk centraal te staan. Volkstaal-dichters reageerden hierop met een didactische vertaalslag van het theologisch gedachtegoed. Het doel van deze teksten was om de christelijke ethiek dichterbij het volk te brengen in voorschriften en gedragslessen. Reynaert en Pleij stellen dat de ethiek die volkstaal-dichters verkondigden, andere, meer pragmatische accenten legde. De vraag die vanaf hier centraal komt te staan is of in de verkondiging van accenten op ethische waarden door volkstaal-dichters nuanceverschil optreedt met het perspectief van kerkgeleerden op de koopman.

Het uitgangspunt van discoursanalyse is dat volkstaal-dichters een specifieke werkelijkheid over de koopman vormden op grond van het onderliggende discours. Om de sturende werking van het discours te kunnen analyseren, is het noodzakelijk de order of discourse in kaart te brengen. De beschrijvende fase (1) van het driedimensionaal model is erop gericht representaties van de koopman en de daarin te onderkennen acties en identiteiten in de teksten in kaart te brengen. Alvorens hiermee te beginnen, is het van belang de vertaalslag van theologisch gedachtegoed naar een lekenpubliek in beeld te brengen en om in te gaan op de inhoudelijke aspecten van de te bestuderen teksten, te weten: Heimelijkheid der heimelijkheden (1266) van Jacob van Maerlant; de Leken spieghel (1325-30) en Dietsche doctrinale (1345) van Jan van Boendale en Tafel vanden kersten ghelove (1399) van Dirc van Delft.

3.1 Vertaalslag

De geleerde boodschap in Latijnse teksten kon geen ingang vinden bij het lekenpubliek. De taak was aanvankelijk aan de clerus toegevallen om de kerkelijke doctrines, verkondigd in episcopale brieven, encyclieken, conciliaire decreten e.d., via de preek en in de biecht aan het gelovige volk te verkondigen en om moraalregels aan te reiken voor de dagelijkse praktijk.69 Vanaf de dertiende eeuw verschenen er ook geschriften die opriepen tot de juiste levenshouding. De teksten werden aanvankelijk door en voor geestelijken in het Latijn geschreven. Met name vanaf de veertiende eeuw gingen ook volkstaal-dichters deze taak op zich nemen. Er bestond duidelijk een behoefte aan moraalregels en gedragslessen die toegesneden waren op de ideologische behoeften van leken. Volstaal-dichters reageerden hierop met een didactische vertaalslag van het theologisch gedachtegoed in vormen die zij adequaat achtten zoals leerdichten, lekentraktaten en spiegelteksten.70 Zij zochten aansluiting bij de belevingswereld van het lekenpubliek door te schrijven in eenvoudig proza en in dichtvorm met aansprekende metaforen en veel

69 Bange, ‘Moraliteyt saelt wesen,’ 26. 70 Ibidem, 19.

(24)

23 voorbeelden uit de dagelijkse praktijk.71 Schema 3.1 illustreert de manier waarop de kerkelijke doctrines een weg vonden naar het lekenpubliek.

Schema 3.1: Vertaalslag canon naar lekentraktaten

De vertaalslag van de door de Kerk gepropageerde leer naar een lekenpubliek is algemeen te zien als een communicatieproces van het overbrengen van een boodschap door een producent naar een consument, via een medium. In elke situatie gaat het om het communicatieproces tussen een spreker en een toehoorder. Het onderliggende discours had een sturende werking op de manier waarop kerkgeleerden en volkstaal-dichters een specifieke werkelijkheid over de koopman in het leven riepen. Een order of discourse komt in taal concreet tot uiting en is in kaart te brengen door de specifieke configuratie van vertogen, genres en stijlen te duiden en analyseren.

In hoofdstuk 1 werd het verbonden aspect van vertogen voor de verkondiging van accenten op de ethiek door kerkgeleerden in kaart gebracht De analyse van de order of discourse, nu in didactisch-moraliserende teksten, is erop gericht naast de vertogen ook de genres en stijlen in beeld te brengen. Verondersteld mag worden dat de standpunten van de Kerk het vertoog dominant beïnvloedden en dat er verschillen aan de dag treden in het genre en de stijl die volkstaal-dichters adequaat achtten. Anders gezegd, er zal sprake zijn zowel van continuïteit als van discontinuïteit in de order of discourse. Ter inleiding van de analyse van de teksten, volgt hieronder een beknopte schets van de inhoud en de ontstaansgeschiedenis. Het is een bewuste keuze niet te veel in te gaan op de persoon van de schrijver en de focus te leggen op de bredere context van betekenisgeving.

71 Ibidem. Boodschap Consument Producent (p) Klerikale elite Canonisten Juristen Scholastici (b) Handelsmoraal Geleerde boodschap (c) Hogere geestelijkheid Lagere geestelijkheid Bedelorden (p) Volkstaal-dichters

Jacob van Maerlant Jan van Boendale Dirc van Delft

(b) Handelmoraal Didactische vertaalslag (c) Lekenpubliek Internalisering Encyclieken Lekentraktaten Godsdienstonderricht 1 2 . .

(25)

24 3.2 Bronnen: inhoud

Heimelijkheid der heimelijkheden (Van Maerlant, Voorne, 1266) was bedoeld als vorstenspiegel. In deze tekst wordt aan de vorst voorgehouden hoe zij zich moet gedragen ten opzichte van zijn onderdanen, bijvoorbeeld ten opzichte van armen en vrouwen. Andere inhoudelijke thema’s zijn het nut van de astronomie, de lichaamsverzorging en ook magische stenen en planten. Van Maerlant houdt in de tekst een exemplarisch beeld voor aan de hand van grote historische figuren, te weten Alexander de Grote en Aristoteles. Van Maerlant baseerde zich op een Latijnse vertaling van een Arabisch geschrift, het Secretum

secretorum, dat zich op Aristoteles als auteur beriep.72 Deze tekst is een encyclopedisch werk in briefvorm.

Van Maerlant maakte hier een berijmde bewerking van in het Middelnederlands. De tekst was naar alle waarschijnlijkheid bedoeld voor een publiek in kringen van het hof van Holland en Zeeland.73

De Leken spieghel (Van Boendale, Antwerpen, 1325-30) is een zeer omvangrijk werk dat uit vier boeken bestaat. Het omvat onder meer de Bijbelse geschiedenis, de geloofswaarheden en een boek over moraliteit. Van Boendale geeft een opsomming van de christelijke en maatschappelijke deugden. Het motief van Van Boendale is onverbloemd dat hij niet schrijft voor geestelijken, maar voor leken.74 De meest geïntendeerde lezer moet gezocht worden in kringen van het Brabantse hof, maar een te enge verbinding met het hof geeft geen volledig beeld van het publiek zoals Van Boendale dat voor ogen had. De doelgroep waarop Van Boendale zich richtte, moet gezocht worden in de bovenlagen van de maatschappij van die tijd zoals adel, gegoede middenklassen en patriciaat.75

De Dietsche doctrinale (Van Boendale, Antwerpen, 1345) was bedoeld als een handboek van ethische wijsheid.76 De tekst is onderverdeeld in vier boeken: de liefde tot God (1); de naaste (2); tot het materiële (3) en tot geestelijke zaken (4). Van Boendale baseerde zich op een Latijns traktaat van Albertus van Brescia uit de eerste helft van de dertiende eeuw. De tekst is stedelijk van oorsprong en bestemming. De inhoud betreft onder andere rechtspleging en handel, stadsbestuur en financiën, maar ook bestuur van het huishouden en vriendschap komen aan bod. Hoewel Van Boendale de Dietsche Doctrinale opdroeg aan Hertog Jan III van Brabant, moet het stedelijk patriciaat op zijn minst deel hebben uitgemaakt van het publiek dat Van Boendale voor ogen had.

De Tafel vanden kersten ghelove (Van Delft, Den Haag, 1399) is zowel een catechetisch als moraaltheologisch traktaat. Het is een summa van de theologische kennis van die tijd op grond van het gezag van Latijnse bronnen. De tekst is opgezet in een tweeluik: 1) Somerstuc en 2) Winterstuc. Van Delft

72 Marian Andringa, ‘Vorstenethiek in het werk van Maerlant,’ in Wat is wijsheid? Wat is wijsheid? Lekenethiek in de

Middelnederlandse letterkunde. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IX, red. J. Reynaert, F.P. van

Oostrom en W. van Anrooij (Amsterdam: Prometheus, 1994), 38. 73 Ibidem, 40.

74 Bange, ‘Moraliteyt saelt wesen,’ 211; Dirk Kinable, ‘Geïntendeerde publieksgroepen in Boendales Lekenspiegel en Jans

Teesteye,’ in Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen.

Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IV, red. H. Pleij, F.P. van Oostrom en W. van Anrooij (Amsterdam: Promotheus, 1991), 73.

75 Kinable, ‘Geïntendeerde publieksgroepen,’ 97.

76 Joris Reynaert, ‘Ethiek en ‘filosofie’ voor leken: de Dietsche doctrinale,’ in Wat is wijsheid? Lekenethiek in de

Middelnederlandse letterkunde. Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen IX, red. J. Reynaert, F.P. van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen Fugger eenmaal zijn Hongaars koper via Stettin en Danzig naar Antwerpen en Amsterdam ging verschepen, trachtte Lübeck zich wel te verweren: in 1511 bracht het bij Hela de

In de stroom manifestaties die het Rubensjaar in België heeft voortgebracht, komt een speciale vermelding toe aan de tentoonstelling die de Koninklijke Bibliotheek te Brussel wijdde

De inleiding van Van der Woude maakt al gauw duidelijk dat de pretentie van de redactie heel wat verder gaat: het betreft hier wel degelijk een hoogst serieus genomen theorie met

Van Vloten is in Nederland de man geweest in wie Aufklärung en liberalisme in hun verwantschap hun sterkste uitdrukking vonden. Terwijl het politieke liberalisme sterk aan élan

Geen ijveriger beoefenaar van onze parlementaire geschiedenis dan Dr. Niet minder dan vier nieuwe bijdragen zijn hier te vermelden, twee korte en twee van grotere omvang. De

Vliegen komt er bij Scheffer niet al te best af, ook als geschiedschrijver, en inderdaad is deel III van ‘Die onze kracht ontwaken deed’, dat hij op 75-jarige leeftijd schreef,

Van die vier waren er drie, inclusief Japan, nauwelijks serieus te nemen: alleen de Verenigde Staten zouden een gevaarlijke mededinger kunnen zijn, maar hoe weinig dit in

Voorbeelden van geleerden die er zich aan studie hebben gewijd, zijn onder meer Gozechin, die tussen 1044 en 1046 scholaster was van Saint-Barthélemy en zijn naam in Griekse