• No results found

Moralistisch discours (2): discursieve praktijk

In document In naam van God en profijt (pagina 28-34)

69 Bange, ‘Moraliteyt saelt wesen,’ 26

Hoofdstuk 4 Moralistisch discours (2): discursieve praktijk

In dit hoofdstuk wordt de tekstanalyse verder uitgewerkt als vertogen en de daarin te onderkennen genres en stijlen. Het doel van dit hoofdstuk is om de order of discourse in didactisch-moraliserende teksten in kaart te brengen. Op grond daarvan wordt het mogelijk om uitspraken te doen over het verkondigen van accenten op de ethiek in didactisch-moraliserende teksten en in welke zin die leidden tot nuanceverschil met het perspectief van kerkgeleerden op de koopman.

4.1 Vertogen

Vertogen verwijzen naar de inhoudelijke thema’s en vanuit welk perspectief daarover wordt gesproken.80 Uit de tekstanalyse wordt duidelijk dat volkstaal-dichters wat betreft het gedrag van de koopman het accent legden op pragmatische aspecten van ethische waarden zoals die tot uiting komen in de taal van kerkgeleerden en zoals die bewerkt en verwerkt werden in gedragsregels voor leken. Gedragsregels schikken zich naar de steeds veranderende samenleving; de waarden achter deze regels daarentegen hebben een duurzaam karakter. Daarmee zal wat betreft wat inhoudelijk gerepresenteerd wordt door volkstaal-dichters discontinuïteit met de geleerde boodschap niet of nauwelijks te ontwaren zijn. Er is sprake van een vertaalslag van ethische waarden naar voorschriften waarbij discontinuïteit vermoedelijk alleen te vinden in de didactische vormgeving van de ethiek in bijvoorbeeld leerdichten.

Uit de tekstanalyse worden een aantal centrale waarden duidelijk zoals bijvoorbeeld: arbeidsethos, zelfontplooiing, beschermwaardigheid van privébezit, rechtvaardigheid en naastenliefde. Het zijn juist deze accenten op waarden die leidden tot voorschriften waarvan de argumenten sturing gaven aan de legitimering van het gedrag van de koopman. Deze voorschriften waren vooral gefocust op de op grotere schaal optredende ondernemers. Deze beroepscategorie kon voldoen aan de rechten en verplichtingen van iemand die een nuttige bijdrage leverde aan het algemeen belang en bevordering van de welvaart. Een duidelijk effect daarvan was een vergroting van zijn status in de publieke opinie.

Wat betreft de waarden zijn er tussen de diverse sociale domeinen en instituties ten opzichte van elkaar verschillende betekenissen te onderkennen. Kerkelijke instanties zullen een ander accent hebben gelegd dan volkstaal-dichters uitgaande van eenzelfde waarde. Kerkgeleerden zullen meer de nadruk leggen op de ideële kanten van privébezit; volkstaal-dichters zullen meer letten op de pragmatische kanten. Typerende aspecten van het privébezit zijn: bevordering van zelfontplooiing, regulering van arbeidsverhoudingen, vergroten van productiviteit, ordening van de samenleving en bieden van garanties voor behoud van vrede.81 Arbeid als waarde komt als ideologisch motief herhaaldelijk aan bod in het moralistisch discours. Hard en eerlijk werken stond onmiskenbaar te boek als deugdzaam en respectabel met name in de context van de stadsliteratuur.82 In lijn hiermee worden voor het koopmanschap de

80 Ibidem.

81 De Kerf, De juiste prijs, 23-25.

28 volgende aspecten van handel als productieve arbeid duidelijk: hij voorkomt schaarste, hij draagt risico en hij oefent professionele vaardigheden uit. Het was toegestaan de kosten van deze wijzen van dienstverlening door te berekenen aan de klant hetgeen vormgaf aan het juiste sociale gedrag van de koopman.

Privébezit en algemeen belang

In de Heimelijkheid der heimelijkheden houdt Van Maerlant een vergelijking voor en gebruikt India als voorbeeld.

Twi so groot volc es in Inden: / Omdat hem elc daer mach bewind / Sire neringhen in vreden.83

Voor Van Maerlant kwam het goede der aarde uit het Oosten. Dit is niet verwonderlijk, omdat de Bijbel het aardse paradijs ten oosten van Eden lokaliseert. India kon daarom als exempel dienen voor het graafschap Holland, dat zoveel verder van het paradijs gesitueerd lag. In India konden volgens Van Maerlant twee keer zoveel mensen wonen, omdat iedereen vrijelijk handel en nijverheid kon verrichten. De landsheer hoorde daaraan een voorbeeld te nemen door maatregelen te treffen op het terrein van de marktsbescherming met als doel de economische aantrekkingskracht van de steden te vergroten. De landsheer zou moeten optreden als beschermheer van de marktvrede. Een aantal van de taken van de landsheer gerelateerd aan de bescherming van stad en handel komt aan bod in de Heimelijkheid:

Ende verlicht dan mede daer, Tribute daer si sijn te swaer, / Ende verlicht van den coepman, Sine tolle mede dan, / Ende doetse mede gheleden wel.84

De landsheer zou het marktbedrijf moeten stimuleren door de stedelijke gemeenschap te beschermen tegen schadelijke invloeden van buitenaf. De handel ondervond bijvoorbeeld hinder van rebellerende edelen en roofridders die de vrije doorgang van kooplieden belemmerden. Tot beschermende maatregelen hoorden ook bepalingen als lage tol- en pachttarieven en het geven van vrijgeleide aan kooplieden. De landsheer deed er in de ogen van Van Maerlant goed aan zo min mogelijk beperkingen op te leggen aan handel en ambacht, omdat de koopman zijn onderneming anders zou verplaatsen naar steden met een gunstiger ondernemingsklimaat. Beschermende maatregelen resulteerden in bevordering van de economie en daarmee van de aantrekkingskracht van de steden.

De waarde van de marktvrede voor de koopman en het streven van de landsheer naar het versterken van zijn centrale macht, bracht deze twee partijen bij elkaar:

83 Jacob van Maerlant, Heimelijkheid der heimelijkheden, ed. A.A. Verdenius (Amsterdam: A.H. Kruyt, 1917), p. 130-31, VI: 471-473.

29 Copmanne draghen tallen steden / Die ere van den groten heren, Bi him eist dat die renten meren, / Ende bider name van den lande, Ontsien den here sine viande.85

Van Maerlant spreekt hier niet zozeer over het juiste sociale gedrag van de koopman, maar erkent daarentegen wel zijn nuttige bijdrage aan de samenleving. Stad en landsheer droegen elk bij aan het algemeen belang. Het was voor de landsheer aantrekkelijk om het vestigingsklimaat in de steden te vergroten, omdat het hem via belastingheffing voordeel opleverde. Van hun kant brachten de steden hulde aan de landsheer door een eed van trouw, als wederdienst voor toegekende juridische en financiële rechten.

Het eigendom van de koopman was het waard beschermd te worden, omdat het vooral bijdroeg aan het algemeen belang. De opvatting bij Van Maerlant dat het eigendom van de koopman het waard was beschermd te worden, is ook te vinden bij kerkgeleerden. Het algemeen belang is bij Van Maerlant het vorstelijk belang. Dit bood een rechtvaardiging van het winststreven van de koopman. Het werd de koopman toegestaan zich voldoende te laten vergoeden voor zijn inspanningen en het surplus van zijn opbrengsten in zijn bedrijf te herinvesteren zoals een goed rentmeester betaamt. Hij zou de ruimte moeten krijgen zijn talenten te ontplooien bijvoorbeeld in de vorm van privileges van plaatselijke vorsten.

Arbeidsethos en naastenliefde

Aan de Leken spieghel ontlenen we het volgende citaat:

Ende die de dinc te rechte besiet, / Soe eest groete zalecheide, Broet winnen met arbeide: / Ic en vant noyt bescreven, Dat enech salech leven / In broet bidden ligghen mach.86

Van Boendale maakt hier duidelijk dat arbeid een positieve waarde is en ledigheid een ondeugd. De ontwikkeling van steden met een sterk commerciële inslag had onmiskenbaar een positieve weerslag op de manier waarop volkstaal-dichters spreken over de arbeid van de koopman als productief. In de ogen van Van Boendale bestaat de arbeid van de koopman eruit schaarste te bestrijden door de goederen waar men niet zonder kan gelijkelijk te distribueren, het nemen van risico en professionele vaardigheden. Arbeid komt bij Van Boendale op verschillende manieren aan bod. In Der Leken Spieghel pleit Van Boendale voor het bestaan van het huwelijk, want als iedereen de geestelijke staat zou verkiezen, zou het levensonderhoud van allen in de samenleving in het geding komen:

85 Ibidem, 474-478.

86Jan van Boendale, Der leken spieghel. Leerdicht van den jare 1330. Door Jan van Boendale, gezegd Jan de Clerc ed. Matthias de Vries (Leiden: Du Mortier en zoon, 1844-48), I, p. 123-24, 10: 84-89.

30 Wie zoude tlant dan aren, Coren winnen of andere vrochte? Ende of die coopman niet en vercochte / Alrehande goet dat men vindt, Ende voerent daer ment niet en wint / Wat soude dese eten dan, Ofte wat zouden si draghen an?87

Naast de landbouw noemt Boendale de handel noodzakelijk om te kunnen voorzien in de behoeften van de stedelijke bevolking. Het was vooral de lange-afstandshandelaar die in de rol van distributeur zijn arbeidzaamheid en bijdrage aan het algemeen belang kon doen laten gelden. Van Boendale ziet handelsactiviteiten als productie in de betekenis van transport, opslag, onderhoud en distributie van goederen, met inbegrip van de gelopen risico’s:

Die vierde maniere es, Die coopman, sijt ghewes / Die tgoet van lande te lande vuert, Ende hem dicke daer omme avontuert / Hij halet tgoet daer men wint, Ende voeret daer mens niet en vindt / Ende daer mens niet hebben en mochte, Waert dat ment daer niet en brochte […] Want het is des coopmans zede dathi tgoet deel ghelike, In elc lant, in elc rike / Dattie liede sliten ende verteren, Des di niet en mochten ontberend.’88

In de Dietsche Doctrinale beklemtoont van Boendale het risico van de onderneming en de professionele vaardigheden van de koopman:

Sonderlinge soes al die man, Sine comenscap legghen an / Dingen die dien mach, Ende menichfouden nacht ende dach / Ende niet aen dinc dat verstaet, Die cortelinge te nieute gaet.89

Met name het transporteren van goederen vanuit gebieden met surplusproductie naar locaties waar er een gebrek bestond, geldt in de ogen van Van Boendale nuttig en welvaartsverhogend voor iedereen. In tijden van hongersnood, gebrek en politieke onrust is de rol van de koopman zelfs onontbeerlijk. Van Boendale pleit niet zozeer voor het moreel legitimeren van handel, maar beschouwt de koopman als productieve arbeider naast de agrariër en tegenover de clerus. Kenmerkend voor Van Boendale is dat hij de koopman ook in de Dietsche doctrinale een plaats toekent naast de agrariër in de algehele behoeftevoorziening:

Tweerande neringhen sijn, In hem seluen goet ende fijn / Die men met gode mach hanteren, na des wijs Tullius leren / Die op corten tijd groet ghewin, Dicke wille moghen bringhen in / Dat sijn lant winninghen ende comenscap, Daer men niet en mach sijn slap / Van enen corne dat men sayt, Men twentech corne weder mayt / Ende als deen leit in tas, Soe staet dat ander in den was.90

87 Ibidem, I, p. 97, 25: 106-112.

88 Ibidem, III, p. 184-86, 25: 29-36; 40-44.

89Anoniem (zeer waarschijnlijk Jan van Boendale), Dietsche doctrinale, leerdicht van den jare 1345, ed. W.J.A. Jonckbloet (Rotterdam, 1842), II, 25: 3567-3572.

31 Dirc van Delft verbindt het gedrag van de koopman aan de naastenliefde en de innerlijke intentie bij het praktische handelen. Van Delft stelt dat zelfverrijking legitiem is mits de deugd van caritas niet uit het oog verloren wordt en de koopman het geestelijk einddoel van het aardse leven nastreeft:

Gheeft ende ius el gehgeven werden, vegheeft ende iu sul guyt ghelaten werden; mit deser mate daer ghi mede uut meten, selmen uy weder inmeten.91

4.2 Genres en stijlen

In het licht van het onderzoeksthema is het van belang te wijzen op het genre waarin de schrijvers zich uitten. Genres verwijzen naar het taalgebruik zoals dat gebruikelijk is voor specifieke sociale activiteiten. De activiteit die volkstaal-dichters beogen is moraliseren. Het genre waarin de schrijvers zich uitten is het moraliserende leerdicht. De tekstvormen zijn leerdichten, lekentraktaten en lekenspiegels. De schrijvers willen dat hun lezers en toehoorders zich gedragen volgens de christelijke normen en waarden. De schrijvers bekrachtigden dit doel door zich te uitten in specifiek taalgebruik. Deze schrijfstijl is te typeren als didactisch. Ze verpakken hun voorschriften in korte zinnen in gepaard eindrijm en eenvoudig proza met exempelen en voorbeelden uit de dagelijkse praktijk. In het hoofdstuk Van vieren manieren van lieden bespreekt Van Boendale bijvoorbeeld vier standen in de maatschappij die elk op hun eigen manier een bijdrage leveren aan het algemeen belang, te weten de geestelijke stand, de wereldlijke macht, de agrariër en de koopman. Hij stelt dat het publiek de koopman gunstig gezind moet zijn en verplicht is te bidden voor zijn veilige overtocht, wie dat nalaat, begaat een misdaad:

Ende hem salmen wesen hout, Ende ooc van gherechter scout / Voor hem bidden, vrooche ende spade: Die dat liete, hi misdade.92

De teksten doen zich dus voor als voorschriften, gepresenteerd in versvorm met exempelen en voorbeelden uit de dagelijkse praktijk. Moraliserende teksten hadden in de eerste plaats een didactisch doel en dit komt tot uiting in het taalgebruik. Het gaat doorgaans om korte zinnen in simpel proza op rijm of in dichtvorm met veel stopwoorden – bij voorkeur in rijmposities. Die functioneerden als steunpunten bij het luisteren naar en onthouden van het verhaal in voorlees- en voordrachtsituaties. Kortom, de literaire vorm van deze teksten was ondergeschikt aan het didactisch doel.

Stijlen verwijzen naar de manieren waarop de schrijvers de sociale werkelijkheid in de praktijk brengen bijvoorbeeld door het gebruik van specifieke metaforen die toegesneden zijn op het publiek waarop de schrijvers zich richtten. Uit de voorschriften treden sociale relaties tussen verschillende betrokkenen in het discours naar voren, met name tussen de meest geïntendeerde lezer, de vorst, en de koopman. De

91Dirc van Delft, Tafel vanden kersten ghelove. Deel 2: winterstuc, ed. L. Daniëls (Nijmegen, 1937), p. 125-26, 20: 313-15. 92 Jan van Boendale, Der Leken spieghel, III, p. 184-85, 25: 47-50.

32 voorschriften zijn er niet op gericht het gedrag van de koopman, maar primair dat van territoriale vorsten te vormen. Dit is te illustreren met een citaat uit de Dietsche doctrinale:

Eenen wisen man hoert men leren, Dat die coman sal hanteren / Since marct in groten steden, die in wet staen ende in vrede / Daer uele liede tsamen comen, Dat so moet hem sere vroemen / Ende dat si oec scuwen dlant, Dat een quat here heeft in hant / Oft daer die here meer verteert dan, Sine rente wel gedraghen can / Oec soe doet hi mede ghewach, Dat die mensche wel rike werden mach.93

Meer algemeen-profane accenten op de ethiek, bijvoorbeeld door te refereren aan Tullius en Augustus, zijn te begrijpen binnen het kader van stijlen. Het ideaalbeeld dat de schrijvers aan hun publiek voorhielden, werd geschetst aan de hand van historische figuren. Volkstaal-dichters kennen schijnbaar grote autoriteit toe aan de klassieke auteurs.

4.3 Conclusie

In dit hoofdstuk is de order of discourse in didactisch-moraliserende teksten in kaart gebracht. De configuratie van vertogen en daarbinnen de te onderkennen genres en stijlen, de order of discourse, stuurden de manier waarop volkstaal-dichters een specifieke werkelijkheid over het gedrag van de koopman in taal tot uitdrukking brachten. Vertogen verwijzen naar wat inhoudelijk gezegd wordt en vanuit welk perspectief. In het voorgaande zijn verkondigingen van accenten op de ethiek betreffende het gedrag van de koopman in didactisch-moraliserende teksten in kaart gebracht. De ethische waarden die uit de analyse naar voren traden, zijn: zelfontplooiing (privébezit), rechtvaardigheid, arbeidsethos, algemeen belang en naastenliefde. Het is onmiskenbaar dat de lekenethiek continuïteit vertoont met de ethiek van kerkgeleerden. Anders gezegd, er is sprake van een hoge mate van interdiscursiviteit. De waarden waarop volkstaal-dichters het accent legden zijn ook te vinden in het klerikale perspectief. Dat wil zeggen, ze spreken inhoudelijk gezien de taal van het Kerkelijk gezag. Tegelijkertijd verwoordde de Kerk wat onder het volk als veranderende moraal werd gevoeld. Er is sprake van een dialectische relatie. Andere, meer algemeen-profane accenten in de ethiek zijn ook te vinden in de door de Kerk verkondigde leer. De idee van het nut van handel voor het algemeen belang bijvoorbeeld is te vinden in het stoïcisme en werd al door vroege christelijke denkers als Augustinus uit het stoïcisme overgenomen. Kortom, inhoudelijk gezien is er duidelijk sprake van continuïteit in de order of discourse. Tegelijkertijd treedt er discontinuïteit naar voren in het genre en de stijlen. Deze zijn veranderd.

33

In document In naam van God en profijt (pagina 28-34)