• No results found

Monitoringsprotocol spinnen: Versie 2.0

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Monitoringsprotocol spinnen: Versie 2.0"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Monitoringsprotocol spinnen

Versie 2.0

(2)

Auteurs:

Koen Van Keer, Toon Westra, Sam Van De Poel en Geert De Knijf

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Reviewers:

Marc Pollet

Het INBO is het onafhankelijk onderzoeksinstituut van de Vlaamse overheid dat via

toege-past wetenschappelijk onderzoek, data- en kennisontsluiting het biodiversiteitsbeleid en

-beheer onderbouwt en evalueert.

Vestiging:

Herman Teirlinckgebouw

INBO Brussel

Havenlaan 88 bus 73, 1000 Brussel

www.inbo.be

e-mail:

Toon.Westra@inbo.be

Wijze van citeren:

Koen Van Keer, Toon Westra, Sam Van De Poel en Geert De Knijf(2020).

Monitoringsproto-col spinnen. Versie 2.0.. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2020

(16). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

DOI: doi.org/10.21436/inbor.17941913

D/2020/3241/081

Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2020 (16)

ISSN: 1782-9054

Verantwoordelijke uitgever:

Maurice Hoffmann

Foto cover:

(3)

Versie 2.0

Koen Van Keer, Toon Westra, Sam Van De Poel en Geert De Knijf

doi.org/10.21436/inbor.17941913

(4)

Dankwoord

In de eerste plaats danken we Natuurpunt en Arachnologia Belgica (ARABEL) voor het ter beschikking stellen van de waarnemingen van de te monitoren spinnensoorten. We wensen ook alle vrijwilligers te bedanken die hebben meegewerkt aan het meetnet voor de

Lentevuurspin en de inhaalslag van de Gerande oeverspin. We bedanken ook Dirk Maes en Kevin Lambeets voor hun bijdrage aan de eerste versie van het monitoringsprotocol spinnen, dat de basis vormde voor versie 2.0. Maarten Van der Meulen en Lien Poelmans (VITO) zijn bijzonder behulpzaam geweest bij het schrijven van de GeoDynamiX toolbox, waarvoor dank.

Voorwoord

(5)

Samenvatting

Dit rapport beschrijft het meetnet voor de Lentevuurspin en de inhaalslag van de Gerande oeverspin. De Lentevuurspin wordt gemonitord door tellingen van webjes. Dit gebeurt langs transecten of binnen afgebakende zones. Alle meetnetlocaties van Lentevuurspin worden jaarlijks geteld. Voor de Gerande oeverspin moet eerst een inhaalslag uitgevoerd worden alvorens een meetnet opgesteld kan worden. We maakten gebruik van een mechanistisch model om op basis van de ecologische behoeften het potentiële leefgebied van de soort af te lijnen. Vervolgens maakten we een prioritering van de te onderzoeken gebieden binnen het afgebakende potentiële leefgebied. De ingezamelde gegevens worden ingevoerd in

(6)

English abstract

(7)

Inhoudstafel

Dankwoord ... 2

Voorwoord ... 2

Samenvatting ... 3

English abstract ... 4

Lijst van figuren ... 6

Lijst van tabellen ... 7

1 Inleiding ... 8

1.1 Soortenoverzicht ... 8

1.2 Overzicht meetnetten/inhaalslagen ... 8

1.3 Aanpassingen aan monitoringsprotocol versie 1.0 ... 9

2 Meetnet Lentevuurspin ... 10 2.1 Veldprotocol ... 10 2.2 Selectie meetnetlocaties ... 14 2.2.1 Steekproefkader ... 14 2.2.2 Integrale monitoring ... 15 2.3 Gegevensinvoer ... 15

3 Inhaalslag Gerande oeverspin ... 16

3.1 Veldprotocol ... 16

3.2 Selectie gebieden inhaalslag ... 20

3.2.1 Actuele leefgebieden ... 20

3.2.2 Potentiële leefgebieden ... 22

3.2.3 Prioritering te onderzoeken gebieden ... 25

3.2.3.1 Datalagen ... 25

3.2.3.2 Werkwijze ... 26

3.2.3.3 Resultaat prioritering ... 28

3.3 Gegevensinvoer ... 28

(8)

Lijst van figuren

Figuur 1 Het lokaliseren van Lentevuurspinwebjes vergt enige ervaring (Foto: Koen Van Keer)……….. ... 11 Figuur 2 Voorbeeld van een transecttelling (rode lijn) op een locatie met een hoge

dichtheid aan webjes van de Lentevuurspin in Lommel. Elk puntje stelt een cluster van webjes voor………….. ... 13 Figuur 3 De Gerande oeverspin (Dolomedes fimbriatus, boven links; foto: Maarten Jacobs – ARABEL), de Grote oeverspin (Dolomedes plantarius, boven rechts; foto: Willy de Koning – ARABEL) en de Poelpiraat (Pirata piraticus, onder links; foto: Dirk Cleiren – ARABEL). ... 17 Figuur 4 Grote oeverspin, vorm met (links) en zonder lichte zijstrepen (rechts – foto’s Stefan Sollfors). ... 18 Figuur 5 Gekende verspreiding van Gerande oeverspin in Vlaanderen in de periode 2000-2015. Waarnemingen van Dolomedes fimbriatus (groen: www.waarnemingen.be; blauw: databank ARABEL) en van Dolomedes spec. (oranje: www.waarnemingen.be). ... 20 Figuur 6 Potentiële leefgebieden voor de Gerande oeverspin in Vlaanderen op basis van BWK- en Europese Habitatrichtlijnbiotopen. Kaart opgemaakt met behulp van de gdx-tool van het VITO……. ... 23 Figuur 7 Detail van de zoekkaart (polygonen met potentiële leefgebieden) voor de Gerande oeverspin voor de Vallei van de Zwarte Beek in Beringen, Hechtel-Eksel en

(9)

Lijst van tabellen

Tabel 1 Overzicht van de te monitoren spinnensoorten (beiden zijn Vlaams prioritaire

(10)

1 INLEIDING

Voor de ondersteuning van het Vlaamse en Europese natuurbeleid is onderbouwde informatie nodig over de verspreiding en de trends van Vlaams en Europees prioritaire soorten. Om deze informatie zo efficiënt mogelijk in te zamelen en te verwerken, is een goede samenwerking tussen vrijwilligers en natuurverenigingen enerzijds en professionelen anderzijds essentieel (Herremans et al. 2014). Methoden die hierbij gebruikt worden, werden in De Knijf et al. (2014) als blauwdrukken ontwikkeld. Een monitoringsprotocol geeft een meer gedetailleerde en praktische invulling aan de algemene principes in de blauwdruk. Een eerste versie van het monitoringsprotocol spinnen (Van Keer et al. 2015) vormde de basis voor de opstart van het lentevuurspinmeetnet en de inhaalslag voor Gerande oeverspin in de periode 2016-2018. Op basis van de ervaringen opgedaan bij het veldwerk in deze opstartfase, werden enkele

onderdelen van monitoringsprotocol aangepast. Dit maakte een actualisering noodzakelijk wat resulteerde in het monitoringsprotocol spinnen versie 2.0.

1.1 SOORTENOVERZICHT

In Tabel 1 geven we een overzicht van de Vlaams prioritaire spinnensoorten. Lentevuurspin wordt gemonitord via een meetnet. Voor Gerande oeverspin is de verspreiding in Vlaanderen nog onvoldoende gekend en loopt er een inhaalslag.

Tabel 1 Overzicht van de te monitoren spinnensoorten (beiden zijn Vlaams prioritaire soorten, VPS)

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Type soort Type monitoring Lentevuurspin Eresus sandaliatus VPS meetnet

Gerande oeverspin Dolomedes fimbriatus VPS inhaalslag

1.2 OVERZICHT MEETNETTEN/INHAALSLAGEN

(11)

het aantal meetnetlocaties (# loc), de cyclus waarmee de locaties bezocht worden en het aantal bezoeken per jaar (# bez).

Tabel 2 Karakteristieken van het meetnet Lentevuurspin en de inhaalslag voor Gerande oeverspin

Nederlandse naam Opstartjaar Protocol Type # loc cyclus # bez

Lentevuurspin 2016 Webtelling Integraal 4 jaarlijks 1 Gerande oeverspin 2017 Transecttelling langs oevers Inhaalslag nvt 1

(12)

2 MEETNET LENTEVUURSPIN

2.1 VELDPROTOCOL

Lentevuurspinnen worden omwille van hun erg sedentaire levenswijze niet efficiënt verzameld via bodemvallen. Rondzwervende mannetjes zouden in het paarseizoen wel op deze wijze kunnen verzameld worden, maar dit is niet wenselijk omwille van de destructieve aard van de methode. Bodemvallen waarin mannelijke exemplaren levend worden verzameld zijn een mogelijkheid, maar vereisen een heel regelmatige lediging omdat ook daarin anders veel slachtoffers vallen door de aanwezigheid van predatoren of door kannibalisme. Bovendien zouden de gevangen mannetjes eerst moeten gemarkeerd worden vooraleer terug in vrijheid te worden gesteld (om dubbeltellingen te vermijden).

De Lentevuurspin komt in Vlaanderen voornamelijk voor op (matig vergraste) droge heide. In de grazige vegetatie maken de spinnen webjes die bestaan uit een boven- en een ondergronds gedeelte (Van Keer et al. 2011). De monitoring van Lentevuurspinnen gebeurt best door het tellen van het bovengronds gedeelte van alle aanwezige webjes langsheen een vast transect of via een gebiedstelling op vooraf afgebakende zones. Hiermee is al enige ervaring in Vlaanderen. Het tellen van zwervende mannetjes op een transect is geen optie, want dit geeft een veel minder accuraat beeld van de populatiedichtheden omdat de activiteit beïnvloed wordt door de weersomstandigheden en bv. de windrichting mee bepaalt welke trajecten de mannetjes afleggen bij het volgen van feromonensporen.

Op elke gekende locatie wordt eerst getracht een beeld te krijgen van waar de webjes zich voornamelijk bevinden en per populatie worden vervolgens drie of twee transecten uitgetekend langsheen plekken met de hoogste dichtheid aan webjes. Dit moet volstaan om een representatief beeld te geven van de lokale populatietrend.

(13)

Webjes worden geteld tussen midden augustus en midden september. De aangegeven periode biedt ook mogelijkheid om de webjes van oudere jongen te herkennen. De webjes van pas geboren spiderlings die in het voorjaar actief worden, zijn erg moeilijk te lokaliseren en een telling op dat moment zou dus een groter verschil in waarnemingscapaciteit per waarnemer kunnen blootleggen. Na midden september sluiten de volwassen vrouwtjes met jongen, alsook de volwassen geworden mannetjes, hun webben af en wordt het bovengrondse gedeelte van het web zo mogelijk nog minder goed lokaliseerbaar. Figuur 1 toont dat het lokaliseren van de webjes vaak niet evident is en pas na het verwerven van het juiste zoekbeeld op een efficiënte wijze kan verlopen. Voor de monitoring van populatietrends is de exacte locatie van webjes langs de transectlijn in principe niet belangrijk. Ingeven van webjes via gps-coördinaten is dus ook niet noodzakelijk.

(14)

Werkwijze transecttelling:

 Er worden binnen de gekende leefgebieden parallel twee of drie transecten met een lengte van 50 m en een tussenruimte van minstens 10 m uitgetekend. De ligging van de transecten wordt in elke populatie op basis van een expertenoordeel bepaald aan de hand van optimale vegetatiestructuur en door middel van een steekproef getoetst aan effectiviteit. Veranderingen in lokale vegetatiestructuur (zie opmerking onder) kunnen aanleiding geven tot het verplaatsen van de transecten. Deze benadering draagt echter ook risico’s in zich (zie opmerking onder);

 Indien er te weinig leefgebied is voor een dergelijke uittekening, kunnen de transecten korter zijn (min 25 m) en slechts 5 m uit elkaar liggen;

 De positie van de transecten wordt gekozen op basis van een optimale aanwezigheid van habitatgeschikte vegetatievlekken en aanwezigheid van webjes;

 Transecten worden geteld tussen midden augustus en midden september;

 Er wordt gezocht in een zone van 1 m breed, dus tot 50 cm aan weerszijden van de transectlijn;

 We tellen het aantal waargenomen webjes binnen elk transect. De exacte ligging van de webjes hoeft niet bepaald te worden;

 Transecten kunnen geteld worden door 1 of 2 personen;

 De weersomstandigheden op het moment van telling zijn bij gebruik van deze methode minder van belang en hebben geen invloed op het aantal waarnemingen.

De uitgezette transecten worden ingemeten met een GPS en het begin- en eindpunt wordt best gemarkeerd met vlaggenstokken (Figuur 2). De exacte locatie wordt beschreven in de gedetailleerde handleiding en gedocumenteerd op een satellietfoto.

Opmerking:

Aangezien de vestiging van Lentevuurspin sterk gebonden is aan erg lokale omstandigheden (vegetatiestructuur) en die omstandigheden ter plaatse (zeer) snel kunnen veranderen (verdichting en vervilting kunnen snel optreden), wordt in de opstartfase voorzien om de transectlocaties op basis van de vegetatiestructuur driejaarlijks te evalueren op hun

(15)

binnen het leefgebied (en dus het erg plaatselijk ongeschikt worden van vegetatievlekken), niet tot onrealistische vertekeningen in de tellingen leidt. Deze benadering draagt echter ook risico’s in zich: theoretisch zou het immers kunnen zijn dat het gehele leefgebied ongeschikt wordt. Door gedurende jaren telkens de transecten te verschuiven naar de meest geschikte plekken, zal de afname van geschikte habitat, alsook het teruglopen van de populatiegrootte, te weinig en laattijdig blijken uit de getelde aantallen. Met deze verplaatsing van transecten dient dus omzichtig te worden omgesprongen. Grote veranderingen in de totale balans aan oppervlakte geschikte habitat(vlekken) dient dus gemeld te worden, zodat hier bij de interpretatie van de cijfers rekening mee kan gehouden worden.

Figuur 2 Voorbeeld van een transecttelling (rode lijn) op een locatie met een hoge dichtheid aan webjes van de Lentevuurspin in Lommel. Elk puntje stelt een cluster van webjes voor.

Werkwijze gebiedstelling:

 De zone waarin de populatie zich bevindt, wordt afgebakend in rechthoekige vorm (wegens telpraktijk)

(16)

 Indien de populatie dichtheden en/of ingenomen oppervlakte groter worden, kan op een bepaald moment worden geopteerd voor overschakeling op een transecttelling;

 De afgebakende zones worden eenmaal geteld tussen midden augustus en midden september;

 Het maximum aantal tellers is afhankelijk van de grootte van de oppervlakte. In het ideale geval, neemt een teller een breedte van 1m voor zijn rekening en monitort die over de gehele lengte van de afgebakende zone.

De uitgezette rechthoekige zones worden ingemeten met een GPS en de vier hoeken worden best gemarkeerd met vlaggenstokken. De exacte locatie wordt beschreven in de gedetailleerde handleiding en gedocumenteerd op een satellietfoto.

2.2 SELECTIE MEETNETLOCATIES

2.2.1 Steekproefkader

De verspreiding van Lentevuurspin is goed gekend en gebaseerd op gegevens uit de ARABEL-databank en waarnemingen.be. De Lentevuurspin komt voor op vier locaties in België, allen gelegen in Lommel (Van Keer et al. 2011). Gedurende de voorbije jaren werden door ARABEL-leden vijf oude waarnemingen van vuurspin Eresus sp. (spontaan gemeld door burgers)

nagegaan door de betrokken vindplaats grondig te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van de soort, echter zonder succes.

Er zijn geen bijkomende inspanningen nodig om de verspreiding van de soort in kaart te brengen. Nieuwe meldingen van de Lentevuurspin in andere gebieden moeten onderzocht worden om te kijken of het inderdaad deze soort betreft (ook de Herfstvuurspin Eresus kollari, zou ooit zijn waargenomen in België) en of er een populatie voorkomt.

(17)

2.2.2 Integrale monitoring

Omdat Lentevuurspin op een beperkt aantal locaties voorkomt kiezen we voor een integrale monitoring van alle locaties. Alle locaties worden jaarlijks eenmaal geteld.

Medewerkers aan het meetnet kunnen de meetnetlocaties raadplegen in

www.meetnetten.be.

2.3 GEGEVENSINVOER

(18)

3 INHAALSLAG GERANDE OEVERSPIN

Vooraleer een gestructureerd meetnet kan uitgewerkt worden moet de verspreiding van de soort voldoende goed gekend zijn. In 2017 werd er daarom gestart met een inhaalslag voor de Gerande oeverspin. Hiervoor werd er een inschatting gemaakt van het potentiële leefgebied en werden er binnen dit potentiële leefgebied te onderzoeken gebieden afgelijnd (Van Keer et al., 2015). Dit leidde slechts in beperkte mate tot een verbeterde kennis van de verspreiding. Daarom dat we in dit rapport een bijkomende prioritering van de te onderzoeken locaties voorstellen. Maar eerst overlopen we nog eens het veldprotocol en de methode voor het aflijnen van het potentieel leefgebied.

3.1 VELDPROTOCOL

Omdat enkel de volwassen exemplaren met zekerheid gedetermineerd kunnen worden (via studie van de secundaire genitaalstructuren), heeft het weinig zin om juveniele exemplaren te verzamelen. Indien men op basis van een zekere determinatie (aan de hand van

genitaliënonderzoek) vaststelde dat de Gerande oeverspin de enige soort uit het genus Dolomedes is die in het gebied voorkomt, kunnen de juvenielen eventueel wel geteld worden. Er wordt dus hoe dan ook best in de omgeving van het water gezocht (juvenielen zijn op grotere afstand van het water aan te treffen). Dit kan best via handvangsttechnieken (sleep- of schepnet), waarbij die laatste wel met zorg en maximaal gestandaardiseerd moeten

uitgevoerd worden. Het plaatsen van bodemvallen in een moerassige omgeving of op de oever van een plas of ven, houdt risico’s in en raden we hierbij sterk af. Bij stijging van het water kunnen de vallen vollopen, waarbij de bewarende substantie (bv. formol) bovendien een toxisch effect heeft op de omgeving. Bovendien wordt bij monitoring steeds getracht om niet-destructieve methoden toe te passen.

Indien in eerste instantie wordt vastgesteld dat de Grote oeverspin (Dolomedes plantarius) niet voorkomt op de locatie, kan men in een later stadium enkel op visuele waarnemingen van oeverspinnen afgaan. Gezien de zeldzaamheid, enigszins verschillende habitatkeuze en

(19)

Waarnemers moeten dan wel voldoende expertise hebben om verwarring met bv. wolfsspinnen zoals piratensoorten (Pirata sp.) uit te sluiten (Figuur 3)!

Figuur 3 De Gerande oeverspin (Dolomedes fimbriatus, boven links; foto: Maarten Jacobs – ARABEL), de Grote oeverspin (Dolomedes plantarius, boven rechts; foto: Willy de Koning – ARABEL) en de Poelpiraat (Pirata piraticus, onder links; foto: Dirk Cleiren – ARABEL).

Hoewel het onderscheid met Grote oeverspin (Dolomedes plantarius) op basis van een foto niet kan gemaakt worden (zie kader), mogen we er op basis van steekproeven van uitgaan dat meer dan 90% van de goedgekeurde fotomeldingen met benaming "Dolomedes spec." op

(20)

De Grote oeverspin en de Gerande oeverspin

De Grote oeverspin kent grosso modo twee vormen (zie Figuur 4): een vorm zonder (of met onduidelijke) lichte zijstrepen op kopborststuk en achterlijf) en een vorm met lichte zijstrepen. De Gerande oeverspin heeft altijd lichte zijstrepen, hoewel die in onvolwassen stadia ook onduidelijk kunnen zijn of zelfs geheel ontbreken. Het bestaan van deze twee vormen bij de Grote oeverspin, maakt dat een volwassen exemplaar met lichte zijstrepen nooit met absolute zekerheid in het veld kan op naam gebracht worden. Om betrouwbare gegevens te kunnen verzamelen in het kader van deze inhaalslag, is het dus noodzakelijk om altijd minstens 1 volwassen exemplaar fysiek te verzamelen voor determinatie door een ervaren arachnoloog.

Figuur 4 Grote oeverspin, vorm met (links) en zonder lichte zijstrepen (rechts – foto’s Stefan Sollfors).

Tijdens de inhaalslag moet:

1) In gebieden met gemelde aanwezigheid van Dolomedes sp.:

 met zekerheid vastgesteld worden of het om de Gerande oeverspin gaat en dus niet om de Grote oeverspin (Dolomedes plantarius);

 een aantal locaties op basis van onwaarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een populatie, onderzocht en zo nodig geschrapt worden;

 gekeken worden of de waarneming betrekking heeft op een populatie of op rondzwervende individuen;

2) In potentiële leefgebieden van de Gerande oeverspin:

(21)

Om een inschatting te kunnen maken of een waarneming betrekking heeft op een zwervend exemplaar of het een populatie betreft en hoe groot die dan is, geven we hier een aantal verbeterpunten voor het doorgeven van losse waarnemingen:

 noteer steeds de aantallen per soort of maak een schatting van het aantal waargenomen dieren;

 vermeld bij adulte vrouwtjes of ze een eicocon meedroegen of bij het kraamweb zaten;

 vermeld de locatie zo exact mogelijk.

Aangezien de inhaalslag als belangrijkste doelstelling heeft om de aan- of afwezigheid (zie criteria hierboven) van de Gerande oeverspin vast te stellen, raden we een 'traject' aan dat wordt gekozen op basis van expertoordeel. Dit traject wordt duidelijk omschreven of op een satellietfoto aangeduid zodat de resultaten bij een latere herhaling van het traject (bv. in het kader van een volwaardig meetnet) kunnen vergeleken worden. Het heeft weinig zin om hier een korte gestandaardiseerde zoekperiode te voorzien. In principe zoekt men intensief op locaties binnen het gebied die men geschikt acht (oevers van voedselarme vennen in

heidegebieden) en dit voor maximaal 1 uur per tellocatie. De bemonsteringsmethodiek bestaat uit het visueel lokaliseren van de soort en het verzamelen van exemplaren, veelal via een sleep- of schepnet. De facto zal het bereik nagenoeg beperkt zijn tot een meter breedte langs het gelopen traject. De grootste kans op het waarnemen van de Gerande oeverspin heeft men gedurende de maanden mei, juni en juli. De waarneming van meer dan één volwassen

(22)

3.2 SELECTIE GEBIEDEN INHAALSLAG

3.2.1 Actuele leefgebieden

Anno 2015 (voor de inhaalslag van start ging) waren er 54 gebieden (97

UTM-kilometerhokken) van de soort bekend (Tabel 3; Figuur 5). Aangezien het verschil tussen de Gerande oeverspin en de Grote oeverspin niet op een betrouwbare manier is te maken in het veld, werden in www.waarnemingen.be nogal wat waarnemingen ingevoerd als Dolomedes spec. (Tabel 4; Figuur 5). Daarvan zullen er een aantal wegvallen omwille van twijfelachtige determinaties. Een eerste selectie kan hier bestaan uit het controleren van waarnemingen met bijgeleverde foto’s en/of van betrouwbare waarnemers. Op basis van habitatanalyse kunnen er bovendien nog gebieden bijkomen die moeten worden onderzocht op de aanwezigheid van de Gerande oeverspin. Verder zullen in de loop van de komende jaren ongetwijfeld nog nieuwe vindplaatsen worden ingevoerd in www.waarnemingen.be.

(23)

Tabel 3 Gekende gebieden voor de Gerande oeverspin in Vlaanderen in de periode 2000-2015. Bron: ARABEL-databank en www.waarnemingen.be.

Oost-Vlaanderen (1) Builaarsmeersen (Lokeren) Vlaams-Brabant (2)

Langdonken (Herselt) Het Goor – Asbroek (Hulshout) Antwerpen (11)

Kalmthoutse heide (Kalmthout)

Groot schietveld/Nieuwe Brug (Brasschaat – Brecht – Wuustwezel) Kooldries (Brecht) Heiblok (Zoersel) Kindernouwbeekvallei (Lille) Lavendelven (Herentals) Snepkensvijver (Herentals) Kleine Hooibeekvijver (Retie)

Buitengoor/Meergoor/Sluismeer (Mol) De Most (Balen)

Limburg (9)

Gerhagen (Tessenderlo)

Vallei van de Zwarte Beek (Halen) Vallei van de Zwarte Beek (Beringen) Hageven (Neerpelt)

Warmbeekvallei (Neerpelt)

Vallei van de Zijpbeek (Lanaken) Sint-Maartensheide – De Luyssen (Bree) De Teut (Zonhoven)

Mazenhoven (Leut)

Tabel 4 Waarnemingen van Dolomedes spec. in www.waarnemingen.be die betrekking zouden kunnen hebben op de Gerande oeverspin. Indien een gebied al vermeld werd in Tabel 3, wordt het hier niet hernomen.

Antwerpen (24)

Hobokense polder (Antwerpen) Klein schietveld (Kalmthout/Kapellen) Antitankkanaal (Brasschaat)

Zomerklokje en Steenbeemden (Nijlen) Bollaak (Ranst)

Schriekheide (Zoersel)

Kleine Heide (Heist-op-den-Berg) Bonte Klepper (Rijkevorsel) Schrans (Heist-op-den-Berg) Ekstergoor (Beerse)

Abtsheide (Beerse) Lilse Zegge (Lille)

Het Goor/Asbroek (Hulshout) Kerkemoer (Merksplas) Koeven (Turnhout) Dombergheide (Turnhout) Tikkebroeken (Kasterlee) De Liereman (Oud-Turnhout) Olens broek (Olen)

Malesbroek (Meerhout) Sashoeve (Mol)

Koemook (Mol) Verkallenbos (Mol) Wildertse beek (Essen) Limburg (6)

Riebosserheide (Lommel) Kraanven (Hechtel-Eksel)

Vallei van de Grote beek (Beringen)

Spiekelspade (Hechtel-Eksel) Pietersembos (Lanaken) Stamprooierbroek (Kinrooi) Vlaams-Brabant (1)

(24)

3.2.2 Potentiële leefgebieden

Met behulp van de verspreidingskaarten van de potentiële biotopen (Fout! Verwijzingsbron

niet gevonden.) kunnen potentiële leefgebieden voor de Gerande oeverspin in Vlaanderen

aangeduid worden met behulp van de GeoDynamics-tool (gdx) van het Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek (VITO – Bijlage 1).

Tabel 5 Europese habitatrichtlijntypen en BWK-codes die gebruikt werden om potentiële leefgebieden van de Gerande oeversping te localiseren.

Europese habitatrichtlijntypen Omschrijving

3160 Dystrofe natuurlijke poelen en meren

4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

7110 Actief hoogveen

7120 Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is

7140 Overgangs- en trilveen

7210 Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davalliana

7230 Alkalisch laagveen

BWK-eenheden

Ao(o,m) Oligotrofe tot mesotrofe plas of ven Ce Vochtige tot natte dopheidevegetatie

Cm Gedegradeerde heide met dominantie van Pijpenstrootje

Md Drijfzoom en/of drijftil

Mk Alkalisch laagveen

Ms Zuur laagveen

Sm Gagelstruweel

(25)

Figuur 6 Potentiële leefgebieden voor de Gerande oeverspin in Vlaanderen op basis van BWK- en Europese Habitatrichtlijnbiotopen. Kaart opgemaakt met behulp van de gdx-tool van het VITO.

(26)

Tabel 6 Potentieel geschikte gebieden voor de Gerande oeverspin in Vlaanderen (enkel gebieden groter dan 2 ha worden hier vermeld; in de ArcGIS shapefile zijn alle potentiële leefgebieden opgenomen, ook diegene die kleiner zijn dan 2 ha, n = 565). De gebieden zijn gerangschikt in dalende oppervlakte potentieel leefgebied. In gebieden in italic is de Gerande oeverspin al waargenomen.

Antwerpen (77)

Groot schietveld (Brasschaat – Brecht – Wuustwezel) Kalmthoutse heide (Kalmthout)

Klein schietveld (Kalmthout/Kapellen)

Klokkeven (Brecht/Malle/Rijkevorsel)

Abtsheide (Beerse)

Snepkensvijver (Herentals/Kasterlee)

Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (Mol) Koemook (Dessel/Mol)

Ronde Put (Mol) De Zegge (Geel)

De Liereman (Turnhout)

Echelkuil (Turnhout) Den Diel (Mol) Bosduin (Wuustwezel) Goorke – Rode Del (Arendonk)

Koeiven – Zandven (Merksplas/Turnhout)

Tielenheide (Kasterlee)

De Most (Balen)

Zwart Water (Ravels)

Tikkebroeken (Kasterlee)

Familiestrand (Mol/Retie) Zwart Water (Turnhout) ’s Gravendel (Retie) Fort Ertbrand (Kapellen) Brakeleer (Arendonk)

Nieuwe Brug (Brecht/Wuustwezel)

Goorbossen (Retie) Klotkuilheide (Ravels)

Bonte Klepper (Rijkevorsel/Brecht)

De Lei (Ravels) Schildestrand (Schilde) Het Zwarte Water (Kasterlee) De Moeren (Mol)

Sint-Jorisburg (Hoogstraten) Marbelenven (Brecht) Klotgoor (Ravels) Belse Bergen (Geel/Mol) Kooldries (Brecht) Vraaghoeve (Brecht)

Duivelskuil (Beerse)

Zandven (Brecht/Malle/Zoersel) Heide Van Damme (Turnhout) Lange Linneput (Mol/Retie) Uitlegger (Kapellen)

Lilse zegge (Lille)

Leeuwerk (Brecht) Haar (Schilde) Hof Ter Linden (Schilde) Pinzieleke (Heist-op-den-Berg) Venneke (Arendonk) Beverdonkse Heide (Kasterlee) Terbeuken (Ravels/Arendonk) Hertekuil (Oud-Turnhout) Steenbakkerij (Beerse) Scheps (Balen) Kessenven (Ravels) Het Goor (Dessel) Markvallei (Hoogstraten)

Bollaak (Ranst)

Peerdsven (Turnhout) Gels loopke (Baarle-Hertog) Kesselse Heide (Nijlen) Asbeek (Balen) Drijhoekbos (Schilde/Nijlen) Standaartsven (Ravels) Kijkverdriet (Ravels) Breiloop (Geel) Haverven (Turnhout) Muizenput (Mol) Dombergheide (Turnhout) Kwikaard (Zoersel) Sashoeve (Mol) Wezel (Mol) Schans (Schilde) Ekstergoor (Beerse) Lavendelven (Herentals) Steertse Heide (Kalmthout)

Olens Broek – Langendonk (Herentals)

Limburg (66)

Militair domein Houthalen-Helchteren/Meeuwen-Gruitrode/Peer

Militair domein Kamp van Beverlo (Beringen/Hechtel-Eksel/Houthalen-Helchteren)

De Maten (Genk/Diepenbeek)

Vallei van de Zwarte Beek (Beringen/Halen) Hageven (Neerpelt)

Vallei van de Zijpbeek (Lanaken)

De Teut (Zonhoven)

Wijvenheide (Zonhoven/Hasselt) Kelchterhoef (Houthalen-Helchteren) Tenhaagdoornheide (Houthalen-Helchteren) Bergerven (Maaseik)

Mechelse Heide (Maasmechelen) Het Wik (Genk)

(27)

Molenheide (Houthalen-Helchteren) Lang water (Diepenbeek)

Ruiterskuilen (Opglabbeek) Urlobroek (Bree) Turfven (Opglabbeek) Goeslaar (Lummen) Jagersborg (Maaseik) Bezoensberg (Zutendaal/Bilzen) De Hoefaart (Bilzen/Lanaken) Staleikerheide (Beringen) Wijerbrug (Hechtel-Eksel) Laambroeken (Heusden-Zolder/Houthalen-Helchteren) Hoofdgracht (Lommel) Munsterbos (Zutendaal/Bilzen) Heesakkerheide (Overpelt) Batven (Kinrooi) Kerkeven (Hamont-Achel)

Beau Marais (Beringen) Masy (Houthalen-Helchteren) Rotbroek (Halen)

Lozerheide (Hamont-Achel)

Sint-Maartensheide – De Luysen (Bree)

Kiefhoek (Hechtel-Eksel) Kruisven (Dilsen-Stokkem) Lange Beemden (Lummen) Ulfort (Beringen)

Averbodeheide (Tessenderlo) Heiveld (Tessenderlo) Rouwmortelsven (As)

Zwartven (Meeuwen-Gruitrode) Ven onder den Berg (Maasmechelen) Gruitroderbos (Meeuwen-Gruitrode) Stevoorden (Bilzen)

Fridhem (Lanaken/Maasmechelen)

Vlaams-Brabant (3)

Het Goor – Asbroek (Hulshout)

Demerbroeken (Scherpenheuvel-Zichem)

Langdonken (Herselt)

3.2.3 Prioritering te onderzoeken gebieden

Uit het veldwerk dat werd uitgevoerd in kader van de inhaalslag sinds 2017 blijkt dat de trefkans in de gebieden van het potentieel leefgebied, waar de soort nog niet werd

waargenomen, zeer laag is. Het potentieel leefgebied is dus zeer ruim afgebakend. Door de lage trefkans is het moeilijk om vrijwilligers te motiveren om mee te zoeken. Bovendien bestaat het potentieel leefgebied uit een zeer groot aantal gebieden waardoor het niet haalbaar is om binnen een aanvaardbare tijdsperiode de inhaalslag af te ronden. In de eerste versie van het monitoringsprotocol wordt voorgesteld om een random steekproef te nemen uit de gebieden van het potentieel leefgebied en in eerste instantie deze steekproef te onderzoeken. Maar door de lage trefkans zal deze aanpak weinig doeltreffend zijn. Daarom stellen we hier een prioritering van de te onderzoeken gebieden op basis van bijkomende gegevens en een expertinschatting. Op basis daarvan willen we de haalbaarheid en de efficiëntie van de inhaalslag vergroten.

3.2.3.1 Datalagen

Bij de prioritering maken we gebruik van onderstaande datalagen.

● Beheerde gebieden in het ecodistrict van de Kempen, afgeleid uit volgende GIS-lagen: ○ Door ANB beheerde domeinen

(28)

● Waarnemingen van Gerande oeverspin en oeverspin sp. uit ○ waarnemingen.be

○ ARABEL-databank

○ Bijkomende waarnemingen ingezameld in kader van de inhaalsalg

● Potentieel leefgebied met onderscheid tussen waterbiotoop, moerasbiotoop en landbiotoop afgeleid uit volgende GIS-lagen:

○ BWK/habitatkaart 2018 (De Saeger et al., 2018) ○ Watervlakken versie 1.0 (Packet et al., 2018)

3.2.3.2 Werkwijze

We focussen in eerste instantie op de beheerde gebieden (zoals natuurreservaten of ANB-domeinen) in het ecodistrict van de Kempen als basis voor de verdere prioritering. Binnen elk gebied berekenen we volgende karakteristieken ter ondersteuning van de prioritering:

● aantal goedgekeurde waarnemingen van Gerande oeverspin, ● aantal niet beoordeelde waarnemingen van Gerande oeverspin, ● aantal waarnemingen Oeverspin spec.,

● afstand tot dichtste goedgekeurde waarneming van Gerande oeverspin, ● oppervlakte potentieel leefgebied binnen gebied,

● oppervlakte landbiotoop dat onderdeel uitmaakt van het potentieel leefgebied, ● oppervlakte moerasbiotoop dat onderdeel uitmaakt van het potentieel leefgebied, ● oppervlakte waterbiotoop dat onderdeel uitmaakt van het potentieel leefgebied, ● oeverlengte van watervlakken die onderdeel uitmaakt van het potentieel leefgebied, ● aantal watervlakken dat onderdeel uitmaakt van het potentieel leefgebied,

● de aanwezige biotopen die onderdeel uitmaakt van het potentieel leefgebied.

(29)

Voor de indicatie op basis van waarnemingen onderscheiden we volgende klassen:

● soort is aanwezig: er is een goedgekeurde waarneming van Gerande oeverspin binnen het gebied (dit gebied moet dus niet verder onderzocht worden);

● soort is aanwezig binnen straal van 300 m: er is een goedgekeurde waarneming van Gerande oeverspin binnen een straal van 300 m rond het gebied (maar dus niet in het gebied zelf);

● er is een indicatie dat de soort aanwezig is: er is geen goedgekeurde waarneming van Gerande oeverspin binnen gebied, maar wel een niet beoordeelde waarneming van Gerande oeverspin en/of een waarneming van Oeverspin spec;

● geen indicatie van aanwezigheid: er zijn geen waarnemingen van Gerande oeverspin of Oeverspin spec.

Voor de indicatie op basis van leefgebied onderscheiden we volgende klassen:

● hoge potentie: het potentieële leefgebied binnen het gebied bestaat uit waterbiotoop, landbiotoop en moerasbiotoop (we zien immers dat een groot aandeel van de waarnemingen binnen dergelijke gebieden vallen)

● middelhoge potentie: het potentieële leefgebied binnen gebied bevat waterbiotoop + landbiotoop of waterbiotoop + moerasbiotoop (het protocol gaat er immers vanuit dat de oevers van plassen moeten afgezocht worden, dus zou er minstens waterbiotoop aanwezig moeten zijn)

● lage potentie: het gebied bevat enkel moerasbiotoop.

● geen potentie: het gebied bevat geen potentieel leefgebied (maar er is wel een indicatie op basis van waarnemingen)

(30)

Tabel 7 Aantal gebieden voor de verschillende categorieën van indicatie op basis van het leefgebied en indicatie op basis van waarnemingen

Indicatie op basis van waarnemingen

Indicatie op basis van potentieel leefgebied Geen potentie Lage

potentie

Middelhoge potentie

Hoge potentie

Geen indicatie aanwezigheid 827 96 47 38

Indicatie aanwezigheid 4 6 7 13

Soort aanwezig binnen straal 300 m 4 3 1 6

Soort aanwezig 4 2 2 11

Naast bovenstaande prioritering zal er een bijkomende prioritering worden gemaakt op basis van expertinschatting. Experten zullen op basis van hun ecologische kennis en terreinkennis per gebied een inschatting maken van de geschiktheid van het gebied.

Volgende klassen zullen daarbij onderscheiden worden: ● hoge potentie

● matige potentie ● geen potentie ● gebied onbekend

3.2.3.3 Resultaat prioritering

Op basis van beide prioriteringsoefeningen zal een lijst van ongeveer 30 prioritair te

onderzoeken gebieden worden opgemaakt. Het doel is om deze gebieden binnen de periode 2020-2023 allemaal te onderzoeken. Daarna zal er geëvalueerd worden of de inhaalslag al dan niet moet worden verder gezet.

De prioritaire gebieden zullen toegevoegd worden aan meetnetten.be en kunnen geraadpleegd worden door medewerkers aan de inhaalslag.

3.3 GEGEVENSINVOER

De gegevens worden ingevoerd in www.meetnetten.be. Per bezocht gebied wordt de waarnemer, de datum, het aantal individuen van de soort genoteerd en enkele bijkomende kenmerken zoals de eventuele aanwezigheid van een eicocon of de nabijheid van een

(31)
(32)

REFERENTIES

De Knijf G., Westra T., Onkelinx T., Quataert P. & Pollet M. 2014. Monitoring Natura 2000-soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid. Blauwdrukken soortenmonitoring in Vlaanderen, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2014.2319355. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Herremans M., De Knijf G., Hansen K., Westra T., Vanreusel W., Martens E., Van Gossum H., Anselin A., Vermeersch G. & Pollet M. 2014. Monitoring van beleidsrelevante soorten in Vlaanderen met inzet van vrijwilligers, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2014.1628917. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Onkelinx T. in druk. Vergelijken van mogelijke manieren om GRTS steekproeven te trekken, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Packet J., Scheers K., Smeekens V., Leyssen A., Wils C. & Denys L. 2018. Watervlakken versie 1.0:

polygonenkaart van stilstaand water in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 14. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

De Saeger S., Guelinckx R., Oosterlynck P., De Bruyn A., Debusschere K., Dhaluin P., Erens R., Hendrickx P., Hendrix R., Hennebel D., Jacobs I., Kumpen M., Op De Beeck J., Ruymen J., Spanhove T., Tamsyn W., Van Oost F., Van Dam G., Van Hove M., Wils C. & Paelinckx D. 2018. Biologische

Waarderingskaart en Natura 2000 Habitatkaart: Uitgave 2018. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 71. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Van Keer K., De Knijf G. & Lambeets K. 2014. Blauwdruk Spinnen. In: De Knijf G., Westra T., Onkelinx T., Quataert P. & Pollet M. (eds.) Monitoring Natura 2000-soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid. Blauwdrukken soortenmonitoring in Vlaanderen. Instituut voor Natuur- en

Bosonderzoek, Brussel. pp. 114-124

Van Keer K., De Knijf G., Lambeets K., Maes D., De Bruyn L., Onkelinx T., Piesschaert F., Pollet M., Westra T. & Quataert P. 2015. Monitoringsprotocol spinnen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2015.10069665. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Van Keer K., Peeters L. & Jansen T. 2011. De Lentenvuurspin in Vlaanderen. Pas ontdekt en al met uitsterven bedreigd. Natuur.focus 10: 144-154.

(33)

Bijlage 1 Vertaling van de ecologie van de Gerande oeverspin in een gdx-script Ecologie van de Gerande oeverspin

De Gerande oeverspin komt voornamelijk voor langsheen oligotrofe plassen (bwk = ao) die voornamelijk in heide (bwk = ce, cm)- en/of moerasgebieden (bwk = md, mk, ms, sm) liggen. Beide biotopen mogen niet te ver uit elkaar liggen (<250m) en het geheel aan geschikte biotopen moet minstens een halve hectare groot zijn.

Gdx-script

Vlaanderen_20m.asc // baken geschikte biotopen af

assign(gerandeoeverspin_waterbiotoop, bwk(ao%))

assign(gerandeoeverspin_landbiotoop, bwk(ce%, cm%, md%, mk%, ms%, sm%, 3160, 4010, 7110, 7140, 7120, 7210, 7230)) // waterbiotoop moet binnen een straal van 250 m van landbiotoop liggen

assign(gerandeoeverspin_waterbiotoop1, and(gerandeoeverspin_waterbiotoop, cellDistanceLe(gerandeoeverspin_landbiotoop, 250, meter)))

// landbiotoop moet binnen een straal van 250 m van waterbiotoop liggen

assign(gerandeoeverspin_landbiotoop1, and(gerandeoeverspin_landbiotoop, cellDistanceLe(gerandeoeverspin_waterbiotoop, 250, meter)))

deleteVariable(gerandeoeverspin_waterbiotoop) deleteVariable(gerandeoeverspin_landbiotoop)

// in moerasbiotopen staat water dus die mogen erbij zonder de nabijheid van water assign(gerandeoeverspin_landbiotoop_moeras, bwk(md%, mk%, ms%))

// leefgebied = waterbiotoop + landbiotoop + landbiotoop_moeras

assign(gerandeoeverspin_leefgebied1, or(gerandeoeverspin_landbiotoop1, gerandeoeverspin_waterbiotoop1, gerandeoeverspin_landbiotoop_moeras))

deleteVariable(gerandeoeverspin_waterbiotoop1) deleteVariable(gerandeoeverspin_landbiotoop1) deleteVariable(gerandeoeverspin_landbiotoop_moeras)

//clustering? Alle biotoop op een onderlinge afstand van maximaal 50m

assign(gerandeoeverspin_leefgebied1_cluster, fuzzyClusterIdU(gerandeoeverspin_leefgebied1, 50, meter)) deleteVariable(gerandeoeverspin_leefgebied1)

// leefgebiedbiotoop moet minstens 0.5 ha groot zijn

assign(gerandeoeverspin_leefgebied2, cFilterGeArea(gerandeoeverspin_leefgebied1_cluster, 0.5, hectare))

// baken ecoregio van ecodistrictgebieden af (selecteer de regio’s waarin de soort momenteel voorkomt of potentieel kan voorkomen)

assign(gerandeoeverspin_ecodistrict, OrEq('ecoregio.asc', 12, 13, 14, 15, 16, 17))

assign(gerandeoeverspin_leefgebied_ecodistrict, and(gerandeoeverspin_leefgebied2, gerandeoeverspin_ecodistrict)) deleteVariable(gerandeoeverspin_leefgebied2)

deleteVariable(gerandeoeverspin_ecodistrict)

write('gerandeoeverspin_leefgebied.asc', if(gerandeoeverspin_leefgebied_ecodistrict, gerandeoeverspin_leefgebied1_cluster, 0)) deleteVariable(gerandeoeverspin_leefgebied_ecodistrict)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Voor Albrandswaard blijft het tarief voor 15 analoge kanalen én het Caiway Basic pakket in 2012 € 14,95. • U heeft hierbij ook keuze uit (tegen de per dienst

** Afvalstoffen worden onder de Europese Afvalstoffenlijst (EURAL) geclassificeerd als gevaarlijk of niet-gevaarlijk (de EURAL-code van gevaarlijke stoffen bevat een *). Indien

Met behulp van Binas-tabel 45A kan worden nagegaan of er een neerslag kan ontstaan wanneer twee zoutoplossingen worden samengevoegd.. Bart voegt een oplossing van zinksulfaat bij

De meeste landen hebben een keuze gemaakt welke straf in deze statistiek is opgenomen, waardoor het percentage optelt tot 100.. Voor de meeste landen is deze keuze gebaseerd op de

[r]

5.4.3.1 5.4.3.1 1-1-2023 In de leidraad als criterium opnemen dat voor graslandpercelen waar kruidenrijk grasland wordt toegepast in de teeltvrije zone, een 1 meter

Om ook potentieel geschikte gebieden waar deze soorten momenteel (nog) niet voorkomen een plaats te geven, ontwikkelde het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)

Stemverhoudingen in bestuur