• No results found

De derde vraag in het Wilders-proces of het woord ‘wegens’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De derde vraag in het Wilders-proces of het woord ‘wegens’"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

cliteur, Paul, "De derde rrraag in rret wildersprocesof het rvoord ,'vege's',,, in: Afshin ElÌian en Par_rl Cliteur, De S¡aal uenu¡ I.lt,ì/tler¡,

Boom Juridisch, Den Haag 2019,pp. 135_149.

DT

DERDE

vRAAG IN

HET

W

TpERS-PRoCES

oF

HET \üOORD

.WEGENS'

Paul Cliteur

Het conflict tussen Geert

wilders

en de mainstream poritiek gaat

-

wanneer we het typeren

in

strafrechterijke termen

-

over beledi-ging, aanzetten

tot

ltaat, aanzetten

tot

discriminati e, en

wie

zich daaraan schuldig zou maken. De mainstream politiek

zegl

dat is Geert Wilders. Die maakt zich schuldig aan alle g"rro".rd"

punten. Wilders antwoordt: het is de islam.r Ik, Geert Wild.ers, moet die islam kritiseren. Ik, Geert Wilders, kán ook de islam kritiseren. De

andere politici gaan hier met een grote boog omheen of spreken met meel in hun mond als zij over het onderwerp ál iets durven te zeggen.

Dit is

de patstelling

die nu

al

bijna

twee decennia lang de Nederlandse politiek beheerst. Eén partij, één partijleider, die hard-handig en in de meest expliciete bewoordingen waarschuwt voor

de islam; de andere politieke partijen die aandringen op matiging van

wilde¡s zou bijvoorbeerd, ars hij een juridisch tegenoffensief zou wilren inzetten,

moeten lâten zien op welke manier datgene wat in?e Koran staat over ongelovigen,

christenen, joden' vrouwen en homoseksuele' een overtreding

oprevert va"n de íor-men die worden geformuleerd in de artikelen r37c en r37dsr. öaarbi¡ merk tk

"nã;,

de regering die in dejaren zestig van de twintigste eeuw de artikelen l37c en i37d sr.

aanpaste' ook ongerovígen beschermd achtte door die artikelen. De regeringzei,,zo

zal de opzetteT$ke belediging van atheisten ars groep onder

de werkin! va¡ide

st¡af-wet beho¡en te vallen' (memorie van toelichtin;, nr. 3, uitvoering van het

Internati-onaal verdrag van New york van 7 rûa ft Lg66 inzakede uitbanning van erke vorm

(2)

toon, nuanceringen, 'respect', maar eigenlijk het onderwerp liefst zo

snel mogelijkvan de agenda krijgen.

wat het wilders-proces nu bijzonder maakt, is dat de rechterlijke

macht in deze discussie wordt begokken. De rechterlijke macht dreigt in deze discussie verstrikt te raken doordat deze partij moet kiezen

in iets wat in wezen een moreer en poritiek vraagstuk is. Moreel, dat

wil zeggen: het gaat om een debat tussen vrije burgers over wat

beta-melijk en geboden is. politiek, omdat het gaat om een debat tussen

vertegenwoordigers van het vork in een strijd om fundamentele

prin-cipes en beleidsprioriteiten. Hoewel het hier om een moreel en

poli-tiek debat gaat, dreigt het ook tot een juridisch debat te worden of ls

het al een juridisch debat geworden, waarbij de artikelen l31c en I37d

Wetboek van Stafrecht (Sr) de ijkpunten vormen.

Laten we eens zien hoe de twee standpunten tegenover elkaar

staan, waarbij we de conceptualisering van de begrþpen .belediging,,

'aanzetten tot haat','discriminatie' en'gewelddadig

optreden' loaìs

deze zijn te vinden in de artikelen r37c

en

r37dsr als uitgangspunt

nemen.

De artikelen l37c en l37dSr zijn,in hun

huidiç

vorm, voortçko_

men uit een in het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van

alle vormen van rassendiscriminatie

(IVRD;

1966) geformulãerde

ambitie om rassendiscriminatie te bestrijden met onder andere

juri-dische middelen. Maar sinds 9/1r, terroristische aanslagen

in Europa,

de opkomst van identity politics en massa-immigratie (kortom, dé

debatten van de 2lste eeuw)2 figureren

die

artikelen

in

een heel andere context dan waarvoor deze waren bedoeld. Het is niet over-dreven te zeggen dat een aanzienlijk deel van het politieke debat zich

uitkristalliseert rond die artikelen. Dat betekent dat de Nederland.se

rechterlijke macht wordt opgezadeld met de opdracht,

of

met de

verleiding, stelling te nemen in een discussie die maatschappelijk en

politiek nog niet bij benadering tot een goed einde is gebracht.

De rechterlijke macht kan twee dingen doen.

De eerste optie is: Wilders veroordelen en daarmee vol politiek in

de zaakgaan zitten. De rechterlijke macht treedt dan activistisch op.

Men spiegelt zich wat rolmodel betreft aan het Hooggerechtshof van

de verenigde staten en dan met name aan het optreden van dat hof in

grote zaken als R.AM vs. City of St. paul (1992) en Brown vs. Board of Education (1954), over hate speech en de reikwijdte van

menings-uiting en over abortus.

De tweede optie is: men spreekt Wilders vrij en verwijst de

discus-sie over de genoemde onderwerpen terug naar niet een andere

rech-terlijke instantie, maar naar het maatschappelijk en politiek debat.

Bij die laatste benadering kiest de rechterlijke macht ervoor de

bui-tengrenzen van de vrijheid van expressie te bewaken (bijvoorbeeld

aanzetten tot geweld rekent men niet onder de bescherming van de

vrijheid van expressie),3 maar is zij terughoudend in het gebruik van

termen als 'belediging', 'haat' en 'discriminatie' (of het aanzetten

daartoe) om zo veel mogelijk buiten politieke en maatschappelijke discussies te blijven.

Mijn voorkeur gaat uit naar de tweede optie en ik wil nu proberen

te laten zien dat dit ook heel goed mogelijk is binnen het bestaande

wettelijke kader.

In

wat

volgt

zal

ik

de centrale onderdelen van de

artikelen L37c en 137d Sr langslopen en aangeven welke fout vaak

wordt gemaakt bij de interpretatie daarvan.

Bijvoorbeeld de theoterroristisch gemotiveerde oproep om een schrijver te

vermoor-den, het punt dat in feite het onderwerp is van B. Tibi,'Introduction,, in: p. Cliteur, Theoterrorisn v. Freedom of Speech, Amsterdam: Amsterdam University press 2019,

p. 9; P. Cliteur & T. Herrenberg (reð.), The Falt and Rise of Blasphemy Law (met een voorwoold .rran R. Flemming),

Leiden: Leiden University Þress 2016. 2 Zí.e d.aarover D. Murra¡ The Strange Death of Europe: Immigration, Identity,

Islam, Londen: Bloomsbury 2017; Ch. Caldweil, Refleìtions on the Revolution in

Europe: Immigration, Islam and the West, Londen: Alien Lane, penguin Books 2009;

P.Bruckner' ÍJn racisme imaginaire: islamophobie et curpabirité, paiijs; Grasset 2012

ch' Djavann, comffient lutter eficacemeni contrc r'idéitogie isrami'que, parijs:

Ber-na¡d- Grasset 2016; B. Barr¡ curture 6 Equatity: An Egalitarian critique of

Liutticut-turali sm, Cambridge: polity 2001.

(3)

I.

De drie relevante vragen

Laat

ik

beginnen met het citeren van de teksten wâarom het gaat.

Dan kan

ik

daarna aangeven wfl!< woord naar mijn idee cruciaal is

voor een goede interpretatie van die teksten. Dit is het eerste artikel:

Artikel 137c lid

I

Sr

'Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,

opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen wegens hun ras,

hun godsdienst

of

levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheíd of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap,

wordt gestraft met gevangenisstrafvan ten hoogste een jaar ofgeldboete van de derde categorie.

En dit is het tweede artikel:

Artikel i37d lid 1 Sr

'Hij die in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, aan_ zet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden

tegen persoon ofgoed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of

levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gericht_ heid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap, wordt

gestraft met gevangenisstrafvan ten hoogste een jaar ofgeldboete van

de derde categorie.'

Die artikelen bevatten woorden waarmen allemaal lang, heel langbij

stil kan staan: haat, discriminatie, geweld, ras, godsdienst, handicap, belediging. En dat is nog maar een selectie. Eén woord wordt echter doorgaans vergeten, maar dat staat er toch echt: het woord .wegens,.

De artikelen l37c en l37d sr stellen drie belangrijke vragen aan de

orde. Deze vragen worden doorgaans onvoldoende onderscheiden,

en het belang van de derde vraag wordt zelfs doorgaans genegeerd.

Dit zijn de vragen:

1.

Heeft iemand zich schuldig gemaakt aan (a) belediging, (b) aan-zetten tot haat, (c) aanzetten tot discriminatie, (d) aanzetten tot

gewelddadig optreden jegens mensen?

2.

Onderscheiden de mensen om wie het gaat zich door kenmerken

van (a) ras, (b) godsdienst, (c) geslacht, (d) seksuele voorkeur,

(e) handicap?a

Als de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord, dan wordt

doorgaans stilzwijgend verondersteld dat ook aan de derde

voor-waarde voor strafbaarheid op grond van de artikelen l37cen 137d Sr

voldaan is, namelijk:

3.

dat het eerstgenoemde ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden

wegens het tweede.

Die derde vraag (noem het de causøliteitsvraag), devraag waarop

ik

wil

inzoomen

in dit

artikel, is naar

mijn

idee cruciaal. Maar

door-gaans wordt deze te haastig beantwoord.s Hoe dat komt, daarover kan men speculeren. Ik denk zelf dat het iets te maken heeft met het

feit dat we leven

in

een

tijd

van identity politics.6 En dat betekent

4 De letterlijke tekst is iets uitgebreider in artikel l37c Sr: hun ras, hun godsdienst

oflevensovertuiging, hun hetero- ofhomoseksueie gerichtheid ofhun lichamelijke,

psychische ofverstandelijke handicap. In artikel 137d Sr staat daar nog gesiacht bij.

5 Zie ook M. de Wilde, 'Meer of minder vrijheid van meningsuiting? Het proces

Wilders II: de weegschaal lijkt te gaan kantelen', Nederlands luristenblød 2015,28, p. L92t-192s.

6 Enkele grepen uit een snel groeiende literatuurlíjst: F. Fukuyama, Identíty: The

Demand for Dignity ønd the Politícs of Resentment, Londen: Profile Books 2018; F. Fukuyama, lgainst Identity Politics: The New Tribalism and the Crisis of Demo-cr acy', F ore i gn Aff airs 2018, 97, p. 90 - l 14; I.H. Brinks, Ty'¡e Nef heñønds an d the l slam :

towards a new identity?, Soesterberg: Aspekt 201ó; B. Bawer, The Victim's Revolution:

The Rise of Identity Studies and the Closing of the Liberal Mind,New York: Broadside

Books 2012; A. Finkelkraut, L'identité malheureuse, Parijs: Éditions Stock 2013;

I. Leicht, Multikulturalismus auf dem Prüfstand: Kultur, Identität und Differenz in

modernen Einwanáerungsgesellschafien, Marburg: Metropol 2009; S. Lukkassen,

(4)

praktisch dat als een van de categorieën uit de tweede vraag aan de

orde

is

(met name ras en godsdienst, althans een bepaalde

gods-dienst), eventuele hatelijkheden (eerste vraag) al snel worden gezien

als veroorzaakt door een van dgonderdelen van vraag twee.

Ter illustratie

van

dit

mechanisme kunnen we de

veroorde-ling van Geert Wilders door de Haagse rechtbank nemen. Wilders

is veroordeeld vanwege het (laten) scanderen van 'Minder, minder,

minder Marokkanen'.7 De rechtbank vond dat beledigend en

aan-zettend tot discriminatie van een groep mensen wegens hun ras. Als

getuige-deskundige

bij

dat proces heb

ik

indertijd een groot punt

gemaakt van het feit dat de Nederlandse wet spreekt van 'ras', terwijl

het bij Marokkanen gaat om een nationaliteit.s Dat is toch echt iets

anders. De rechtbank heeft dus iets strafbaar verklaard wat het

vol-gens de Nederlandse wetgever niet is. De rechtbank (het Openbaar

Ministerie volgend) heeft die ruime interpretatie aan het begrip'ras'

gegeven omdat in het IVRD een ruim begrip vân 'ras'is gehanteerd.e

Althans, dat dacht men. Men dacht: in het verdrag staat naast ras ook

nationale afkomst. Dus mogen wij het begrip 'ras' in de Nederlandse wet zo interpreteren alsof daar ook staat'nationaliteit'.

Dat is natuurlijk een denkfout, want uit het feit dat in het verdrag

naast 'ras' ook van 'afkomst' ('national origin') wordt gesproken moet

men

juist

afleiden dat ras en afkomst kennelijk verschillende dingen

zijn. Als zij hetzelfde zouden zijn, zoa het niet nodig zijn geweest

in

het verdrag twee verschillende begrippen op te nemen. Uit het feit dat

dit wel gedaan is, blijkt: het zijn verschillende begrippen. En slechts

een van die zaken

is

in

de Nederlandse wetgeving overgenomen,

namelijk'ras'. Met andere woorden, de Nederlandse wetgever heeft

7

Rb. Den Haag 9 december 2016,'minder Marokkanerf-uitspraken Geert Wilders,

ECLI:NL:RBDHA:2016:1 5014.

8

P. Cliteu¡ Bardo| Falløc| Houellebecq en Wilders, Groningen: De Blauwe Tijger 2016,p.49.

9

Het verdrag spreekt in de preambule van 'discrimination between human beings on

the grounds ofrace, colour or ethnic origin', terwijl in artikel 1 de term'racial discri-mination' wordt omschreven als 'any distinction, exclusion, restriction or preference

based on race, colouç descent, o¡ national or ethnic origin'. Nationale afstamming wordt hier dus expliciet genoemd.

ervoor gekozen nationale afstamming niet op te nemen onder een

van de risicocategorieën.

Waarom heeft de Nederlandse wetgever dat verstandige besluit

genomen? De Nederlandse wetgever heeft

bij

de aanpassing van de

artikelen I37c en 137d Sr aan het

IVRD

zich gerealiçeerd dat het

overnemen in Nederlandse wetgeving van alle zaken die in het IVRD

naast 'ras'worden genoemd, tot een onhoudbare situatie zou leiden.

In de memorie yan toelichting geeft men aan dat in artikel 1 IVRD

naast ras ookworden genoemd: huidskleur, afkomst, of nationale en

etnische afstamming. Maar die laatste zaken heeft men bewust niet

overgenomen. Waarom niet?

Hier

is het antwoord

in

de memorie

van toelichting: 'Deze opsomming is in de bepalingen van het

wets-ontwerp niet overgenomen; er is volstaan met te spreken van "ras".

Dit is geschied, omdat de opsomming in het verdrag zich eerder leent

voor een internationaal politiek document dan voor zich rechtstreeks

tot burgers richtende bepalingen van nationale wetgeving.'lo

Het is

heel voorzichtig

of

diplomatiek geformuleerd, maar de

strekking is onmiskenbaar. Discriminatie van ras moet met

juridi-sche middelen worden bestreden, maar discriminatie op grond van nationale afstamming is iets voor

vrij

politiek debat. Ook

blijkt

de

Nederlandse wetgever zich bewust van de gevaren die schuilen in een al te voortvarende toepassing van het verdrag in verband met de

vrij-heid van expressie. Men zegt:

'Hoe hoog het belang van een doeltreffende bestrijding van

rassen-discriminatie en daarmede verwante verschijnselen ook moet worden aangeslagen, het zou onjuist zijn daaraan de mogelijkheid van een onbe-lemmerde meningsvorming op te offeren.'rr

10 Memorie van toeiichting, Kamerstukken II 1967168, 9724, 3, Uitvoering van het

Internationaal Verdrag van New York van 7 maút 1966 inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie, p. 3-6, in het bijzonder p. 4.

(5)

Daarmee zijn we

bij

de kern van het debat. Het behoeft nauwe_

lijks

betoog

dat

die

door de

wetgever gewenste 'onbelemmerde meningsvorming' weinig kansen meer heeft wanneer de

lijn

van de Rechtbank Den Haag wordt gev.gfgd en nationale afstamming toch

in artikel 137d sr wordt geprojecteerd, hoewel dat in de memorie van

toelichting welbewust is afgewezen.

II.

Nationaliteit en ras

Heeft de wetgever verstandig gehandeld? Natuurlijk is dat verstan-dig. Nationaliteit verdient geen zelßtandige bescherming. Het IVRD heeft het bij het verkeerde eind. De consequenties zouden niet te

over-zienzijnwanneer nationaliteit speciaal zou worden beschermd. Dan

zou je nooit meer een kritisch oordeel kunnen hebben over een van

de ongeveer tweehonderd nationaliteiten die bij de verenigde Naties

zijn aangesloten. Van Belgenmoppen tot aan kritiek op Amerikanen

die Trump hebben gekozen

-

de vrijheid van expressie zou veel te

lij-den hebben onder een situatie waarbij nationaliteit consequentwordt

beschermd. De Xenophobe's Guide to the Dutch zou onmiddellijk

uit

de handel moeten worden genomen.l2 Maar niet alleen de serie

ste-reotypen die over de Nederlanders verteld wordt

in

deze serie, ook

alles wat wordt gezegd in andere deeltjes over Amerikanen (altijd bij

McDonalds etend), Brazilianen (eeuwig op het carnaval), Australiërs (surfend op zee)

et

cetera zou

tot

strafvervolging moeten leiden.

Hoe

kan ooit

nog over nationale verschillen gesproken worden? Toepassing van de normen die de Rechtbank Den Haag oplegt kan

dus alleen maar inconsequent geschieden en daarvan hebben we ook

al de manifestaties gezien, want Geert Wilders wordt veroordeeld

voor opmerkingen over Marrokkanen, maar Alexander pechtold niet

voor opmerkingen over Russen.13 Zoals ik al voorspelde in mijn boek Bardot, Falløci, Houellebecq en Wilders (2016): de rechter moet dan

12 R.BoIt,Xenophobe\ Guide to the Dutch,2Ot5 (1995).

13 'Pechtold niet vervolgd voor uitspraak over Russen', NOS 4 april 201g. Zie ook M. Vos, 'Wat als het om "Minder Russen" ging?', de Volkskrant 19 mei 201g.

wel gaan onderscheiden tussen zielige en niet-zielige rassen ofzielige

en niet-zielige nationaliteiten.ia Marokkanen kennelijk zielig, Russen

kennelijk niet. Dit kan niet anders dan tot willekeur leiden.

Maar hiermee heb ik alleen nog maar mijn punt verder toegelicht dat

ik

als getuige-deskundige ook al had gemaakt houd je aan een

strikte lezingvan het woord 'ras', zoals te vinden in artikel l37d Sr.

Laat het begrip 'ras' niet prolifereren, want daarmee ondermijn je

het legaliteitsbeginsel en daarmee de rechtsstaat.ls Bovendien wordt

publiek debat onmogelijk, zoals ook de memorie van toelichting al

stelt.

III.

De derdevraagof causaliteitsvraag

Maar nu het tweede punt, een punt dat

ik

ook heb aangevoerd in

Bardat, Fallaci, Houellebecq en Wilders en dat zich eveneens aandient na lezing van het boek van de journalist

Arthur

Blok met de titel

Zo gek is het geworden (2018)16 en Wilders' eigen Marked

for

Death

(20l2),ti het meest uitvoerige overzicht van zijn denken. Wie deze

boeken leest, kan niet om de vraag heen: heeft Wilders aangezet tot

discriminatie van een groep wegens de nationaliteit van die groep?

De vraag is dus niet: 'Heeft Wilders een nationale groep aangeduid?'

Of: 'Heeft Wilders iets gezegd wat een bepaalde nationale groep als

belediging heeft kunnen ervaren?' Of voelt een groep zich beledigd of gediscrimineerd? De vraag is of Wilders die groep heeft beledigd

vanwege het enkele

feit

dat men

tot

die nationaliteit behoort. Dat

woord'wegens'is cruciaal. In meer alledaagse taal: heeft Wilders iets

tegen speciaal Marokkanen?

14 Cliteur2016,p.49.

15 Nog afgezien van het feit dat je de strijd tegen het racisme ook geen dienst bewijst door allerlei kritiek op nationaliteiten met racisme te vervrarren. Maar dat is een pragmatisch-strategisch argument.

16 A. Blok, Zo gek is het geworden: Geert Wilders, van eenmansþactie tot brede

volks-beweging, ]ust Publishers 2018.

17 G. Wilders, Marked for Death: Islam's War Against the West ønd Me, Washington

D.C.: Regnery Publishing, Inc. 2012.

(6)

Het zal duidelijk zijn dat dezekrrtiekop het oordeel van de recht-bank (de'wegens-vraag') in zekere zin nog verder gaat dan de vorige

('is nationaliteit identiek aan ras?'). Deze kritiek op het oordeel van

de rechtbank blijft ook nog oveçind wanneer we wel nationaliteit in

de artikelen l37c en 137d sr lezen (wat de wetgever dus niet heeft

gewild). Het punt dat ik wil maken is: ook dan is de veroordeling nog

onterecht, want de rechtbank heeft over het hoofd gezien dat de derde vraag de verbindende schakel is tussen de vragen

I

en 2.

Dit punt wordt volledig genegeerd.

wat

men zich niet realiseert

is: het woord wegens vraagt om causaliteit. waarom Geert wilders

minder moslims (goed te onderscheiden van Marokkanen) zou

wil-len, is nogal duidelijk. Moslims hangen de islam aan. De islam is

vol-gens wilders een schadelijke ideologie en als je dus minder van die

schadelijke ideologie

wilt,

dan wil je minder moslims. Maar dat zei

hij dus niet op die fatale avond in dat café in Den Haag.

Hij

had het over Marokkanen. Waarom Marokkanen? Waarom niet Bulgaren?

Of Tunesiërs?

Of

Spanjaarden? Het antwoord op die vraag is niet

gegeven tijdens die verkiezingstoespraak

in

het

café. Zou wel

heb-ben gemoeten, zeggen de scherpslijpers dan. Dat

kun je

zeggen,

maar eerlijker is te stellen: dat kan niet. Als Obama zegt 'yes we can,,

dan reageert ook niemand met'maar wat denkthij nu eigenlijk dat

kan?'. Politici werken nu eenmaal met slogans, met tot de

verbeel-ding sprekende algemene uitspraken (generalisaties!) die altijd later

ingekleurd moeten worden. Het is dus ook heel redelijk de vraag te

stellen waarom nu speciaal die focus op Marokkanen is gericht en

niet op een andere nationaliteit. Maar hoewel de rechtbank dus die

uiterst relevante vraag niet gesteld heeft, is de beantwoording van

die vraag helemaal niet moeilijk, want in allerlei andere situaties d.an

op de bewuste avond in Den Haag heeft Wilders die vraag wel

dege-lijk

beantwoord.

Hij

heeft Marokkanen eruit gelicht op de bewuste

avond omdat Marokkanen overwegend een probleem vormen met

overlast. Nee, niet de Maroikkaanse schrijver Hafid Bouazza, die de

Nederlandse taal heeft verrijkt met prachtige boeken en bovendien

met politieke commentaren

die

de mainstream media nog altijd

weþren

serieuze aandacht te geven.18 Nee, niet Kamervoorzitter

Khadija Arib, die niet alleen goed werk doet in Den Haag, maar ook

blijkens haar Abel Herzberg-lezing nog een aantal punten maakt

over de kwesties die we hier aan de hand van Wilders' uitspraken

bespreken.le Nee, niet ,{,hmed Marcouch,2o de dappere. burgervader

uit

Arnhem, of Ahmed Aboutaleb. En nee, ook niet

Ali

8., en zo

kunnen we nog wel even doorgaan. Daarover had Wilders het dus

ook allemaal niet. Hij had het, zoals hij herhaaldelijk heeft toegelicht,

over de jeugdige Marokkanen die oververtegenwoordigd zijn

in

de

criminaliteitsstatistieken, zoals alle serieuze journalisten en

crimi-nologen die zich met dit onderwerp hebben beziggehouden, hebben bevestigd.

Deze observatie

is

centraal

voor

ons thema en ook voor een

beantwoording van de derde vraag zoals die hierboven is opgevoerd.

Wilders heeft dus niemand beledigd,

of

aangezet

tot

discriminatie

van een groep wegens de nationaliteit van die groep, maat wegens

een vorm van crimineel gedrag die nu toevallig in deze

tijd,

in deze

omstøndigþeden, bij deze groep meer voorkomt dan bij andere

groe-pen in de Nederlandse samenleving. En dat betekent dus ook dat hij

geen Marokkanen discrimineert of oproept tot discriminatie jegens

Marokkanen vanwege het Marokkaan-zijn, maar vanwege

criminali-teit. Als hij iets discrimineert, dan is het criminaliteit.

Ik

realiseer me dat deze beantwoording van de derde vraag zo ongewoon is, onwennig bijna, dat het nodig is daar nog iets meer

toe-lichting bij te geven.

18 H. Bouazza, De akker 6 de rnantel: Over de vrouw en de islam, Amsterdam: Que¡ido 201s.

19 K. Arib, 'We zijn te lang onverschillig geweest' (Abel Herzberglezing), Trouw 17 sep-tember 2077.

20 ZlevanhemÂ. Marcouch, Mf nhollandse droon, Amsterdam/Antwerpen:

Uitgeve-rij Contact 2010. Over hem P. Andersson Toussaint, Aftzed Marcouch, een politieke

biografie, TPO Books (Kindle editie) 2014.

(7)

IV.

Eengedachte-experiment

Hoe kunnen we dat aanpakken?

Ik

denk dat het ons dichter bij een

besef van de door de rechtbanþgemaakte denkfout kan brengen wanneer we een gedachte-experiment plegen. Stel nu eens dat we een

werkelijkheid fantaseren die niet overeenkomt met de feitelijke

wer-kelijkheid. Eerst die feitelijke werkelijkheid. Hans Werdmölder,

cul-tureel antropoloog en gespecialiseerd

in

Marokkanen, geeft enkele

cijfers. Marokkanen maken maar 2 procent uit van de Nederlandse

bevolking. Dat is relatief. gezien een klein aantal. Niettemin is twee derde tussen 12 en 24 jaar (65 procent) wel eens aangehouden door

politie of justitie.

In

vergelijking met autochtonen (of mensen met

een migratieachtergrond, nieuwe Nederlanders, hoe men het ook

maar

wil

noemen)

is

het

aantal minderjarige verdachten tussen

12 en 17 jaar ruim

vijf

keer zo hoog, bij de categorie

jongvolwasse-nen (tussen 18 en 24 jaar) is dat meer dan vier keer.

In

de periode tussen 1999 en 2004 is het percentage recidivisten het hoogst onder Marokkaanse jongeren tussen 12 en 18 jaar,

ruim

80 procent, tegen

58 procent onder autochtone jongeren in dezelfde leeftijdscategorie.

Werdmölder schrijft:

'Mijn indruk is, ook bij het lezen van recente publicaties, dat het gedrag van jonge Marokkaanse criminelen in de loop van de jaren gewelddadi-ger en brutaler is geworden.'2r

Werdmöldel2 voþde tussen 1982 en 2012 ook een groep van veertig

min of meer criminele Marokkanen om te zien wat er van hen gewor-den was. De resultaten waren niet bemoedigend.

Maar dan gaan we nu

for

the søke of argument naar de

gefanta-seerde werkelijkheid. Stel nu eens dat onderzoekers van Marokkaanse

jongeren met onderzoeksresultaten komen waaruit

blijkt

dat het

21 H. Werdmöldet Marokkanen in de marge: ontspoorde levens van kleine øiminelen, Amsterdam: Amsterdam University Press 2015' p. 167.

22 Zie H. Werdmälder, Marokkaanse lieverdjes: Crimineel en hínderlijk gedrag onder

Marokkaanse jongeren, Amersfoort: Uitgeverij Balans 2005; Werdmôlder 2015.

bij

Marokkaanse jongens gaat om succesvolle,

in

de Nederlandse

samenleving geintegreerde jongeren' Stel nu eens dat de groep van

werdmölder bovengemiddeld terecht zou ziin gekomen: bijna

alle-maal Bouazza's,

Aribs,

Marcouch's en Aboutalebs geworden'

Of

dat een van de buurten die Paul Andersson Toussaint23 heeft

door-gelicht zich juist heel positief blijkt te hebben ontwikkeld. En stel nu

eens dat we dan aan Wilders zouden vragen: 'Geert, wat vind je van Marokkanen?' En stel nu eens dat

hij

dan antwoordt:

'Ik blijf

erbij,

ik

wil

daar minder, minder, minder van, want Marokkanen deugen nu eenmaal niet.'In dát geval zouden we kunnen zeggen dat wilders

kennelijk een negatief beeld heeft van, eventueel een discriminerende uitspraak doet over, Marokkanen en daarmee een nationaliteit.

Maar

is

het

waarschijnlijk

dat

hij

dat

antwoord

zal

geven?

Natuurlijk niet. En daaruit bliikt: Wilders heeft alleen maar iets tegen

die Marokkaânse jongens niet vanwege hun nøtionaliteit (watvereist

is om een veroordeling op grond van artikel 137d Sr. te

rechtvaardi-gen), maar vanwege hun gedrag. Als het niet de Marokkanen maar

Amerikanen of Tunesiërs waren die de overlast hadden veroorzaakt,

dan had

hij

in

het cafe gevraagd of men niet minder Tunesiërs

in

Nederland zou willen.

De conclusie ligt voor de hand. wilders moet daarom door het hof worden vrijgesproken. De denkfout van de rechtbank moet

wor-den gerepare erð. zljn naam dient ook te worden gezuiverd, want hij

is langs rechterlijke weg ten onrechte tot'racist'verklaard. Dat is niet

alleen ten onrechte omdat hij zich niet over een'ras'heeft uitgelaten, maar ook niet over een 'nationaliteit' øls zodønig. Hij heeft

geconsta-teerd dat een bepaald soort onwenselijk gedrag meer voorkomt bij mensen met een bepaalde nationaliteit. Het is het gedrag waar het om gaat. En het criminaliseren van uitspraken doen over gedrag, dat

is helemaal niet wat de wetgever met de artikelen I37c en 137d Sr

voor ogen heeft gehad. Het moet mogelijk btijven (1) elkaar op gedrag

aan te spreken en ook (2) te constateren dat bepaald gedrag meer

23 Schrijver van P. Àndersson Toussaint, Seriecrimineel of staatssecretaris: het snalle padvan"de Marokkaøn, Amstetdam: Bert Bakker 2009'

(8)

voorkomt bij groepen van een bepaalde nationaliteit. Dit

onmogelijk maken of daarvan een taboe maken is onjuist. Heraas is dit wer wat de rechtbank gedaan heeft.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De situatie is dat artikel 4 van het Reglement van Orde tot uitdrukking brengt dat in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit

Een jongere heeft een sollicitatiegesprek voor een baan in de bouw, maar hij denkt niet dat hij het gaat volhouden om elke dag om zeven uur ’s ochtends te beginnen: ‘Ik ga al

Omdat lokale politieke partijen per definitie alleen actief zijn in één gemeente, zouden zij ten opzichte van landelijke partijen minder effectief kunnen zijn omdat zij

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,

RDS stelt met haar algemeen verweer dat er niet alleen sprake is van vrijwarende werking in het geval van vergunningen die specifiek de uitstoot van CO 2 reguleren, maar dat haar

Een ander belangrijk element is zichtbaarheid; zichtbaarheid van de organisatie, zichtbaarheid van de teams en van alle mensen die bij Urtica De Vijfsprong betrokken zijn als