• No results found

Fotonovela of traditionele brochure?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fotonovela of traditionele brochure?"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de aantrekkelijkheid van twee vormen van gezondheidsvoorlichtingsmateriaal die worden aangeboden in de

wachtkamer ELINE LUCHTENBERG

S2347768

(2)

1

Fotonovela of traditionele brochure?

Een onderzoek naar de aantrekkelijkheid van twee vormen van

gezondheidsvoorlichtingsmateriaal die worden aangeboden in de

wachtkamer

Naam: Eline Luchtenberg

Studentnummer: 2347768

Vak: Masterscriptie CIW

Master: Communicatie- en Informatiewetenschappen Programma: Communicatiekunde

Faculteit: Letteren

Datum: 25-08-2017

(3)

2

Voorwoord

Deze Masterscriptie vormt het sluitstuk van mijn studie Communicatie- en

Informatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na bijna een jaar lang hard gewerkt te hebben, is het fijn om dit onderzoeksverslag eindelijk te hebben voltooid. Hoewel het onderzoeksproces niet altijd even soepel verliep, heb ik het uitvoeren en rapporteren van dit onderzoek toch als best plezierig ervaren. Dit komt vooral omdat ik de gezondheidscommunicatie een erg interessant

vakgebied vind. Mijn interesse hierin is de laatste jaren uitsluitend gegroeid. Na het schrijven van mijn bachelorscriptie binnen dit domein en het volgen van het vak persuasieve gezondheidscommunicatie tijdens mijn master, wist ik meteen dat ik ook mijn Masterscriptie op het gebied van de gezondheidscommunicatie wilde schrijven. Wat ik vooral erg leuk vond, is dat het onderzoek dat ik heb uitgevoerd zeer praktisch was. De fotonovela komt in verschillende onderzoeken naar voren als een

aantrekkelijk en effectief voorlichtingsmiddel, maar het gebruik van de fotonovela buiten experimentele setting, in een natuurlijke omgeving, is tot op heden nog nauwelijks onderzocht. Dit was voor mij een uitgelezen kans om mijn Masterscriptie hieraan te wijden. Hoewel er zeker nog meer nodig is naar het gebruik van de fotonovela in natuurlijke setting, ben ik blij dat ik met dit onderzoek alvast een voorzetje kan geven.

Tijdens het schrijven van deze scriptie heb ik de nodige tegenslagen te verwerken gehad. Zo was het een behoorlijke strijd om dokterspraktijken te vinden die aan het onderzoek wilden meewerken. Vaak had dit te maken met kritiek van de huisartsen op het materiaal (met name de fotonovela). Zelfs toen ik in één praktijk al met het experiment begonnen was, kreeg ik plots te horen dat ik het onderzoek moest afbreken, omdat een huisarts van de praktijk het onderzoeksmateriaal bij nader inzien toch niet zo geschikt vond. Volgens haar was de brochure te seksistisch en onserieus. Ergens begreep ik wel wat ze bedoelde, maar ik was natuurlijk niet blij dat ik dat pas te horen kreeg toen ik al met het onderzoek begonnen was. Gelukkig heb ik uiteindelijk een praktijk gevonden met mensen die niet alleen wilden meewerken aan het onderzoek, maar die mij ook nog eens de ruimte en vrijheid gaven om te doen wat ik wilde, zodat ik het onderzoek op de best mogelijke manier uit kon voeren.

Ik wil dan ook alle medewerkers van deze huisartsenpraktijk in Aduard ontzettend bedanken voor de medewerking gedurende het onderzoek. Ik kijk terug op een zeer prettig verloop van het onderzoek, voornamelijk dankzij de goede hulp van al het personeel. Daarnaast gaat mijn dank natuurlijk ook uit naar mijn scriptiebegeleiders, Carel Jansen en Ruth Koops van ’t Jagt. Zij hebben vaak met mij meegedacht en me geholpen op de momenten dat ik zelf niet meer wist hoe ik precies verder moest. Zonder hen zou deze Masterscriptie zeker niet zijn geworden wat die nu is. Eline Luchtenberg

(4)

3

Samenvatting

De effectiviteit en aantrekkelijkheid van de fotonovela worden al jarenlang

onderzocht. In theorie lijkt het inzetten van deze stripboekjes een effectieve manier van gezondheidsvoorlichting, met name bij laaggeletterden. Uit verschillende experimenten in een laboratoriumsituatie blijkt inderdaad dat de fotonovela bij de lezer kan zorgen voor een toename van kennis en het reduceren van stigma’s (o.a. James et al., 2005; Unger, Cabassa, Molina & Contreras, 2013; Koops van ’t Jagt et al.,2017). Empirische steun voor de werking buiten de experimentele setting is er echter tot op heden weinig. Het huidige onderzoek vormt een stap naar toetsing van de theorie in die praktijk.

In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre gezondheidsvoorlichtingsmaterialen op vrijwillige basis worden meegenomen uit een wachtkamer bij de huisarts. Hierbij is de fotonovela Zoete verleiding vergeleken met een traditionele informatieve

brochure, waarbij beide materialen vergelijkbare informatie over diabetes bevatten. Tijdens het vier weken durende onderzoek in huisartsenpraktijk Aduard zijn de fotonovela en de informatieve brochure (genaamd Diabetes: zo zit dat) in de wachtkamer geplaatst. Met bordjes werd duidelijk gemaakt dat de patiënten de materialen mochten meenemen als ze dat wilden. Het aantal brochures dat er per week werd meegenomen, werd genoteerd. Daarnaast zijn interviews afgenomen met patiënten die na hun afspraak uit de wachtkamer kwamen. Zowel patiënten die geen materiaal uit de wachtkamer meenamen als patiënten die wel materiaal meenamen, werden ondervraagd over het materiaal dat werd aangeboden. In totaal zijn er 39 mensen geïnterviewd. Er werden vragen gesteld als: ‘Heeft u de fotonovela en de informatieve brochure in de wachtkamer zien liggen?’, ‘Welke brochure zou u eerder lezen of meenemen en waarom?’ en ‘Met welk cijfer zou u de twee brochures

beoordelen, op basis van aantrekkelijkheid?’

De informatieve brochure werd in totaal tien keer uit de wachtkamer meegenomen en de fotonovela acht keer. Dat zijn kleine aantallen en ook het verschil daartussen is klein. Uit de interviews werd duidelijk dat patiënten de informatieve brochure gemiddeld hoger waardeerden dan de fotonovela. De informatieve brochure scoorde gemiddeld een 7,2 op basis van aantrekkelijkheid, terwijl de fotonovela met een 6,6 gewaardeerd werd. Het bleek dat de informatieve brochure vaak werd verkozen boven de fotonovela vanwege het gemak waarmee in de informatieve brochure informatie kan worden opgezocht. Een aantal patiënten liet weten behoefte te hebben aan gestructureerde tekst. Zij wilden informatie niet terug hoeven te zoeken in een verhaal.

Patiënten waren over het algemeen echter ook tamelijk positief over de fotonovela. Dat gold met name voor patiënten die zeiden moeite te hebben met lezen. Daarnaast vonden veel patiënten het fijn dat de plaatjes het verhaal ondersteunen en dat je als lezer kunt zien wat er gebeurt. De fotonovela leek de nieuwsgierigheid op te wekken. In de wachtkamers zijn op meerdere momenten ook fotonovela’s met gebruikssporen gevonden en fotonovela’s die naast de houder lagen waarin ze werden aangeboden.

(5)

4

Inhoud

1 Inleiding ... 5

1.1 Maatschappelijke relevantie ... 5

1.2 Doel van het onderzoek ... 8

2 Theoretisch kader ... 9

2.1 Narratieven ... 9

2.1.1 De effectiviteit van verhalen ... 9

2.1.2 Social Cognitive Theory (SCT) ... 10

2.1.3 Extended Elaboration Likelihood Model (E-ELM) ... 10

2.2 De fotonovela ... 11

2.3 Gezondheidseducatieve interventies in de wachtkamer ... 11

2.4 Empirisch onderzoek naar narratieven ... 12

2.5 Empirisch onderzoek naar interventies in de wachtkamer ... 14

2.6 Empirisch onderzoek naar de fotonovela ... 15

3 Methode ... 18

3.1 Design ... 19

3.2 Deelnemers ... 19

3.3 Materialen ... 20

3.3.1 Fotonovela over diabetes: Zoete verleiding ... 20

3.3.2 Informatieve brochure over diabetes ... 21

3.3.3 Informatiebordjes ... 22

3.3.4 Displays ... 22

3.3.5 Pretest en voorbereidende procedure ... 23

(6)

5

1

Inleiding

1.1 Maatschappelijke relevantie

Meer dan een kwart van de Nederlandse bevolking heeft beperkte

gezondheidsvaardigheden (health literacy). Volgens Pharos, het expertisecentrum voor gezondheidsverschillen, zijn gezondheidsvaardigheden te definiëren als ‘vaardigheden van mensen om informatie over gezondheid te verkrijgen, te

begrijpen, te beoordelen en te gebruiken bij het nemen van gezondheidsgerelateerde beslissingen’ (Kickbusch, Pelikan, Apfel, & Tsouros, 2013, p. 1). Mensen die

beschikken over beperkte gezondheidsvaardigheden hebben over het algemeen moeite om hun weg te vinden in de zorg. Ze begrijpen folders, websites, bijsluiters en behandelplannen vaak niet, ze hebben moeite met het beschrijven van klachten op een adequate manier en ze vinden het vaak lastig om adviezen in de praktijk te brengen. Dit is zorgelijk, omdat van burgers en patiënten steeds vaker wordt

verwacht dat zij een actieve rol op zich nemen in de zorg voor hun eigen gezondheid en die van naasten (Rademakers, 2014, p. 7). Toch heeft bijna de helft van de

Nederlanders moeite om zelf de regie te voeren over zijn of haar gezondheid. Het ontbreekt hen simpelweg aan de vaardigheden die nodig zijn om deze actieve rol aan te nemen. Daarnaast wordt in de zorg vaak onvoldoende tegemoet gekomen aan de wensen en behoeften van mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden (Rademakers, 2014, p. 7).

Er bestaat een duidelijk verband tussen beperkte gezondheidsvaardigheden en slechte gezondheid. Volgens de American Medical Association vormen

gezondheidsvaardigheden zelfs een sterkere voorspeller voor iemands gezondheid dan factoren als leeftijd, culturele achtergrond, opleidingsniveau of inkomen. Volgens NIVEL, het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg, zijn

gezondheidsvaardigheden van invloed op vijf verschillende domeinen, namelijk: 1) Niveau van kennis en informatie

2) Leefstijl

3) Het zorggebruik en toegang tot de zorg 4) Communicatie met de zorgverlener 5) Zelfmanagement en medicijngebruik

Vooral laaggeletterden, ouderen, laagopgeleiden en niet-westerse immigranten beschikken vaak over beperkte gezondheidsvaardigheden. Deze groepen krijgen vaker dan gemiddeld te maken met ziektes zoals astma, longziektes, diabetes, hart- en vaatziekten en kanker. Zo kampt bijvoorbeeld 5,2% van de laaggeletterde

mannen met diabetes, tegenover 1,5% van de hooggeletterde mannen. Daarnaast hebben ouderen met beperkte gezondheidsvaardigheden anderhalf tot twee keer zoveel kans op voortijdige sterfte dan ouderen die beschikken over goede

gezondheidsvaardigheden (Pharos, 2016).

Volgens het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) kunnen gezondheidsvaardigheden tot op zekere hoogte wel geleerd of ontwikkeld worden. In de Verenigde Staten zijn al enkele interventies ontwikkeld om

(7)

6

Volgens Rademakers (2014, p. 11) moeten mensen met beperkte

gezondheidsvaardigheden geactiveerd worden om een grote rol te gaan spelen in de zorg voor hun eigen gezondheid. Volgens haar is het vooral belangrijk dat hun

gezondheidskennis en zelfvertrouwen vergroot worden. Zij vindt dat er minder nadruk gelegd moet worden op cognitie en informatieverwerking, maar veel meer op

motivatie, zelfvertrouwen en eigeneffectiviteit.

Om ook mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden goed te kunnen voorlichten over verschillende gezondheidsthema’s lijkt het verstandig om

communicatiemiddelen in te zetten die niet hoofdzakelijk uit tekst bestaan (Duizer, Koops van ’t Jagt, & Jansen, 2014). Een voorbeeld hiervan, dat tevens centraal staat in dit onderzoek, is de fotoroman (ook wel fotonovela genoemd). Een fotonovela is een soort stripboek waarin door middel van een aantal foto’s en korte bijschriften een verhaal wordt verteld (Jansen, 2015, p. 103). In Midden- en Amerika, Zuid-Afrika en Zuid-Europa is de fotoroman nog altijd een populaire vorm van

entertainment. Het verhaal in een fotoroman is meestal dramatisch, en eenvoudig te lezen. In de fotonovela’s die gebruikt worden binnen de gezondheidscommunicatie komen er vrijwel altijd gezondheidsthema’s aan de orde. De fotonovela wordt in dat geval ingezet om de kennis van ontvangers ten aanzien van het gezondheidsthema te vergroten en om de ontvangers aan te zetten tot een bepaald gedrag.

De afgelopen jaren is de effectiviteit van fotonovela’s door verschillende

onderzoekers gemeten en de resultaten daarvan lijken positief. Unger en collega’s onderzochten in 2009 het effect van een fotonovela over diabetes (Sweet

temptations) op kennis en gedragsintentie. Hieruit bleek dat zowel kennis als

gedragsintenties van de deelnemers significant waren verhoogd na het lezen van de fotonovela (Unger, Molina, & Baron, 2009, p. 150). In 2013 onderzochten zij samen met twee andere onderzoekers de effecten van een fotonovela nogmaals; deze keer gebruikten zij een fotonovela over depressie, Secret Feelings genaamd. In dit

onderzoek vergeleken zij de fotonovela met een traditionele brochure. Ook in dit onderzoek bleek de fotonovela effectiever dan de informatieve brochure in het verhogen van kennis en het bestrijden van stigmatisering. De onderzoeken van Unger en collega’s (2009, 2013) worden in paragraaf 2.6 uitgebreider besproken.

Een jaar later is door een aantal Nederlandse onderzoekers opnieuw onderzoek uitgevoerd naar de fotoroman, waarin dezelfde fotonovela over diabetes werd

gebruikt als in het onderzoek van Unger, Molina & Baron uit 2009 (een Nederlandse vertaling van Sweet temptations: ‘Zoete verleiding’). Duizer, Koops van ’t Jagt, & Jansen (2014) vergeleken deze fotonovela tevens met een informatieve brochure en concludeerden net als Unger en collega’s (2013) dat de brochure en de fotonovela allebei zorgden voor een toename van kennis. Wat betreft de gedragsintenties werden op drie van de vijf items geen significante verschillen gevonden tussen de scores van deelnemers die de fotonovela hadden gelezen en deelnemers die de informatieve brochure lazen. Wel werd een significant verschil gevonden tussen de groepen die de informatieve brochure en de fotonovela hadden gelezen en de controlegroep wat betreft de andere twee items die gedragsintentie meten. Deze items betroffen de intentie om fruit te eten en om met een familielid over

(8)

7

Uit bovenstaande uitzoeken kan opgemaakt worden dat de fotonovela een effectief gezondheidsvoorlichtingsmiddel lijkt te zijn. Duizer et al. (2014) proberen de positieve effecten van fotonovela’s te verklaren. Zij suggereren dat de effecten toegeschreven kunnen worden aan het feit dat een fotoverhaal weinig tekst bevat. De informatie die overgebracht wordt met deze tekst, wordt versterkt door de bijbehorende

afbeeldingen (Duizer et al., 2014, p. 295). Unger, Cabassa, Molina, Contreras, & Baron (2013) beargumenteren dat het inzetten van fotoverhalen een effectief middel binnen de gezondheidscommunicatie kan zijn, omdat fotoverhalen toegankelijk zijn voor een laaggeletterd publiek, aantrekkelijk zijn om te lezen, rolmodellen bevatten die voorbeeldgedrag kunnen demonstreren en gemakkelijk verspreid kunnen worden binnen sociale netwerken (Duizer et al., 2014, p. 294).

In het overgrote deel van de onderzoeken naar de fotonovela (waaronder de zojuist besproken studies), ligt de focus op verhoging van kennis en beïnvloeding van attitudes en gedragsintentie bij deelnemers; oftewel het ultieme doel van een fotonovela die wordt ingezet binnen de persuasieve gezondheidscommunicatie. Je zou dus kunnen zeggen dat deze brochure effectief is als die kennis-, attitude- en gedragsverandering tot gevolg heeft. Om dit te bereiken moeten echter vier fasen worden doorlopen, zoals in figuur 1.1 is weergegeven.

Figuur 1.1: Effectiviteit van een brochure binnen de gezondheidscommunicatie Allereerst moet een ontvanger de boodschap, in dit geval dus de brochures, opmerken tussen al het andere materiaal. Wanneer dit het geval is, moet de ontvanger de brochures pakken. Vervolgens zal een ontvanger de boodschap verwerken. Bij dit proces komt het ELM van Petty en Cacioppo (1986) om de hoek kijken, dat beschrijft via welke wegen een boodschap verwerkt kan worden. De ontvanger kan twee verschillende routes volgen: de centrale route en de perifere route. Wanneer hij/zij de boodschap als relevant beoordeelt en gemotiveerd en in staat is om de argumenten uit de boodschap te analyseren, volgt hij/zij de centrale route. Hij/zij zal de boodschap dan kritisch beoordelen en de argumenten afwegen. Een ontvanger volgt de perifere route wanneer hij/zij de boodschap niet als relevant genoeg beoordeelt of de motivatie mist om de argumenten uit de boodschap uiteen

(9)

8

te zetten. In dit geval laat de ontvanger zich bij verwerking van de boodschap leiden door perifere signalen, zoals de aantrekkelijkheid of geloofwaardigheid van de zender van de boodschap. Een ontvanger die de centrale route neemt, laat zich in veel mindere mate beïnvloeden door deze perifere signalen.

Wanneer een ontvanger de boodschap via de centrale of de perifere route succesvol heeft verwerkt en zich kan vinden in de argumenten die in de boodschap worden gepresenteerd, leidt dit tot attitudeverandering. De attitudes van een ontvanger die de centrale route heeft gevolgd zijn sterker, houden langer aan en kunnen gedrag beter voorspellen dan de attitudes van iemand die de perifere route heeft gevolgd (Petty & Cacioppo, 1986, p. 126).

In de meeste onderzoeken naar de fotonovela worden de eerste twee stappen

overgeslagen. Deelnemers hoeven het materiaal niet op te merken of mee te nemen, maar krijgen direct de instructie om de fotonovela te lezen. De deelnemers lezen de fotonovela niet op vrijwillige basis, maar in de context van het onderzoek. In het dagelijks leven worden mensen echter vaak overspoeld met flyers, posters en andere vormen van gezondheidscommunicatie. Dit is bijvoorbeeld het geval in een

apotheek, of in wachtkamers bij de huis- of tandarts, waar vaak rekken vol staan met verschillende vormen van gezondheidscommunicatie. Patiënten kunnen op vrijwillige basis besluiten materiaal te lezen of mee te nemen In het huidige onderzoek wordt daarom ingezoomd op de eerste en tweede fase in het proces naar effectiviteit; het opmerken en meenemen van het materiaal door de deelnemers. In deze studie is een boodschap dus effectief wanneer deze door deelnemers wordt meegenomen uit de wachtkamer. Met andere woorden: wanneer in dit onderzoek over effectiviteit wordt gesproken, wordt het meenemen van de brochures uit de wachtkamer bedoeld.

1.2 Doel van het onderzoek

Het huidige onderzoek was gericht op het meenemen van

gezondheidsvoorlichtingsmateriaal uit de wachtkamer van een huisartsenpraktijk, zonder dat hiertoe aangezet wordt. Er is nog niet eerder onderzoek gedaan naar de aantrekkelijkheid van verschillende vormen van gezondheidscommunicatie in een natuurlijke omgeving. Uit verschillende onderzoeken weten we dat fotonovela’s een effectief communicatiemiddel kunnen zijn in het informeren en overtuigen van ontvangers, maar of ze dat in natuurlijke omgeving ook zijn, is nog maar de vraag. Deze studie heeft in totaal zeven weken geduurd. In deze periode zijn een

fotoverhaal (Zoete verleiding) en een informatieve brochure (‘Diabetes: zo zit dat’) met vergelijkbare informatie aangeboden in een wachtkamer bij de huisarts. De materialen zijn in een display geplaatst en mensen konden deze materialen

meenemen als ze dat wilden. Bij het display was een bordje geplaatst dat duidelijk maakte dat de materialen meegenomen mochten worden. In de eerste week van het experiment is alleen de informatieve brochure aangeboden. Precies na een week zijn deze brochures vervangen door de fotonovela. Na weer een week zijn zowel de informatieve brochure als de fotonovela in het display gepresenteerd. In de laatste vier weken zijn beide materialen aangeboden in de wachtkamer. Gedurende zeven weken is bijgehouden hoeveel materiaal er meegenomen zijn door patiënten die in de wachtkamer zaten. Hierbij is ook onderzocht of de informatieve brochure of de fotonovela geprefereerd wordt door de deelnemers, door afname van korte

(10)

9

Met deze studie is meer inzicht verkregen in de effectiviteit van de fotonovela in natuurlijke setting. Met effectiviteit wordt in dit onderzoek zoals gezegd bedoeld: de mate waarin mensen op vrijwillige basis een fotonovela meenemen uit de

wachtkamer.

De onderzoeksvragen bij dit onderzoek luiden als volgt:

Onderzoeksvragen:

A: Nemen patiënten vaker een informatieve brochure of een fotonovela over diabetes mee uit de wachtkamer?

B: Hoe beoordelen patiënten die zijn geïnterviewd de informatieve brochure en de fotonovela op basis van aantrekkelijkheid?

2

Theoretisch kader

2.1 Narratieven

Entertainment-educatie (E-E) is een strategie die vaak gebruikt wordt binnen de gezondheidscommunicatie. Deze strategie houdt in dat een educatieve boodschap in de vorm van een verhaal verwerkt wordt in een entertainmentmedium, zoals TV, radio of geprinte media (Moyer-Gusé & Nabi, 2010, p. 27). Op deze manier wordt geprobeerd kennis, attitude en gedrag van de ontvangers ten opzichte van de boodschap positief te beïnvloeden (Moyer-Gusé, 2008, p. 407).

Entertainment-educatie is een populaire en effectieve strategie bij het voorlichten van laaggeletterde populaties over gezondheidsthema’s (Murphy, Frank, Chatterjee, & Lourdes, 2013, p. 2).

Deze strategie lijkt effectiever dan het inzetten van traditionele persuasieve boodschappen. Dit komt omdat mensen zich vaak verzetten tegen boodschappen waarin ze aangespoord worden hun gedrag te veranderen. Ze willen de vrijheid hebben om zelf hun attitudes, overtuigingen en gedrag te bepalen en persuasieve boodschappen gaan in tegen deze vrijheid. Het gevolg is dan ook vaak dat mensen zich volledig afkeren van zo’n boodschap (Jansen, 2015, p. 101). Wanneer

persuasieve boodschappen echter verwerkt worden in een verhaal, roepen ze veel minder weerstand op (Moyer-Gusé, 2008, p. 408). Ze worden dan veel minder gezien als een poging om attitudes, overtuigingen of gedrag te beïnvloeden, maar meer als een vorm van entertainment. In paragraaf 2.4 komen de belangrijkste onderzoeken naar de effectiviteit van narratieven aan de orde.

2.1.1 De effectiviteit van verhalen

De persuasieve kracht van verhalen, oftewel narratieven, wordt al jarenlang erkend door onderzoekers (Murphy et al., 2013, p. 117). Een narratief wordt door Moyer-Gusé (2010, p. 29) beschreven als ‘’a story with an identifiable beginning, middle, and end that provides information about scene, characters, and conflict; raises unanswered questions or unresolved conflict; and provides resolution’’. Volgens Harter, Japp en Beck spelen persoonlijke verhalen een belangrijke rol in de maatschappij. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt in de media, maar ook binnen gezondheidscampagnes, als een middel om te overtuigen (Harter, Japp, & Beck, 2005, p. 3). Een simpele verklaring voor de effectiviteit van narratieven is afkomstig van Hinyard & Kreuter (2006). Volgens hen is het vertellen van verhalen een

fundamenteel onderdeel van menselijke interactie. In het dagelijks leven

(11)

10

manier over de wereld om ons heen (Hinyard & Kreuter, 2006, p. 778). Een tweede verklaring voor het positieve effect van verhalen wordt gegeven door Boeijinga, Joling, Hoeken, & Sanders (2013). Zij stellen dat verhalen er bij de ontvangers voor kunnen zorgen dat intenties omgezet worden in daadwerkelijk gedrag. Dat komt omdat de scenario’s in verhalen laten zien welke eventuele obstakels zich kunnen voordoen en hoe deze te overwinnen zijn. Hiermee kunnen verhalen concreet voorbeeldgedrag laten zien. Om deze reden staan in verhalen vaak personages centraal die bepaalde hindernissen moeten nemen om een doel te bereiken. Deze personages kunnen dienen als rolmodellen en spelen vaak een belangrijke rol bij gedragsverandering van de doelgroep (Boeijinga, Joling, Hoeken, & Sanders, 2013, p. 254). Daarnaast stellen Boeijinga, Joling, Hoeken en Sanders dat ontvangers verhalen als interessanter ervaren dan traditionele voorlichtingsmaterialen. Verhalen trekken sneller de aandacht door hun specifieke details en ze kunnen de aandacht ook beter vasthouden. Ze vergemakkelijken tevens de informatieverwerking, omdat de informatieverwerking van verhalen minder cognitieve capaciteit kost dan de verwerking van een standpunt gevolgd door een opsomming van abstracte

argumenten (Boeijinga, et al, 2013, p. 254). Hierdoor zijn narratieven toegankelijk voor een groot en breed publiek. Dit maakt het inzetten van verhalen voornamelijk interessant voor doelgroepen met een lagere sociaal-economische status en lagere gezondheidsgeletterdheid (Boeijinga et al., 2013, p. 253).

2.1.2 Social Cognitive Theory (SCT)

Een theorie die het positieve effect van narratieven kan verklaren, is de Social

Cognitive Theory (SCT) van Bandura (2004). Deze theorie beschrijft op welke manier

karakters uit een verhaal de attitudes en het gedrag van ontvangers kunnen

beïnvloeden. De Social Cognitive Theory houdt in dat mensen kunnen leren van het observeren van rolmodellen. Wanneer een personage uit een verhaal gedrag

vertoont dat beloond wordt, zal de ontvanger gemotiveerd zijn om dit gedrag ook te vertonen (Duizer et al., 2014, p. 296). Daarnaast gelooft de ontvanger ook dat hij het gewenste gedrag kan vertonen (‘Als het personage uit het verhaal het kan, dan kan ik het ook’) (Bandura, 2004, p. 79). Volgens Singhal en Rogers vormt SCT de belangrijkste theoretische basis voor Entertainment-educatie (2002).

2.1.3 Extended Elaboration Likelihood Model (E-ELM)

Slater & Rouner (2002) ontwikkelden het Extended Elaboration Likelihood Model

(E-ELM), om de effectiviteit van verhalen te verklaren. Dit model is een variatie op het

traditionele Elaboration Likelhood Model, dat in 1986 ontwikkeld werd door Petty & Cacioppo. Het ELM beschrijft de manier waarop persuasieve boodschappen verwerkt worden. Volgens Petty en Cacioppo (1986) kan een persuasieve boodschap op twee verschillende manieren verwerkt worden: via de perifere of de centrale route. Via welke route een boodschap verwerkt wordt, hangt af van het persoonlijke belang van de boodschap voor de ontvanger en zijn capaciteit en motivatie (Petty & Cacioppo, 1986, p. 136). Wanneer de ontvanger weinig moeite doet de boodschap te evalueren en een oordeel vormt op basis van karakteristieken van de boodschap, spreken we van verwerking volgens de perifere route. Wanneer de ontvanger de informatie uit de boodschap zorgvuldig analyseert en zijn oordeel vormt op basis van aangevoerde argumenten, spreken we van verwerking volgens de centrale route (Petty &

(12)

11

zorgen voor attitudeverandering bij de ontvanger als gevolg van het verwerken van de boodschap.

Het E-ELM van Slater en Rouner (2002) lijkt in bepaalde mate op het ELM van Petty en Cacioppo, maar het is een specifieker model. Het beschrijft de verwerking van boodschappen binnen een narratieve context en de invloed hiervan op overtuigingen, attitudes en gedrag. Een belangrijke factor bij het E-ELM is de mate waarin de

ontvanger het gevoel heeft in het verhaal te zitten (Slater & Rouner, 2002, p. 178). Uitgangspunt van het model is dat ontvangers zich minder snel verzetten tegen de persuasieve boodschap wanneer ze volledig meegesleept worden door het verhaal en zich kunnen verplaatsen in de personages. Ze verwerken de argumenten uit het verhaal dan minder kritisch. Dankzij het verhaal hebben ontvangers minder in de gaten dat de boodschap eigenlijk een poging is om hun attitudes en gedrag te veranderen (Slater & Rouner, 2002, p. 176).

2.2 De fotonovela

Een voorbeeld van een middel dat als entertainment-educatie ingezet kan worden, is de fotonovela. Zoals gezegd is een fotonovela een dun boekje dat enigszins doet denken aan een stripboek: het verhaal bestaat uit een reeks foto’s met korte bijschriften. Deze bijschriften bestaan uit tekstballonnetjes, zoals die ook in stripverhalen voorkomen. De verhalen in fotonovela’s zijn meestal eenvoudig en bevatten simpele teksten, zodat ze niet moeilijk te lezen zijn (Unger et al., 2013, p. 399). De fotonovela vormt een populair entertainmentmedium in Zuid-Europa, Midden- en Zuid-Amerika en Zuid-Afrika (Duizer et al., 2014, p. 294). Ook in

Nederland is het een bekend medium geweest, maar tegenwoordig komt het hier niet meer voor.

Hoewel de fotonovela in eerste instantie slechts als entertainment bedoeld was, wordt het boekje de laatste jaren ook ingezet als voorlichtingsmateriaal over

gezondheidsthema’s, zoals depressies of diabetes. Het doel van een fotonovela is in zo’n geval om de kennis van ontvangers omtrent gezondheidsthema’s te vergroten en zo mogelijk ook hun attitudes en gedrag te beïnvloeden (Jansen, 2015, p. 103). Vaak gaat een verhaal over een personage dat worstelt met het uitvoeren van een bepaald gezond gedrag. Hij of zij slaagt hier uiteindelijk toch in en gaat gezonder leven. De ontvanger leert dankzij zo’n verhaal over gezond gedrag. Op deze manier kan een fotonovela gezien worden als een vorm van sociaal leren; de ontvanger leert door gedrag van anderen te observeren en de positieve of negatieve gevolgen van dat gedrag te zien (Unger et al., 2013, p. 399). De resultaten van enkele belangrijke onderzoeken naar de fotonovela, zijn te vinden in paragraaf 2.6.

2.3 Gezondheidseducatieve interventies in de wachtkamer

Posters, brochures en andere materialen waarbij gezondheidsinformatie centraal staat, worden regelmatig ingezet door verschillende gezondheidsorganisaties. Ze zijn vaak ontwikkeld ter preventie van bepaald ongezond gedrag, als voorlichting over een bepaalde behandelmethode of als aanmoediging om mee te werken aan een specifiek behandelplan (Moerenhout et al., 2013, p. 489). Er bestaan verschillende vormen van gezondheidseducatie: van materialen die dienen als beknopte

(13)

12

Gezondheidseducatieve middelen zijn geen effectieve vervanging van mondelinge communicatie tussen zorggever en zorgnemer, maar wel een goede aanvulling hierop. Uit verschillende onderzoeken is namelijk naar voren gekomen dat patiënten vaak een groot deel van de informatie uit een gesprek met hun arts vergeten. Dit heeft vaak te maken met de beperkte tijd waarin deze arts-patiëntgesprekken plaatsvinden. Daarnaast zijn patiënten soms overweldigd door de hoeveelheid informatie die ze van de arts ontvangen tijdens een gesprek (Moerenhout et al., 2013, p. 490). Daarom kunnen informatiematerialen zoals posters en brochures een goede aanvulling vormen op de mondelinge boodschap. Uit verschillende

onderzoeken van o.a. Taggart et al. (2012) is bijvoorbeeld gebleken dat patiënten tijdens gesprekken met hun arts vaak niet al hun zorgen en onzekerheden durven bespreken. Voorlichtingsmaterialen zijn een laagdrempelig middel om deze patiënten voor te lichten. Daarnaast geven deze materialen patiënten de kans om

gezondheidsinformatie in hun eigen tempo te verwerken, buiten de stressvolle omgeving van een huisartsenpraktijk (Moerenhout et al., 2013, p. 490).

Danksy en Miles (1997) suggereren dat het inzetten van gezondheidseducatieve middelen een effectieve strategie kan zijn om patiënten bezig te houden tijdens het wachten. Via die weg worden patiënten geholpen om kennis en vaardigheden te verkrijgen die zij nodig hebben in de strijd tegen hun gezondheidsproblemen. Bij sommige patiënten kunnen gezondheidseducatieve interventies zorgen voor een verhoging van kennis, bij andere patiënten dienen ze als ‘opfrisser’ van het geheugen of herhaling van reeds bekende informatie. In paragraaf 2.5 worden

gezondheidseducatieve interventies in de wachtkamer in meer detail besproken, aan de hand van een aantal empirische onderzoeken. In deze onderzoeken is getest welke effecten het inzetten van gezondheidseducatieve interventies tijdens het wachten kan hebben. Ook wordt in paragraaf 2.5 besproken in hoeverre

gezondheidseducatieve interventies gewaardeerd worden door patiënten.

2.4 Empirisch onderzoek naar narratieven

Uit verschillende onderzoeken naar narratieven is gebleken dat ontvangers

daadwerkelijk beïnvloed kunnen worden door een narratief. Zo laat een onderzoek van Zillmann & Brosius (2000) bijvoorbeeld zien dat narratieve informatie

overtuigender kan zijn dan statistische informatie. Zillmann en Brosius deden

onderzoek naar exemplars; dit zijn korte voorbeeldgeschiedenissen die vaak worden gebruikt in persuasieve en journalistieke teksten en die vaak een breder fenomeen illustreren. Veel fondsverwervingsbrieven bevatten bijvoorbeeld levensverhalen van mensen die zich inzetten voor een bepaald goed doel en in krantenartikelen over een bepaald probleem worden beschrijvingen gedaan van mensen die zich in zo’n

probleemsituatie bevinden (Hoeken, 2009, p. 171). Deze exemplars kunnen een sterke invloed uitoefenen op de opinies van mensen. Uit een onderzoek van Hoeken en Hustinx (2007) bleek dan ook dat mensen geneigd zijn om het geval beschreven in de exemplar als representatief te zien voor een grotere groep. Deze effecten van

exemplars worden in grote mate toegeschreven aan de levendigheid van de exemplar (Hoeken, 2009, p. 171).

(14)

13

experiment ontwikkelden zij twee filmpjes over baarmoederhalskanker. In de narratieve versie kregen de deelnemers een familie te zien die te maken krijgt met baarmoederhalskanker. De oudste dochter van het gezin ontdekt dat ze

baarmoederhalskanker heeft en praat hierover met haar jongere zus. Er ontstaat een gesprek waarin tien feiten over baarmoederhalskanker verwerkt zijn door de

onderzoekers. Uiteindelijk komt de rest van de familie meer over de ziekte te weten en aan het eind van het verhaal laten meerdere familieleden zich testen.

De non-narratieve film bestond uit een informatieve boodschap over

baarmoederhalskanker en werd verteld door artsen en gezondheidsexperts. In de film waren exact dezelfde feiten verwerkt als in de narratieve conditie, ze werden alleen op een andere manier gepresenteerd (aan de hand van tabellen en figuren). De artsen en gezondheidsexperts die aan het woord komen in het filmpje

benadrukken het belang van het laten testen op baarmoederhalskanker en

beschrijven het vaccin dat als preventie tegen baarmoederhalskanker dient. Murphy en collega’s verzamelden 758 vrouwen voor deelname aan het experiment. De helft van de deelnemers kreeg het narratieve filmpje opgestuurd en de andere helft het non-narratieve filmpje. Nadat de participanten het filmpje hadden bekeken, werd hun kennis ten aanzien van baarmoederhalskanker getoetst, door middel van open vragen. Naast kennis werden ook attitude, intentie, transportatie, identificatie en emoties gemeten. Uit de resultaten bleek dat zowel de narratieve film als de non-narratieve film zorgden voor verhoging van kennis, maar de non-narratieve film bleek significant effectiever in het verhogen van kennis dan de non-narratieve film (Murphy et al., 2013, p. 128). Ook op het gebied van attitudes bleek de narratieve film

effectiever; de deelnemers die de narratieve film hadden gezien, hadden significant meer positieve attitudes ten aanzien van het testen op baarmoederhalskanker dan de deelnemers die de non-narratieve film hadden gezien. Er werden geen

significante verschillen gevonden tussen de twee groepen wat betreft gedragsintentie, maar dit werd volgens Murphy et al. veroorzaakt door een plafondeffect (Murphy et al., 2013, p. 128).

Niet alleen Murphy et al. (2013), maar ook Moyer-Gusé en Nabi (2010) demonstreren met hun onderzoek de effectiviteit van een narratief ten opzichte van een

non-narratief. In hun onderzoek werden 367 studenten blootgesteld aan een filmpje met een narratief of een filmpje zonder narratief. Beide filmpjes gingen over het belang van veilige seks en over de manier waarop tienerzwangerschappen het leven van jongeren kunnen bemoeilijken. De narratieve film bestond uit een aflevering van de populaire Amerikaanse dramaserie the O.C. In deze aflevering gaat het om twee tieners, die erachter komen dat er een baby op komst is. Ze krijgen te maken met een hoop negatieve consequenties van de ongeplande zwangerschap en worstelen hier erg mee. De non-narratieve film bestond uit een nieuwsprogramma, waarin gesproken werd over tienerzwangerschappen. Ook hier werden de negatieve consequenties belicht. Deze non-narratieve film was echter veel duidelijker op persuasie gericht dan de narratieve film. Achteraf werd de gedragsintentie van de participanten met betrekking tot veilige seks gemeten aan de hand van een vragenlijst. Twee weken later werd door de deelnemers opnieuw een vragenlijst ingevuld, aan de hand waarvan gedragsintentie opnieuw werd gemeten, evenals daadwerkelijk gedrag.

(15)

14

hebben, maar dit effect werd alleen gevonden bij vrouwen. Dit resultaat was niet geheel verrassend, aangezien de hoofdpersoon in de narratieve conditie een vrouw was en vrouwelijke deelnemers zich daardoor beter met de hoofdpersoon konden identificeren. Moyer-Guse en Nabi (2010) doen in hun onderzoeksverslag geen uitspraak over daadwerkelijk gedrag, slechts over gedragsintentie. Of deelnemers in de narratieve conditie ook daadwerkelijk veilige seks hadden na het zien van de film, is niet duidelijk. Wat Moyer-Gusé en Nabi wel vaststelden, is dat de mate waarin een boodschap als een overtuigingspoging zien een belangrijke rol speelt bij de

verwerking van de boodschap. Wanneer een filmpje door een deelnemer gezien werd als een poging zijn gedrag te beïnvloeden, ontwikkelde deze deelnemer meer weerstand tegen de boodschap. Dit effect werd echter alleen gevonden voor de narratieve conditie. Moyer-Gusé en Nabi concluderen aan het eind van hun

onderzoek dat narratieven en non-narratieven op verschillende manieren verwerkt worden. Ze adviseren makers van gezondheidsboodschappen vooral rekening te houden met de weerstand tegen de overtuigingspoging die onder de doelgroep kan bestaan. Om een effectieve gezondheidsboodschap te ontwikkelen, moet

geprobeerd worden om de boodschap niet als een overtuigingspoging over te laten komen. Als aan die voorwaarde is voldaan, heeft de boodschap volgens Moyer-Gusé & Nabi kans van slagen (Moyer-Gusé & Nabi, 2010, p.48).

2.5 Empirisch onderzoek naar interventies in de wachtkamer

Er is tot op heden slechts in beperkte mate onderzocht welk effect het inzetten van gezondheidseducatieve middelen tijdens het wachten heeft op kennis en attitude van patiënten. In een onderzoek van Oermann, Masserang, Maxey, & Lange (2002) werd gekeken naar de effecten van het afspelen van educatieve video tijdens de

wachtperiode. Deelnemers in de experimentele groep kregen in de wachtkamer een educatieve video zien, waar deelnemers in de controlegroep niet blootgesteld

werden aan een educatie interventie. Uit de resultaten bleek dat patiënten door het zien van de video meer kennis hadden verkregen en daarnaast had de film ook een positieve uitwerking op de patiënttevredenheid. Patiënten die de video hadden gezien, waren significant meer tevreden over hun bezoek dan patiënten in de controlegroep.

Moerenhout, Borgermans, Schol, Vansintejan, Van De Vijver & Devroey (2013) onderzochten tevens het effect van gezondheidseducatieve interventies op de perceptie, kennis en het gedrag van patiënten. In hun experiment legden zij 100 patiënten een vragenlijst voor, aan de hand waarvan werd vastgesteld in hoeverre zij normaal gesproken voorlichtingsmaterialen mee naar huis nemen, hoe zij de kwaliteit van zulke materialen beoordelen en hoe ze de impact van de materialen inschatten. Tijdens het invullen van de vragenlijst hadden de patiënten de mogelijkheid om het materiaal te bekijken. Naar aanleiding van het experiment concluderen Moerenhout en collega’s dat patiënten gezondheidseducatieve interventies erg waarderen. Een groot deel van de respondenten beschouwde brochures met gezondheidsinformatie dan ook als een behulpzaam middel om de interactie met hun arts te verbeteren en meer kennis over gezondheid te verkrijgen. Daarnaast gaven veel patiënten aan dat de brochures hen in staat stelt hun eigen gezondheid beter te beheren (Moerenhout et al., 2013, p. 489-494).

(16)

15

uit om vast te stellen in hoeverre een gezondheidseducatieve interventie de attitude van ouders tegenover antibiotica kan beïnvloeden. Dit experiment werd uitgevoerd onder ouders die met hun kinderen meegingen naar een huisarts. Een maand voor aanvang van het experiment hadden de deelnemende ouders al een vragenlijst ingevuld, aan de hand waarvan hun kennis en attitude ten opzichte van antibiotica werd vastgesteld. Moar en collega’s voorzagen de wachtkamer tijdens het

experiment van posters en daarnaast werden tijdens de bezoeken pamfletten en tekenboeken voor de kinderen uitgedeeld aan de deelnemers. Alle materialen bevatten informatie over antibiotica. Deze materialen bleken na analyse van de resultaten een positief effect te kunnen hebben op de attitudes en kennis van de deelnemers, maar hierop zijn wel een aantal factoren van invloed, zoals de ernst van de ziekte en de flexibiliteit van de ouders om hun gedrag te veranderen (Moar et al., 2011, p. 363).

In vergelijking met voorgaande onderzoeken werden aanzienlijk minder positieve resultaten gevonden in een onderzoek over mond- en keelkanker van Williams en Bethea uit 2011. Zij onderzochten de effectiviteit van posters en brochures met informatie over de risico’s van roken en overmatige alcoholconsumptie in

wachtkamers bij de tandarts. In hun onderzoek interviewden zij respondenten met een verhoogd risico op mond- en keelkanker over hun gewoontes met betrekking tot roken en overmatig alcoholgebruik. Aan het eind van het interview verwees de interviewer de respondenten naar de posters en brochure. Slechts 40% procent van de respondenten bestudeerde deze materialen en bij deze 40% bleek zelfs na het lezen hiervan de kennis over de risico’s van roken en overmatig alcoholgebruik erg mager. De impact van de materialen die in het onderzoek gebruikt worden, lijkt dus beperkt. Williams en Bethea hebben de respondenten die de materialen niet hadden gelezen, gevraagd naar de reden hiervoor. Hieruit bleek dat 60% van deze groep de materialen niet had gezien. Williams en Bethea geven hierbij aan dat meer dan 10% van deze groep pijn had en dat dit de reden was dat de deelnemers het materiaal niet hadden gelezen. Daarnaast zeggen ze te maken te hebben met mensen met verslavingen aan roken en alcohol en ze geven toe dat deze groep erg lastig tot gedragsverandering aan te zetten is. Ze suggereren ten slotte dat de materialen misschien beter zichtbaar gemaakt hadden moeten worden en dat dat misschien betere resultaten opgeleverd zou hebben. Williams en Bethea wijzen erop dat hun onderzoeksresultaten enigszins afwijken van de meeste andere onderzoeken naar gezondheidseducatieve interventies, maar een heldere verklaring hiervoor blijft uit. Williams en Bethea vermelden echter wel dat in hun experiment slechts 9 interviews met patiënten zijn afgenomen en dat dit aantal te klein is om een goede uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van voorlichtingsmaterialen.

Al met al lijkt het inzetten van gezondheidsvoorlichtingsmateriaal in wachtkamers dus redelijk effectief. In de meeste onderzoeken wordt steun gevonden voor het inzetten van deze boodschappen. Met name op kennis blijkt zulk materiaal een positieve invloed te hebben. Hierbij moet wel vermeld worden dat er enkele uitzonderingen zijn, zoals het onderzoek van Williams en Bethea (2011).

2.6 Empirisch onderzoek naar de fotonovela

(17)

16

fotonovela’s. Artikelen over deze bijzondere vorm van gezondheidscommunicatie zijn er vooralsnog maar weinig. De resultaten van de onderzoeken die er zijn lijken

overwegend positief. Zo onderzochten James en collega’s (2005) de effecten van fotonovela’s op kennis, attitudes en gedragsintentie met betrekking tot SOA’s en de intentie om met anderen over SOA’s te praten. Hiervoor lieten zij 1100 middelbare scholieren uit KwaZulu-Natal meedoen aan hun onderzoek. De helft van de

deelnemers kreeg een fotonovela lezen, genaamd Laduma. De fotonovela bestond uit een verhaal over SOA’s, waarin veel feiten en misvattingen over SOA’s verwerkt waren (James et al., 2005, p. 159). In het verhaal krijgen de hoofdpersonen te maken met de negatieve gevolgen van SOA’s en ze praten hierover met hun vrienden en doktoren. De andere helft van de deelnemers kreeg de fotonovela niet te lezen, zij vormden de controlegroep. Vervolgens vulden alle deelnemers een vragenlijst in, aan de hand waarvan hun kennis, attitudes en intenties met betrekking tot SOA’s werden gemeten. Drie weken later werden de deelnemers gevraagd weer een vragenlijst in de te vullen en daarna, weer drie weken later, opnieuw. De resultaten lieten een significante verhoging van kennis zien bij deelnemers die de fotonovela hadden gelezen. Ook bleek de fotonovela bij te dragen aan positievere attitudes van de deelnemers over condoomgebruik. De fotonovela had geen effect op de intentie om met anderen over SOA’s te praten. Daarnaast bleek zes weken na het

experiment, op het moment dat de deelnemers de laatste vragenlijst invulden, dat er geen gedragsverandering was opgetreden. Wel werd een effect gevonden op de gedragsintentie om condooms te gebruiken in het aankomende jaar (James et al., 2005, p. 164).

Unger en collega’s onderzochten in 2009 het effect van een fotonovela op kennis en gedragsintentie. De fotonovela; Sweet temptations genaamd, vertelt het verhaal van een familie die te maken krijgt met diabetes. De man des huizes, Ramon Mendoza, eet ongezond en hij sport niet. Zijn vrouw Julia spoort hem aan om gezond te gaan eten en te gaan sporten, maar Ramon trekt zich daar niets van aan. De twee kinderen van Ramon en Julia beginnen ook overgewicht te krijgen en het lijkt erop dat zij te maken gaan krijgen met diabetes als ze zo doorgaan. Wanneer Ramon een hartaanval krijgt, schudt dat de familie wakker. Ze leren dat een gezond dieet en regelmatig sporten diabetes kunnen voorkomen en de kwaliteit van hun leven gaat omhoog. Unger et al. (2009) voerden een pretest en posttest uit om het effect van de fotonovela vast te stellen. Alle deelnemers kregen eerst een aantal kennisvragen over diabetes en hun gedragsintenties met betrekking tot diabetes daarna verder werden gemeten. Vervolgens kregen alle deelnemers de fotonovela voorgelegd. Na afloop vulden de deelnemers nogmaals de vragenlijst in. De resultaten lieten een verhoging van kennis zien bij de deelnemers na het lezen van de fotonovela. Ook bleek de gedragsintentie van deelnemers om te bewegen en fruit en groente te eten na het lezen van de fotonovela significant hoger te zijn dan voor het lezen van de fotonovela (Unger et al., 2009, p. 150).

(18)

17

gemeten, evenals stigma’s. Uit de resultaten bleek dat zowel de fotonovela als de informatieve brochure effectief was in het verhogen van kennis over depressie. De fotonovela bleek echter effectiever in het veranderen van attitudes van de

deelnemers dan de brochure. Ook was de fotonovela effectiever in het bestrijden van stigmatisering. Volgens Unger en collega’s is deze uitkomst vooral belangrijk. Uit de resultaten bleek namelijk dat deelnemers die in hoge mate stigma’s ervaren omtrent depressie, minder snel geneigd zijn over depressie te praten met familie of vrienden, minder snel medicatie tegen depressie zouden gebruiken en sneller

doktersafspraken zouden afzeggen (Unger et al., 2013, p. 404). Ze besluiten hun onderzoek dan ook met de conclusie dat fotonovela’s een effectief

voorlichtingsmiddel kunnen zijn binnen de gezondheidscommunicatie en dat ze de voorkeur krijgen boven traditionele voorlichtingsmaterialen.

Naar aanleiding van de onderzoeken van Unger et al. (2009, 2013) hebben ook Duizer en collega’s (2014) de effecten van de fotonovela onderzocht. Duizer et al. (2014) combineerden als het ware de opzet van het onderzoek van Unger et al uit 2009 met de opzet van het onderzoek van die auteurs uit 2013. Ze gebruikten namelijk de fotonovela Sweet Temptations (2009) voor hun onderzoek en ze

vergeleken deze met een informatieve brochure (2013). In hun onderzoek werden de 92 deelnemers verdeeld over drie condities. Deelnemers in conditie 1 kregen de fotonovela te lezen, Zoete verleiding genaamd (vertaalde versie van Sweet

temptations). In deze fotonovela draait het zoals gezegd om diabetes; in het verhaal

krijgt een lid van een familie diabetesproblemen en daarin zijn feiten verwerkt over diabetes, symptomen, preventiemaatregelen en behandelmogelijkheden (Duizer et al., 2014, p. 301). Deelnemers die zijn toegewezen aan conditie 2 kregen een informatieve brochure te lezen. Deze brochure stond vol met informatie over diabetes, maar deze informatie was identiek aan de informatie die in de fotonovela verwerkt was. In de traditionele brochure was de informatie echter niet in een verhaal verwerkt, maar feitelijk gestructureerd. Deelnemers in conditie 3 kregen geen

voorlichtingsmateriaal te lezen. Een vragenlijst werd vervolgens gebruikt om de kennis van de deelnemers over diabetes te meten. Daarnaast werd de intentie omtrent diabetes-preventief gedrag gemeten. Een voorbeeld van een vraag: ‘’Denkt u dat u de komende 6 maanden elke dag minstens 4 opscheplepels groente zult gaan eten?’’ Net als bij Unger et al. (2013) vonden ook Duizer et al. (2014) een verschil in conditie wat betreft kennis. De fotonovela bleek effectiever in het verhogen van kennis dan de informatieve brochure.

Koops van ’t Jagt et al. (2017) hebben het onderzoek van Duizer et al. (2014) nogmaals uitgevoerd. Zij volgden dezelfde procedure en gebruikten dezelfde materialen en deelnemers als Duizer et al. (2014), maar in hun onderzoek

onderscheidden zij nu ook verschillende niveaus van geletterdheid. Zij gingen na of een fotonovela hetzelfde effect heeft op laaggeletterden als op hooggeletterden. Hiervoor gebruikten zij dezelfde respondenten als in het onderzoek van Duizer et al. (2014), maar ze voegden aan deze groep laaggeletterde deelnemers (N= 89) een groep toe: mensen die niet laaggeletterd waren (N= 113). Alle participanten werden vervolgens willekeurig verdeeld over drie condities. Deelnemers in conditie 1 lazen

Zoete verleiding, waarna ze een vragenlijst over diabetes invulden. Deelnemers in

(19)

18

kennisvragen over diabetes en vragen over gedragsintentie. Het bleek dat mensen die de fotonovela hadden gelezen significant hoger scoorden op kennis dan mensen die de traditionele brochure hadden gelezen. Participanten die de fotonovela of de traditionele brochure hadden gelezen, bleken significant meer kennis te hebben van diabetes dan de mensen in de controlegroep. Deze resultaten golden zowel voor hoog- als laaggeletterden. Voor gedragsintentie werd geen significant verschil

gevonden tussen deelnemers in de drie verschillende condities. Koops van ’t Jagt en collega’s concluderen uit hun resultaten dat fotonovela’s niet alleen positieve effecten kunnen hebben op laaggeletterden, maar ook op hooggeletterden. De onderzoekers menen dat gezondheidsinformatie niet per definitie aangepast hoeft te worden aan groepen met verschillende niveaus van geletterdheid. Ook hooggeletterden hebben baat bij de fotonovela en dit stripboekje roept geen negatieve reacties bij hen op. De fotonovela lijkt dus voor een breed publiek inzetbaar.

3

Methode

Het doel van het huidige onderzoek was om te onderzoeken of mensen op vrijwillige basis voorlichtingsmaterialen over gezondheid meenemen uit de wachtkamer en of zij kiezen voor een fotonovela of een informatieve brochure. De

voorlichtingsmaterialen die zijn gebruikt, zijn een fotonovela en informatieve brochure over diabetes.

Het onderzoek heeft in totaal vier weken geduurd en bestond uit twee studies. In de eerste studie, die twee weken duurde, zijn de informatieve brochure en de fotonovela in twee wachtkamers geplaatst in Gezondheidscentrum Aduard. De materialen zijn tegelijkertijd aangeboden in displays, die in de twee wachtkamers naast elkaar op een tafel zijn gezet. Door middel van bordjes die op de displays zijn geplakt, werd duidelijk gemaakt dat de ene brochure een fotoverhaal was en de andere brochure een traditionele informatieve brochure. Daarnaast werd op een bordje aangegeven dat de brochures meegenomen mochten worden. Tijdens deze studie is wekelijks bijgehouden hoeveel informatieve brochures en fotonovela’s er zijn meegenomen.

De tweede studie heeft vier weken geduurd. Gedurende deze studie hebben de informatieve brochure en de fotonovela, net als in de eerste studie, op de tafels in twee wachtkamers gestaan. Tijdens de zogeheten prikuren (waarin patiënten bloed kunnen laten afnemen) die elke woensdagochtend tussen 08.00 en 10.30 uur plaatsvinden in de huisartsenpraktijk, zijn interviews afgenomen met patiënten die in de wachtkamer hadden gezeten en na hun afspraak op weg waren naar de uitgang. Zowel mensen die geen brochure hadden meegenomen als mensen die wel een brochure hadden meegenomen zijn geïnterviewd. Aan hen is gevraagd waarom ze wel of geen brochure hadden meegenomen. Aan het eind van het interview kreeg elke deelnemer de fotonovela en de informatieve brochure te zien. De deelnemers mochten de brochures even doorbladeren en volgens is hen gevraagd aan welke van de twee materialen zij de voorkeur gaven (de fotonovela of de informatieve

(20)

19

3.1 Design

Het onderzoek bestond, zoals zojuist beschreven, uit twee onderdelen. Wekelijks is bijgehouden hoeveel informatieve brochures en fotonovela’s zijn meegenomen uit de wachtkamer en daarnaast zijn op enkele momenten interviews afgenomen met patiënten die in de wachtkamer hadden gezeten. In het onderzoek zijn dus twee methodes gecombineerd: observatie en interviews.

Tijdens de eerste studie is wekelijks op maandag om 12.00 uur een onderzoeker (tevens de auteur van deze scriptie) in de praktijk in Aduard aanwezig geweest. In de eerste week zijn op dit tijdstip de fotonovela en de informatieve brochure in de

wachtkamers geplaatst. Precies een week later, wederom op maandag 12.00 is de onderzoeker weer in de praktijk aanwezig geweest om te noteren hoeveel

fotonovela’s en informatieve brochures er tijdens de eerste week waren meegenomen. Weer een week later werd hetzelfde gedaan.

De observaties die tijdens het experiment zijn uitgevoerd, zijn niet-participerende observaties. De onderzoeker speelde geen rol binnen het experiment en was niet zichtbaar voor de deelnemers. Daarnaast was er sprake van een natuurlijke setting. De wachtkamers zijn niet aangepast voor het onderzoek. De omgeving heeft het gedrag van de deelnemers niet beïnvloed.

Het tweede gedeelte van het onderzoek bestond uit het afnemen van interviews. Dit werd vier weken lang gedaan op woensdagen van 08.00 uur tot 10.30 uur (zie tabel 3.5 voor een overzicht). De interviews waren semigestructureerd. Voorafgaande aan het afnemen van de interviews zijn vragen opgesteld die aan elke respondent zijn voorgelegd, maar daarnaast was er ook ruimte voor verder gesprek. Dit gaf de onderzoeker de kans om door te vragen wanneer dat nodig was en de deelnemers konden op die manier in hun eigen woorden antwoord geven op de vragen.

De observaties en interviews zijn uitgevoerd binnen een vast tijdsbestek. Hierdoor kunnen we spreken van time sampling. Het onderzoek besloeg in totaal vier weken, waarin het afnemen van de observaties twee weken heeft geduurd en het afnemen van de interviews vier weken.

3.2 Deelnemers

Tijdens de observaties die zijn gedaan gedurende de eerste studie, is wekelijks genoteerd hoeveel informatieve brochures en fotonovela’s uit de wachtkamer zijn meegenomen. Het is niet duidelijk wie de materialen uit de wachtkamer hebben meegenomen. Dit komt omdat er niet te allen tijde een onderzoeker in de

wachtkamer aanwezig is geweest.

Tijdens de tweede studie zijn patiënten die in de wachtkamer hadden gezeten geïnterviewd. Voorafgaande aan het onderzoek was nog niet vastgesteld hoeveel mensen er benaderd konden worden voor een interview, omdat afgewacht moest worden hoeveel mensen er in de wachtkamer zouden plaatsnemen.

Voor het afnemen van de interviews zijn steeds zo veel mogelijk mensen benaderd. Hierbij ging het om mensen die in de wachtkamer hadden gezeten voor hun

afspraak, want de deelnemers moesten natuurlijk wel de kans krijgen het

(21)

20

De deelnemers zijn op basis van beschikbaarheid geselecteerd. De steekproef kan dus als een gelegenheidssteekproef worden gezien.

Niet alleen mensen die materiaal uit de wachtkamer meenamen, maar ook mensen die geen materiaal meenamen zijn tijdens het experiment geïnterviewd. Aan alle deelnemers zijn de informatieve brochure en de fotonovela aan het eind van het interview alsnog kort voorgelegd, waarna gevraagd werd een oordeel te geven over beide brochures. Ook is hen (na het voorleggen van het materiaal) gevraagd of zij een informatieve brochure zouden meenemen of een fotonovela en waarop zij die keuze baseerden. Ten slotte hebben de deelnemers een cijfer gegeven voor beide brochures op basis van aantrekkelijkheid. De vragen die de deelnemers voorgelegd kregen, zijn te vinden in hoofdstuk 3.3: ‘meetmethode’.

Uiteindelijk hebben 39 deelnemers meegewerkt aan een interview, waarvan 22 vrouwen en 17 mannen. In tabel 4.3 is te zien wat zij geantwoord hebben op de vragen die aan hen gesteld zijn tijdens de interviews.

3.3 Materialen

3.3.1 Fotonovela over diabetes: Zoete verleiding

De fotonovela die voor het experiment wordt gebruikt, is Zoete verleiding (zie figuur 3.1). Dit is de vertaalde versie van Sweet Temptations, de fotonovela die ook gebruikt werd in het onderzoek van Duizer et al. (2014). Sweet temptations werd ontwikkeld door Unger et al. (2009) en gaat over diabetes en de daarbij horende symptomen, preventiemaatregelen en behandelmogelijkheden (Duizer et al., 2014, p. 301).

In het 22 pagina’s tellende stripboekje is te lezen hoe een Latino-familie te maken krijgt met diabetesproblemen. Ramon, de vader van het gezin, kampt met

suikerziekte en hij heeft een ongezonde levensstijl. Hij heeft last van overgewicht, hij eet ongezond en beweegt nauwelijks. Zijn vrouw, Julia, maakt zich zorgen om hem en ze vreest dat zijn suikerziekte alleen maar erger zal worden als Ramon niet snel gezonder gaat leven. Ramon wil hiervan niets weten en weigert zijn levensstijl aan te passen. De kinderen van Ramon en Julia zijn hard op weg om ook diabetes te

ontwikkelen en ook zij zorgen niet goed voor zichzelf, tot onvrede van Julia. Wanneer Ramon op een dag een hartaanval krijgt, wordt de hele familie hierdoor wakker geschud. Ze gaan gezonder eten en regelmatig bewegen en dit verbetert de levenskwaliteit van de hele familie.

Zoete verleiding bevat allerlei informatie over diabetes. Het beschrijft bijvoorbeeld

symptomen van diabetes, zij het dat die zijn verwerkt in het verhaal. Sweet

temptations is oorspronkelijk in het Spaans en Engels geschreven, maar voor het

onderzoek van Duizer et al. (2014) vertaald naar het Nederlands. De foto’s die in

Zoete verleiding gebruikt zijn, zijn wel hetzelfde als in Sweet Temptations. Ook het

omslag van de fotonovela is hetzelfde gebleven, afgezien van de vertaling van de titel en de tekst in de tekstballonnetjes. Bij het vertalen van Sweet temptations naar het Nederlands door Duizer et al., is de vraag-en-antwoordsectie weggelaten. In dit onderzoek is de Nederlandse versie gebruikt, tevens zonder de

(22)

21 3.3.2 Informatieve brochure over diabetes

De informatieve brochure die in het onderzoek werd gebruikt (zie figuur 3.1), is ontwikkeld door het Diabetes Fonds. De brochure heeft als titel Diabetes: zo zit dat en de ondertitel luidt: veelgestelde vragen en antwoorden. Deze brochure is niet speciaal voor het huidige onderzoek ontwikkeld. Het is een bestaande folder van het Diabetes Fonds en deze wordt al in wachtkamers gebruikt. Voorafgaand aan dit onderzoek is toestemming verkregen van het Diabetes Fonds voor het gebruik van de brochure.

In de folder staat allerlei informatie over diabetes type 1 en 2. Er wordt uitgelegd wat diabetes precies is, hoe je het kunt herkennen en wat je eraan kunt doen (Diabetes Fonds, 2016). Daarnaast worden er antwoorden gegeven op de meest gestelde vragen, zoals ‘is diabetes erfelijk?’ en ‘krijg je van suiker eten en snoepen diabetes?’ Anders dan in de fotonovela is alle informatie in deze folder gestructureerd en feitelijk weergegeven. Er worden tussenkopjes gebruikt om informatie te clusteren. De

traditionele brochure bevat in grote lijnen dezelfde informatie als de fotonovela. In beide brochures wordt bijvoorbeeld beschreven dat je de kans op diabetes kunt verkleinen door je gewicht onder controle te houden en suiker zoveel mogelijk te vermijden. Ook komen de ernstige gevolgen van diabetes (zoals nierziekte en blindheid) zowel in de fotonovela en de informatieve brochure aan bod. Het inhoudelijke verschil tussen de fotonovela en de traditionele brochure is dat de informatieve brochure nog wat extra informatie bevat. In de brochure wordt

bijvoorbeeld verwezen naar de gezonde recepten op de website van het Diabetes Fonds en wordt uitgelegd hoe je meer informatie over diabetes kunt aanvragen. De informatieve brochure verschilt in grote mate van de fotonovela op basis van de vormgeving. Het omslag van de fotonovela is geel gekleurd en op de omslag staat een foto die in het verhaal binnenin de fotonovela weer terugkomt. De voorkant van de informatieve brochure is wit en op het omslag zijn een vrouw en een kind te zien. Niet alleen het omslag, maar ook de binnenkant van de twee brochures verschillen erg van elkaar. De fotonovela bevat foto’s in zwart wit en tekstballonnen. De

vormgeving heeft veel weg van die van een stripverhaal. De informatieve brochure daarentegen bevat vrij veel tekst, die door middel van kopjes is gestructureerd. Ook bevat de brochure enkele afbeeldingen, die in kleur zijn gedrukt.

In eerste instantie was gekozen voor een andere brochure van het Diabetes Fonds, getiteld Wat iedereen moet weten over diabetes. Deze brochure leverde kritiek op van een aantal artsen, omdat hij onjuiste informatie zou bevatten. De informatie in de brochure was niet onjuist, maar de informatie was op een ambigue manier

geformuleerd en kon daardoor op een onjuiste manier opgevat worden. Daarom is ervoor gekozen om de brochure Diabetes, zo zit dat voor het onderzoek te

(23)

22

Figuur 3.1: Fotonovela Zoete verleiding en informatieve brochure Diabetes: zo zit dat 3.3.3 Informatiebordjes

Om mensen aan te moedigen een informatieve brochure of fotonovela mee te nemen, is middels een bordje (dat op de displays zijn geplakt) aangegeven dat het materiaal meegenomen mocht worden. Wanneer mensen niet zouden weten dat ze het materiaal mee mochten nemen, zouden ze de brochures waarschijnlijk laten staan of na het lezen weer terugleggen. Omdat er tijdens het experiment niet de hele tijd een onderzoeker aanwezig is geweest in de praktijk, had het verschil tussen de informatieve brochure en de fotonovela in dat geval niet vastgesteld kunnen worden. Door middel van de tekst ‘neem gerust een brochure mee’ moest voorkomen worden dat mensen de brochures teruglegden. Op deze manier kon op een juiste manier geteld worden hoeveel informatieve brochures en fotonovela’s er tijdens het experiment meegenomen werden.

Daarnaast moest het verschil tussen de informatieve brochure en de fotonovela duidelijk gemaakt worden, zodat mensen een bewuste keuze zouden kunnen maken tussen de twee brochures en niet op willekeurige basis een exemplaar zouden meenemen. Ook moest duidelijk worden dat de fotonovela over diabetes zou gaan. Bij de naam Zoete verleiding is het niet meteen duidelijk dat het diabetes het

onderwerp is. Op de voorkant van de informatieve brochure staat wel dat het

materiaal over diabetes gaat, maar op de fotonovela staat dit niet vermeld. Daarom was het belangrijk duidelijk te maken wat het onderwerp is van de materialen en dit is aangegeven met behulp van bordjes. Hierop stonden de teksten ‘informatie over diabetes’ en ‘fotoverhaal over diabetes’.

3.3.4 Displays

De brochures zijn gepresenteerd in transparante displays, die zijn besteld via

(24)

23

Figuur 3.2: Het display waarin de folders zijn gepresenteerd. Bron: www.displaysenzo.nl

3.3.5 Pretest en voorbereidende procedure

Het experiment is zo goed mogelijk voorbereid. Hierbij is zo veel mogelijk rekening gehouden met mogelijke problemen die zouden kunnen ontstaan. Daarnaast is voorafgaande aan het experiment onder andere nagedacht over de hoeveelheid folders die gedrukt moesten worden, de manier waarop de folders gepresenteerd zouden worden, de manier waarop de folders tijdens het experiment aangevuld zouden worden, enzovoort.

Voor aanvang van dit onderzoek is toestemming gevraagd aan de doktoren van Gezondheidscentrum Aduard. Hen zijn de informatieve brochure en de fotonovela voorgelegd en er is hen verteld dat deze materialen een aantal weken in de

wachtkamers zouden liggen. Ook is toestemming gevraagd voor het afnemen van interviews met patiënten. Na goedkeuring kon het onderzoek van start gaan. Het huidige onderzoek is één van de eerste onderzoeken waarin het gebruik van verschillende vormen van gezondheidscommunicatie in de wachtkamer wordt onderzocht. De procedure kon in dit geval dus niet gebaseerd kon worden op voorgaand onderzoek. Daarom is besloten drie weken een pretest uit te voeren, voorafgaande aan het daadwerkelijke onderzoek. Eventuele problemen die tijdens de pretest naar boven zouden komen, konden op die manier voor aanvang van het daadwerkelijke onderzoek verholpen worden.

Gedurende de pretest is in de eerste week op maandag om 12.00 uur een display met informatieve brochures in de wachtkamer geplaatst. Aanvankelijk werd één wachtkamer in het onderzoek gebruikt, de wachtkamer achterin huisartsenpraktijk Aduard. Het display is geplaatst in de stelling die tegen de wand van deze

(25)

24

beide materialen aangeboden. Na drie weken is het verloop geëvalueerd. Tijdens de pretest bleek dat de brochures heel erg weinig werden meegenomen. In de eerste twee weken zijn helemaal geen informatieve brochures en fotonovela’s

meegenomen, in de derde week slechts twee fotonovela’s en twee informatieve brochures. Dit had waarschijnlijk te maken met de ongunstige positie van de stelling met de folders. Deze staat in de wachtkamer van Aduard achter de deur, tegen de wand. Hierdoor hebben waarschijnlijk veel mensen de brochures niet kunnen zien en daarnaast is het ook lastig om bij de stelling te komen als de deur openstaat. Er is daarom besloten om tijdens het daadwerkelijke onderzoek de brochures op het kleine tafeltje in de wachtkamer te plaatsten. Daardoor werden de brochures beter zichtbaar en bereikbaar voor patiënten. Daarnaast is besloten nog een wachtruimte in het onderzoek te betrekken, om de kans te vergroten dat er brochures werden meegenomen. Deze wachtruimte wordt gebruikt voor de zogenaamde ‘prikuren’ die wekelijks in Aduard worden gehouden, elke woensdagochtend van 08.00 uur tot 10.30 uur.

Tijdens het onderzoek is het concurrerende leesmateriaal dat in de wachtkamers lag gecontroleerd. Het was belangrijk dat het leesmateriaal elke week hetzelfde was, zodat dit het onderzoek niet zou kunnen beïnvloeden. Met concurrerend

leesmateriaal wordt het leesmateriaal bedoeld dat niet bij het onderzoek hoort, zoals tijdschriften en kranten. Het aanbod van dit materiaal is gedurende het onderzoek steeds gelijk gehouden. Op die manier is voorkomen dat een mogelijk verschil tussen de fotonovela en de informatieve brochure (wat betreft het lezen of meenemen) kon worden verklaard door het alternatieve leesmateriaal dat in de wachtkamers lag.

3.4 Meetmethode

De resultaten van de observaties en de afgenomen interviews vormen de data

waarmee gewerkt is in dit onderzoek. Door deze twee onderdelen te combineren kon een uitspraak gedaan worden over de effectiviteit van het aanbieden van

voorlichtingsmaterialen in de wachtkamer.

Tijdens het bijvullen of vervangen van het materiaal (op maandag 12.00 uur) is genoteerd hoeveel fotonovela’s en hoeveel informatieve brochures er uit de wachtkamers zijn meegenomen. De aantallen zijn steeds geturfd. In tabel 4.1 zijn deze aantallen te vinden.

De interviews zijn in vier weken (tussen 28-09-2016 en 19-10-2016) afgenomen tijdens de prikuren (08.00-10.30 uur). De deelnemers die meegewerkt hebben aan het onderzoek, zijn benaderd in de hal van de huisartsenpraktijk. Alleen deelnemers die op weg waren naar buiten zijn gevraagd of zij mee wilden werken aan een interview. De deelnemers zijn aangehouden, waarna aan hen is verteld dat het ging om een onderzoek namens de Rijkuniversiteit Groningen. Vervolgens is hen

uitgelegd dat het onderzoek het materiaal betrof dat in de wachtkamer werd aangeboden.

(26)

25

meegenomen, is hen gevraagd waarom niet. Het zou kunnen dat ze het materiaal niet eens hebben zien liggen, maar het zou ook kunnen dat ze het niet mee wilden nemen of al bekend waren met de brochures. Wanneer mensen wel een boekje mee hadden genomen, is vervolgens gevraagd of ze erin hebben gelezen en waarom ze voor dat materiaal hebben gekozen. Daarna zijn beide brochures alsnog voorgelegd aan alle 39 deelnemers en is hen gevraagd welk materiaal zij mee zouden nemen. Ook hebben zij een oordeel gegeven over beide brochures, aan de hand van een cijfer voor de aantrekkelijkheid.

De vragen die tijdens de interviews gesteld zijn aan de deelnemers zijn de volgende: 1. Bent u al eerder deze week bij de dokter geweest?

2. Heeft u de brochures in de wachtruimte zien liggen?

3. Heeft u (één van) de brochures meegenomen? Waarom wel/niet? 4. (Bij mensen die wel een brochure hebben meegenomen) Heeft u erin

gelezen?

5. (Bij mensen die wel een brochure hebben meegenomen) Wat vond u

van de informatie in de brochure(s)?

6. (Bij alle deelnemers, na laten zien materiaal) Welke brochure heeft uw

voorkeur en waarom?

7. Met welk cijfer zou u de twee brochures beoordelen, op basis van aantrekkelijkheid?

3.5 Procedure

3.5.1 Gezondheidscentrum Aduard

Het experiment vond plaats in twee wachtkamers bij Gezondheidscentrum Aduard. De eerste wachtkamer bevindt zich achterin de praktijk. Dit is de wachtkamer waarin patiënten plaatsnemen die een afspraak met de huisarts hebben. Deze wachtkamer bestaat uit een aantal stoelen, een klein tafeltje waar onder andere enkele stukken speelgoed op staan, een prikbord en een grote stelling die tegen een wand geplaatst is, met daarin een hoop gezondheid gerelateerde folders. De tweede wachtruimte die in dit onderzoek is gebruikt, bevindt zich helemaal voorin de praktijk. Wanneer je het gezondheidscentrum betreedt, bevind je je gelijk in deze ruimte. Het is geen

(27)

26

Figuur 3.3: Gezondheidscentrum Aduard. Figuur 3.4: Wachtruimte voorin de praktijk Bron:bit.ly/2scwtWD (Geraadpleegd op

24-03-2017)

De interviews zijn afgenomen in het halletje van gezondheidscentrum Aduard. Via dit halletje komen mensen binnen, voordat ze door schuifdeuren de praktijk

binnenkomen. Bij het betreden van de praktijk vanuit de hal bevindt zich gelijk de voorste wachtruimte, waarin de mensen die de prikuren bezoeken plaatsnemen. Iedereen die de dokterspraktijk heeft bezocht, moet via het halletje weer naar buiten. Om deze reden is gekozen in het halletje de interviews af te nemen. Alle patiënten konden zo eventueel geïnterviewd worden op hun weg naar buiten en de

schuifdeuren scheidden het halletje van de voorste wachtkamer, waardoor de interviews in een soort ‘privésetting’ konden plaatsvinden. Daarnaast konden de patiënten die in de wachtruimte zaten op die manier ook nog niet horen waar de interviews over gingen en is hun gedrag daardoor dus ook niet beïnvloed.

3.5.2 Beschrijving studies

De studies vonden plaats in gezondheidscentrum Aduard. Het onderzoek heeft in totaal vier weken geduurd.

Studie 1

Gedurende de eerste studie is onderzocht hoeveel fotonovela’s en informatieve brochures door patiënten uit de wachtkamers werden meegenomen. Aan het begin van de eerste week, op maandag om 12.00 uur, zijn per wachtkamer 30 informatieve brochures en 25 fotonovela’s (omdat ze dikker zijn dan de informatieve brochure, pasten er minder in het display) over diabetes in displays geplaatst en aangeboden op tafel. Met de assistente is afgesproken dat zij de displays zou aanvullen met nieuwe folders, wanneer er gedurende de week een moment mocht komen waarop alle folders meegenomen zouden zijn. Bij het plaatsen van de folders zijn aan haar 45 informatievebrochures overhandigd en 50 fotonovela’s.

Precies na een week, wederom op maandag 12.00 uur, is gekeken hoeveel brochures er waren meegenomen tijdens de eerste week.

Na weer een week (tevens op maandag om 12.00 uur) is gekeken hoeveel

fotonovela’s en informatieve brochures er tijdens de tweede week zijn meegenomen.

Studie 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze brochure is bedoeld voor mensen die onder zocht of behandeld worden omdat zij (mogelijk) maag kanker hebben.. U kunt deze brochure ook laten lezen aan mensen in uw

Hoewel het voor de griffie jurist weinig uitmaakt of er een Comité-notitie door één of door drie rechters wordt gelezen, en of een concept arrest nu door drie, zeven of

McDonough heeft in de Verenigde Staten uiteenlopende gebouwen ont- worpen op basis van het cradle to cradle-principe waaronder het Adam Joseph Lewis Center for Environmen- tal

Geef je baby na de leeftijd van 6 maanden niet zomaar meer de fles maar probeer hem eerst zachtjes aan te spreken, even te troosten of geef eventueel een fopspeen.. Steek zeker geen

Het Kontakt Alblasserwaard Het Kontakt Klaroen Het Kontakt Vijfheerenlanden Het Kontakt West Betuwe Het Kontakt Tiel. Het Kontakt Culemborgse Courant Het Kontakt IJssel

Van de drie modules is er 1 ‘slimme’ module (de middelste). Hier zitten de aansluitingen voor elektra en water alsmede de keuken, badkamer en toilet. De andere modules zijn leeg

Het innovatieprogramma Langer thuis – Inclusieve wijk ondersteunt 24 gemeenten en hun lokale partners bij het ontwikkelen van een goed afgestemd aanbod voor en aanpak van

De Alliantie en het LKHA bieden informatie en voorlichting, scholing en trai- ning op maat voor sociaal professionals en intermediairs samen, en advies bij de samenwerking