• No results found

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok · dbnl"

Copied!
244
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ucee

bron

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok. G. Kolff & Co., Weltevreden 1925

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/ucee001spoo01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Voorwoord.

De hartelijke ontvangst, welke mijn eerste geesteskind: ‘De schoonste triomf van den Indo-detective’, ten deel viel, gaf mij den moed aan een tweede boek te beginnen en het zal alweer van de belangstelling van mijn geachte lezeressen en lezers afhangen, of ik de verdere avonturen van Leo Brandhorst en zijn onafscheidelijken metgezel zal publiceeren.

Voor muggenzifters en spijkers-op-laag-water-zoekers is dit boek niet geschreven!

Van af deze plaats wensch ik den Heer Hans van de Wall mijn hartelijken dank te betuigen voor zijn welwillende critiek in d'Oriënt van 10 Mei 1924.

De Schrijver.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(3)

Hoofdstuk I.

Het was een heerlijke avond. De volle maan scheen aan den onbewolkten hemel en wierp haar zilveren stralen over Batavia, de alombekende Koningin van het Oosten.

Voor het paviljoen van de familie Hansen op Tanah-Abang zaten, in gemakkelijke rieten stoelen gedoken, de twee Dioscuren: Leo Brandhorst en Kees van Berg. Het gesprek wilde maar niet vlotten, want het haast ongeloofelijke was een feit: Kees scheen zijn tong verloren te hebben!

Onderzoekend keek de bezorgde Brandhorst zijn gewoonlijk zoo vroolijken kameraad aan.

‘Kees, ouwe jongen, wat scheelt er toch aan?’ vroeg hij, ‘ben je misschien niet lekker?’

Een diepe zucht was het antwoord.

‘Maar Kees, zeg nu toch eens wat’.

‘Ach Leo, wat kan het leven soms toch criant vervelend zijn!’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(4)

Brandhorst liet een zacht gefluit hooren.

‘Eureka, de maan heeft je te pakken. Je bent met je gedachten elders, jongenlief;

je denkt met weemoed aan je teer beminde Fientje, die thans op Bandoeng misschien ook naar gindsch hemellichaam tuurt en zuchtend...’

‘Leo, schei uit. Je hebt natuurlijk den spijker op den kop geslagen, maar ik verzoek je je met je eigen bemoeisel te bemoeien!’

‘Bravo, ik hoor eindelijk weer eens een spreekwoord uit je mond en dat is een goed teeken’.

Een eigenaardig gefluit deed zich op straat hooren.

‘Wel alle goden, dat komt er ook nog bij. Wat doet die kalongeter toch weer hier’.

‘Kees, ik verzoek je Willem Sapomena niet meer zoo te noemen. Dat je uit je humeur bent, is wel te begrijpen, maar dat je een man, die ons zulke onschatbare diensten bewezen heeft

*)

, zoo'n beleedigenden bijnaam geeft, vind ik gewoonweg min van je!’

‘Tut, tut, Leo, je slaat weer door als een blinde vink. Je weet toch wel, dat ik Tjeroeroet (zoo werd de Amboinees in de wandeling ge-

*) Zie: De schoonste triomf van den Indo-detective.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(5)

noemd) steeds een goed hart toegedragen heb. Maar je hebt gelijk, ik zal hem nooit meer zoo noemen’.

Intusschen was het onderwerp van hun gesprek naderbij gekomen en liet bij wijze van groet zijn blinkende tanden zien.

‘Zoo, Wim, kom je ons eindelijk eens opzoeken?’ riep Leo uit. ‘Hoe gaat het?’.

‘Wel, Tjeroeroet, kloppen de bullen?’ informeerde Kees, die al spijt had van zijn uitval.

‘Gezond, maar arm’, antwoordde Willem, terwijl hij een stoel uit het paviljoen haalde.

‘En dus rijk’, vulde Leo den zin aan. ‘Wat is hier op aarde een grooter rijkdom dan een gezond lichaam. Kom je nieuws brengen, Wim? Of verlang je naar het traditioneele kibbelpartijtje met Kees?’

‘Ik kom maar eens een praatje maken, ik heb jelui al zoo lang niet gezien. Hoe gaat het met Fientje, Kees?’

‘Leo, wie begint er nu?’

Brandhorst moest onwillekeurig lachen.

‘Maar Kees, hij mag toch wel naar de gezondheid van je meisje informeeren’.

‘Bandoeng is een heerlijke plaats’, ging

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(6)

de argelooze Amboinees voort, ‘het klimaat is daar verrukkelijk en ik ben er bijna zeker van, dat het haar daar zal bevallen’.

‘Loop naar de kometen met je heerlijk klimaat. Jij bent net als die mijnheer, die beweerde, dat men in de bergstad veel harder kan werken dan te Batavia. Maar toen hebben ze dien vrijer in de krant eens flink van katoen gegeven. Harder werken! Ik durf met dienzelfden grappenmaker een pari aangaan, dat ik hem op het gebied van werken de loef zal afsteken, al heeft hij nog zooveel berglucht in zijn longen’.

‘Je hebt daar op Bandoeng mooie berggezichten, Kees’, vervolgde de Amboinees.

‘Ga op het dak zitten, met je berggezichten. Dan kijk ik nog liever naar jou aanminnige gelaatstrekken en dàt zegt wat’.

Tot zijn genoegen bemerkte Leo, dat Kees eindelijk weer eens op zijn praatstoel zat.

‘Waarom ga je dan niet trouwen, dan heb je je beminde Fientje steeds aan je zijde’, vond Tjeroeroet.

‘Wie er al niet over trouwen spreekt’.

‘Ik vind het idee nog zoo kwaad niet’, zeide Brandhorst, ‘Je hebt een goed baantje

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(7)

en je vader heeft zijn schaapjes op het droge. Het eenige bezwaar zou zijn, dat jij en Fientje nog te jong zijn om zoo'n gewichtigen stap te doen’.

‘Daar zit 'em juist de kneep, Leo. Mijn ouwe heer vindt het beter, dat ik nog een paar jaren wacht. En waar Papa voor mij steeds de goedheid in persoon geweest is, wil ik hem geen verdriet aandoen door hem ongehoorzaam te zijn.’

‘Eert uw vader en uw moeder’, klonk een welluidende stem achter hen.

De jongelui sprongen op en keken in een lachend meisjesgezicht. Wat onmiddellijk opviel, was de buitengewone schoonheid van deze vertegenwoordigster van het zwakke geslacht. Ravenzwarte lokken omlijstten een lelieblank gezicht, dat een Pallas-Athene niet misstaan zou hebben. De sarong en kabaja deden de Juno-gestalte op haar voordeeligst uitkomen.

‘Wat is er Ziska’, vroeg Brandhorst beleefd, ‘waarmede kunnen wij je van dienst zijn?’

‘Mijnheer Hansen verzoekt de heeren even in de achtergalerij te willen komen.

Hij schijnt iets belangrijks in de krant gelezen te

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(8)

hebben. Maar wien zie ik daar? Dag Wim, laat jij je eindelijk weer eens zien?’

Weer werden de blinkende tanden zichtbaar. Een onverstaanbaar gemompel, dat blijkbaar een groet moest verbeelden, was het antwoord. Tjeroeroet had een heilig respect voor Eva's dochters, in haar gezelschap voeide hij zich allesbehalve op zijn gemak. De plaaggeest kwam bij Kees weer boven.

‘Wat sta je daar met je mond vol tanden. Kom, laat zien, dat je een man bent en geef Ziska eens een lekkeren zoen’.

Wim wist niet, waar hij zijn gezicht bergen moest.

‘Foei, Kees, plaag den armen jongen toch niet zoo’, zei Ziska verwijtend.

Ondanks zijn tegenstribbelen werd Wim door de beide vrienden naar de achtergalerij gevoerd, alwaar hij zoo hartelijk door het echtpaar Hansen ontvangen werd, dat hij spoedig zijn kalmte terugvond.

‘Luister eens jongelui’, zeide de heer Hansen, ‘ik zal jelui iets uit de krant voorlezen over de opium-smokkelaars te Tandjong-Priok, die hoe langer, hoe driester optreden:

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(9)

‘Het toppunt bereikt’.

‘Gisteravond werd de hoofd-opziener de Jong, bij onze lezers welbekend uit de Hadji-Ismail-zaak

*)

, door een paar Chineesche stokers van het te Tandjong-Priok liggende ss. “Goentoer” in het water gegooid.

Tezamen met een opziener had hij vermomd het volkslogies weten binnen te dringen, doch daar werd hij, onbegrijpelijk genoeg, onmiddellijk herkend met het bovenvermelde gevolg.

Merkwaardig genoeg, werd de andere politieman slechts vastgehouden en later weer losgelaten. Hem werd geen haar gekrenkt.

De wakkere de Jong bereikte al zwemmende de kade en nam toen zijn maatregelen.

Hij requireerde onmiddellijk een groot aantal agenten en liet het schip grondig doorzoeken; van de daders was echter geen spoor te ontdekken.

Het merkwaardigste komt echter nog!

Niettegenstaande het schip zoo zwaar bewaakt werd, arresteerde de politie in denzelfden nacht aan het station een Chinees, die na een kruisverhoor bekende, dat het bij

*) Zie: De schoonste triomf van den Indo-detective.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(10)

hem aangetroffen heulsap van de “Goentoer” afkomstig was. Hij weigerde echter te vertellen, op welke wijze het opium binnengesmokkeld werd. De politie staat voor een onoplosbaar raadsel!’

Onderzoekend keek de heer Hansen Brandhorst aan.

‘Zou dat niet iets voor jou zijn, Leo? Ik ben een boon, als jij dat raadsel niet oplost.’

‘Dat valt nog te bezien, mijnheer, die opium-smokkelaars zijn gladde vogels. Maar probeeren kan geen kwaad, daarom zal ik na het avondeten met Kees en Wim naar Priok peddelen. Het resultaat hoort u morgenochtend dan wel’.

‘Hoor je dat Wim, er wordt gewoon over ons beschikt. En dan moeten wij heelemaal naar Priok fietsen ook. Waarom gaan wij nu niet in een taxi naar de onvolprezen havenstad? Je weet: aan een boom zoo vol geladen..’

‘Het spijt me niet op je voorstel te kunnen ingaan, brave, omdat het nu eenmaal niet met mijn plan strookt’.

‘Hij heit al een plan! Hou je nu gedekt smokkelaars. Leo, de schrik der puzzles, heeft de krijgsbijl opgegraven!’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(11)

‘Nu ben je weer vol levenslust. Verbeeldt u, dames en heeren, Kees vond een half uur geleden het leven criant vervelend!’

Een gelach volgde op deze woorden.

‘Geen sprookjes vertellen, Leo’, zei Mevrouw Hansen, ‘zooiets weiger ik te gelooven’.

‘En toch spreek ik de waarheid, Mevrouw. Daarom komt die smokkelgeschiedenis als geroepen. Afleiding is de beste medicijn voor treurende menschen’.

‘Hij heeft het land aan Bandoeng’, riep Tjeroeroet plotseling uit.

‘Hoor me dat wicht eens aan’, barstte Kees los, ‘dat wil ook een duit in het zakje doen. Pasmaar op, dat ik niet het land krijg aan jou, want dan wordt voor jou oppassen de boodschap’.

‘Om op jelui plan terug te komen’, zei Ziska, ‘ik hoop toch niet, dat er gevaar aan verbonden is’.

‘Zoo'n vaart zal het wel niet loopen’, antwoordde Leo. ‘Natuurlijk zullen wij onze revolvers meenemen, men kan nooit weten’.

‘Over wiens dierbaar leven maak jij je toch ongerust, Ziska’, plaagde Kees.

Het schoone meisje bloosde.

‘Wat kan jij toch rare vragen doen. Na-

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(12)

tuurlijk ben ik bang voor jou hachje. Verbeeld je, dat wij het zonder jou moesten stellen! Dat zouden wij gewoonweg niet overleven!’

‘Goed geantwoord, Ziska’, zei de heer des huizes. ‘Komaan jongelui, de klok heeft zoo juist acht geslagen, derhalve wordt het tijd aan tafel te gaan. Wim blijft natuurlijk eten!’

Gedurende het avondeten vroeg Leo Tjeroeroet, of diens fiets vóór negen uur gerepareerd zou zijn, tot groote verwondering van Kees, die den Amboinees zonder rijwiel had zien komen.

‘Zeg Leo, hoe weet je, dat Tjeroeroet zijn fiets heeft laten “dokken”?’

‘Het is toch zoo eenvoudig mogelijk. Wij weten, dat Wim hier te voet aangekomen is. Ik merkte echter al dadelijk op, dat zijn schoenen in het maanlicht zoo mooi glansden en dit zou niet het geval geweest zijn, indien hij den geheelen weg te voet had afgelegd. Van een sado of ebro heeft hij echter geen gebruik gemaakt, want anders zou hij hier wel binnengereden zijn. En met de wetenschap voor oogen, dat Wim in het bezit is van een fiets, kon het niet anders, of het vervoer moest per rijwiel hebben plaats gehad. Maar waar was

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(13)

de fiets? Toen dacht ik dadelijk aan onzen reparateur op den hoek van de straat en het raadsel was opgelost. Wat mankeert er aan je stalen mustang, Wim?’

‘De terugtraprem werkte niet goed; de Chinees beloofde mij de reparatie binnen een half uur te verrichten’.

‘Leo's logica is dikwijls verbluffend eenvoudig’, merkte de heer Hansen op.

‘Of eenvoudig verbluffend’, kon Kees niet nalaten op te merken.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(14)

Hoofdstuk II.

Een uur later bevonden de drie vrienden zich op weg naar Tandjong-Priok, alwaar zij een klein uur later arriveerden. Nadat zij hun fietsen op een veilige

plaats-gedeponeerd hadden, begaven zij zich naar de tweede binnenhaven. Een sampan werd ‘gecharterd’ en langzaam lieten zij zich naar de ‘Goentoer’ roeien.

Brandhorst had een pakje bij zich, dat natuurlijk de nieuwsgierigheid van Kees opwekte. Op diens vraag, wat dat moest beteekenen, antwoordde Leo, dat het bundeltje den sleutel van het opium-raadsel inhield; meer wilde hij er voorloopig niet van zeggen.

Toen zij den Lloyd-stoomer naderden, viel het hun dadelijk op, dat de politie-boot zich in de schaduw van het schip bevond. Ook bemerkten zij een anderen sampan, die langs-

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(15)

zij van de politie-boot lag. Tusschen een hoofdopziener en een der prauwvoerders scheen een ernstig verschil van meening te bestaan, althans, eenige nu niet bepaald zachtzinnige woorden bereikten het oor van de drie makkers.

‘Herken je die stem, Kees?’ vroeg Leo.

‘Ik laat mij villen, als daar niet papa de Jong aan het razen en tieren is. Allemachtig, wat windt die kerel zich op. Straks krijgt de prauwvoerder nog een draai om zijn ooren. Hallo, mijnheer de Jong, maakt u zich niet dik, dun is de mode!’ schreeuwde Kees.

Verwonderd keek de politieman op, een kort bevel en een lichtstraal werd op het trio gericht.

‘Wel, heb ik ooit van mijn leven, die komen als geroepen’, riep de Jong uit, ‘hallo, jongelui, zijn jelui aan het spelevaren?’

De begroeting was allerhartelijkst en Kees informeerde natuurlijk dadelijk, wat al die heibel toch te beduiden had.

‘De heeren hebben de krant toch wel gelezen? Ja? Welnu, ik doe mijn best het raadsel op te lossen, maar het blijft een mysterie. Toch heb ik in zooverre succes gehad, dat ik

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(16)

dien knul daar op heeterdaad betrapt heb. Vijf minuten geleden lag onze schuit aan den overkant in de schaduw van de kade en wij zagen in het maanlicht duidelijk, hoe een voorwerp uit een patrijspoort van de “Goentoer” aan een touwtje in dezen sampan neergelaten werd. Wij gingen er full-speed op af en klampten het vaartuig aan, doch, hoe wij ook zochten, het resultaat was nihil. De beide kerels sloegen onze vergeefsche pogingen met spottende tronies gade en dat maakte mij zoo helsch. Thans is al mijn hoop op mijnheer Brandhorst gevestigd, want als er een is, die dergelijke raadsels kan oplossen, dan is hij het’.

Vol verwachting keek de politieman den Indo aan.

‘Hebt u den sampan minutieus doorzocht?’ vroeg Leo.

‘Daar kan ik een eed op doen’.

‘U hebt vergeten de schuit aan den benedenkant te bekijken’, grapte Kees.

Brandhorst klopte zijn kameraad goedkeurend op den schouder.

‘Bravo Kees, daar sla je den spijker op den kop!’ zei Leo, terwijl hij het pakje openmaakte, dat een rol touw bleek te bevatten.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(17)

‘Zeg, als je me nou’, antwoordde Kees, ‘je moet niet alles als ernst opvatten. Wat ga je met dat touw doen? Ben je je leven moe?’

‘Kijk, mijnheer de Jong, als u mij verzekeren kunt, dat de prauwvoerders het voorwerp niet teruggegeven hebben, dan kan ik u misschien helpen’.

‘Die verzekering kan ik u met een gerust hart geven’.

‘Mag ik dan de leiding op mij nemen?’

‘Dat spreekt vanzelf’.

‘Kees, kan je vijf minuten ernstig blijven?’

‘Ik ben zoo ernstig als de “Goentoer”!’

‘Welnu, stap op den verdachten sampan over en houd de prauwenvoerders desnoods met je revolver in bedwang. Tjeroeroet, jij volgt Kees en gaat met een roeispaan in je hand op de achterplecht zitten. Mijnheer de Jong, wilt u met de politie-boot zoo manoevreeren, dat er tusschen onze beide vaartuigen een vaarwater ontstaat, groot genoeg om den sampan er door te laten? Dank u, wilt u thans het eene einde van dit touw vasthouden en het zoover in het water laten afhangen, dat het verdachte vaartuig er over kan varen? Mooi, thans is Tjeroeroet aan de

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(18)

beurt. Vooruit Wim, roei nu kalm door de vaargeul en stop onmiddellijk, als je ons gepasseerd bent’.

De beide sampanvoerders hadden met toenemende ongerustheid naar de handelingen van de blanda's gekeken.

Toen Tjeroeroet de roeispaan in het water liet zakken, trokken zij hun messen en wilden den Amboinees te lijf.

Plotseling glinsterde er iets in Kees' hand en de verschrikte inlanders keken in een dreigenden revolverloop.

Vlugge gestalten sprongen van de politieboot op den sampan over; het boeien van de gevaarlijke individuen was het werk van een oogenblik.

Intusschen dreef de sampan door de vaargeul. Toen het vaartuig, na de beide andere gepasseerd te zijn, op het juiste moment stil lag, verzocht Leo den hoofdopziener zijn sampan met enterhaken langszijde van de politieboot te trekken.

Nadat dit geschied was, nam Leo het andere einde van het touw van den politieman over en begon het in te halen. En jawel, het touw trok een ketting mede, deze werd op-

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(19)

gehaald en bleek ten slotte aan den eenen kant aan den bodem van den sampan vast te zitten, terwijl aan het andere einde een donkere bus hing. De Jong uitte een vreugdekreet en Leo moest het zich laten welgevallen, dat hij compleet omhelsd werd. De truc van de opium-smokkelaars was schitterend aan het licht gebracht!

Leo weerde alle betuigingen van bewondering af door te zeggen, dat Kees de oplossing van het raadsel feitelijk ook geweten had.

‘Dat noem ik nu apenkool’, zei Kees. ‘Je moet niet te bescheiden worden, jongenlief, anders wordt het tijd, dat ik je mijn vriendschap opzeg!’

‘Mijnheer de Jong, hoeveel kinderen hebt u?’

‘Wat een vraag, mijnheer Brandhorst, maar als u het toch zoo graag weten wilt:

ik heb zeven kinderen!’

‘Welnu, mijnheer, uit naam van die zeven lievelingen verzoek ik u niemand te vertellen, welk aandeel ik in het succes gehad heb’.

‘U wilt dus niets van de premie hebben?’

‘Precies, mijnheer de Jong, u kunt het geld beter gebruiken. Stribbelt nu maar niet

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(20)

tegen, want u kent mij genoeg om te weten, dat ik mijn zin altijd doordrijf.’

Den politieman sprongen de tranen in de oogen bij zooveel edelmoedigheid.

‘Mijnheer Brandhorst, u maakt mij voor eeuwig tot uw schuldenaar’.

Zwijgend drukte Leo de uitgestoken hand van den gelukkigen vader.

‘En thans moet ik de heeren verzoeken mij naar het politie-bureau te vergezellen om daar te getuigen, dat ge het in-beslagnemen van het opium hebt bijgewoond.

Onderweg hoor ik dan wel, hoe mijnheer Brandhorst op het schitterend idee is gekomen om het heulsap aan de onderzijde van den sampan te zoeken’.

Weldra waren zij gedebarkeerd en liepen met hun buit en de beide geboeide prauwvoerders in de richting van het politiekantoor.

‘De heeren zijn natuurlijk nieuwsgierig te vernemen, hoe ik feitelijk achter den truc gekomen ben. Toen ik hoorde, dat men ondanks de bijzonder zware bewaking nog opium uit de “Goentoer” had weten te smokkelen, begon ik bijna aan tooverij te denken. Ik piekerde en piekerde, doch het resultaat was nihil. Ten slotte stelde ik mijzelf de vraag, hoe ik het heul-

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(21)

sap in veiligheid zou hebben gebracht, indien ik zelf aanboord geweest was. Over land was het natuurlijk niets gedaan, iedereen, die van het schip kwam, werd onmiddellijk gefouilleerd, derhalve was het uitgesloten, dat de smokkelwaar langs dien weg verdwijnen kon. Het lag derhalve voor de hand, dat het water bij het vervoer een rol moest spelen. Alles, wat boven water vervoerd werd, kon natuurlijk nooit aan het speurend oog van de havenpolitie ontsnappen. De sbirren zouden dan alleen bij den neus genomen kunnen worden, als het vervoer onder water plaats vond. En toen doorzag ik den truc. Een kram aan de onderzijde van den sampan en daaraan een ijzeren ketting, waaraan een speciaal voor dit doel gemaakte, waterdichte en donkergekleurde bus gemakkelijk vastgemaakt kon worden en klaar was Kees. Men liet de vastgemaakte bus kalm in het water zakken en kon met een gerust hart wegroeien!’

‘Het is gewoonweg wonderbaarlijk’, riep de Jong bewonderend uit.

*

*

*

Op het politie-bureau wachtte Leo een nieuwe verrassing. Nauwelijks was hij de trappen

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(22)

opgeloopen, of hij liep bijna adjunct-hoofd-commissaris van der Drift tegen het lijf.

‘Wel, heb ik ooit van mijn leven, daar heb je waarachtig amice Leo. Wat voer je hier uit, brave kerel? En zijn beide vleugel-adjudanten zijn er natuurlijk ook’.

‘Goeden avond, Mijnheer, hoe gaat het u?

‘Wacht eens even, daar gaat mij een licht op. Je hebt dat artikel in de krant over de raadselachtige smokkelpartij onder de oogen gekregen en natuurlijk heb jij je krachten op die puzzle beproefd. Dat je hier aanwezig bent, is voor mij het bewijs, dat je succes gehad hebt’.

‘Bravo, Mijnheer van der Drift’, riep Kees uit, ‘U hebt het prachtig geraden!’

Meteen kwam de Jong met een stralend gezicht binnen.

‘Zoo, de Jong’, begroette zijn meerdere hem, ‘ik behoef natuurlijk niet te vragen, wat jou in zoo'n prettige stemming gebracht heeft’.

‘Verbeeldt u Mijnheer, wij hebben hetsmokkelraadsel opgelost! Luistert u maar even’.

Aandachtig luisterde de adjunct naar het verhaal van hun wederwaardigheden.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(23)

‘Dat is in één woord geniaal! Wel gefeliciteerd hoor, de oplossing zal jelui geen windeieren leggen!’

‘Dat wil zeggen’, zei Brandhorst, ‘dat alleen opziener de Jong er zijde bij zal spinnen, wij hebben alleen maar onze medewerking verleend’.

Papa van der Drift dreigde Leo met zijn wijsvinger en lachte veelbeteekenend.

‘Als ik koning was, liet ik je tot ridder slaan, Leo’, was het eenige, wat de ‘adjunct’

zeide.

‘Mag ik nog even vragen, waarom de politie de sampans niet verbood de

“Goentoer” te naderen?’

‘Dat zal wel op verzoek van den Chef van de opium-recherche geweest zijn, nietwaar de Jong?’

‘Precies, Mijnheer, hoofdopziener Feller was van meening, dat de smokkelaars daardoor veel vlugger in de fuik zouden loopen’.

‘De feiten hebben hem in het gelijk gesteld’.

Op hetzelfde oogenblik kwam een oppasser melden, dat de Chef der opium-recherche de heeren verwachtte.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(24)

‘Tot weerziens, jongelui, ik moet weer naar Weltevreden terug, De groeten thuis!’

sprak de heer van der Drift en begaf zich naar den gereedstaanden auto.

Tien minuten later verlieten de drie vrienden het politie-kantoor en wandelden naar de plaats, waar zij hun fietsen gedeponeerd hadden.

‘Wat gaan we nu doen?’, vroeg Kees, ‘willen we maar naar huis peddelen?’

‘Gepeddeld wordt er wel, maar naar huis gaan wij nog niet’, antwoordde Leo.

‘Jelui weten, dat zich bij een der bruggen een politiepost bevindt, waar 's avonds de uit Tandjong-Priok komende auto's aangehouden worden; de aldaar gestationneerde agenten onderzoeken dan, of de krachtwagens ook smokkelwaar vervoeren. Welnu, het zal niet oninteressant zijn daar eens een kijkje te gaan nemen’.

‘Jij hebt natuurlijk weer wat op het oog, hè Leo?’

‘Misschien’, was het laconieke antwoord.

Nauwelijks hadden zij hun fietslantarens aangestoken, of zij werden door vijf breedgeschouderde matrozen aangesproken.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(25)

‘Waar gaat dat zoo haastig naar toe, jongelui?’ vroeg een van hen.

‘Wij gaan een race houden op den Priokweg’, loog Kees, ‘doen de heeren mee?’

‘Wel sakkerloot, wij zijn hier niet gekomen om gijntjes aan te hooren’, riep een andere zeerob uit, ‘kort en goed, waar komen jelui vandaan?’

‘Van het natte element’, antwoordde Kees.

‘Dus de jongelui weigeren op onze vraag te antwoorden?’ vroeg de eerste matroos, terwijl hij als toevallig het heft van zijn kortjan greep.

‘De heeren weten zelf heel goed, waar wij vandaan komen’, mengde Leo zich in het gesprek. ‘Deze Mijnheer bijvoorbeeld’, ging Leo voort, terwijl hij op den zeeman wees, die zich achteraf hield, ‘heeft ons uit een patrijspoort van de “Goentoer”

gadegeslagen, toen onze sampan langszij van de politie-boot lag, nietwaar Mijnheer?’

‘U hebt scherpe oogen’, antwoordde de aangesprokene. ‘Maar antwoordt mij nu eens op de volgende vraag: zijn de heeren van de politie?’

‘Neen, hoe komt u er bij?’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(26)

‘Maar dan zijn jelui toch vervl... bemoeials’, barstte de zeerob los. ‘Wat hebben jelui de politie te helpen’.

‘Aha, waait de wind uit dien hoek’, mompelde Kees, ‘dat kan weer een leuke boel worden’.

Hij zag, hoe Leo driemaal tegen Tjeroeroet knipoogde, waarna de Amboinees met één sprong in het zadel zat en haastig wegreed.

‘Daar gaat er al een vandoor’, lachte nu een der matrozen, ‘wat een held! Laten wij nu zorgen, dat die twee andere blauwpijpers 'em niet smeren, anders is onze moeite vergeefsch geweest’.

Onmiddellijk gingen de matrozen zoo staan, dat voor de beide achtergeblevenen vluchten onmogelijk was.

‘Ik heb zoo'n idee, dat de heeren ruzie zoeken’, zei Leo. ‘Willen de heeren ons nu eens klaren wijn schenken en ons vertellen, wat al dit gedoe moet beteekenen?’

‘Maar wat staan wij onzen tijd toch te verknoeien’, riep de matroos, die door Brandhorst herkend was, ‘laten, wij er op los ranselen, totdat de spaanders er van af vliegen’.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(27)

Meteen wilde hij Brandhorst een vuistslag in het gezicht toedienen, doch deze had de vechtlustige zeelui geen moment uit het oog verloren en wist door bukken de geweldige matrozenvuist te ontwijken.

Ook Kees had een attaque te verduren, maar hij gooide zijn fiets voor de voeten van zijn aanvaller, die struikelde en languit op den grond viel.

‘Hallo Jan, hou je roer recht’, spotte de onverbeterlijke Kees.

Gelukkig voor de beide Indo's hielden de andere matrozen zich buiten het gevecht, anders zou het hen slecht vergaan zijn.

Leo en Kees waren meesters in het zoogenaamde poekoelan-spel en daarom baarde het geen verwondering, dat de matrozen hen maar niet wisten te treffen. Door bliksemsnelle zijsprongen ontweken zij de hun toegedachte slagen; opvallend was het echter, dat de beide Indo's niet terugsloegen, ofschoon zij hun tegenstanders konden raken, waar zij wilden.

Ten slotte moesten de beide matrozen bekennen, dat zij de grens van hun uithoudingsvermogen bereikt hadden. Zwaar hijgend staakten zij het gevecht.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(28)

Op hetzelfde oogenblik kwam een auto vol Europeesche hoofdagenten aanrijden, aan het stuur zat hoofdopziener de Jong.

‘Zijn de heeren matrozen weer aan het bakkeleien?’ vroeg deze streng, terwijl hij uit den auto sprong.

De zeerobben mompelden zooiets van ‘verduivelde smerissen’.

Na een korte beraadslaging met Brandhorst wendde de Jong zich weer tot de in een uitdagende houding staande matrozen.

‘Het spijt mij, dat dit jongmensch hier mij verzocht heeft jelui te sparen, anders hadden wij jullie even met onze wapenstokken laten kennismaken’.

‘Nou, kom maar eens op’, riep de matroos uit, die het dichtst bij Brandhorst stond, terwijl hij zijn kortjan trok.

‘Nu heb ik je, leelijke sloeber’, schreeuwde de Jong. Hij rukte een der agenten diens wapenstok uit de hand en stormde op den messentrekker toe. Deze wachtte den politieman met moordlustige oogen af.

Intusschen was ook Tjeroeroet op de plaats van het gevecht aangekomen; de scherpzinnige lezer zal wel geraden hebben, dat de

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(29)

politie door den Amboinees gewaarschuwd werd. Tjeroeroet zag, hoe de politieman om den matroos heendraaide, terwijl deze het in het maanlicht flikkerend mes tot toestooten gereedhield. Als een kat sloop de Amboinees naderbij en toen hij zijn kans schoon zag, wierp hij den matroos een handvol stof, dat hij van den grond had opgeraapt, in de oogen.

Toen was het geen kunst meer om den schuimbekkenden zeeman te ontwapenen en daarna te boeien.

Zijn makkers schoolden mokkend samen.

Plotseling trok een van hen een mes uit zijn gordel en wierp het met kracht naar Leo. Gelukkig voor Brandhorst was de Amboinees op zijn qui-vive; met een ruk trok deze Leo achterover, zoodat de laffe moordaanslag verijdeld werd!

De anders zoo kalme Brandhorst werd thans door een soort razernij bevangen.

Fluks krabbelde hij op, rende op de vier matrozen af en deelde links en rechts rake vuistslagen uit. Kees en Tjeroeroet bleven natuurlijk niet achter en de toesnellende agenten slaagden er met de grootste moeite in de vechtenden te scheiden.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(30)

Het eind van het liedje was, dat de andere matrozen ook opgebracht werden, terwijl het hijgend drietal met toestemming van hoofdopziener de Jong zijns weegs ging.

‘Wat denk je van de houding der Jantjes, Leo?’ vroeg Kees, terwijl zij over den door de maan verlichten weg voortreden.

‘Nu, dat is niet zoo moeilijk te raden. Vermoedelijk behooren zij tot een bende opium-smokkelaars, die zich een vetten buit zagen ontgaan. Ik heb zoo'n idee, dat zij ons door een fiksch pakslaag een heilzamen schrik wilden inboezemen. Zij hebben echter hun trekken thuisgekregen en geen hunner zal er op gerekend hebben, dat hij in den laten avond nog op het politiebureau zou terechtkomen’.

‘Ik heb je nog nooit zoo razend gezien, Leo,’ zei Tjeroeroet. ‘Jonge, jonge, wat heb je die kerels geraakt!’

‘Dat haal je de koekoek’, antwoordde Kees. ‘Leo en ik hebben altijd een zwak voor matrozen gehad, want je hebt er zulke aardige typen onder. Daarom wilden wij de kerels geen haar krenken, anders hadden wij ze al eerder flink afgedroogd. Maar die verraderlijke aanslag was

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(31)

eenvoudig terlaloe. Ik had het nooit achter de kerels gezocht!’

‘Gelukkig, dat Tjeroeroet zulke scherpe oogen heeft, anders zou het slecht met mij afgeloopen zijn. Het was een meesterlijke worp. Over mijn redding zullen wij nog een belangrijk gesprek onder vier oogen hebben, hè Wim?’

‘Ik begrijp niet, dat je er zoo'n drukte over maakt; het was niets meer dan een staaltje van mijn plicht!’

‘En toch vind ik je een kraan van een kerel!’ riep Kees uit.

‘Dat hoor je ook niet dikwijls, hè Wim?’ plaagde Brandhorst. ‘Zeg, Kees’, vervolgde hij, ‘nu moet je eens je hersens laten werken. Welke eigenaardigheden heb je opgemerkt tijdens ons bezoek aan het politiebureau?’

‘Wel, om te beginnen, leek het mij toe, dat de Chef van de recherche niet bijster ingenomen was met ons succes. Misschien had hij dat opium-raadsel zelf willen oplossen’.

‘Goed opgemerkt, Kees. Verder?’

‘Verder geen nieuws. Wat heb jij dan nog opgemerkt?’

‘Hoe vind je de houding van Papa van der Drift?’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(32)

‘Correct, hij was als altijd joviaal tegenover ons’.

‘Daar heb ik het niet over. Wat had jij bij het vernemen van het nieuws gedaan, indien jij in zijn plaats geweest was’.

‘Ik had eerst hoofdopziener de Jong omhelsd...’

‘Kees, blijf ernstig!’

‘En daarna had ik den Chef van de recherche gefeliciteerd...’

‘Verder, Kees!’

‘Allemachtig, van der Drift is niet eens bij Feller geweest om hem te slameteeren.

Zou de “adjunct” jaloersch zijn op zijn ondergeschikte?’

‘Uitgesloten, Kees, daarvoor ken ik papa van der Drift te goed’.

‘Wat zou daar nu weer achter zitten? Wat is jou meening daarover, Leo?’

‘Om de waarheid te zeggen, durf ik met mijn opinie nog niet voor den dag komen.

Heb dus nog een weinig geduld. De kwestie heeft echter mijn aandacht’.

‘Met andere woorden: de heer Feller moet op zijn tellen passen!’

‘Ik verzoek om geheimhouding, Kees’.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(33)

‘Natuurlijk, dat spreekt.’

Aldus voortkeuvelende naderden zij het doel van hun tocht.

Eensklaps gleed een schaduw uit het wachthuisje naar het midden van den weg en beduidde de jongelui te stoppen.

‘Laat vallen je anker’, riep Kees uit, terwijl hij van zijn fiets sprong, welk voorbeeld door zijn makkers gevolgd werd.

‘Zoek je opium, oppas?’ grinnikte hij.

‘Ja, de heeren begrijpen wel, dat het mijn plicht is iedereen, die van Priok komt, aan te houden’.

Na een vluchtig onderzoek beduidde hij de drie vrienden, dat zij verder konden rijden.

‘Zeg oppas’, vroeg Leo, ‘mogen wij hier een weinig uitrusten?’

‘Natuurlijk, de heeren zijn welkom’.

Een bamboezen bank werd te voorschijn gehaald, de sigarettenkokers verlieten de zakken en weldra genoten allen, de aanwezige oppassers incluis, van een geurige sigaret.

‘Is het leven nòg criant vervelend, Kees?’ plaagde Tjeroeroet, terwijl hij zijn kameraad een enorme wolk in het gezicht blies.

Dit was natuurlijk het sein tot het tradi-

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(34)

tioneele gekibbel, dat eerst eindigde, toen een groote auto voor het wachthuisje stopte.

Terwijl een der agenten een vluchtig onderzoek instelde, stak Brandhorst zijn fietslantaren aan en liet het licht in den auto schijnen.

De inzittenden bleken allen Chineezen te zijn, die knipoogend naar het schelle licht keken.

Toen Leo den lichtstraal op den chauffeur richtte, liet hij een zacht gefluit hooren, een zeker teeken, dat hij iets bijzonders ontdekt had.

‘Wat is er Leo?’ vroeg Kees, terwijl hij opsprong.

Op dit oogenblik gaf de agent het teeken tot doorrijden, de auto zette zich in beweging en verdween in een wolk van rook.

Brandhorst keek den wegrijdenden auto na.

Kees herhaalde zijn vraag.

‘Heb je den chauffeur herkend, Kees?’

‘Neen. Trouwens, ik heb nu niet bepaald op dat noodzakelijk kwaad gelet’.

‘Een uur geleden was hij nog prauwvoerder, amice!’

‘Wàt zeg je daar? Heb je misschien een hallucinatie gehad, Leo?’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(35)

‘Beslist niet, Kees’.

‘Dan breekt mijn klomp!’

‘En mijn pijp is uit. Kom jongelui, laten wij maar opbreken, het wordt al mooi laat’.

Nadat zij den wachthuiscommandant voor zijn gastvrijheid bedankt hadden, reden zij stilzwijgend heen; ieder van hen was in gedachten verdiept.

Bij den zijweg gekomen, die langs het vliegveld Antjol naar Goenoeng Sahari leidt, commandeerde Brandhorst halt.

‘Is er onraad Leo?’

‘Misschien. Ik heb zoo'n voorgevoel, dat wij gevolgd worden. Nu kan ik mij natuurlijk vergissen, maar ik zeg altijd: voorzorg voorkomt zorg. Laten wij daarom beginnen met de lantarens uit te blazen’.

Kees tuurde scherp in de richting van Tandjong-Priok, schudde zijn hoofd en zeide:

‘Ik zie geen sterveling, Leo!’

‘En toch zegt mijn instinct mij, dat ik het bij het rechte eind heb. Kees, geef Tjeroeroet jou lantaren en neem jij de mijne; ik gebruik dan voorloopig Wim's carbidlamp. En luister nu eens goed: jullie beiden rijden als duivels in de richting van Pintoe Besie.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(36)

Bij de brug nabij het varkens-abattoir gekomen, moet Kees rechts afslaan, terwijl Wim dóórrijdt. Ik zelf neem den weg naar de benedenstad. Laten we afspreken, dat wij elkaar weer in het Wilhelmina-park zullen ontmoeten. Vergeet vooral niet de lantarens aan te steken en het zaakje is gezond’.

Leo was de eerste, die wegpeddelde; eenige oogenblikken later hielden Kees en Tjeroeroet een race, die niet voor de poes was. Kees had de leiding en natuurlijk regende het spotwoorden op den achterblijver, die zich extra-inspande om zijn plaaggeest in te halen.

Ook Brandhorst reed snel voort. Toen hij een vlak aan de straat staand pakhuis in het maanlicht zag opdoemen, maakte hij met zijn linkerhand het deksel van zijn lantaren open, haalde zijn zakdoek te voorschijn en sloeg, na een paar vergeefsche pogingen, het carbidlicht uit. Hij verdween toen in de schaduw van het pakhuis, sprong van zijn fiets en nam zijn cape van den bagage-drager.

Nadat hij zich in den mantel gewikkeld en het kaboutermutsje opgezet had, sprong hij weer in het zadel en reed, zoo snel als hij kon, terug.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(37)

Spoedig bereikte hij de plaats, waar hij van zijn makkers afscheid genomen had. Zijn hart sprong op van vreugde, toen hij in de verte een eenzamen fietser bemerkte, die zich vrij snel in de richting van Pintoe-Besie voortbewoog.

Brandhorst zette hem onmiddellijk na en toen Leo hem bij de brug nabij het varkens-abattoir zag aarzelen, begreep hij, dat hij zich niet vergist had. De man sprong weer op zijn rijwiel en sloeg rechtsaf. Krachtig voorttrappend volgde Leo op zijn beurt den spion en toen hij een eenzaam gedeelte van den straatweg bereikte, dat door dichtbebladerde kanarieboomen beschaduwd werd, spande hij alle krachten in om den verkenner in te halen.

Toen gebeurde er iets, dat Leo al lang verwacht had. Blijkbaar had Kees bemerkt, dat hij gevolgd werd en hij vond dat eenzame plekje grond uitermate geschikt om zijn achtervolger op te wachten. Op het oogenblik, dat Kees stopte, sprong de spion van zijn fiets. Hij zag Kees echter naderbijkomen en wilde rechtsomkeert maken.

Daar kreeg hij een in een cape gehulden fietser in het oog, die snel aan kwam rijden.

De spion, aldus in

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(38)

het nauw gebracht, smeet zijn rijwiel op den grond en vluchtte in een naburigen klappertuin.

Leo begreep, dat een achtervolging onbegonnen werk zou zijn. Bij de op den grond liggende fiets gekomen, haalde hij een zakmes te voorschijn en sneed beide banden door.

Tevreden, dat hij zich op deze wijze van een lastigen vervolger ontdaan had, reed hij, na zijn carbidlamp aangestoken te hebben, Kees tegemoet.

‘Hallo, Leo’, riep Kees uit, ‘wat beduidt die maskerade? Heb je onze “schaduw”

bij zijn nekvel gepakt?’

‘De held bevindt zich in gindschen klappertuin en kan ons thans niet meer volgen.

Ik heb zijn fiets onklaar gemaakt, een rijtuig is op dezen eenzamen weg een witte raaf, zoodat wij thans ongestoord verder kunnen rijden. Laten wij via Goenoeng Saharie peddelen, dan behoeft Tjeroeroet niet zoo lang op ons te wachten’.

In het Wilhelmina-park had de ontmoeting plaats, de lantarens werden aan de wettige eigenaars teruggegeven en daarna ging

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(39)

Tjeroeroet zijns weegs, terwijl Leo en Kees koers zetten naar Tanah-Abang.

*

*

*

Den volgenden morgen vertelde Kees aan de ontbijttafel het opium-avontuur in geuren en kleuren.

‘Mijn complimenten, Leo’, zei de heer Hansen, ‘dat is een kranig stukje werk geweest’.

Ook de vrouw des huizes en Ziska feliciteerden Brandhorst met zijn succes.

‘Ben je nu blij, dat wij er zonder kleerscheuren afgekomen zijn, Ziska?’ vroeg Kees.

‘O, ik ben natuurlijk dolblij, dat ze jou niet gestolen hebben. Dat zou gewoonweg een nationale ramp geweest zijn!’

‘En als ze Brandhorst om zeep geholpen hadden?’

‘Dan had jij nooit van je leven een tweeden vriend kunnen vinden, want iedereen zou het feestelijk bedanken jou zijn vriendschap te schenken. Een lastiger en nieuwsgieriger potentaat loopt er nergens op den aardbodem rond’.

Daar kan je voorloopig mee doen Kees’, lachte Brandhorst. ‘Maar à propos, dames en

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(40)

heeren, mag ik u op het hart drukken niemand omtrent mijn opium-avontuur in te lichten?’

‘Word je bang op je ouwen dag, Leo?’

‘Neen, Kees, ik ben alleen maar voorzichtig’.

‘Jij denkt ook: voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast’.

‘Precies, Kees. Je begrijpt wel, dat achter die opium-beweging zeer invloedrijke menschen zitten - denk bijvoorbeeld maar aan den prauwvoerder-chauffeur - en als die er achter komen, wie hun de laatste kool gestoofd heeft, dan ben ik er haast zeker van, dat zij een hinderlijke belangstelling voor mij aan den dag zullen leggen’.

‘Welke bedoeling zou die spion gehad hebben, Leo?’ vroeg de heer Hansen.

‘Hij wilde natuurlijk mijn naam en adres te weten komen, mijnheer. Gelukkig zijn wij dat heerschap bijtijds kwijt geraakt, anders hadden wij de poppen weer aan het dansen gehad’.

‘Laat ze maar opkomen, Leo, ik lust ze allen rauw!’

‘Ik heb nooit gedacht, dat wij een kannibaal in ons midden hebben’, riep Ziska uit, ‘wij mogen wel extra op onze karbonades passen!’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(41)

Dienzelfden middag stonden de kranten vol over het succes van hoofd-opziener de Jong, die natuurlijk geweldig in de hoogte gestoken werd. En de man, die alles aan het licht had gebracht, lachte vergenoegd in zichzelf, toen hij het entrefilet las!

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(42)

Hoofdstuk III.

Kees’, zeide Leo dienzelfden avond, ‘wat zou je zeggen van een uitstapje naar Meester-Cornelis?’

‘Wat moeten wij daar nu in 's hemels naam uitvoeren? Jij hebt er geen kennissen, ik verkeer in hetzelfde geval, dus m.i. bestaat er slechts één reden, waarom jij naar Meester wil’.

‘En die is, Kees?’

‘Dat je weer wat op het spoor bent. Ha, ha, je zwijgt, dat is voor mij het bewijs, dat ik het alweer bij het rechte eind heb. Biecht eens op, kameraad?’

‘Herinner jij je den auto, bestuurd door den prauwvoerder-chauffeur?’

‘En of!’

‘Je hebt natuurlijk op het nummer gelet’.

‘Ik moet tot mijn schande bekennen, dat het nummer van de tuf-tuf nu niet bepaald

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(43)

mijn belangstelling heeft opgewekt. Maar nu gaat mij een licht op. Jij hebt natuurlijk het nummer onthouden en met je gewone voortvarendheid informaties ingewonnen met het resultaat, dat jij thans weet, wie de eigenaar van dien benzine-verslinder is.

En met dien eigenaar wil jij eens kennismaken. Heb ik het aan het rechte eind, Leo?’

‘Kees, ik bewonder je vernuft. Kan ik weer op je medewerking rekenen?’

‘Ten allen tijde. Moet ik mijn blauwe-boonen-spuwer meenemen?’

‘Men moet op alles voorbereid zijn, Kees’.

‘Precies mijn meening. Wacht een oogenblikje, ik ben binnen vijf minuten klaar om je te vergezellen op je zooveelsten avontuurlijken tocht’.

‘Avontuurlijk? Hoe kom je daar nu aan. Misschien gebeurt er heelemaal niets’.

‘Dat weiger ik te gelooven, want, waar jij je neus in steekt, daar moet iets bijzonders gebeuren’.

Een paar minuten later zaten de beide vrienden reeds in een taxi, welke met succès de snelheids-verordening overtrad. In de

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(44)

buurt van de Kerkstraat gekomen, beval Brandhorst den bestuurder te stoppen.

Nadat zij met mas Soepir afgerekend hadden, wandelden zij langzaam in de richting van het Chineesche kamp.

Reeds dadelijk trok het hun aandacht, dat er daar een bijzondere drukte heerschte en weldra ontdekten zij de oorzaak van de ongewone beweging.

Een der Chineesche huizen baadde namelijk in een zee van licht, terwijl een strijkje alle moeite deed de Missouri-wals op onherkenbare wijze te verminken. De

traditioneele atappen afdakjes, waaronder zich de even traditioneele dobbel-tafeltjes bevonden, ontbraken natuurlijk niet. Een tjokekpartij trok honderden nontonners.

‘Wij schijnen een goeden neus gehad te hebben, Kees’, zeide Brandhorst, nadat zij een tijdje naar het verlichte huis gekeken hadden.

‘In welk opzicht?’

‘Wel, de gastheer blijkt niemand anders dan de eigenaar van den bewusten auto te zijn. Onze taak wordt daardoor niet onbelangrijk vergemakkelijkt. Ga maar even mee,

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(45)

wij zullen net doen, alsof het dobbelen ons bijzonder interesseert en dan volgt de rest vanzelf’.

Zij begaven zich naar een der tafeltjes en keken schijnbaar met veel belangstelling naar het Chineesche kaartspel.

Het toeval wilde, dat de dobbelaar, achter wien de beide vrienden stonden, veine had met het gevolg, dat de bankbiljetten en geldstukken zich voor hem opstapelden.

Een oogenblik daarna stond een der spelers op en gooide zijn kaarten verdrietig neer.

‘Neen, het is vanavond niets gedaan’, riep hij uit. ‘Tegen Tjong Lie is niet te spelen, ik geloof, dat de beide heeren, die achter hem staan, hem geluk aanbrengen’.

Lachend wendde Tjong Lie zich om en monsterde de beide kameraden met een nieuwsgierigen blik. Toen zijn oog op Kees viel, trokken de fijne wenkbrauwen zich gedurende een ondeelbaar oogenblikje dreigend samen, maar onmiddellijk daarop herstelde hij zich en zette zijn gezicht in de gewone plooi.

‘Willen de heeren niet komen bijzitten’, vroeg hij vriendelijk, ‘ik zal een paar stoelen laten aanrukken’.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(46)

‘Heel aardig van u,’, sprak Brandhorst, ‘ik zou heel gaarne aan uwe uitnoodiging gevolg willen geven, ware het niet, dat ik nog niet aan den gastheer ben voorgesteld’.

‘Aha, ik merk wel, dat u weet, hoe het hoort. Uw metgezel brandt zeker ook van verlangen om met den heer des huizes kennis te maken’.

Een ondeugende schittering werd in Leo's oogen zichtbaar, maar, voordat hij zijn mond kon openen, hoorde hij Kees reeds zeggen: ‘Mijnheer Tjong Lie, ik sta werkelijk op heete kolen, wil u onze geleider wezen’.

‘Met alle soorten van genoegen. Ik zal de heeren voorgaan’.

Ongemerkt gaf Kees Leo een ribbestoot, welke een glimlach op diens lippen tooverde.

De heer des huizes, een welgedane, opzichtig gekleede Chinees, was weldra gevonden en de begroeting liet aan hartelijkheid niets te wenschen over.

Na eenige beleefde woorden gewisseld te hebben, begaven beide vrienden zich weer naar het bewuste speeltafeltje. Tjong Lie was achtergebleven en had een kort onderhoud met den gastheer.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(47)

Leo had nog juist den tijd om Kees toe te fluisteren niets te eten of te drinken, toen Tjong Lie reeds terugkwam.

‘U heeft een goeden indruk gemaakt op Wo Pei Fu’, prees Tjong Lie, ‘mag ik den heeren een glaasje anggoer poef offreeren?’

‘Heel vriendelijk van u’, antwoordde Leo, ‘maar is daar zooveel haast bij? Ik heb toevallig een kwartier geleden een glaasje whisky-soda gebruikt, daarom hoop ik, dat u het mij niet kwalijk zult nemen, dat ik voorloopig niets drink’.

‘Natuurlijk niet’, haastte Tjong Lie zich te antwoorden, ‘en u, Mijnheer Kees?’

‘Ik moet u ook teleurstellen, Mijnheer Tjong Lie, want ik ben lid van den blauwen knoop en derhalve een vijand van alle alcoholische dranken’.

‘Kan ik de heeren met een sigaret dienen?’, klonk plotseling. Brandhorst's stem, terwijl hij zijn zilveren koker te voorschijn haalde en opende.

Kees begreep Leo's bedoeling volkomen, want juist hadden allen een sigaret opgestoken, of een bediende naderde hun tafeltje met een zilveren presenteerblad, waarop zich

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(48)

eenige blikjes sigaretten en een kistje sigaren bevonden.

‘Je bent net te laat, Kassim’, riep Tjong Lie met een stem, waarin hij vergeefs trachtte zijn misnoegen te verbergen. ‘Wij zijn allen reeds voorzien. Welnu, heeren, als u toch niets gebruiken wilt, laten wij dan maar aan den slag gaan’.

Weldra waren zij schijnbaar in het spel verdiept, totdat Tjong Lie plotseling in het Chineesch tot zijn overbuurman zeide: ‘Nu is het tijd!’

Kees keek naar het onverstoorbaar gezicht van zijn makker, die hem attent maakte op een aantrekkelijk uitziende, Chineesche jongedame, gekleed naar de laatste Parijsche mode.

‘Keurig, in één woord keurig’, riep Kees bewonderend uit, ‘zeg, mijnheer Tjong Lie, wie is gindsche lieftallige jongedame?’

‘O, dat is Wo Pei Nio, de jongste dochter van onzen gastheer. Wil ik u aan haar voorstellen?’

Kees keek zijn kameraad onderzoekend aan en toen Leo bijna onmerkbaar knikte, haastte hij zich Tjong Lie te verzekeren, dat het hem een waar feest zou zijn.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(49)

Beiden begaven zich naar de plaats, waar de sweet seventeen zich bevond en het duurde niet lang, of Pei Nio en Kees waren in een druk gesprek gewikkeld. Na een poosje toegeluisterd te hebben verdween Tjong Lie in het huis en, aangezien ook de beide andere Chineezen het speeltafeltje verlaten hadden, was Brandhorst aan zichzelf overgelaten.

Scherp hield Leo zijn makker in het oog en jawel, daar stond het Chineesche meisje op en noodigde Kees het huis binnen te gaan.

Weer keek Kees naar Leo en weer knikte deze haast onmerkbaar.

Weldra verdwenen beiden in de weelderig gemeubileerde woning en ook Brandhorst bewoog zich langzaam in dezelfde richting.

Het meisje geleidde Kees naar een zijvertrek en verzocht hem even te wachten, waarna zij in een aangrenzende kamer verdween.

Na een minuut riep zij hem toe binnen te treden.

Een paar seconden later bevond de jongeling zich in een vrij groot en slecht verlicht vertrek, waarvan de wanden met dikke tapijten behangen waren. Ook op den vloer lagen verscheidene tapijten.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(50)

Als een bliksemflits schoot het Kees door het hoofd, dat hij in een val gelokt was en instinctmatig had hij zich reeds omgekeerd om de gevaarlijke plaats te verlaten, toen een zware stem hem een gebiedend halt toeriep.

Snel wendde Kees zich om, het geklik-klak van een electrischen knop deed zich hooren en de kamer baadde in een zee van licht. Op den achtergrond ontwaarde Kees een kostbare, van prachtig snijwerk voorziene schrijftafel, waarachter een hooge gestalte gezeten was. Het was onmiskenbaar een Chinees, die van achter een paar reusachtige brilleglazen Kees scherp gadesloeg.

Deze kruiste de armen over de borst en keek den zoon van het Hemelsche Rijk onbevreesd aan.

‘Wat moet deze comedie beduiden?’ vroeg hij, terwijl hij een paar stappen naar voren trad.

‘Dat zult ge dadelijk hooren, jongeling’, klonk het in vloeiend Hollandsch, ‘maar eerst moet ik u waarschuwen niet te dicht bij mijn schrijftafel te komen’.

‘Waarom niet?’

‘Daar heb ik u geen tekst en uitleg van te geven. In uw eigen belang raad ik u aan

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(51)

mijn waarschuwing niet in den wind te slaan. Maar ter zake. Zijt gij een amateur-detective?’

‘Daar heb ik u geen tekst en uitleg van te geven!’

‘Goed geantwoord, jongmensch. Het is alleen maar jammer, dat ik reeds alles weet. Maar laten wij spijkers met koppen slaan. Gij zijt hier in mijn macht, geen geschreeuw, hoe luid ook, kan door de dikke tapijten heendringen, zelfs in het vertrek hiernaast zou men u niet hooren. Maar luistert u eens. Ik moet u in de eerste plaats mijn compliment maken over de schitterende wijze, waarop ge het opiumraadsel hebt opgelost. De kranten beweren wel, dat opziener de Jong het leeuwenaandeel in het succes gehad heeft, maar wij weten wel beter. Kijk eens jongmensch, ge hebt de kongsie, voor wie de opium bestemd was, verbazend veel roegie bezorgd en men was hierover zoo woedend, dat men sluipmoordenaars op u wilde afsturen.

Alleen aan mijn invloed hebt gij het te danken, dat men niet dadelijk zijn toevlucht tot zulke drastische maatregelen heeft genomen’.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(52)

Hij hield op met spreken, als verwachtte hij, dat Kees iets zou zeggen, doch, daar deze bleef zwijgen, vervolgde de Chinees:

‘Ik wist mijn makkers zoover te krijgen, dat zij besloten u en uw metgezel nog een laatste waarschuwing te doen toekomen. De kongsie, o jongeling, bestaat uit bijzonder rijke en invloedrijke menschen, die vast besloten zijn iedereen, die hen in den weg staat, zonder vorm van proces te verpletteren. Daarom doe ik u het beleefd, doch dringend verzoek uw neus niet meer in andermans zaken - in dit geval

opiumzaken - te steken, daar wij anders niet kunnen instaan voor de gevolgen. Belooft ge mij dit?’

‘Als ik een eervergeten schavuit was, ja, maar ik beschik gelukkig nog over een groote dosis eer- en plichtsgevoel en daarom verzeker ik je, dat mijn kameraad en ik een strijd op leven en dood tegen jou en je rotgezellen zullen voeren, al zouden wij daarbij het leven inschieten!’

‘Dat wil zeggen, ge zult een strijd op leven en dood tegen ons voeren, ingeval ge dit vertrek levend kunt verlaten’.

‘Waarom niet’, antwoordde Kees, terwijl

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(53)

hij zijn revolver te voorschijn haalde. ‘Ik heb hier een trouwen makker, die mij een veiligen aftocht zal waarborgen!’

De Chinees bewoog zich niet en zag kalm toe, hoe Kees zich naar de eenige deur van de kamer begaf om tot zijn schrik te ontdekken, dat zij op slot was.

Een schor gelach van den Chinees deed Kees in blinde woede ontsteken.

‘Open die deur’, brulde hij, ‘of bij Zeus, ik jaag je een paar blauwe boonen door je gele huid!’

‘Daar is natuurlijk op gerekend’, zeide de Chinees bedaard, terwijl hij een stalen masker kreeg en dit voordeed. ‘Ik ben benieuwd, of het u thans gelukken zal van mijn huid een zeef te maken’.

Schuimbekkend van woede, richtte Kees het wapen op de borst van den Chinees, die bewegingloos bleef zitten en hem met een spottenden blik aanstaarde.

Kees drukte tweemaal af en beide keeren was het net, alsof de Chinees door een reuzenhand achteruit geduwd werd, doch diens oogen bleven hun spottende uitdrukking behouden, een bewijs, dat de kogels hoege-

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(54)

naamd geen uitwerking hadden gehad. Het pantser, onder zijn kleeren verborgen, deed zijn plicht!

Kees verloor toen alle voorzichtigheid uit het oog en stormde op zijn tegenstander af. Vlak bij de schrijftafel gekomen voelde de onvoorzichtige jongeling geen grond meer onder zijn voeten en stortte met een onderdrukten kreet in de diepte; een der tapijten sleurde hij in zijn val mee!

Geen twee seconden na het begin van zijn val, voelde hij hoe hij in het water plonsde.

Kees kon zwemmen als een rot, zoodat hij zich voorloopig niet ongerust maakte, doch na een kort onderzoek moest hij erkennen, dat zijn dood een kwestie van tijd was. Hij bleek te zijn gevallen in een diepen put met steile en glibberige wanden, zoodat ontsnapping langs dien weg vrijwel onmogelijk was.

Hij zou zijn leven alleen nog kunnen rekken door watertrappen en door op den rug te zwemmen, maar dan zou de onvermijdelijke catastrophe komen.

In die laatste minuten trok zijn geheele leven als een film aan zijn geestesoog voorbij en ten slotte verwijlden zijn gedachten bij de

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(55)

wezens, die hem in dit aardsche tranendal het liefst waren, n.l. zijn ouders, Fientje en Brandhorst. Brandhorst! Die naam deed zijn hoop herleven, want, als er iemand was die redding kon brengen, dan was het de geniale Indo. En Leo was immers in de buurt, derhalve was alles nog niet verloren. Als geëlectriseerd bewoog Kees zijn reeds vermoeide ledematen en jawel, juist toen hij bijna aan het einde van zijn krachten gekomen was, werd het valluik boven hem geopend en met een hart, overvloeiende van dankbaarheid, begroette hij met vreugde den verblindenden straal van een zaklantaren, alsmede een touw, hetwelk langzaam neergelaten werd.

De lus raakte nog niet eens den waterspiegel, toen de half bezwijmde jongeling zijn laatste krachten verzamelde en zich als een tijger op het touw wierp en het krampachtig vasthield.

‘Verzamel eerst even je krachten’, hoorde hij zich van boven toeroepen. ‘Steek een van je beenen door de lus en rust een minuut of vijf uit’.

Alhoewel rillende van de koude, voelde Kees zijn krachten terugkeeren en toen hij

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(56)

na een paar minuten, die hem eeuwen toe schenen, eindelijk opgehaald werd, had hij zijn zelfvertrouwen weer geheel herwonnen.

Weldra bevond Kees zich weer in het verraderlijke vertrek, sprakeloos drukte hij zijn redder de hand.

Een gerucht deed hen omkijken en daar ontwaarden zij hun gastheer en den onafscheidelijken Tjong Lie.

Met fonkelende oogen wendde Leo zich tot Wo Pei Fu:

‘Is dit een manier om je gasten te behandelen? Pei Fu, ik beschuldig je van een moordaanslag op mijn kameraad, daarvoor zal jij je tegenover den rechter te verantwoorden hebben!’

De schurk liet een spottend gelach hooren.

‘Dreig niet met den rechter, terwijl je er nog niet eens zeker van bent, of je dit vertrek wel levend verlaten kunt. Zeg, Tjong Lie, bekijk dien knaap maar eens goed, herken je hem niet?’

‘Neen, ik heb niet de eer hem te kennen’.

‘Schaam je, Tjong Lie, deze beide kerels hebben ons die poets gebakken met het opium van de “Goentoer” en hij, die daar zoonet sprak, is de gevaarlijkste van de twee.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(57)

Toen je hem aan mij voorstelde, meende ik hem reeds eerder gezien te hebben en nu ik die bliksemende oogen zie, weet ik, welk vleesch ik in de kuip heb. Dat noem ik nu twee vliegen in één klap slaan!’ lachte de Chinees, terwijl hij zich vergenoegd de handen wreef.

Deze vergenoegdheid veranderde spoedig in ontsteltenis, want plotseling voelde de dikkerd, dat hem een lus om den hals vloog, waarna een ruk hem voorover deed storten. Brandhorst had hem met het touw, waarmede hij Kees gered had, onberispelijk gelasseerd!

Met een paar geweldige sprongen stond Leo naast Tjong Lie, die zoo'n regen van slagen in ontvangst had te nemen, dat hij luidkeels om vergiffenis vroeg.

Brandhorst maakte hem met een paar handboeien onschadelijk en begaf zich naar den op den grond liggenden gastheer, die ook al om ampoen riep, onderwijl angstig naar Kees' vuist kijkende.

‘Nu lig je te schreeuwen als een mager varken, hè, verraderlijke lafaard. Als je een vin verroert, zal je kennismaken met een

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(58)

vuist, die reeds meer dan één schurk van jou kaliber naar het droomenland gezonden heeft. Leo, wat zullen wij met dit misselijk varken doen?’

‘In den put met hem!’

‘Leo, geen moord, alsjeblieft!’

‘Zoo'n vaart zal het wel niet loopen’, voegde Brandhorst zijn verschrikten makker zachtjes toe, ‘een beetje doodsangst kan geen kwaad en bovendien, wij moeten voor een veiligen aftocht zorgen’.

‘Ik begrijp je niet’.

‘Let dan maar even op’.

Brandhorst probeerde vergeefs de deur te openen en toen dit niet gelukte,

onderwierp hij Pei Fu's zakken aan een nauwkeurige inspectie met het resultaat, dat de desbetreffende sleutel gevonden werd.

‘Luister nu eens goed, Kees. De deur staat thans open, zoodat wij zonder bezwaar onze biezen kunnen pakken. Maar deze twee kerels zouden alarm kunnen maken, voordat wij de straat bereikt hebben en dat zou ons weleens noodlottig kunnen worden.

Maak den strik om Pei Fu's hals los en gooi hem dan in den put. Het touw smijt je daarna

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(59)

naar Tjong Lie, dien ik tijdig van zijn handboeien zal bevrijden. Deze zal natuurlijk in de eerste plaats op Pei Fu's redding bedacht zijn en wij maken van de gelegenheid gebruik om te verdwijnen’.

Zoo gezegd, zoo gedaan. De trappende en bijtende Pei Fu werd naar de opening gedragen en met een welgemeende ‘wel moge het je bekomen’, losgelaten. Een geweldige plons bewees, dat de dikke Chinees ter plaatse van bestemming was gekomen. Fluks werd Tjong Lie van zijn boeien bevrijd. Kees tracteerde hem nog op een schop, die aankwam en toen vlogen zij het huis uit, alsof de duivel hen op de hielen zat.

Zonder opgehouden te worden, slechts met verwondering nagestaard door de menschen, die hen in het oog kregen, bereikten zij de straat.

Een taxi werd aldra gevonden en toen ging het fluks huiswaarts.

In den auto wist Leo met moeite Kees' dankbetuigingen af te weren.

‘Zeg Leo, beantwoord mij slechts één vraag. Waarom ben je mij niet eerder te hulp gekomen?’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(60)

‘Natuurlijk, omdat het mij onmogelijk was. Ik sloop vlak achter je de kamer in en had me juist achter een der aan de wand hangende tapijten verstopt, toen de kamer hel verlicht werd. Ik hoorde alles, wat er gesproken werd, doch zag niets. Eerst toen je de schoten loste, waagde ik het te loeren en op dat oogenblik zag ik je juist in het gat verdwijnen. Een plons verried mij, dat je in het water was gevallen en, aangezien ik wist, dat je een goed zwemmer bent, maakte ik mij niet erg ongerust. Ik wachtte, totdat de Chinees, dien ik ondanks zijn vermomming als Pei Fu herkende, het vertrek verlaten had, waarna mijn touw weer werk kreeg. Ik heb je niet onmiddellijk willen optrekken om te voorkomen, dat je geen kracht zou hebben om het touw vast te houden, zoodat je gevaar zou loopen weer naar beneden te storten, in welk geval je absoluut verloren zou zijn geweest’.

‘Leo, je bent toch een prachtkerel’, riep Kees uit, terwijl hij zijn makker compleet omhelsde.

‘En toch hebben wij bot gevangen, maar daarom niet getreurd, want de kans is nog niet verkeken’.

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(61)

Wo Pei Fu werd met de grootste moeite uit zijn benarde positie gered. De schrik zat er goed in, want hij heeft daarna Brandhorst en zijn makker nooit meer lastig gevallen.

Ook Tjong Lie kreeg de opdracht de jongelui verder ongemoeid te laten. Dienzelfden avond nog verdwenen beide Chineezen spoorloos!

Brandhorst heeft nooit geweten, dat de ontijdige komst van Pei Fu en Tjong Lie hem van een wissen dood gered heeft, want hadde hij daartoe den tijd gehad, hij zou voorzeker de schrijftafel aan een onderzoek hebben onderworpen, in welk geval hij door een der daarin verborgen helsche machines voor goed onschadelijk zou zijn gemaakt!

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(62)

Hoofdstuk IV.

De eerstvolgende Zondag vond Kees in een opgewekte stemming. Fientje en haar moeder waren uit Bandoeng overgekomen en van deze gelegenheid had Kees geprofiteerd om met de dames een uitstapje naar de badplaats Klein-Zandvoort te maken.

Leo, die voor candidaat-notaris studeerde, wilde den vrijen Zondag liever aan zijn studie wijden, wat Kees maar matig beviel.

‘Je bent toch feitelijk een spelbreker’, beweerde Kees, terwijl hij zijn schoenen aantrok.

‘Dat kan ik niet vinden’, was het antwoord. ‘Wees maar blij, dat ik niet meega, want anders zou je daar op Zandvoort je aandacht tusschen je geliefde Fientje en mij moeten verdeelen. En dat zal natuurlijk niet de bedoeling van het uitstapje zijn, hè, ouwe jongen!’

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(63)

‘Loop rond!’

‘Verwaarloos vooral je aanstaande schoonmoeder niet, Kees, als je bij die in ongenade valt...

‘Sterf, vent!’

Een kwartier later vertrok Kees. Wij zullen Leo bij zijn studieboeken laten en liever Kees naar Zandvoort vergezellen.

De snelle taxi - Kees deed het niet minder - bracht het uit zes personen bestaande gezelschap zonder ongelukken in het bekende badplaatsje, dat op dit uur al heel wat bezoekers telde.

De galante Kees zorgde er voor, dat de noodige stoelen werden aangebracht en weldra zat men gezellig bij elkander onder een grooten schaduwboom.

Men sprak over koetjes en kalfjes en keek intusschen naar de kinderen, die zich op het strand vermaakten en naar de badende menschen in het zilte nat. Een paar sloepen, bemand met een stuk of wat jongelui, voeren af en aan, terwijl een motorboot ongegeneerd tusschen de zwemmers de baren doorkliefde.

Fientje en Kees konden den lust niet weerstaan ook eens een bad te nemen en weldra

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

(64)

deden beiden om het hardst mee. Kees was natuurlijk in zijn knollentuin en kon zijn oogen niet afwenden van Fientje's sierlijke gestalte in het nauwsluitende badcostuum.

Daarom zag hij niet, dat een paar matrozen de badplaats betraden en vlak voor het buffet plaatsnamen.

Nadat Fientje en Kees genoeg rondgeplast hadden, begaven zij zich naar de van bamboe opgetrokken en met atap gedekte kleedkamer. De weg daarheen leidde langs het buffet en derhalve langs de zeelui. Een van hen keek Kees scherp aan en liet een gesmoorden vloek hooren.

Terwijl Kees buiten op Fientje wachtte, staken de matrozen de hoofden bij elkaar, waarop een van hen den anderen iets toefluisterde.

‘Vergis jij je niet, Teun?’ vroeg de langste der zeerobben.

‘Neen, beslist niet. Dat is de vent geweest, die mij over zijn fiets heeft laten struikelen. Die spottende oogen vergeet ik nooit. Ik brand van verlangen om hem een flink pakslaag toe te dienen’.

‘Dat moet je maar uit je hart laten’, zei

Ucee, Het spookhuis van Tandjong-Priok

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

Het probleem is dat de hogeropgeleiden hun levenswijze tot norm hebben verheven voor iedereen – er moet en er zal een ge- neratie mensen worden gekweekt die volledig de regie

[r]

Opdat wie geloofd, geloofd in Hem, niet verloren, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft,.. eeuwig leven, eeuwig

Ucee, De moordende hand.. smaad kon zij niet verdragen en een week later werd zij begraven. Nog was mijn lijdensbeker niet vol genoeg, want, wat ik ook ondernam en wat ik ook

Maar dan is het evengoed belangrijk om te weten dat nieuwssites die geld vragen voor hun artikels niet (of minder) aan adverteerders gebonden zijn, en dus op een andere manier

Voor hulpverleners onderscheiden we vier essentiële invalspoorten om veilige gehechtheid tussen jonge kin- deren en hun ouders te bevorderen en zo de kinderen een betere start

Met 200 Vlaamse jongeren trok- ken we naar het verre Syd- ney in Australië, waar we duizenden andere jongeren ontmoetten en ons geloof vierden.. Het mooie landschap,