• No results found

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck, Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck, Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens · dbnl"

Copied!
853
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck

editie P.N. van Eyck, P. Minderaa en anderen

bron

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens (eds.

P.N. van Eyck, P. Minderaa e.a.). C.A.J. van Dishoeck, Bussum 1948

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/woes002verz09_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven Herman Teirlinck & erven P.N. van Eyck

(2)

De leemen torens

Vooroorlogsche kroniek van twee steden

MDCCCCXXVIII

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(3)

Getuigenis

door Herman Teirlinck

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(4)

Ik wil hier beproeven te getuigen, mede voor een dode. Ik weet hoe gevaarlijk dergelijke opzet is. Maar ik ben besloten elke vervoering van het gemoed te doven en in het licht van mijn geweten een nuchter relaas te geven van de waarheid, zo eenvoudig als die inderdaad zelf was.

Dat twee schrijvers in hoogste jaren van mannelijkheid (Karel was 39 en ik amper één jaar jonger) besluiten saam de hand te slaan aan een werk van groten omvang en zuivere verbeelding, kan niet louter uit willekeur zijn gebeurd. Zij moeten daartoe aangespoord zijn door uitzonderlijke omstandigheden die hen tot een soort

zelfverloochening dwingen, en door affiniteiten, geestelijke analogieën, die zulke zelfverloochening aanvaardbaar, ja bekoorlijk maken.

Wat de omstandigheden betreft, die waren uitzonderlijk genoeg. De oorlog. Een oorlog die letterlijk was losgebroken en een brutaal einde maakte aan een vredestijd waarvan wij, tot onze ontsteltenis, met den dag ondervonden dat hij arkadisch was geweest. De bezetting. Een bezetting die alle gevoelens van mensenrecht en mensenliefde overrompelde en ons moreel evenwicht aan het wankelen bracht. Ten slotte de nood, het falend vertrouwen, de neveling van alle hoop, het vernederend sleuren om den brode. Het soevereine IK, van zijn eenzamen luister beroofd, doolde huivrig in een ontredderde wereld om. Dit alles heeft mensen kunnen bijeenklinken, die men anders nooit uit hun vorstelijke zelfstandigheid hadde gerukt, - en heeft ze in deemoedige samenwer-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(5)

king vereend. Men kan alles naakt op den grond zetten en dan met Karel instemmen, wanneer hij na den oorlog aan zijn broeder Gustaaf schrijft: ‘Teirlinck en ik hebben dat (de Leemen Torens) broederlijk gemaakt,... omdat het leven verschrikkelijk duur was, en wij alle twee een kostelijk huishouden hadden, - hetgeen niet wil zeggen dat wij niet alle twee ons best hebben gedaan.’

Hoe schrijnend de tijd en hoe broederlijk onze voornemens ook mogen geweest zijn, wij waren toch niet aan het schrijven kunnen gaan, als niet een geestelijke sympathie ons daarin had geholpen. Wij waren zeer verschillende mensen, verschillend van gevoel, en van beelding, en van stijl. Maar wat ons, meer dan andere tijd- en kunstgenoten, nader bij elkaar bracht, was, geloof ik, een gelijkenis van intellectuele vorming, waarschijnlijk te wijten aan gelijklopende ervaringen in onze kinderjaren, en aan de eendere substantie van onze studies op school. In elk geval heb ik meer dan eens de aanwezigheid kunnen vaststellen van een zelfde halo om de anders zo uiteen wentelende sfeer van onze gedachten. En het is zeker dat wij elkander zeer dikwijls hebben geraden.

Wellicht kan het van enig belang daarbij zijn te vernemen welke onze positie was in de toenmalige litteraire wereld. Want, zou ik denken, deze positie heeft zichzelf ook niet willekeurig bepaald. In de beweging van Van Nu en Straks waren wij de laatst-opgenomen geweest, en ik de allerlaatste. Aan het opperst gezag, dat daar August Vermeylen voerde, hebben wij ons, zonder de minste voorkennis noch afspraak, met een haast naïeve stugheid onttrokken, om ons spontaan aan de zijde te scharen van Prosper Van Langendonck. En dat was geen

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(6)

opstandig gebaar. Doch de vierkante werkelijkheid van Gust trok ons minder aan dan het smartelijk mysterie van Prosper. Wij hebben mede de beweging doorgevoerd in het tijdschrift Vlaanderen en, toen de oorlog kwam, was de strijd tenemaal uitgevochten, en was elk van ons hersteld in zijn veroverde schrijversidentiteit even sterk als vereenzaamd.

Welnu, op dàt moment juist hebben Karel van de Woestijne en ik elkanderhet dichtst van heel ons leven ontmoet.

In Karel's notaboekje 1916 leest men op 20 Maart: ‘Bij Herman Teirlinck geweest, wij leggen den grondslag van een roman, dien wij samen schrijven zullen.’ En op 21 April leest men: ‘Bij Teirlinck geweest voor onzen roman. Ik vind den titel De Leemen Torens. Want wij bouwen den toren: hij is van aarde, en brokkelt langs onderen af naarmate wij hem langs boven optrekken.’

Wij zagen elkander dikwijls, liefst op café, en telkens laat in den avond. Het idee van een brievenroman is bij Karel opgekomen nadat ik van De Gids een aanzoek had gekregen om weer voor het hollands tijdschrift aan het werk te gaan. Het was namelijk in De Gids dat vroeger mijn Ivoren Aapje was verschenen. Wij hebben onmiddellijk besloten saam op het aanzoek van De Gids in te gaan, al waren wij nog volstrekt onwetend van wat het werk eigenlijk zou zijn. Niet lang nadien zijn wij tot enige zekerheid gekomen. Het zou dus een brievenroman worden, een Kroniek van twee steden, Brussel en Gent, en wij zouden onszelven in het levenstumult be-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(7)

trekken. Wij legden ons daarbij op zeer dicht bij de werkelijkheid te blijven en alle ficties te mijden die de blote aanvoeling van de levende werkelijkheid mocht in den weg staan, of vertragen, of enigszins benevelen. Elk van ons, Karel als Gentenaar, en ik als Brusselaar, zou zich voordoen als totaal versteend met de gevels van zijn stad, en vergroeid met het vlees van de mensen van zijn stad. Ik maakte een plannetje op van gebeurtenissen en conflicten, die ons zouden leiden, want, dacht ik, er moest toch iets gebeuren, dat de boel dooraderde en samenklampte, en dan moesten wij toch vooraf weten wat er gebeuren zou. Maar Karel bleek niet zo hete voorstander te zijn van bindende plannen. Laat de mensen hun gang gaan. En als er leven in is, zal er een historie zijn. Zij moeten vóór al beginnen te leven. Wat we in de eerste plaats moesten doen, meende hij, was ons mensenmateriaal opstellen, onze steden bevolken, en de bewoners allemaal goed kennen, hoe ze zijn en waar ze wonen. Deze volkstelling nam ettelijke samenkomsten in beslag, en naarmate we onze mensen in het leven riepen en ze onder alle aspecten beschreven, déden ze waarachtig wat, en de daad vloeide normaal uit het karakter, het gemoed, de ziel die wij hen gaven, en ze kwamen van zelf, nu ze aan het leven gingen, in conflikt.

Het was voorzeker een zeer ongewone manier van compositie, maar we hadden allebei in dien krachtigen tijd fantazie voor duizend. Nochtans heb ik geijverd om een compositorische kaderregeling vast te leggen, en ik weet nog goed hoe angstig ik door al mijn brieven den draad beproefde bij te houden. Karel liep wel eens buiten de schreef, doch telkens met een geniale zwierigheid.

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(8)

Wat jammer dat al onze notas en papieren verloren zijn gegaan.

Maar ik bezit nog een goed stel fiches.

Wij hadden voor ieder personnage een fiche opgemaakt, waarin die onder elk opzicht stond afgebeeld en beschreven. En dan groepeerden wij de fiches volgens hun filiatie en aanverwantschap, volgens hun rolverdeling en functie. Wij moesten er bovenal voor zorgen dat het fictieve wereldje onder streng toezicht werd gehouden.

Laat mij hieronder een paar staaltjes geven van die mnemotechnische documenten.

Van Karel van de Woestijne: groep d'Onghenae:

1. Devader en de moeder (decoratieve figuren)

2. De dode dochterCornelie, geheimzinnige figuur, vroegere verloofde van Baron van Eschenteich, die haar te zelfder tijd bedroog met Rozeken, de meid, die er een kind van kreeg, en Cornelie stierf onder den geleden smaad.

3.Marcus, bisschop in partibus van Bagdad. Groote, te smalle man, met zeer fijne eenigszins precieus-aandoende, maar nochtans natuurlijk gevoelde manieren, 55 jaar oud, heeft echter een kop van een zeer schoone jongeling, zuivere grijze oogen, een lange rechte neus, een kleine zeer roode mond, rozig gelaat, bloost gemakkelijk, vooral rond de oogen. Zijne priesterlijke opleiding plus zijne klassieke studies verleenen hem een compleete kultuur; hij is een geducht debater, maar tevens uiterst naïef. Hij redeneert elegant, maar is soms uitgelaten en geestdriftig.

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(9)

4.Marie des Anges, eerste mevrouw Mornar, een jaar ouder dan deze (51 jaar).

Klein, schraal vrouwtje, lijkt goed op Marcus, maar met geduldig-lijdende uitdrukking.

Haar haar is zwart, licht grijzend, in platte bandeaux, onder een mutsje. Zwart kleed, zeer eenvoudig, maar met korten sleep. Mitaines aan de smalle, kleine handen.

Een groot antiek medaljon, met het portret van Mornar. Lijdzaam, maar energiek in hare onderworpenheid. Intelligente goedheid. Offert alles aan hare kinderen die haar angst zijn.

5.Benedictus, de man met de zeisen. Niet zeer groot, maar ‘bien pris’, vierkante schouders, militair uitzicht. Niet naar de mode gekleed, maar natuurlijk elegant.

Draagt het hoofd rechtop, schijnt scherp te kijken uit zijn bruine oogen, maar zijn blik slaat gemakkelijk om in dweepen, waar hij zich uit redt door gemaakte ironie.

Zeer verzorgde fijne handen. Grijze kroesbaard in twee punten gescheiden. Draagt bijzondere zorg voor zijn schoeisel.

6. Sluiten zich bij deze groep d'Onghenae aan:mijne moeder en ik.

7.Zulma, de jonge meid, dik en geniepig, regard en dessous.

8.Rozeke, de oude meid, heeft zich geheel geassimileerd aan Marie des Anges, uiterlijk althans, maar is heel vlug, heel beweegbaar, heel gedienstig. Gansch van den huize.

9.Felix Niemand, genoemd Fele Miere, haar man, leeft geheel buiten haar om.

Met haar getrouwd toen ze haar kind zou krijgen, maar heeft nooit betrekkingen gehad met haar. Kerkelijk uiterlijk, ziet er uit als een

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(10)

rat. Altijd bezig in den tuin of in het atelier van Benedictus.

Aldus werden alle groepen geficheerd, naar een tabel die, voor Gent, volgenderwijze werd opgesteld:

A.Hoofdfiguren van de onderscheiden gezinnen.

Gezin van Prof. Simon Hoeck:

1.

De professor

Mevr. Hoeck, geboren Hélène Duplessis-Verneuil

Constant, zijn zoon Ludwine, zijne dochter Marie-Anne, zijne dochter Gezin d'Onghenae:

2.

Vader en Moeder Tante Cornelie (dood) Bisschop Marcus Marie des Anges Benedictus

Gezin van Pol Mornar:

3.

Pol Mornar

Mevr. Mornar, geb. Marie des Anges d'Onghenae

Cornelie, zijne dochter Paul, zijn zoon

Gezin Amnestie:

4.

Jan Vermeire, gezegd Amnestie Tante Verniers, zijne zuster Leene

Dol

Propke, zijne dochters

Gezin d'Uytschaete de Voght:

5.

De oude Baron

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(11)

Baron Floris Baron Conrad Gezin van Gendt:

6.

Louis van Gendt

Sophie, zijne vrouw, geb. Mornar Valentine, zijne dochter

Gust, zijn zoon Gezin Cnudde:

7.

Adv. Cnudde senior Adv. Dolf Cnudde

Remy Cnudde, cand. notaris B.Sluiten zich bij de gezinnen aan:

Mijne moeder, ik, d'Haeseleer, Eschenteich, Wilmart, Dr De Koninck, Mireille, Rosalba Passia, Dr Gehenne, de Torenwachter van het Belfort, zijne dochter, enz.

enz.

C.Figuren voor onder de bezetting:

De hier nieuw opduikende personnages zijn van elk belang ontbloot, vermits de tweede helft van de Leemen Torens, het bezettingsboek, niet geschreven werd.

De fiches die ik voor mijn rekening moet nemen zijn ongeveer op hetzelfde model ingericht. Ik vind soortgelijke groeperingen en interferenties. Het is duidelijk dat de vrees voor verwarring of redites voortdurend aanwezig was. Bovendien heb ik ook tabellen van ‘Karakters’ opgemaakt, en andere waar ik nog eens alle ‘vrouwentypen’

en dan weer alle ‘mannentypen’ onder ogen neem. En wijders een voor de figuur

‘Verliefde’ en een voor de figuur ‘Moeder’. En ik heb ook getracht

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(12)

‘periodes’ te bepalen waar de chronologische ontwikkeling wordt verantwoord. De persoonlijke fiches zijn van de zelfde snee als die van Karel. Ziehier:

1.Polyd. Mornar

Geboren te Gent. 50 jaar. Ondernemer. Middelmatige grootte, goed geschouderd, schijnbaar gedrongen daardoor, sterk gebeend, korte harige handen, opvallend kleine voeten, steeds correct geschoeid, vierkante kop, schoon voorhoofd iets voorover bultend, korte brosse, kloeke kaaksbeenderen en wenkbrauwen, grijze scherpe oogen, vaalbruine kleur zonder blos, maar gezond, schoone roode mond onverwachts rood, vierkante nette baard in elegante snee, schitterende tanden. De algemeene verschijning is krachtig, maar te kort. Het hoofd schijnt eerst te groot, maar de detailleering vergoedt veel en men krijgt den indruk van een aangeleerde mondaniteit. Die man is kalm, zonder tics, niet innemend doch subjugeerend. Groote verscheidenheid in zijn kleeren, maar steeds deftig en correct. Alleen zijne handen, die soms mee ingrijpen in 't werk, verraden den arbeider.

2.Mevr. Mornar

Geboren te Brussel, 30 jaar. Clothilde van Rompaeye, weduwe Evence Dutoict, teekent hare aquarellen Clo-Mornar. Geoxygeneerde verschijning, ton acajou.

Melkteint, een beetje rijp om de kaken, de kin en den hals. Klein neusje, en even een dons langs de hoeken van de bovenlip. Bruine oogen, te weinig beschaduwd, maar goedig. Geen scherpe blik. De mond is klein, mat, wel frisch. Kinderlijke kin, die de mollige onderkin amorceert. Zij

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(13)

schijnt iets grooter dan Mornar. De handen zijn onbeduidend zooals hare aquarellen.

Flinke taille en iets zware heupen. Korte voetjes. Steeds rijk-elegant. Door alle accessoires, juweelen, enz. heen de rijkemansdochter. Bekoorlijke stem, maar te fijn. Kan soms over haar geheele hoofd en keel blozen, alsof ze aan het zweeten ging, en dan is haar blik betraand. Onzware hersens.

3.Paul Mornar

Geboren te Brussel, 23 jaar. Ingenieur even gepromoveerd. Grooter en eleganter dan zijn vader. Mooie kop, vooral door den neus en het glimmend onduleerend haar.

Zuivere distinctie. Lange beenen, handen en voeten, de handen weifelend, onvast.

Een donkere droomende blik over een door niets (dan den neus) geaccentueerd ovaal. Een onvolwassen zijïge snor. Buiten zijn romantische bevliegingen, zwijgend en teruggetrokken. Eenvoudig van smaak, maar houdt van een door sieraden vergoddelijkte vrouw (Mireille is ‘zijn’ schepping) enz...

4.Cornelie Mornar

Geboren te Brussel, 21 jaar. Mooie brunette met den wonderrooden mond van haar vader, maar ook diens stalen blik. Zonderling mengsel van Mornarsbloed (durf en gewetenloosheid) en Onghenaesbloed (fantaste neigingen). Sensueele aanleg.

Kleinere gestalte dan Clo-Mornar. Ook niet zoo weelderig. Maar soepeler schoonheid en leniger lijn. Een pracht van een voetje, maar te korte handen, waarvan ze steeds, onnadenkend, de nagels knaagt. Mooie schaduwen rond de oogen. Een

amberkleurige huid. Twee drie sproeten die aardig doen. Bij

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(14)

de rozige doorzichtige oorlobben komt het kleine haar zeer laag, excitante krullen, ook in den nek. Een prachtige lach maar niet veel oprechtheid. Bezit bij instinct de gave om menschen voor hare driften te laten dienen. Liegt echter nooit, zij is zelf een onbewuste logen.

5.Conscience Christoffel

Geboren te Brussel, 40 jaar. Enorm, dik, melkpapkleurig, heeft bij een typhuscrisis haar en wenkbrauwen verloren en draagt een tarwekleurige pruik. Hij zit in een soort kalfsvleesch, zoo zacht en teer. De oogen zijn klein, goedig, schuchter. Zijn gansche hoofd schijnt beschut door een paar indrukwekkende ooren. Absoluut karakterloos.

De fideele os.

6.Mevr. Conscience

35 jaar. Draagt met ontzag en luidruchtige gesticulatie de broek. Helpt cordaat haar man in zijn steeds aangroeiend huiswerk, maar is voor hem een soort nooitbedarende angst thuis, gelijk Mornar dat overdag is op kantoor.

De droom van dat huishouden: een kind.

Maar talrijke misvallen.

We maakten ook fiches van een ander soort: karakteristieke aantekeningen waren het betrekkelijk de psychologie der personen, suggererende trekken, korte peilingen.

En zij waren van groter nut dan de picturale detaillering. Ik kan er moeilijk van aanhalen, omdat ze meestal op personalia aangewezen zijn. Toch een paar uit de pen van Karel:

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(15)

1. Het geluk uit obscure lui geboren te worden. Als Cornelie weg is zegt hare moeder:

ik had haar moeten spreken van het geld dat ik voor haar belegd heb, ik heb niet gedurfd.

2. Gesprek van Benedictus met Rodolf. Thema: het graf van Christus is nog steeds in Turksche handen.

3. Voorgenomen bezoek aan Minne en Valéry, en Rodolf zegt: ja, het is goed dat ik hunne kennis maak, zij hebben veel succes in Duitschland, dat komt mij misschien ten goede.

4. Dol die aanstapt bij zeelucht, op haar dijen als een jong paard.

5. Dood van Moeder d'Onghenae: Ach, zei ze. Ze had in een jaar niet meer gesproken. Maar wij gaven geen acht. Ach, zei ze, en het was maar een luide zucht.

Ik kwam bij haar en vatte hare hand. Zij was slap. Ik vatte hare hand: zij was slap en als dood. Want moeder d'Onghenae was dood.

6. Je ne sais si je vous ai dit. Je crois avoir oublié de vous dire... c'est que, voyez-vous, c'est bien difficile... Mais je respecte infiniment la mère de Cornélie. Je compatis à sa situation actuelle de tout coeur. Et puis... oui voilà, c'est que je crois bien aimer Cornélie.

7. Desillusie van Cornelie na den tweeden huwelijksnacht. Er zijn vrouwen die slechts als maagd hartstochtelijk zijn.

8. Bezoek van Dol... Dol kan nooit een vrouw worden als een schroeiende wonde.

‘Germaine, kleine Germaine wat gaat gij maken van mij?’ Ik 's nachts in bed ‘et le santal brûlé qui s'exhale de moi’ (Colette) - Historie van de kat, de zwijnen van Kirke.

De nacht is een point

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(16)

d'orgue. Heete dag aan zee. Ik durf niet zeggen wat ik denk; dorst ik wel, dan zou ik misschien zeggen: zut. Maar dan zou ik liegen... Herman, ik ben de ijzeren ring aan de kade.

En bij mijn eigen notities ontdek ik er een kurieuze: Wanneer V... het opgeeft een roman te schrijven, zegt hij tranerig: Hoe spijtig! Het moest een grandioos stadsepos worden... enz. En hij vertelt het onderwerp in groote trekken, dat wij behandelen.

Dan zegt Karel: ‘We nemen den titel over!’

De Leemen Torens! En Karel heeft toch in zijn memento genoteerd dat hij den titel heeft gevonden?

Maar er is geen twijfel: de titel is van hem, en ik herinner het me heel goed. Alleen het geval met die V... kan ik me niet herinneren.

Het moge volstaan. In welke mate zulke opzet in al zijn bijzonderheden werd nageleefd, zal de lezer zelf uitmaken, zo dit de moeite waard mocht zijn. Fiches zijn

‘vooringenomen standen’ en bij gebruik blijken zij niet meer dan ‘aanleidingen’ die dan ook gauw voorbij zijn gestevend. In het geval van de Leemen Torens hebben zij een disciplinaire functie bekleed, en dat zal wel hun voornaamste opdracht zijn geweest.

Hoe gedetailleerd ook, zij hadden niet de formele betrouwbaarheid van

photografisch materiaal, en dit euvel hebben wij verholpen door de voornaamste figuren te vereenzelvigen met voor ons beide welbekende levende personaliteiten.

Deze identificatie diende tot niets meer dan een referentie in dienst van ons geheugen. Wij hebben er nooit aan gedacht levende mensen in onzen roman

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(17)

op te nemen, en die daar dan te laten gaan en handelen zoals zij ons levend zijn voorgekomen. Enkele nevenfiguren, die dan meer behoren tot de bepaling van het algemeen klimaat, werden door ons (voornamelijk door Karel, die meer de ‘kroniek’

zag dan de ‘roman’) naar het levend model geschilderd. Zij hebben weinig of geen deel in de actie, en men mag ze gerust herkennen. Maar de vele andere die een belangrijke rol spelen, zij hadden ook hun zogenaamde ‘dubbelgangers’ in het leven van de twee steden, doch met wat wij hen in het verhaal hebben laten denken, voelen en doen, daar hebben zij nooit uitstaans mee gehad. Dat waren inderdaad totaal andere mensen, en totaal vreemd aan elkaar. Hun namen zijn daarom voor wie ook totaal onbelangrijk, en het is geboden dat onze fiches (die natuurlijk de namen dragen) nooit het daglicht zouden zien.

Dat Karel meer ‘de Kroniek’ zag en ik meer ‘de Roman’ mag als een gestadige bedreiging voor de homogeneïteit van onze compositie worden gehouden. Wij hebben dat gaandeweg zelf klaarder ingezien; maar wij hebben het niet kunnen verhelpen. De voornaamste oorzaak zal wel zijn dat Karel, de lyrieker, steeds zichzelf projecteerde, waartegenover ik mij verplicht achtte nog meer als objectief

toeschouwer terzijde te gaan staan. Op vele plaatsen richt deze contrariëteit een soort gespletenheid aan, die onze medewerking niet ten goede is gekomen, het spreekt van zelf... Er moet een brief van mij aan Karel (toen te Pamel) bestaan, waarin ik hem met nadruk daarop attent maakte, en vroeg om overleg te plegen met het doel ‘het verhaal wat stuwing te ge-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(18)

ven’. Er is niets van in huis gekomen. Karel voelde weinig voor een dynamischer gang of een dramatischer gebeuren. En misschien had hij gelijk, want het zou hem belet hebben de schoonste bladzijden van deze Leemen Torens te schrijven.

Natuurlijk zag ik toen zulks niet in, alleen bezorgd als ik was om de onvoorwaardelijke structuur-eenheid van ‘de Roman’. Het is zeker dat Karel ten opzichte van het werk vrijer heeft gestaan dan ik. Een geoefend oog zal dan ook onderscheiden waar ik, met het vroom inzicht het geheel als dusdanig te dienen en te beschermen, mijn eigen vrijheid te kort heb gedaan.

Onze onderneming, zoals wij die bij den aanvang nogal royaal en grootscheeps hadden opgevat, voorzag twee boeken: het boek vóór den oorlog, het boek onder de bezetting. Het spreekt van zelf dat het de ‘toestand onder de bezetting’ was die ons had aangegrepen. Wij waren kinderen van den vrede, verwende kinderen, en moesten nu ervaren hoe de oorlog een mensheid tot op den bodem omspoelen kan. Dat zouden wij tonen, dat zouden wij uitschreeuwen, een nog nooit geslaakte kreet van het beschaamde zaad en het gedoemde bloed, een kreet van den dood en het leven. En ons eerste boek zou een expositie zijn, een omstandigheid van plaats en tijd, een soort aanhef, waar alle elementen van het bouwstuk zouden op hun plaats worden gezet. Wij dachten niet dat het zo lang en zo omvangrijk zou uitgroeien, als het nu uitgegroeid is, maar de oorlog duurde ook langer dan wij hadden vermoed...

De redactie van De Gids had aanvaard dat wij de

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(19)

copy broksgewijs zouden opsturen, naarmate wij ze klaar kregen, en drong alleen aan op regelmatigheid. Wij hebben ons best gedaan, ja broederlijk, maar de toestand, waaraan geen einde scheen te willen komen, heeft ons moe gemaakt. Wij hebben het opgegeven omdat de toekomst zich vóor onze ogen sloot. Ik was de eerste die de pen neder legde. En wanneer nadien de vrede weer intrad, werden wij door gebeurtenissen zo uiteengeslagen dat geen van beide nog aan Leemen Torens dacht.

Het ‘eigenlijke’ boek is ongeschreven gebleven.

We hebben er met geen woord meer over gerept.

Al ontmoetten wij elkander net als vroeger, in rustige, kloeke, onveranderde vriendschap.

Maar in 1927, negen jaar later, op 25 Juli, krijg ik een brief van Karel. Karel woont in Zwijnaerde, in de ‘Frondaie’ en hij is hoogleraar te Gent. Maar om

gezondheidsredenen moest hij naar de Panne verhuizen.

Hij schrijft:

De Panne, 25 Juli 1927

‘Mijn beste Herman,

Ik heb uw brief ontvangen een paar uur vóór ik gisteren naar hier zou verhuizen.

Een familieraad had het voor mijne gezondheid gebiedend noodig geacht, mij van lucht te doen veranderen. En zoo zijn wij allemaal op tamelijk onverwachte wijze naarde Panne overgekomen, waar wij verblijf houden bij Maurice Roelants, “au Tricot”, Nieuwpoortsche Steenweg. Dat is tot het einde der week mijn adres. Daarna kunt gij schrijven naar de “Frondaie”, de post zal desgevallend nasturen.

Ik was hier nauwelijks beland of ik ontmoette den

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(20)

heer Zijlstra, bestuurder van Nijgh en van Ditmar. Hij had reeds met Maurice Roelants gesproken over de eventuëele uitgave van onze “Leemen Torens”, mits natuurlijk de toevoeging van dat laatste hoofdstuk dat indertijd in uwe pen is gebleven. Wat denkt gij hierover? Ik heb mij tot hiertoe tamelijk afzijdig gehouden, omdat ik natuurlijk niets wilde doen zonder u. Er zijn, ik weet het, bezwaren: het eerste dan dat gij u weêr aan het werk (een kleinigheid weliswaar) zoudt moeten zetten, maar... wij zouden den arbeid kunnen verdeelen, desnoods neem ik hem zelfs geheel op mij, na afspraak met u; ten tweede, Nijgh en Van Ditmar zal geen reuzenhonoraria betalen, maar nu ligt ons meesterstuk daar zonder maar éen cent op te brengen;

het derde en misschien belangrijkste: is het werk wel goed genoeg, na zoo'n langen tijd? Welnu, Herman, sedert ik te Zwijnaarde ben hebben drie-vier menschen, waar ik vertrouwen in heb, het ding gelezen; ik-zelf heb er brokstukken van overgedaan, en ik mag u verzekeren:het boeit; misschien een paar stijlretouches, die wij op de eerste drukproef zouden verbeteren, en - ik geloof (en Zijlstra blijkbaar ook) dat het een sukses zou worden. De eventuëele ondertitel zou dan luiden: “Vooroorlogsche kroniek van twee steden”: het zou ons verlossen van de nachtmerrie, het tweede deel te moeten schrijven.

En wat denkt gij nu daarvan, beste vriend? Neem één van die spoedige besluiten, waar gij het kostbare geheim van bezit, en schrijf mijzoo spoedig mogelijk hoe ik moet handelen. Die meneer Zijlstra is een gentleman, zeer vriendelijk, maar ook zakelijk. Ik wil niet hebben dat hij te veel champagne betaalt vóór wij komen

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(21)

tot iets dat op eene, zelfs voorloopige, overeenkomst gelijkt. Mag ik morgen, of overmorgen op zijn laatst, iets van u hooren?

Het spijt mij danig dat ik U in den loop der week niet meer zien zal. Men past hier een beetje heel goed op mijn gezondheid (misschien heeft men gelijk), zoodat een verre tocht naar Brussel tot de volstrekte onmogelijkheden behoort. Vermeylen is hier, dien men ontmoet op elken straathoek. Wij hebben samen op den dijk

gewandeld en vele socialisten gegroet. Hij heeft mij op de hoogte gebracht van uw beider onderhandelingen rakende de overname van den “Vlaamschen Gids”. Het spreekt van-zelf dat ik geheel aan uw zijde, uwe uiterste linkerzijde sta. Ik ben een inschikkelijk mensch, doch daar zijn promiscuiteiten waar ik voor huiver.

Misschien hebt gij mij ook hierover iets mede te deelen? Ik luister. Of komt gij-zelf vóór Zaterdag eens over?

Met de hartelijkste groeten van huis tot huis Uw verkleefde

Karel’

Op dezen brief kon ik niet antwoorden, want ik was zelf met vacantie naar de Dolomieten vertrokken. Bij mijn terugkeer vind ik een tweeden brief:

Ongedateerd

‘Mijn beste Herman.

Einde-Juli schreef ik U uit De Panne over de eventualiteit van eene uitgave van

“De Leemen Torens”. Ik mocht toen tot mijn spijt geen antwoord krijgen: ik leg het uit door het feit, dat gij toen juist op reis zoudt gaan.

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(22)

Zijt gij thans terug? Heeft uw vacantieverblijf u goed gedaan? Ik ben niet de eenige hier, die het van harte hoopt. - Intusschen schrijf ik u, op goed valle het uit, een nieuwen brief over hetzelfde onderwerp. Want onder uwe afwezigheid hebben hier de zaken niet stil gestaan. De uitgever (de h. Zijlstra, alias “Nijgh en van Ditmar”, Rotterdam) stond er, van in de Panne, op, ons werk nog eens aandachtig te lezen.

Door de zorg van Paul, die het netjes uitknipte (ik bezat nog gelukkig de geheele collectie van “De Gids”) en tot een boek verzamelde, kwam hij in het bezit ervan.

Vandaag krijg ik een brief van hem, waar ik uit overschrijf: “het boek heeft mij geboeid... Meesmuil nu niet, indien ik U zeg, het met Roelants eens te zijn, die mij verzekerde dat het jammer zou zijn, indien “de Leemen Torens” niet in boekvorm zou worden uitgegeven... Ik ben bereid Uw boek uit te geven in het voor- of najaar 1928 indien gij U met het volgende voorstel kunt vereenigen: de oplage zal bestaan uit 2000 exemplaren, waarvan 500 bestemd worden voor de Belgische goedkoopere uitgave, die, waar het boek in twee deelen zal verschijnen, vermoedelijk 25 frs. per deel zal kosten. Als honorarium zouden wij willen vaststellen fl. 0.75 per compleet boek voor de Hollandsche editie en fl. 0.50 voor de Belgische, terwijl wij ons verplichten, op den dag waarop de copy volledig in ons bezit zal zijn, U als

niet-terugvorderbaar voorschot een bedrag te doen toekomen, op rekening van Uw tantième, van fl. 500. -. Gaarne verneem ik hoe U hierover denkt en mocht U er in toestemmen dan wilt U wel mededeelen of het contract op uw beider naam gesteld moet worden en aan wien de afrekening moet wor-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(23)

den gezonden, daar wij steeds in gevallen als deze met één auteur wenschen af te rekenen.”

Ziedaar den stand der zaken. Als ik bedenk dat onze copy daar altien jaar te koekeloeren ligt, en dat eene eerste uitgave ervan ons elk een kleine 10.000 frs. in den zak kan spelen, en onmiddellijk 3.550 frs. (mijn vacantiegeld!), trekt mij het voorstel aan, en vind ik het aanneemlijk. Er blijft, weliswaar, dat het werk onvolledig is: er ontbreken nog een twintigtal bladzijden om alles af te ronden. En die blz. zoudt gij moeten schrijven. Maar... vóór de copy naar Zijlstra ging heb ik goeden moed gevat en alles nogmaalstwee keer gelezen. Met de conclusie: gij kunt heel goed uitscheiden op het punt waar gij gekomen zijt: uwe goede zuster Sonia laat mij weten dat gij weêr ziek zijt geworden, en naar het Zuiden moet (diplomatieke ziekte: gij zijt tot over de ooren verliefd, jongen, verliefd op die ongelukkige Simone Renier, en - kunt geen besluit nemen). Ik dan neem weêr de pen al in die hand, schrijf U naar Chamonix of den duivel weet waar hoe de zaken verloopen, te Gent en te Brussel (want ik heb daar een en ander voor U te bedisselen, misschien zelfs Sonia en haar mazelen voor te bereiden op Uw huwelijk), en... op 4 Augustus komt de oorlogsverklaring Paul van Germaine, en ons twee van “De Leemen Torens”

verlossen. Op 6 of 7 Augustus zult gij weêr in Brussel zijn, en de waarachtigheid vaststellen van alles wat ik U heb verteld (al onze helden hebben zich natuurlijk meer of min opgegeven voor het leger, en zijn op een paar na allen afgewezen).

Wat zegt gij ervan? - Op die manier hebt gij U

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(24)

van heel den boel, de uitgeverij incluis, niets meer aan te trekken. Ik heb hier een leger proeflezers te mijner beschikking: ook dat is dus buiten U om, zoo gij 't verkiest, in orde. Ik zei U dat ik den tekst tweemaal herlezen heb: dat zit zeer goed ineen ('t is plezierig als een feuilleton!) en wij zullen maar best doen daar niet meer aan te peuteren. Met dat eind-hoofdstuk kom ik in October klaar. Als gij het verkiest(maar ik wil U natuurlijk niets opdringen!) kunt gij dus alles aan mij overlaten, en voor het overige op Uwe twee ooren slapen.

Neem mij dezen langen zakenbrief niet kwalijk: hij heeft me-zelf uitgeput.Mag ik nu in elk geval op een spoedig antwoord hopen? Ik moet nieuws kunnen laten weten aan Zijlstra, zonder al te lang te wachten.

En hoe stelt gij het nu? Dat is het voornaamste. Zeg het mij eerst en vooral.

Allerhartelijkst, Uw Karel v.d.W.’

Ik moet naar waarheid getuigen dat het idee van een uitgave der Leemen Torens mij bijster weinig heeft toegelachen. Karel wist bovendien wat ik over het werk, in zijn onvoltooiden staat, dacht, en dat het niet de helft was van een boek dat we schrijven zouden, doch slechts het voorgebouw (al te omhalerig geworden) van een boek dat we niet geschreven hebben. Trouwens, Karel's gronden om op publicatie aan te dringen waren niet uitsluitend van litterairen aard. En ik heb het onlangs nog kunnen ondervinden, toen mij de reeds hoger vermelde brief aan zijn broeder Gustaaf onder ogen viel. Men leest daar nog: ‘Het is een amusante roman ge-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(25)

worden, die gemakkelijk leest en die den lezer boeit; gij zult er vele typen in herkennen. Maar... onder ons gezegd, buitengewoon is het niet, en het staat, wat mijn part betreft, geheel buiten mijn ander werk. 't Is voor mij een goede oefening geweest, zooals het voor u een goede oefening zou zijn een groote studie te schilderen naar het naakt model. Maar gij hebt toch nog iets anders en beters te doen, en... ik ook.’ Ik weet wel dat ook deze verschonende woorden niet au pied de la lettre moeten genomen worden, en meer van humor dan discretie getuigen. Ik weet wel dat zij niet eens uiting zijn van een zelfverwijt, van een litterair ‘repentir’.

Trouwens, de diepe ernst die hij aan al zijn gedragingen besteedde (ook waar zij met zelf-ironie zijn omfloerst) zou hem belet hebben een schikking aan te raden die hem alleen door materiële beslommeringen (hoe eerbiedwaardig die ook mochten zijn) werd ingegeven. Het is de eer van de Van Nu en Straks-generatie dat zij de waardigheid van schrijver boven alle andere zorgen heeft gehuldigd, en dat zij ons met ons gehele wezen en over ons gehele leven, zonder enig voorbehoud, de litteratuur heeft ingejaagd. En men mag Karel gerust geloven wanneer hij aan zijn uitgever schrijft: ‘Ik heb na al die jaren onzen tekst met eenigen angst weer ter hand genomen. Ik ben in deze natuurlijk een slecht rechter, maar... de deceptie is niet zoo heel groot geweest: ik heb mezelf geboeid.’

Wat mij betreft, ik ben schoorvoetend op zijn voorstel ingegaan, niet omdat ik mij in het minst over het geschrevene zou schamen, maar omdat, zoals gezegd, het

‘eigenlijke’ boek niet werd geschreven.En wij dat hadden kunnen schrijven.

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(26)

Ik zei dus ja. Naar mijn wete hebben wij elkander nooit, op enigerlei gebied, neen gezegd.

Enkele maanden later, in Maart 1928, werden te Brussel de vijftig jaren van Karel van de Woestijne gevierd.

En op 4 Augustus 1929 is hij te Zwijnaerde gestorven.

HERMAN TEIRLINCK

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(27)

I

Herman Teirlinck aan Karel van de Woestijne Ganshoren bij Brussel, 12 Juni 1913

Mijn beste Karel,

Ik ben nu zoo goed als geheel hersteld en kan een aanvang nemen met deze brieven. Het heeft me zeer gespeten dat ge de mogelijkheid niet hebt kunnen treffen naar Brussel over te komen. Ik zelf zie nu in beraambaren tijd geen kans om u in Gent op te zoeken. Mijn zaken zijn gedurende die korte ziekte toch eenigszins in de war geraakt. Ik moet daar orde in brengen en bovendien zorgen dat ik weer gauw even kloek word als vroeger. Ik ben in die richting op den besten weg. De buitenlucht helpt veel daartoe mede en een gematigd sportleven niet minder. Ik woon thans in Ganshoren met mijne zuster Sonia, en we hopen hartelijk dat het u goed gaat, u en uwe vereerde moeder.

Toen ik besloten had tijdelijk de stad te verlaten, was ik zeer bezorgd omtrent de keus van een landelijk verblijf. Gij zult zonder verbazing vernemen dat de alles waarnemende en voor elken dienst beschikbare bureeloverste van Mornar, onze onschatbare vriend Christoffel Conscience, mij uit deze moeilijkheid geholpen heeft.

Hij

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(28)

zelf betrekt sinds enkele maanden in Ganshoren een enorm huis, een oud geweldig en vrij-leelijk ding dat meer wegheeft van een fabriek dan van een woning. Gelukkig is het geheel met groen omgroeid.

Het was op Mornar's raad dat ik daar heen trok. Gij weet dat Conscience in alle gevallen de voorzienigheid is en ik nam dus met vertrouwen mijn toevlucht tot hem.

De brave jongen, die pas van bureel thuis was gekomen, ontving mij met die beleefde, haast serviele gulhartigheid welke hem eigen is. Ik had bij het tuinpoortje, dat gesloten was, met alle macht moeten trekken aan een beroeste ketting eer de bel weerklonk. Toen die eindelijk in werking kwam, luidde ze als eene gebarsten kapelklok, hinderlijk lang. Conscience verscheen dadelijk. Zijne ontzaglijke gestalte kon ik tusschen twee reken lilasstruiken zien aansomberen en weldra boog hij over het hek zijn dik, melkwitte hoofd, versierd, zooals gij weet, met de platte,

tarwekleurige pruik. Er kwam een onderdanige glimlach over zijn baardeloos gelaat, en zijn kleine, goedige oogen werden twee schuchtere streepjes onder het gladde voorhoofd zonder wenkbrauwen.

Hij bloosde terwijl hij me welkom heette. Het was een blos als van zacht kalfsvleesch, maar zijne indrukwekkende ooren bleven gelijk blanke zeilen van weerskanten zijn knikkenden kop beschutten. Hij zou me voorleiden en deed het met eene hopelooze nederigheid, alsof hij nu dacht dat hij den tuinwegel had moeten gladreken en het gewas snoeien dat er vrij wild over hing. Daar dit onder het gaan toch niet mogelijk bleek, moest hij zich wel beperken met de twijgen weg te duwen en soms een steentje uit de baan te weren, zoodat

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(29)

hij over het geheel het schouwspel leverde van een diepverlegen en boetvaardig man.

Hij bracht mij in huis. Hij bemerkte dat ik verbaasd stond over de ruime vestibule en de al te groote woonkamer, waar de stoelen, tafel en schapraaien als

kinderspeelgoed stonden. De hooge muren stegen grijs en naakt.

- ‘Ja, Mijnheer,’ zei hij, ‘dat was hier vroeger het atelier van een vuurwerkmaker - maar we wonen hier naar onze verdiensten en ge moet ons excuseeren, Mijnheer.

Zet u, Mijnheer, als 't u belieft.’

Ik ontdekte een piano, die het scheen te betreuren dat hij geen dubbele vleugel was. De tafel, die in 't midden van de plaats zwom, leek me bijna normaal groot.

Het was eigenlijk een viervoudige schraag met planken, geheel overdekt met boeken, plannen, papieren, een schrijfmachien, een rekenautomaat en teekengerief. Na een tijd kon ik me weer de verhoudingen van afmetingen en afstanden bewust worden, en ik ondervond dat die tafel minstens vijf meter lang was.

- ‘Hier zitten we en hier werken we, ik en mijne vrouw,’ zei Conscience.

- ‘Ge hebt veel werk, Christoffel,’ antwoordde ik.

Hij had weer zijn schuchter en afwerend gebaar, zijne oogen werden streepjes en zijne lange gladde lippen rimpelden saam tot een glimlach, waarachter een muntebol scheen te zitten.

- ‘Ge moest eigenlijk zooveel niet werken,’ zei ik nog, ‘er zijn toch meer beambten bij Mornar en ge kunt den last verdeelen. Wat zegt Mijnheer Mornar van al dat overwerk?’

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(30)

Er kwam een angstige ernst over zijn aangezicht.

- ‘Spreek nooit daarvan aan Mijnheer Mornar, ik bid u,’ smeekte hij.

Hij voegde er dadelijk toe, als om bij mij een kwaden indruk uit te wisschen:

- ‘Mijnheer Mornar is een heel goed meester voor mij, Mijnheer.’

Maar hij wischte den kwaden indruk niet uit.

Mevrouw Conscience verscheen in de enorme deur. Ik zag haar voor de eerste maal en Conscience begon weer te blozen. Het was eene hoekige vrouw, met diepe zwarte oogen en een puntigen- neus. Hare donkere, eenvoudige kleedij verscherpte hare magerheid en teekende als met een lemmer de knoesten van hare handen.

Ze leek me allerminst een sympathieke verschijning, ofschoon ik niet zeggen kan dat ze leelijk was.

Conscience zei tot haar, en ik zag zijne droge pruik langs achter:

- ‘Mijnheer Teirlinck doet ons de eer aan van een bezoek, melieve; het is een goede vriend van den jongen heer Mornar en van onzen patroon.’

Zij boog en het docht me dat hare beenderen zouden kraken. Ze had een mansstem.

- ‘Wij danken u zeer,’ sprak ze, en ik voelde direkt dat Conscience in dees huishouden maar een heel klein plaatsje bekleedde, absoluut niet in evenredigheid met zijne groote gestalte.

Dat gevoel kwam bij de verdere conversatie geheel tot zijn recht. Het was Mevrouw Conscience die me al de beschikbare villa's van den omtrek opsomde, de voor- en nadeelen van elke ligging en elken bouw be-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(31)

paalde, en den prijs van elke huur giste. Ook omtrent het karakter der eigenaars verkreeg ik koude, besliste inlichtingen, en iedermaal Conscience het waagde achter een bedeesd glimlachje een nog bedeesder opmerking te plaatsen, luidde het, kort berispend:

- ‘Maar Christ...’

En Christ zweeg, al zuigend aan een denkbeeldigen muntebol.

Het was overigens zichtbaar dat Conscience geheel berustte in de beweringen of besluiten van zijne vrouw. Geen enkele maal bemerkte ik dat hij zich door hare behandeling gekrenkt voelde, maar toen zij plots over Mornar begon te spreken, kon ik zien dat hij schrok en uitermate angstig werd. Ze toonde mij nu de plannen van een zeer belangrijke onderneming: de voltooiing der paleizen van het Jubelpark, zooals Koning Leopold II zich die had ingedacht en welke onlangs door Koning Albert was besloten.

- ‘Mijnheer Mornar heeft het werk ondernomen met unitaire prijzen,’ zeide ze met een kleinen, bijna nijdigen grijns, ‘en nu moeten wij hier de onderneming schikken zoo dat Mijnheer Mornar alvast en vooruit twintig procent...’

Conscience's handen beefden en hij verhief eene teere, hopeloos-teere stem:

- ‘Melieve... melieve, zoudt ge niet denken dat...?’

Zijne vrouw keek hem vlak in de oogen en hij boog zijn hoofd tusschen die twee wondere ooren die vleugelden. Ze zei met nadruk tot mij:

- ‘Vooruit twintig procent kan winnen. Het is een heele toer, maar we zullen het doen, om de twee hon-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(32)

derd en twintig frank maandgeld te verdienen waarmede Mijnheer Mornar ons honoreert.’

Ik vond de mededeeling wel wat kras en die vrouw tamelijk hatelijk, maar wanneer ik het smeekend gelaat van Conscience zag, gaf ik het antwoord op dat me schier over de lippen lag. Ik stond recht en ging eenige bladzijden omdraaien van eene partituur, die ik op het klavier vond.

- ‘Dat is de Willem Tell, Mijnheer,’ sprak Conscience, die me om deze afleiding blijkbaar dankbaar was. ‘Ik zing soms, Mijnheer, en mijne vrouw begeleidt me daarbij... maar ik vrees dat ik heel slecht zing, Mijnheer.’

Ik was zeer blij dat de brave man van zijne bangheid ontslagen scheen, en, daar ik wenschte van hier in eene goede verstandhouding te vertrekken, verzocht ik Conscience om een aria op te slaan. Hij keek naar zijne vrouw en de onderste haren van zijne harde pruik stoppelden over zijne gapende kraag. Mevrouw Conscience stapte zonder een woord naar de piano en haar houterig lichaam viel in drie rechthoeken over de tabouret, die piepte. Ze plakte alle tien hare handkneukels op het klankbord en sloeg zonder maat en zonder gevoel een reeks akkoorden uit die ratelende kas. Dadelijk ging het hoofd van Conscience open en hij zong:

O! Mathilde, idôhohole de mon âme.

Il me faut donc vaincre ma flahahahahahamme!

Het geweld dat hij daarbij deed verwrong zijn gelaat gansch, dat, met inbegrip van de ooren, nu purperrood was geworden. Een laatste schrikkelijke vuistslag

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(33)

van Mevrouw Conscience moest tevens het einde van zijn lied zijn, maar, door een gril der omstandigheden, kwam hij met nog twee hopelooze woorden achteraan sukkelen.

- ‘Christ!’ maande weer die vrouw zonder mededoogen.

Ik sprong echter in met een hartelijk compliment en leende vrije koers aan mijne bewondering, waarna ik den wensch uitdrukte dees gastvrije huis te verlaten.

Conscience zou mij vergezellen, daar het niet te laat in den avond was om een of twee der aangeduide villa's te bezichtigen. Het was een schoone tijd. De zon straalde schuin door het jonge Juniloover en er waren nog vele vogels aan den gang. We liepen een poos zonder spreken. Dan, nadat hij zich even had omgewend met een blik naar zijn, nu reeds afgelegen, monsterachtig huis, vroeg Conscience zacht en aarzelend:

- ‘Ge zult het mijne vrouw toch niet kwalijk nemen, Mijnheer?’

- ‘Waarlijk, ik weet niet wat ge zeggen wilt...?’

- ‘Ge zijt wel goed... Maar mijne vrouw is ziekelijk, Mijnheer. Ze lag verleden week nog te bed.’

- ‘Hee! Dat was toch niet erg, hoop ik?’

- ‘Een misval, Mijnheer.’

- ‘Wel! mijn goeie kerel!’

- ‘Ja, Mijnheer... dat is nu al de zevende maal, Mijnheer.’

Ik herinnerde mij plots hoe dikwijls en hoe gretig Conscience zijne hoop en vreugde had bekend omtrent de verwachting van een kind. Ik had daar nooit veel

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(34)

acht opgeslagen, en nu zag ik ineens de ellende van dezen man, en zijn grooten droom.

- ‘Ge zoudt wel gaarne een zoontje hebben?’ vroeg ik, lachend. Maar ik deed verkeerd met te lachen, want ook hij lachte, terwijl hij mij aankeek - een zonderlinge lach die zijne kleine oogen in twee groote tranen deed baden.

- ‘Een zoontje, of een meisje, om het even,’ zei hij, ‘maar ik zou liever een meisje hebben, geloof ik, Mijnheer...’

Ik herkende zijn stem niet meer. Links van den weg strekte zich eene groote, zacht afdeinende vlakte uit, waarlangs het jonge koren wiegde. Conscience deed zijne hand over het landschap gaan, met dat familiair gebaar dat ge u misschien wel herinnert, en het was precies alsof hij iets van het wijde veld zou zeggen. En hij zei:

- ‘Mijnheer Mornar is voor ons heel goed, en we zijn hem erkentelijk, Mijnheer, ik en mijne vrouw, - maar soms blijkt dat niet uit de woorden van mijne vrouw, en dan ziet zij er uit zooals zij niet is... en het zou mij spijten, Mijnheer, als ge nu anders zoudt gaan denken over haar... Ik hoop altijd dat Mijnheer Mornar vrede heeft met wat wij doen, ofschoon ik bijwijlen vrees dat wij voor hem niet al doen wat wij misschien kunnen...’

Wij kwamen gauw in de nabijheid der villa's. Eén daarvan beviel me vooral en we bezochten ze van onder tot boven, een fraaie woning, op de hoogte, met een schoonen aan weerskanten afdalenden tuin en, heel beneden, een mooien vijver.

Van op het terras kon men de heele stad zien, maar het was stilaan aan het sche-

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(35)

meren en het vergezicht lag in een mauven nevel gehuld. Hier zou ik wonen, en Conscience ontving met gretigheid de boodschap om 's anderen daags een gunstig vergelijk met den eigenaar omtrent de huur te treffen.

- ‘Wijs mij nu den weg naar Brussel, mijn vriend,’ vroeg ik.

We waren nauwelijks een schoonbelommerde laan voorbij, of daar kwam ons een jong meisje tegemoet. Het was een blond en rozig meisje, niet groot, en ongemeen schoon. Ze liep blootshoofds en droeg een licht kleed, bespikkeld met witte krullekens. De late zon speelde als een aureool om heur gulden haar.

Conscience nam zijn hoed af en zij groette hem vriendelijk. Ik mag u wel bekennen dat deze verschijning, misschien door hare onverwachtheid, een diepen indruk op mij maakte, en de zeer bescheiden Conscience hield zich alsof hij zulks niet in het minst had bemerkt. Ik liep een tijd zwijgend naast hem, maar toen we den grooten steenweg gingen bereiken en ik reeds het geronk der electrische trams hoorde, vroeg ik wie dat meisje was. Conscience gaf over haar meer inlichtingen dan het mij betaamde te aanhooren. Het docht mij dat hij mijne nieuwsgierigheid bevredigde zonder haar te willen bemerken, en zulke fijne takt van hem zal u niet verwonderen, hoop ik.

- ‘Het is de zuster van een der jongste en knapste teekenaars van ons kantoor, Mijnheer,’ vertelde Conscience; ‘haar vader is een brave hovenier, die, hier niet verre vandaan, eenige broeikassen en een oude herberg exploiteert, “Het Bundelke Wissen”; zij heeft

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(36)

eene jongere zuster, die een ongelukkig oog heeft, leelijk om te zien, en eene oudere die met een zeer werkzame mechanicien is getrouwd...’

Hij voegde er bij, met een stillen zucht:

- ‘Ze haalden onlangs hun zesde kind, - allemaal zonen, Mijnheer.’

- ‘Wat doet het meisje, dat we ontmoet hebben?’ vroeg ik.

- ‘Dactylograaf, Mijnheer; ze leert nog, maar zal in kort haar diploma krijgen, naar ik hoorde, want het gebeurt wel eens dat ik in hetBundelke Wissen een glas bier drink met Jan, den broer, wanneer we saam van het kantoor naar huis keeren - lekker bier, Mijnheer, maar gij houdt zeker niet veel van bier?’

Ik zei dat ik wel van goed bier hield, en dat is de waarheid ook, hoewel gij nu vermoedelijk denken gaat dat ik zulks met andere oogmerken verklaarde. Conscience kon derhalve niet weigeren, wanneer ik hem voorstelde om, eer we scheidden, van dat bier te proeven.

HetBundelke Wissen is een lage, witte gevel onder twee breede lindeboomen, vlak in een omdraai van den steenweg; de deur gaapt boven een arduinen trap van drie versleten treden. De avond was al heel blauw en een oranje licht zijpelde uit de drie herbergvensters. Voor we binnentraden, vroeg ik nog:

- ‘Is daar gemeenlijk veel volk?’

- ‘Overdag weinig volk, Mijnheer, dan is juffrouw Germaine op hare les en moet Lieveke alleen den dienst doen.’

- ‘Wie is dat, Lieveke?’

- ‘Dat is het meisje met het neerhangend oog,

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(37)

Mijnheer.’

Er was tamelijk veel volk in de herberg - dat wil zeggen, er zat haast zooveel volk als er zitten kon. Een leêge tafel bleef er, dicht bij den ouderwetschen haard, en een oude man stond recht en wees ons, bijna onvriendelijk, de plaats.

- ‘Ga toch in de keuken, vader, ge zit in iedereens weg,’ sprak een klein, verslenst en geheel misvormd gezichtje van achter den toog.

- ‘Goeden avond, Mijnheer Theunis,’ zei Conscience.

Vader Theunis knikte met zijn bleeken, uitgemergelden kop, die, grijs en kaal, vol scherpe bulten en bruine schaduwen was, en waarin koortsige oogen straalden. Hij roerde even zijn geschoren lippen, zoodat zijn dichte schippersbaard aan het beven ging, maar hij sprak niet en stapte langzaam naar de keuken.

Er was leven en lawaai in de taveerne, behalve aan den anderen kant van den schoorsteen, waar vier boeren aan het whisten zaten. De overige klanten schenen mij door den band jong te zijn, en zij waren met groepjes aan den gang, de eene over den teerlingbak, de andere bij de schuiftafel; andere nog, zeer luidruchtig, rond den trekbiljard. Een jeugdige bleeke heer, blijkbaar van meer gegoede familie dan de gewone bezoekers van dees huis, stond bij den toog en rookte met ziekelijke gelatenheid goudberande sigaretjes.

Juffrouw Germaine was er niet, maar niet zoo gauw was onze flesch lambik besteld en kregen wij de schuimende glazen uit de hand van Lieveke, die, spijts haar jammerlijk oog, mij nu waardig scheen van haren

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(38)

zoeten naam, of de schoone blonde meid verscheen. Ze was waarlijk schoon, schooner dan ik meende. Er kwam een fijngroene klaarte uit hare oogen, iets dat aan een ernstig en wonderbaar licht geleek.

Al de jongens riepen haar dooreen zotte dingen toe, en de whistmannen keken tegelijk misnoegd op, maar de jeugdige heer aan den toog zweeg en beet op den gulden ring van zijn sigaretje.

Juffrouw Germaine bemerkte Conscience terstond, en zonder den blik naar mij te werpen, kwam ze voor hem staan en vroeg hoe Mevrouw Conscience het stelde.

Ik zal me lang den klank van deze stem herinneren, Karel, want ik vermoed dat ik nooit uit menschenlippen een zoo diep en helder perelengeluid zal hooren vallen.

Maar ik zie u glimlachen...

Conscience wendde zich naar mij en zei, alsof hij mij voor de eerste maal van haar sprak:

- ‘Dit is de zuster van Jan Theunis, Mijnheer.’

En daar ik recht stond, stond hij insgelijks recht en vervolgde in een alweer nederig tempo, na mijn naam genoemd te hebben:

- ‘Mijnheer is een goede vriend van Mijnheer Mornar, juffrouw Germaine, en van Mijnheer Paul bijzonderlijk, den zoon van Mijnheer Mornar... maar dien kent gij niet, geloof ik.’

Conscience wuifde opnieuw met zijn slappe hand over een utopiek landschap.

- ‘Mijnheer Mornar was steeds goed voor uw broeder Jan,’ voegde hij erbij, ‘voor Jan en voor mij, en voor al zijne onderdanen...’

Ik had een tijd te voren bemerkt dat de handen

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(39)

van Lieveke heel rood waren, vermoedelijk van het glazenspoelen, maar de handen van juffrouw Germaine waren gelijk frissche leeljen, en uitermate mooi. We bleven, zoo staande, nog een korte poos aan het praten, waarbinst het meisje op geen enkel moment hare oogen naar mij had gericht, en toen zaten wij weer in 't gemeenschappelijk lawaai. Zij, seffens, ging achter den toog staan.

Misschien dacht Conscience dat hij iets uit mijn hoofd moest praten, want hij zei:

- ‘Zij is een braaf kind, even als Lieveke en als Trien, haar oudere zuster, die met Flup Staal is getrouwd, en het is hier een eerbare herberg. Mijnheer’.

Omdat mijne aandacht nu getrokken was op den bleeken jongeling bij den toog, wilde ik niet dadelijk weggaan en bestelde ik eene tweede flesch. Conscience vertelde langzaam en gedwee, van Flup Staal, die meestergast was bij den automobielen-fabrikant Renier, waar hij flink zijn weg zou banen, als hij maar niet te veel in het Volkshuis zat en niet meeliep met al die socialistische brullers.

- ‘Als ik kinderen had,’ voegde hij er melancholisch bij, ‘zou ik mij wel beter weten koes te houden,’ en het was waarlijk alsof hij, de goede kerel, zich in zijne

kinderloosheid als een woeste anarchist placht te gedragen.

Hij dronk met kleine slokjes en likte zorgzaam over zijne lippen, en meende dan:

- ‘Maar Mijnheer Renier, dien ge wel kent, is een brave en vaderlijke kerel...

Mijnheer Mornar ook, overigens.’

Onderwijl had ik den toog in 't zicht. Ik zag dat de

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(40)

jonge heer meermalen juffrouw Germaine stil aansprak, en dat zij telkens een antwoord scheen te ontwijken, al schenkend en gerievend en geld wisselend. De jonge heer was inderdaad heel bleek en, op het laatst, docht het mij dat hij met meer kracht en een wilden blik aandrong. Zij bloosde even en keerde zich plots naar hem.

Ik zag heel duidelijk dat ze hem, met toornig ongeduld, hoewel haast onhoorbaar, toesnauwde:

- ‘Tu m'ennuies - va-t-en!’

En ik zag een scherperen toorn in de oogen van den jongen man flikkeren.

- ‘J'irai,’ zei hij.

Juist op dat oogenblik en voor de eerste maal bekeek zij mij, zichtbaar verlegen, en onze blikken stieten plots geweldig tegen elkaar aan. Seffens echter wendde zij de hare af, verliet den toog en verdween in de keuken.

Wij vertrokken, en niet vóór ik in een tram was gezeten nam Conscience afscheid van mij.

- ‘Ik zal alles met den eigenaar regelen,’ herhaalde hij, ‘bekommer u om niets en berust geheel op mij, Mijnheer.’

Dat deed ik in vertrouwen en twee weken later was mijn nieuw huis ingericht en woonde ik te Ganshoren, van waar ik u deze letteren schrijf.

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

(41)

Ganshoren, 20 Juni 1913

Het mooie weder houdt aan en ik voel me lekker in mijn landelijk verblijf. Het is jammer dat mijne zuster Sonia op dat punt geheel verschilt met mij. Ge kent haar schadelijk gebrek: ze houdt wel van ziek te zijn. In den grond is zij het nooit, maar hier wordt het minste windje, de zoelste regen aangewend om een onschuldig gelamenteer over rheumatiek of ergere kwalen te rechtvaardigen. Gelukkiglijk vergeet zij gauw hare pijnen wanneer we bezoek krijgen, en die beginnen allengs wat al te talrijk te worden.

Acht dagen geleden kregen we Mevrouw Mornar. Haar visite werd aangekondigd door Conscience die bij deze gelegenheid een gezicht zette alsof hij me een paradijs bracht. Ik ken Mevrouw Mornar sinds enkele jaren reeds. Toen nog was ze de vrouw van den Luikschen portretschilder Evence Dutoict, van wien ge meer dan één goed doek hebt gezien. De arme jongen stierf in Zwitserland, waar hij met zijn schoonvader Mijnheer Van Rompaye een toertje deed. Zijn jonge weduwe, die blijkbaar veel van hem gehouden had en onder zijn invloed - ofschoon geheel buiten zijn inzicht - een vrij onbelangrijke aquarelliste was geworden, scheen een langen tijd ontroostbaar te willen blijven. Haar rijke vader, die zijn vele miljoenen gehaald heeft waar alleen de duivel het weet, deed met haar een reis van twee jaren. Een reis van twee jaren geneest de ontroostbaarste aller weduwen en Clo-Dutoict (zoo teekende zij hare waterdingetjes) genas. Zij genas en werd schooner dan ooit.

Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck,Verzameld werk. Deel 7. De leemen torens

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarin heeft men niet geheel ongelijk: zij, die niet eens de taal van het Vlaamsche volk nog kunnen spreken, maar die de liefde voor den geboortegrond niet hebben wederstaan, zijn

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913.. minder wordt) eene lijst van kandidaten opgemaakt, waarvan geen

Maar in steden als Brussel, waar vooral weeldeartikelen worden vervaardigd, waar slechts kleinnijverheid bloeit, en waar de werkgever zelden meer dan honderd arbeiders gebruikt,

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant november 1913 - maart 1915.. laatste heb ik nog steeds niet begrepen).. Neen, ik stak geene hand

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant februari 1915 - maart 1916.. door adel, stijlvollen rythme, en bezonkene kleuren-pracht), heeft

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant maart 1916 - september 1919.. Met dankbaarheid huldigen ook wij de Hollanders, die hier de Belgen

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant september 1919 - december 1921.. schen, iets waarin hij, bijvoorbeeld, gelijk is te stellen

Tsjechoslowaken, maar zelfs een Japannees het woord gevoerd; was daar niet de oorlog geweest, dan zou zeker een Duitscher er hebben herinnerd aan het deel dat zijn land heeft genomen