• No results found

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913 · dbnl"

Copied!
718
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

Karel van de Woestijne

Editie Ada Deprez

bron

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5: Nieuwe Rotterdamsche Courant

december 1911- januari 1913. Cultureel Documentatiecentrum, Gent 1989

(2)

© 2010 dbnl / Ada Deprez

(3)

Aan de nagedachtenis van Dr. Jozef Hosten

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(4)

Verantwoording van de tekstverzorging

Wij brengen Van de Woestijnes artikels in een diplomatische editie, die alleen daar af en toe stilzwijgend wordt gecorrigeerd waar de zetter uit tijdnood een fout maakte, of Van de Woestijnes kleine maar regelmatige handschrift niet kon ontcijferen, namen niet kende of allusies niet begreep. Af en toe werd trouwens ook onze eigen

ontcijfering bemoeilijkt door donkere vlekken in het steeds slechter bewaard gebleven papier. De schrijfwijze van namen werd genormaliseerd, in overeenstemming met de meest voorkomende vorm. Spatiëring en cursivering werden bij citaten van minder dan een regel vervangen door onderstreping, bij langere citaten door cursief.

Achteraan vindt men een beknopt personen- en zakenregister. Een omvangrijke cumulatieve identificering van personen, titels en zaken komt in het laatste deel.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(5)

[1911]

De militaire toestand

Brussel, 4 December.

Twee volle weken, acht lange vergaderingen zijn er over heen gegaan. Van de vier eerste vertelde ik u al; van Dinsdag tot Vrijdag heb ik de vier andere gevolgd, onder de algemeene loomheid, de onverschilligheid en de verveling eener

blijkbaar-onbevoegde en -onvoorbereide Kamer, waar de gêne heerschte van menschen die niet dan tweedehandsche mededeelingen wisten te doen, wit trachtten te wasschen wat onloochenbaar en onuitwischbaar zwart was, en in den grond wel bevroedden dat alles diep-onnoodig was en weêr maar eens op niets uit zou loopen.

Toen, op 16 November jl. - en ik schreef er u toenmaals breedvoerig over, - baron de Broqueville verklaarde dat de regeering niet beter wenschte dan het volle licht op den militairen toestand te laten vallen en beloofde dat zij het als eersten plicht beschouwde alles goed te maken waar tekortkomingen uit blijken zouden, en denzelfden dag nog luitenant-generaal Hellebaut de onmiddellijke bespreking van het vraagstuk vroeg, dan wist de eerste wel dat hij, als kabinetshoofd, zich zou kunnen beroepen op de verklaringen die de tweede, als minister van oorlog, af zou leggen tegen de beweringen eener linkerzijde, aan wie de tijd ontnomen werd hare batterijen behoorlijk uit te stellen, en dat die verklaringen, getuigend van den besten wil en de schoonste inzichten der wereld, uit zouden kunnen loopen op deze vaststelling: zoo er te verbeteren valt (en wij, regeering, wij loochenen het niet) en er nog zoo weinig verbeterd werd (wat wij ten zeerste betreuren),

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(6)

dan is het de schuld der tegenpartijen die steeds de kredieten, ertoe aangevraagd, geweigerd hebben. Dit is de taktiek, door generaal Hellebaut en baron de Broqueville gevolgd: de aangeklaagde feiten hetzij negeeren, hetzij verklaren door den slechten wil der linkerzijden; aantoonen dat de wantoestanden, waar ze niet kunnen worden geloochend, alleen aan de oppositie te wijten zijn; en daarna wijzen op al wat verbeteringen er wél door de katholieke regeering verwezenlijkt werden; de invoering van algemeenen dienstplicht beschouwen als eene katholieke overwinning; en aantoonen wat voor eene dichte toekomst van de tegenwoordige regeering op militair gebied - betere pensionneering der officieren o.a. - te verwachten is.

Dit zou dus weer moeten uitgeloopen hebben op de bescherming der oppositie en de verheerlijking van de regeerende partij. Het is echter heel iets anders geworden.

Niettegenstaande de onbevoegdheid der tegenstrevers in technische zaken en het feit dat de minister van oorlog aan te verregaande aantijgenden of te lastige vragen het geheim der nationale verdediging kan opponeeren; niettegenstaande het

minder-verkwikkelijke dat er in ligt, hoogere officieren de vastgestelde tekortkomingen en de gepleegde ongerechtigheden, niet aan het bevoegde

ministerieele ambt, maar aan politici der tegenpartijen mede te zien deelen, blijven uit de lange besprekingen een aantal vaststellingen over, die men niet tegensprak, en die geen mooi licht werpen op onzen militairen toestand. Of zij al dan niet aan den tegenwoordigen minister van oorlog en aan de huidige regeering zijn te wijten, laat ik onbesproken. Ik geloof niet dat hier rechtstreeks personen met uitdrukkelijkheid aansprakelijk moeten worden ge-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(7)

steld: hunne verantwoordelijkheid, die niet te loochenen is, stuit af, en zal steeds afstuiten, op twee nationale kwalen: nalatigheid en functionarisme, kwalen waar de geleerdste dokter, de knapste heelmeester slechts tijdelijke beternis aan zou kunnen brengen; kanker die, telkens uitgesneden, te dieperen wortel schiet en zich te verder uitbreidt....

Maar daarover later. Ik wil hier eerst de toestandenzelf, voorzoover door ieder in te zien en te begrijpen, blootleggen. Ik heb mijn Zondagmiddag gebruikt om ze voor u samen te lezen uit de acht lange officieele Kamerverslagen der twee laatste weken, en zoo het werk me niet al te zeer heeft verdroten, dan is het omdat het al te slecht weder was om mij op straat te wagen.

Gij moet dus weten, geachte lezer, dat wij om ons te verdedigen de forten der Maas en de versterkingen om Antwerpen bezitten. Vooral de forten van Luik en Namen zijn, in het geval van onverwachte overrompeling, van groot gewicht. Welnu, zoo het waar is, volgens de bewering van generaal Hellebaut, dat die forten voldoende bewapend zijn, hij spreekt niet tegen, dat ze onderling niet verbonden zijn, hetgeen hunne werking verbrokkelt, en dat ze onvoldoende voorzien zijn van verlichting en van water, hetgeen een beleg onuithoudbaar zou maken. Daarbij komt, dat de strategische lijn der Amblève, die niet met Stavelot en met de Duitsche grens verbonden was, thans bereikt wordt door een nieuwen ijzeren weg, die langs een dubbel spoor toe zal laten, naar Duitschland nieuwe bemanning en nieuw onderhoud voor eventueele belegeraars te gaan halen, hetgeen ter grootere schade van de verdedigingswerken in het Oosten zijn zou.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(8)

Voor wat de versterking aan de Schelde aangaat: in afwachting van den nieuwen verdedigingsgordel, heeft men den oude ontmanteld; anderzijds zal het jaren duren vóór de nieuwe forten er komen; de traagheid der bureelen van het ministerie, de belemmeringen in de uitvoering, en tot zelfs de vraag van den Grooten Doorsteek dragen er schuld aan. En intusschen blijft Antwerpen een open plaats.

Behalve de versterkte plaatsen, moet het mobiele leger op oorlogsvoet ons verdedigen. Het leger zou 200,000 man bedragen. Het kan betwijfeld worden, of zulk leger, zelfs maar om het betreden van het grondgebied te verhinderen, voldoende zou zijn. Het ergste echter is, dat dit leger niet van de noodige munitie kan worden voorzien; dat misschien de noodige geweren zouden ontbreken; dat het geen mitrailleuses zou bezitten; dat een derde onzer artillerie onwerkzaam zou moeten blijven bij gebrek aan paarden; dat, eindelijk, zulk oorlogsleger niet zou kunnen beschikken over de meest-noodige levensmiddelen. De mededeelingen van gezel Vandervelde, aangaande dit laatste punt gedaan, zijn onder het allerbelangrijkste wat dezer dagen werd gezegd: was de oorlog in Juli j.l. uitgebroken, zooals men vreesde, dan zou ons leger het hoogstens vijf-en-twintig dagen hebben kunnen uithouden.

Vijf-en-twintig dagen het leger tegenhouden, dat, zonder eigenlijk vijandige

bedoelingen, het grondgebied betreden wou, is weliswaar al een heel lange tijd. Maar het geeft toch blijk van onuitstaanbare slordigheid, dat men slechts voor zóó weinig proviand zorgt, zelfs in gewone omstandigheden. In 1897 wees men op de

noodzakelijkheid, dertig millioen kilogr. tarwe in voorraad te hebben; in Augustus j.l. had men er twee millioen zes honderd duizend kilos....

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(9)

Zeker, dit zijn alles voorbijgaande grieven; dat de toestand voor het oogenblik zoo slecht is, ligt niet aan den tegenwoordigen minister alleen; en men heeft baron de Broqueville niet tegengesproken, als hij aan de linkerzijde verweet, steeds maar obstructie te hebben gemaakt, als het er op aan kwam de krijgslasten te vermeerderen.

De minister van oorlog had geen ongelijk, aan de vrees voor eene weigerende Kamer zijn aarzeling te wijten, het jaarlijksch contingent van 42,800 man tot een hooger cijfer op te voeren: de hem toegestane kredieten dwongen hem nu reeds, een goed getal der manschappen op gegeven tijd met vacantie naar huis te zenden, om op de 42,800 dagen soldij besparingen te kunnen doen. Maar daarentegen werden de

‘compagnies universitaires’ behouden, met het gevolg, dat men die soldij wèl betalen moest aan onvoldoend-gedrilde en weinig-gedisciplineerde eenheden. Terwijl andererzijds de minister geenszins te spreken is voor minderen diensttijd, bepaald door de vermeerdering der recruten, en het Hollandsche stelsel - verschillende malen in de bespreking aangehaald - vooralsnog weinig kans heeft, tegenwoordig in België, onder de huidige regeering, ingevoerd te worden....

Dit alles heet bij de regeering overgankelijk te zijn, en het is het inderdaad. Maar men weet wat het woord ‘overgankelijk’, wat het woord ‘voorloopig’ in België wil zeggen. Een toestand, die ten onzent ‘provisoire’ heet te zijn, wekt bij voorbaat achterdocht, en niet ten onrechte, want men weet dat hij zal bestendigd worden. Men rookt wel geen opium in België, althans nog maar heel weinig. Maar het is of de Belgische atmosfeer werkelijk met opium zou zijn gedrenkt.... sedert tijden, dat de

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(10)

opium nog niet bestond. De Belg, die zeer betrouwend is, - ik sluit de Gentenaar uit -, en niet zeer vooruitziend, - hier moet ik den West-Vlaming uitsluiten, - stelt zich heel graag met welke oplossing ook, tevreden, hoe middelmatig ze ook weze. Heel de Belgische geschiedenis wijst erop: de opstand heeft bij ons steeds wel gewoed, maar dan als stroovuurtje; en wij zijn altijd heel blij geweest om gerustheid, zelfs als wij ze schijnbaar wisten, en als zij ons maar een voorwendsel aanbood, eraan te gelooven.

Ook in de legerkwestie hebben wij zulk voorwendsel tot geloof: het ministerie van oorlog was er immers, dat ons alle rust waarborgen moest. Maar het ministerie van oorlog is nu eenmaal.... een ministerie; het is zelfs een.... Belgisch ministerie.

De officieren, die, van uit den werkdadigen dienst, erin treden, behooren ongetwijfeld tot de bekwaamsten. Maar zij worden er na weinige maanden vet als een slak. Getuige luitenant-generaal Hellebaut. En laat ze dan maar hunne uiterlijke krijgshaftige houding in stand houden: innerlijk zijn ze overtuigd dat er tegen de bureelen, tegen de goed-geordende wijzelijkingerichte bureelen, waar het ‘festina lente’ als grondregel geldt, toch niets te doen is. Van officier worden zij Belg. En als elken Belg lachen zij wel om het ministerieel gezag: de Belg is nu eenmaal ‘frondeur’, maar zij zijn toch, vanwege de Belgische liefde-voor-de-gerustheid, toch maar heel blij dat zij van het gezag deel uitmaken.

Dit ‘force d'inertie’, zij legt uit waarom onze militaire toestand zoo onbevredigend is; zij legt ook uit waarom de regeering niet geheel aansprakelijk kan worden gesteld voor iets dat maar heel langzaam verbeteren kan

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(11)

en zal; zij legt zelfs uit waarom de meerderheid der Kamer eene enquête heeft verworpen - die zelfs voor de regeering misschien van nut kon zijn geweest, vermits zij, naar de beweringen harer voorstanders, te haren bate uit zou loopen. En zij legt tevens uit, waarom de betrekking van den militairen toestand door de oppositie als een uitmuntend kiesmiddel werd gekozen, vermits ongehoorde feiten konden worden aangeklaagd, waar het beste ministerie der wereld, gezien de Belgische neutraliteit, niet dan zeer trage en bedachtzame verbetering in aanbrengen kan, tenzij door wetten, welke die neutraliteit zouden breken.

N.R.C., 6 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(12)

Kookkunst I

Brussel, 7 December.

Ik herinner mij voor het oogenblik maar half, in welken kring der Hel Dante Alighieri de gulzigaards logeert; maar van éen ding ben ik zeker: zoo ik ooit een Vergilius ontmoet, die mij in deze oorden als lovenden Baedeker rondleiden wil, dan zal het in dien kring zijn, dat ik het grootste getal landgenooten ontmoeten zal.

O, ik weet het wel: zij alle beheerschen ons, zij alle hebben ons in hare macht, de zeven zusteren, die men hoofdzonden noemt. Zij hebben zich elk eene provincie gekozen: Superbia heerscht te Gent, Luxuria te Brussel, Avaritia te Brugge, Invidia in de letterkunde, Pigritia in de ministeries, Ira in de Kamer van

Volksvertegenwoordigers. Maar Intemperentia, maar Gulzigheid, zij beheerscht alle Belgen, Walen als Vlamingen. Zij is voor alle Belgen de erfzonde, - wat logisch is, vermits alle kwaad uit de smakelijkheid van een appel komt. En zij is een zonde, waar den best-denkenden Belg nooit moe wordt in te vervallen. - In den

prachtig-kouden, huiveringwekkend-sceptischen, en nochtans zoo

verleidelijk-schoonen roman van Anatole France, die ‘Le Lys Rouge’ heet (misschien het zuiverst-karakteriseerende boek der laatste vijf-en-twintig jaar van de 19de eeuw), vraagt eene vrouw aan den dichter Choulette, die Paul Verlaine moet verbeelden, waarom hij, innig katholiek, zich aldoor maar tot de zonde laat verleiden. ‘Het is, Mevrouw,’ antwoordt Choulette-Verlaine, ‘omdat ik me aldus telkens mijne zon-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(13)

den kan doen vergeven.’... De Belgen gaan niet zoover: zij denken over het algemeen maar heel weinig aan vergiffenis voor hunne lievelings-zonde, en... eten maar, drinken maar.

Ik zei: eene erfzonde. In de veertiende eeuw al vermaande Ruusbroec onze voorouders: ‘Jeghen gulsicheit sullen wi minnen ende verkiesen mate ende soberheit, ende ons selven aftrecken ende min nemen dan ons ghelust, ende in nauwer nootdorst bliven ghecust.’ En deze sentencie uit het ‘Boec der seven trappen’ dikt de vertaler van de ‘Somme le Roy’ enkelen tijd later als volgt aan: ‘Dat is een sonde die gode sonderlinghe mishaghet ende den duvel sere welbehaghet, want overmits deser sonden hevet hi veel machten in den mensche, daer wi of lesen in der evangelien dat God den duvelen oorloofde in verken te varen, ende doe si daer in waren, doe drencten se in den meer: in ghelikenissen dat die duvel macht hevet in den ghulsighen mensch te varen, die verkens leven leyden ende te verdrencken in dat meer der hellen ende hem so veel te doen eten, dat si spliten ende soeveel doen drincken dat si versmoren.’

De vergelijking met bezetene zwijnen is den schrijver van ‘Des Conincs somme’

niet voldoende: Zij die ten ontijde eten, zegt hij, begaan ‘seer leelike sonde, dat een redelic mensch leven sal als een stomme beeste;’ zij die vreezen, nooit genoeg te zullen hebben: ‘Die legghen dicke hoer armen bisiden hoer scotelen, als die

nestelincsperwer hoer vloghel over haer aes laeten hanghen, van anxte dat men met hem toetasten sal;’ zij die steeds tot drank en spijs bereid zijn ‘lopen totter spisen, als lopende honde totter queriën of als roden (mannetjes-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(14)

honden) tot eenre krenghen;’ en zij, die ‘te leckerlike of te costelicke’ eten, zij

‘verdoen dicke meer alleen met horen monde dan hondert armer menschen verteren souden, die nochtan sat eten souden van goeder ghemeenre spisen’. Trouwens, Satan legde toen reeds, in de middeleeuwen, eene perversiteit aan den dag, die men vóór de 20e eeuw nauwelijks zou verwachten: ‘Want die duvel die den ypocriten

tempteeren syn seer contrari die een den anderen. Want die een seit: “etet wel, dattu vet ende scoon scijns, so meenen die lude dat di die heylighe geest voedet”; die ander seit: “vast veel, dat ghi magher ende bleec wort, so segghen di luden wat strengher leven moet die heylighe vader leven!”’

Maar al die vermaningen hielpen bitter weinig: onze middeleeuwsche voorvaders lieten er geen enkelen beet om, en nòg staan wij verbaasd over hun eetlust en de capaciteit hunner maag. Wilt gij daar eens een voorbeeld van? In 1576 zaten te Roesselare bij een maaltijd, door de kamer van rhethorika der ‘Zebaer Herten’

ingericht, een zeventig man aan, dewelke samen verorberden: twee dicke tonnen stuyverbier (als aperitief hadden zij er al zeven en dertig stoopen van binnen!), twee vlaemsche hespen, eyeren om de posteyen (pasteien) ende ses ponden rosyns om diselve posteyen, corinthen, gynebeerpouder (gember), greypouder (soort peper), vleesch om de posteyen, ses pond roet, een scaep ende twee lammers, een half vat erreweten, suyker, souffraen, mostaert, ghesyl (azijn), enz.: gij ziet, genoeg om zonder honger van tafel op te mogen staan.... Als bijzonderheid moge hier gelden dat het banket klaar werd gemaakt door... een dichter: Robert Lawet, ‘facteur’ der kamer en schrijver van het

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(15)

‘Gheestelick Meyspel van 't Reyne Maecxsele gheseyt de ziele’, dat ik u om zijne werkelijke psychologische waarde ten zeerste aanbeveel...

- Ja, ik herhaal het: eene erfzonde, en eene erfzonde die thans te geweldiger woedt, dat de boetpredikanten den moed schijnen te hebben opgegeven, en het onder onze geestelijken is, dat men de fijnste ‘gourmets’ vindt.... Eene erfzonde die den skepter zwaait over geheel België, want geen stad, geen dorp zelfs in Vlaanderen of Wallonië, of zij heeft hare specialiteit aan spijs of drank. Ze u hier opnoemen, die specialiteiten, zou een geheel nummer der N. Rott. Ct. eischen, en ik ben trouwens bang, uwe maag te overladen met de nomenclatuur alleen ervan... Eene erfzonde waar wij overigens niet geringschattend op neer hebben te zien: erkent men de beschavingshoogte van een volk niet aan zijne keuken?... Eene erfzonde eindelijk die, naar het voorbeeld van Robert Lawet, vooral onze letterkundigen aantast; want, terwijl ik in Brussel alleen niet minder dan vijf periodische ‘diners littéraires’ ken (die van de

Oud-van-Nu-en-Straksers, die van ‘Le Masque’, die van ‘Le Thyrse’, die van ‘La Synthèse Mentale’, en een waarvan mij den naam ontsnapt), is er een Waalsch schrijver, die heerlijke verteller Louis Delattre, die evenzeer om de fijnheid der schotels, die hij klaar weet te maken, als om de liefelijkheid zijner verhalen bekend staat; en ik ken een Vlaamsch dichter, die allen letterkundigen roem graag op wil geven, als hij in het geheugen zijner vrienden maar voort blijft leven om de wijze, waarop hij hun de zeetongen, door zijne hand bereid, opdischt...

Wij zijn dus het land der gulzigheid, het land van

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(16)

Lammeken Smeerbuik, het land der Drie-Koningen-malen; de streek die het Luilekkerland heeft uitgevonden, waar men aankomt als men ‘zeven mijlen heeft gebeten door den Breiberg’; de streek welke, - het moge ongelooflijk schijnen! - in dorpen waar nooit literatuur, en allerminst de Fransche, doordrong, den vorst aller eters en drinkers, Rabelais' held Pantagruel, onder den vervlaamschten naam van Pantekrul blijft huldigen en eeren; de streek eindelijk, waar het zoete Kindeken Jezus zijne goddelijkheid bewijst door dit wonderbare:

‘'t Eet pap, 't eet pap

En 't en maakt hem niet vuil’,

zooals nog steeds in de schamele Vlaamsche dorpjes gezongen wordt om de kinderkens te paaien... die door den nationalen honger en dorst gekweld zijn....

Vraagt gij mij nu, geachte lezer, waarom ik u dit alles mededeel, dan antwoord ik u, dat het alleen is om u het water in den mond te doen komen. Ge moet weten, wij hadden hier verleden week eene tentoonstelling van kookkunst, die heel wat meer belangstelling wist te wekken, dan de mooiste kunstexpositie. Deze lange inleiding moet dienen, om die belangstelling te verklaren. Of zij die belangstelling waard was, zult ge leeren uit mijn volgenden brief, die, vrucht van talrijke en minutieuze bezoeken, u binnen de tentoonstelling leiden zal.

N.R.C., 9 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(17)

Kookkunst II

Brussel, 8 December.

Ik zei het u: onze nationale erfzonde heeft hoogtijd gevierd, meer dan eene week lang. Negen lange dagen heeft België mogen vaststellen dat, zóo het misdoet, het dan toch te misdoen weet in schoonheid. En voor een land als het onze, land van pracht en praal, land der optochten, bakermat der landjuwelen, moeder der massale en decoratieve schoonheid in Noordelijk Europa, is het halve vergiffenis, zijne leelijkste zonde vergoelijkt te zien door de wonne die zij der oogen biedt. Deze tentoonstelling, waar wij alleen onze oogen den kost mochten geven, - en velen hebben er om gezucht, - was, en het is onzen troost, een kostelijk schouwspel. Werden er, helaas, onze smaakorganen weinig bij gebaat, zij getuigde, de tentoonstelling van zooveel goeden smaak, dat de zwelgende gulzigheid onzer keel er haast tot zwijgen werd gebracht door de bewonderende gulzigheid onzer blikken... O! ik geef het toe:

wij zijn nog weinig geestelijk-ontwikkeld! Maar, zoo het waar is dat ‘nihil in intellectu est quod non fuerat in sensu’: mag het volk, dat op zulke zinnelijke ontwikkeling, aan oogen en aan ooren, aan neus en aan lip, kan bogen, van nu af aan niet fier zijn op de intellectuëele beteekenis, gevolg van zulken sensuëelen rijkdom, die het onvermijdelijk in de toekomst verkrijgen moet? En dit is de les, dit is het logische gevolg dat uit deze expositie der kookkunst te trekken valt: wij worden éens, of we willen of niet, geestelijk een groot

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(18)

volk!....

Ik vermoed echter, dat het niet die philosophische gevolgtrekking is, of althans niet zij alleen, die aan deze tentoonstelling haren overgrooten bijval heeft verzekerd.

Daar kwam ongetwijfeld bij, dat zij bezwaarlijk op beter tijdstip des jaars kon worden gehouden. Immers, naderen niet de twee hoofdweken voor de Belgische gulzigheid, de weken van Kerstdag en Nieuwjaar en Driekoningen, waar ieder op poene van aller verachting binnen de veertien dagen drie groote familiediners heeft door te maken? Komt er niet bij dat dit jaar het getal dier familiediners naar alle behooren van drie op zes zal worden gebracht, vermits Kerstdag en Nieuwjaar op een Maandag vallen, en Driekoningen op een Zaterdag, en dat het toch, sedert aller eeuwen gewoonte, natuurlijk is, den Zondagsrust te vieren met een supplement van spijs en drank?.... Zes banketten in veertien dagen: het is erger dan voor

journalisten-in-expositietijd! En het is dan ook geen wonder dat de huismoeders, de

‘chefs’ uit de adellijke huizen, de ‘cordon bleus’ die den trots uitmaken der

grootburgerij, hun wandeling langs de winkels, waar, onder de electrische flikkering, de trossen goud- en bronsverige fazanten hangen en de dichte pels der reeën, naast de borstelige everzwijnen en de witbuikige hazen, - hun wandeling voorbij de ramen, waar onder de witte laag spek en het druiveblad de borst rondt der patrijzen, het vet geelt der doorvoede lijsters, en op de witte schotels de rug bloedt der versch-gevlade keuntjes - hun trage slentering langs de etalages waar het geurend ooft aan roode appelen en overwaasde druiven, aan waskleurige peren en de vreemdvormige vruchten uit tropische landen, in

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(19)

bergen gestapeld staan; - het is geen wonder, nietwaar, o mijne lezers, dat zij, die de zorg dragen voor de behoorlijke voeding hunner medemenschen, hun geïnteresseerd gekuier langs de blijde straten voort gingen zetten in die groote, verbazingwekkende, pantagruëlische tentoonstelling...

Die tentoonstelling: gij stelt ze u moeilijk voor. Zij is niet geweest alleen de uitstalling van vetgespannen zwijntjes, in wier huid de bevoegde hand eens verliefden varkensslachters het portret had gesneden zijner Dulcinea; zij toonde heel wat anders nog dan schapen, wier staart met fierheid in een strikje de nationale kleuren droeg.

Zij was het pralen niet alleen van reusachtige ossen, gelijk de beenhouwers hunne waren op de meest-smakelijke wijze den verbruikers voor hadden gelegd. Zij was meer dan de slibberige vracht der monstertarbotten waar slangdikke palingen langs kronkelden; zij bood meer aan dan de schichtige vlucht, binnen de aquaria, der bespikkelde forellen; zij mocht aan zeldzaamheid op beters wijzen dan op den vreeselijken haai, die over de collectiviteit der vischhandelaars regeerde. Niet de frissche geuren der zacht-kleurige groenten alleen; niet slechts de felheid of de teederheid der lokkende vruchten; en heel wat merkwaardigers nog dan de bedden waar men plots leuke paddestoeletjes uit groeien ziet: rechtmatige trots nochtans der handelaars in vegetaliën. En heel wat fijner ook dan de blanke ganzen en de gele eenden met de blauwe kuif boven de kraaloogjes; lekkerders dan de Brusselsche kapoenen en argeloos-gemeste duivejongens die nooit de pennen ter vlucht zullen hebben gerept: zij alle die waren den blakenden hoogmoed van welgedane poeliers.

En

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(20)

smakelijkers zelfs dan de edelste wijnen; begeertewekkenders dan de zeldzame likeuren; kostbaarders dan den azijn, door den hertog van Orleans-zelf met eigen hand gefabriceerd, en de olie waar heel de zon van Provence in zingt. Zij toonde heel wat meer, deze expositie, dan deze.... natuurproducten: zij toonde de vruchten van het menschelijk vernucht; zij bood ons kunst.

Of hoe noemt gij het anders, dat wondere bereiden van worst en paté, die,

aangesneden, de rozige weelde toonen van hun omarmde bestanddeelen; hoe anders, deze pyramide waar rivierkreeftjes tegen opkruipen ter verovering eens reuzentruffels;

hoe anders de roomige rijkdom der ‘chaudfroids’; de korstige sappigheid der reeënruggens in hun geheel vóor een geurig houtsvuur gebraden en van den molligen overvloed der pepersaus overgoten; de vaart, door klippen van vleeschgelei, der eeuwenoude karpers; de vlucht der kreeften eindelijk die, in ontelbare menigte, onder gedaante van monoplans, over den volke zweefden? - Of zijn het geen voortbrengselen eener geraffineerde kunst, die aangerechte disschen, waar, op het sneeuwige linnen, voor het glinsterend krystal der roemers, in het schelpen-teêr porcelein, de oxtail klaar staat, en wachten, tusschen slingers van bloemen en haarfijn geblaart, de heerlijkste gerechten?

Maar er was beters nog, er was schooners, er was échte kunst, heusche

beeldhouwkunst. Of zult ge smalen om deze trojka met haar vurig vierspan en haar zweepende moedjiek, gekneed en gesneden zoo waar uit vet? Weegt deze Sinte Michiel, eveneens gehouwen in 't produkt dat zorgvuldig-gevoede zwijnen

voortbrengen, niet op tegen het Ferrer-gedenkteeken? En zijn deze korfjes, dit automo-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(21)

bieletje en dit kruiwagentje, gesneden en gevlochten uit aardappelschijfjes en - strookjes, geen charmante dingetjes van kunstnijverheid?....

Maar lezer, dit is nog niet alles: er is hoogers, er is nobelers. O, ik spreek hier niet van vruchten in marsepein, hoe bedriegelijk ook nagebootst, noch van Stadhuizen en Kiosken in chocolade! Maar ik vraag, ik vorder, ik eisch uwe verbaasde aandacht voor deze wonderen der ceramiek, deze graciele vaasjes waar de fijnste ‘pâte de verre’ niet aankan, deze hooge lijzen met hunne zachte en diepe glazuren, en.... die allen van suiker zijn gemaakt; ik breng u voor deze mirakuleuze orchideeën, deze sumptueuze rozen, deze chrysanthemen zwaar van herfst, en... die eveneens uit de handen komen van een geniaal suikerbakker. En ik ga haast betreuren dat Stijn Streuvels, die lekkere taarten vervaardigde vóor hij boeken ging schrijven, het niet liefst bij die eerste bezigheid liet: wie weet welke meesterstukken zouden wij van hem niet... verslonden hebben!....

Ziedaar, lezer, het eenvoudig verslag van éene der schoonste tentoonstellingen die ik ooit in Brussel mocht zien.

En voorwaar mijn patriottischen hoogmoed, den hoogmoed nochtans van een erfelijk belaste, is erdoor vertienvoudigd geworden....

N.R.C., 11 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(22)

Het Kongo-debat

Brussel, 10 December.

Dezen onder mijne lezers, die mij de eer aandoen het verslag te lezen, dat ik iederen Zondagnamiddag te hunnen behoeve over de politieke week neerpen, zullen niet zijn zonder te hebben opgemerkt, dat het onze tegenwoordige regeering, ik bedoel: onze tegenwoordige ministers, niet geheel gaat zooals zij, wellicht, tot vrede hunner dagen en tot rust hunner nachten, wenschen zouden. Zij krijgt heel wat te verduren, die regeering, of althans het verantwoordelijke deel ervan. Want, terwijl wij zien dat nimmer het niet-verantwoordelijke, het niet-dan-heerschende deel ervan, de koning, bij de linkerzijde in den gunst staat zooals nooit een Belgischen koning overkwam, - hetgeen koning Albrecht trouwens ten zeerste verdient: ik heb hier al meer dan eens aangetoond waarom, - ondervinden zijne ministers telkens en telkens maar, dat Willem Bilderdijk gelijk had toen hij beweerde, dat wie een hond wil slaan toch altijd een stok vindt, al was die stok een braadspit.

Ook onze ministers worden tegenwoordig op stokslagen onthaald, en meer dan zij er zich aan zouden hebben verwacht. Is het geen braadspit die op hun nek terechtkomt, zooals in Bilderdijks's fabel: hoe dikwijls worden zij niet aan zulke braadspit geregen om langzaam aan, met een wreede zorg, geroosterd te worden op de vlam der verontwaardiging of de heete kolen der ironie van de tegenpartijen! Zijn het geen palen, zwaar als balken, waaronder zij bukken moeten: hoe worden zij niettemin aan zulke

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(23)

palen, aan schandpalen, geklonken, terwijl zij zorgvuldig gescalpeerd worden, en acht-en-zeventig grijnzende liberalen en socialisten om hen heen dansen...

Griezel niet, geachte lezer: dit is immers maar beeldspraak. Hetgeen niet wil zeggen dat de strijd tusschen de regeeringspartij en de oppositie niet op ongehoorde wijze zou woeden; een openlijke strijd, een onverbiddelijke strijd, een strijd met open vizier al zijn de wapenen niet steeds courtoys en meestal van ongelijke lengte.

Wat zal ik u zeggen? De Belgische politiek staat ongetwijfeld op een keerpunt. In Mei aanstaande komt de algemeene verkiezing. Zelfs als de katholieken de

meerderheid behouden, wat alles behalve zeker is, zullen zij door eene nog geringere minderheid wel te dansen hebben zooals men links aan het touwtje trekt. Weliswaar zou hetzelfde lot beschoren zijn aan de tegenwoordige oppositie moest zij aan het bewind komen, vermits ook hare meerderheid niet grooter zou zijn, vermoedelijk, dan die der huidige regeering. Maar intusschen denkt zij, de oppositie, aan niets anders dan die regeering omver te buitelen. Wat daarna komt, zal men wel zien. Als de tegenwoordige regeerders maar uit de voeten worden geruimd! En dat is, voor het oogenblik, rechtmatige en natuurlijke politiek...

En dáartoe zijn alle middelen goed. Beter - of slechter voor den minister - er zijn heel goede middelen. En voor drie weken ondervond het minister de Broqueville, wien men zijn gebrek aan politiek programma verweet. En voor veertien dagen moest minister Hellebaut het bekoopen, dat ons leger waarlijk niet in schitterenden toestand verkeerde. En deze week werd minister Renkin aangepakt voor de wandaden in Kongo gepleegd. En volgende week zul-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(24)

len het weer andere ministers zijn, die het geldbeheer van den Staat, en de duurte van het leven, en wat weet ik al zullen te verantwoorden hebben... Is dat, voor u en voor mij, o lezer, geen aangenaam vooruitzicht?....

Niet dat alles nu werkelijk ineens zoo slecht zou gaan. Ach neen! Iedereen weet wel, dat baron de Broqueville, die deel uitmaakt van eene geenszins eensgezinde partij, die over eene zeer kleine meerderheid beschikt, en tegenover dewelke de linkerpartijen (hoe zou het in gegeven omstandigheden wel anders kunnen?) steeds met getrokken zwaard staan, geene andere politiek dan eene zakenpolitiek vermag te voeren; niemand loochent dat luitenantgeneraal Hellebaut zich heel wat energieker heeft getoond bij het inrichten en herinrichten van het leger dan de meeste ministers die hem zijn voorafgegaan, en hij het aan die energie dankt dat een groot deel der oppositie in zijne hervorming van de legerwerving heeft gevolgd, terwijl vele clericalen hem lieten schieten; niemand ontkent dat het koloniaal beheer van den heer Renkin van goeden wil en doordrijvingskracht getuigt. En morgen, en

overmorgen, tot bij de schorsing in Maart a.s., zullen de andere bevoegde ministers komen betoogen, dat hunne verantwoordelijkheid voor een goed deel verminderd wordt door vorige regeerders, die, zeker dat zij op eene grootere meerderheid voor het stemmen hunner begrootingen en... de inschikkelijkheid bij het beoordeelen hunner daden konden rekenen, misschien niet zoo toeziend en zoo vlijtig als het tegenwoordig kabinet waren. Dat kabinet, het is feitelijk de zondebok wien al de euvelen van acht en twintig jaren clericale regeering op den nek wordt geladen. En men moet al een heele dosis moed of... eer-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(25)

zucht bezitten, om de rol van zulken zondebok te spelen!....

Het dient trouwens gezegd: men speelt open spel, aan de linkerzijde. Generaal Hellebaut mocht het vernemen, minister Renkin hoorde het herhaalde malen deze week: het gold niet hun persoon, het gold zelfs minder hun beheer, het gold hoofdzakelijk een toestand die zich, sedert meer dan een kwart eeuw, uitbreidt, en dien men thans in het volle daglicht wil stellen, - nu de kansen mooi staan om zelf het bewind te bemeesteren en, door het breken van sleur en al te groote

lankmoedigheid, er misschien eenige verbetering in te brengen.

En dáarom werd met zulke scherpte, acht vergaderingen na mekaar, onze ongelukkige militaire toestand aan de kaak gesteld,... al wist ieder dat die toestand toch aan 't verbeteren was. En daarom moest het ditmaal Kongo verduren... waarvan het bekend is dat vele gelukkige hervormingen in zeer korten tijd geweldige en - gewettigde kritieken tot zwijgen brachten.

En weer zijn het, in de afgeloopen week, vier mooie dagen geweest in de Kamer.

Gezel Vandervelde, die de bel met een voorafgaanden omzendbrief aan Kamerleden en pers had aangebonden, heeft weer zijne bewonderenswaardige combattiviteit laten gelden. Zij is er geene van rechtstreeksche aantijging, van onmiddellijke aanklacht.

Tot een geweldig ‘corps à corps’ wordt het nooit met hem, zooals vroeger wel met Janson het geval was, of, rechts, met Helleputte; zooals het gaat met een Anseele, in volle verontwaardiging. Ik geloof niet dat Vandervelde waarlijk dikwijls

verontwaardigd is. En daarom ook is hij nooit een eigenlijk beschuldiger. Met elegante lenigheid draait

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(26)

hij liever rond zijne prooi om, brengt haar zelf in twijfel over hare

verdedigingsmiddelen, ontzenuwt haar in hare inzichten door zijne vragen, doet haar haast door zijne insinuaties aan hare onmacht gelooven. En dan, op het goede oogenblik, fascineert hij haar gelijk de kat eene muis fascineert, en weet haar, met een gemakkelijke welsprekendheid die de gepaste rhethoriek kent (en die er voor het speciale publiek van Vandervelde noodig is), te treffen als met de fijnste Toledaansche dagge.

Ongelukkig is minister Renkin nu juist geen muis, die met zich spelen laat. Hij is als een Spaansch stierken, aan hetwelke een Italiaansche monsignor zou hebben geleerd op welke plaats men dóór den rooden lap heen het ingewand van den matador op de beste wijze treffen kan. (Ik ben wel niet zeker of de Italiaansche monsignors zich met het africhten van stieren onledig houden, maar.... gij begrijpt toch wel mijne bedoeling, nietwaar?).... Renkin stort dus maar, met den dikken kop vooruit, op het gevaar los; weinig kunnen hem de haken van den banderillo Hymans schelen, en de wonden, die picador Royer hem aanbrengt: wat doen ze anders dan zijn strijdlust aanvuren?.... Maar gij bemerkt, dat met al zijne ‘verve’, al zijn waaghalzerij, al zijn grootspraak en al zijne zelfgenoegzaamheid, het woedende stierken nooit in den val loopt, zich verdedigt met de fijnste scherpzinnigheid, en op den rooden lap slechts dan aanloopt en losstormt, als het wel weet, dat hij er eene wondbare plaats vindt, waar het hem eens flink kan kwetsen....

En tusschen die twee tegenstrevers ging nu deze week den strijd. Waarover het ging, weet ge reeds nagenoeg. En hierop terugkomen zou dezen brief al te lang

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(27)

maken. Ik stel het dan ook liever tot morgen uit, er u verder over te vertellen.

N.R.C., 12 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(28)

Het Kongo-debat II

Brussel, 11 December.

Welke het doel en de reden was van de ondervraging door den heer Vandervelde over den toestand van de inboorlingen en de toepassing van de hervormingen in Belgisch Kongo, meen ik in mijn vorigen brief voldoende te hebben aangewezen.

Dat het aan-de-kaak-stellen van eenige afzonderlijke feiten, waarvan enkele zeer gewichtig, doch die algemeene tekortkoming van den minister inzake Kongobeheer geenszins moeten bewijzen, vooral bedoeld was als een nieuwen stormloop tegen de in de oogen der oppositie oude, verouderde, lamlendige en veege regeering van eene partij, die de linkerzijde in haren doodstrijd wil helpen.... door haar zoo gauw mogelijk den genadeslag toe te dienen: de heer Vandervelde ontkent het niet. Hijzelf immers verklaart in de volgende woorden, ontleend aan de nota, die hij zijne ondervraging had toegevoegd, dat het beheer van minister Renkin, dank zij natuurlijk aan de samenwerking eener eensgezinde Kamer, het Leopoldiaansche regiem uit de kolonie heeft geweerd: ‘Men zal misschien verwonderd zijn’, schrijft hij, ‘dat een onderzoek voorgesteld wordt over de toepassing der hervormingen in Kongo, op het oogenblik dat iedereen in den vreemde, zoowel als in België, het eens is om te verklaren, dat zij een gunstigen uitslag bekomen hebben. Wij denken er niet aan dit te betwisten, en indien sommigen gemeend hebben, dat de dekreten inzake vrijheid van arbeid en handel niet zullen nageleefd worden, dan zijn de getuigenis-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(29)

sen, die niet kunnen verdacht worden, en meer nog het tekort in de koloniale begrootingen, om aan te wijzen dat het oude regiem verdwenen is.’

Deze verklaring van den socialistischen leider wijst op zijne politieke eerlijkheid.

Zij heeft te grootere belangstelling voor zijne onthullingen gewekt. Enkele daarvan zijn, ik herhaal het, van groot gewicht. Voor ik uit het debat gevolgtrekkingen maak, wil ik dan ook aan de feiten herinneren, en er het antwoord van den bevoegden minister bij geven.

I. Verscheidene katholieke missies, en o.m. die van Luluaburg, breken het wettelijk verbod, alkoholische dranken te stoken of stooktoestellen te bezitten in het gedeelte van Kongo, dat over de M'Pozo ligt. Men heeft ongelijk, daar eene verkrachting der wet in te zien, zegt de heer Renkin. Deze verbiedt den verkoop van alkohol aan de inboorlingen en daarom werd in 1900 door een reglement het bezit van stooktoestellen ontzegd. Nu zijn er paters, die voor eigen gebruik wel een borreltje stookten, maar of zij likeuren verkochten, weet men niet. Zij hebben dus een reglement verkracht, maar geene wet. Trouwens, op de radikale toepassing van dat reglement is ten strengste aangedrongen.... sedert 24 November van dit jaar: juist veertien dagen dus voor de ondervraging van Vandervelde, en twee dagen na de aankondiging ervan!

Toeval natuurlijk....

II. De heer Renkin zou vervolgingen tegen een missionaris, die nochtans de hem aangewreven feiten bekende, hebben laten schorsen op het oogenblik dat deze missionaris reeds voor de bevoegde rechtbank was gedaagd. - Absoluut niet, verzekert de minister. Reeds in December 1908 opper-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(30)

de de bevoegde substituut bezwaren tegen het doorvoeren dezer zaak, en slechts in Juli 1909 kwam zij ter kennis van den heer Renkin, en dit in Kongo zelf, waar bewuste substituut hem verklaarde, dat vervolgingen hem overbodig voorkwamen (het gold een geschil tusschen een protestantsche en eene katholieke missie, en de substituut was zelf een protestant); de heer Renkin beval hem den terugkeer van den

procureur-generaal af te wachten, die met vacantie was, en dien procureur-generaal gelastte hij zelf met een streng onderzoek, en drong aan op vervolging, zoo ze noodig bleek. Van de beschuldiging blijft dus niets over, meent de minister. Ja toch, meent integendeel Vandervelde, vermits die vervolgingen andere fouten aangingen, door denzelfden missionaris begaan....

III. Een andere zendeling, pater Dalle, vervolgd van moord gepleegd op een inlandsch opperhoofd en vrijgesproken als zijnde onverantwoordelijk, werd naar België overgebracht, maar keerde niet minder enkele maanden later naar Kongo terug, waar hij thans weer in functie is. - Zoo pater Dalle naar Kongo terugkeerde, antwoordt de minister, dan is het op aandringen van zijn advokaat, een socialist nogal, die mij verzoeken kwam er de toelating toe te geven, en er bijvoegde dat hij er alle verantwoordelijkheid van op zich nam. Trouwens, pater Dalle komt niet meer buiten de missie waar hij verblijft, op ministerieel verzoek. Waarop Vandervelde een brief aanhaalt van bewusten pater, waarin deze hem verklaart wel degelijk de missie te hebben verlaten om naar andere oorden te reizen, met bedoelingen... waaruit blijkt dat hij de verantwoordelijkheid zijner daden geenszins dragen mag, en dus zeer goed in staat is zijn eerste misdaad te herha-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(31)

len...

IV. Volgens een Kongoleesch rechter, den heer Leclercq, zouden de Jezuïeten op onwettelijke wijze kinderen naar hunne kapel-hoeven laten lokken, waar ze tegen den wil hunner ouders weerhouden worden. - Niet de paters, zegt de heer Renkin, maar hunne zwarte cathechisanten hebben zich schuldig gemaakt aan zoogezegden kinderroof, buiten weten zelfs der paters, zooals uit een brief van denzelfden rechter blijkt. Om alle beschuldigingen dienaangaande te ontgaan, hebben de Jezuïeten hunne kapel-hoeven gesloten en scholen geopend in de plaats... Paters of cathechisanten, antwoordt de heer Vandervelde: om het even. Het feit blijft bestaan, dat kinderen wederrechtelijk, bij middel van geschenken of dwang, naar de kapel-hoeven werden geleid en er werden behouden. Welke daarbij het doel was, als beschavingsmiddel is het te veroordeelen.

V. De Jezuïeten zien niet op tegen lichamelijke tuchtiging. Vandervelde bevestigt dat zedenschennis en verzuim der godsdienstoefeningen met de zweep en met de boeien gestraft worden. Hymans voegt er bij dat eene bijzondere commissie tot bescherming der zwarte inboorlingen aandringt op het recht voor de hoofden van posten, schuldige negers onder hun bestuur te kastijden. Renkin zegt niets.

VI. Talrijke territoriale hoofden verkrachten systematisch het dekreet op de olifantenjacht, om aldus, tegen lagen prijs, en in het belang van den fiscus, het ivoor te bemachtigen dat de negers hun brengen. - De minister legt uit: al de feiten die kunnen worden aangehaald gebeurden vóor het dekreet dat alle ivoor moet gemerkt worden, en de handel in gemerkt ivoor vrij is. In Juni 1910,

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(32)

in October 1910, en in December 1910 wordt bij ministerieelen omzendbrief den handel in ivoor aan alle ambtenaars, dus ook aan de territoriale hoofden, verboden.

De heer Vandervelde neemt aan, dat de minister de feiten, die de verkrachting der dekreten en omzendbrieven uitmaken, ignoreeren kon. Nu hij ze kent, is het zijn plicht te vervolgen.

VII. Een groot getal zoogezegde ‘vrije’ werklieden worden niet dan door dwangmiddelen voor den staatsdienst aangeworven. Men brengt ze naar de

arbeidsplaats het strop om den hals, beweert Vandervelde. Pardon, slechts miliciens worden tot dienst gedwongen, antwoordt de minister. En Vandervelde dringt niet al te zeer aan, al wijst hij op een officieel rapport, waarin bekend wordt dat slechts 5 t.h. der arbeiders vrijwillig hun dorp verlaten.

VIII. Laatste aanklacht: de districtcommissarissen springen al te los om met de wet, en dientengevolge zou de magistratuur als eertijds onder de bevelen van het hooger beheer moeten worden gesteld. - Er zijn leelijke feiten gebeurd: agenten van den Staat hebben godsdienstige ceremonieën geparodiëerd en werden erom vervolgd.

Andere worden als vrijmetselaars verdacht gemaakt. Een officier schiet zes negers dood.... De minister loochent natuurlijk niet, maar wijst op zijne circulaires, waar hij, o.a., ten zeerste in aandringt op de vrijheid voor elke denkwijze, of strenge bestraffing van elke wetsovertreding, op elke beteugeling van welk misdrijf ook.

Maar de magistratuur is in Kongo onafzetbaar. Wat zou dan hooger toezicht baten?....

- Ziedaar, geachte lezer, de feiten, naakt als de waarheid, zonder de overdrijvingen van sommige bladen,

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(33)

die door Vandervelde-zelf veroordeeld werden, en naar de officieele Kamerverslagen.

Wat valt er uit te leeren? Wij zullen het morgen onderzoeken, zoo gij het goed vindt.

N.R.C., 12 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(34)

Het eerste concert der J.S. Bach-vereeniging

Brussel, 18 December.

Niet alleen zijn de concerten der ‘Société J.S. Bach’, die onder leiding van Albert Zimmer haar vijfde jaar is ingegaan, de fijnst-bezochte van Brussel, (en dit zeg ik niet alleen, omdat ik zelf ze trouw bezoek, noch zelfs omdat het puik der Hollandsche kolonie ze geregeld volgt, maar omdat zij een publiek hebben weten te groepeeren dat inderdaad uitmunt door zijn houding, zijne belangstelling en zijn begrip:

hoedanigheden die men in den Brusselschen concertbezoeker zelden vereenigd vindt,) niet alleen dus vindt men op bedoelde concerten het aandachtigste, best-voorbereidde en gedistingeerdste publiek: zij bezitten tevens een adel, die van de keus der muziek en de uitvoering ervan uitgaat, en verstrekken eene leering, die men, in onze luidruchtige wereld, waar snobisme heel dikwijls over goeden smaak regeert, niet hoog genoeg kan stellen.

Om zóó hoog te komen, heeft Albert Zimmer zich geen arbeid mogen laten verdrieten, of door miskenning ter neer laten slaan. Het gold hier geen praestatie, die de massa kon lokken: het zou een lange en stille taak zijn een keurpubliek, door de uitmuntendheid der interpretatie, geheel tot den geest van Bach op te voeren. Want de groote Cantor was en is hier, zoo niet van naam, dan toch in zijn werk, veel minder bekend dan in de protestantsche landen, hoe men zich ook over zijne grondige bekendheid met de Roomsche liturgie en het katholieke zijner inspiratie - in een deel althans van zijn werk - hebbe mogen

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(35)

verbazen. Nu echter, dank aan Zimmer, die ons concert na concert, sedert vier jaar al, uitvoeringen brengt van werk dat nooit in Brussel ten gehoore werd gebracht, is het pleit gewonnen. Bach heeft de waardeering veroverd, waar hij recht op had. Er is zelfs, voor een paar jaar, een Bach-geestdrift geweest, die van den ouden meester een held der mode dreigde te maken. Maar daar was hij gelukkig te hoog en te afgetrokken voor; thans is het enthousiasme bezonken tot innige vereering bij de getrouwen der Bach-vereeniging: en er is zelfs, onder deze getrouwen, een begin van Bach-kritiek ontstaan, die ten duidelijkste hunne schrandere belangstelling, en in enkele gevallen zelfs hun klaar inzicht bewijst.

Die Bach-kritiek nu vond, bij het eerste concert der 5e reeks, dat gisteren plaats greep, slechts éen woord om zijne voldoening uit te spreken: het is de volmaaktheid.

En inderdaad, na jaren werk heeft Zimmer van zijn orkest en van zijn koor (dat voor grootere werken alleen niet genoeg bezet is, maar dan versterkt wordt door de leden der Antwerpsche maatschappij voor Gewijde Muziek, geleid door Lod. Ontrop), Zimmer heeft van zijne manschappen een stijlbegrip en een stijleenheid, een zuiverheid van gevoel en van uitvoering bekomen, die te meer opvallen, waar de interpretatie van Zimmer alle persoonlijke fantazie, die hij zijne vertolkers mede kon deelen, uitsluit, en hij zich met angstvallige strengheid houdt aan den Bachiaanschen geest, te moeilijker om te bereiken naar hij hooger en sereener is.

Het programma van gisteren vermeldde twee, te Brussel ongekende, kantaten:

eene voor het Nieuwe Jaar: ‘Singet dem Herrn ein neues Lied’, de andere voor den Maandag

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(36)

van Paschen: ‘Bleib' bei uns, denn es will Abend werden’, beiden van aard zeer verschillend; de eerste van jubelende levendigheid, van blijheidsvol geloof in het aanvangskoor, van overtuigden ernst in het koraal, waar in het orkest hobo en klavecimbel hunne innigheid aan paren; vol muziek-vreugde, vreugde-om-de-muziek (hoe zal ik dat uitdrukken?) in het duo voor bas en tenor; vol breede pracht in het eindkoraal met den zilveren glans der trompetstooten, de andere (‘Bleib' bei uns’), vol zachtheid en weemoed, vol teerheid en berusting, en waar de Aria voor tenor

‘Jesu, lass uns auf dich sehen’ de hoogste uitdrukking van is. Beide stukken werden met veel wijding vertolkt door Mej. Martha Stapelfeldt (alt, Berlijn), Georg Wouter (tenor, Berlijn) en Theodor Hess van der Wijck (bas, Kiel): drie beschaafde zangers, waarvan de tweede uitmunt door fijne muzikaliteit en de derde door een schoon en mooi-ontwikkeld geluid, dat hij vooral gelden liet in het Recitatief en Aria uit die heerlijke solo-cantate ‘Ich habe genug’, waarin Bach op onvergelijkelijke wijze het verlangen naar den Dood, naar de eeuwige Rust, met het betrouwen dat hij die vindt in den Goddelijken Schoot, bezingt. De ingetogenheid die niet altijd een verzwegen twijfel verbergt, de herinnering, steeds hergroeiend, aan het lijden, en de hoop op den eindeloozen vrede die niet gaat zonder eene aarzelende vrees: het is van eene overweldigende schoonheid, het is het volmaakte in het zeer bewust-arme der menschelijkheid. Dat de heer Hess van der Wijck ons het gevoel dezer volmaaktheid heeft doen benaderen, getuigt van zijn diep begrip en zijn groote kunst.

De aanminnige en delicate Sonate in C dur voor cello

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(37)

en clavecimbel, met het fijne en zoo gevoelige Andante; de geestvolle Suite in D dur voor cello, die het programma volledigden, vonden in mevr. Caponsacchi (Parijs) eene ongelooflijk-vaardige, eene stijlvolle en eene hoog-muzikale vertolkster, geheel éen met hare muziek, door de muziek bezeten, maar in die bezetenheid zóo zeker van haar kunde, zulke meesteres over haar instrument, dat én muziek, én instrument, én speelster als een onscheidbare eenheid, als een samenvergroeid geheel vormen.

Het was verbazingwekkend, en het bleef uitnemend schoon. De bijval van mevr.

Caponsacchi moge haar nopen, naar Brussel terug te keeren: zij zal er steeds een dankbaar en rechtmatigbewonderend publiek vinden. In den heer Minet had zij een alleszins merkwaardig begeleider gevonden, die de techniek en de zeer speciale tonaliteit van het clavecimbel volkomen en met smaak beheerscht.

Aldus dit eerste concert: waarlijk een grooten stap vooruit op de vorige, vooral bij koren en orkest, waarbij de heer Zimmer inderdaad de perfectie mee nabij komt.

De dank der toehoorders werd hem dan ook niet gespaard.

Enkel deze kleine opmerking, van zeer ondergeschikt belang: zou men de Duitsche teksten, in de programma's overgedrukt, niet met grootere typografische zorg - zoo in het verdeelen der verzen b.v. - over kunnen drukken, en de Fransche vertaling ervan niet wat nauwkeuriger kunnen maken? En zou eene korte nota, over ontstaan, chronologie en beteekenis der uitgevoerde stukken, den tekst ervan niet kunnen voorafgaan, zooals voor sommige, bij onverklaarbare uitzondering, nu en dan wel gebeurt?

N.R.C., 19 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(38)

Roep geen mosselen...

Brussel, 22 December.

Meen niet, lezer, dat deze titel louter beeldspraak zij, of dat ik u uit wil noodigen, in uw geheugen een welgekend en zeer wijs spreekwoord op te roepen. Hij moet niet dienen, mijn titel, om de snoeverij te beteugelen der regeeringspartij, die met wat al te veel uitdrukkelijkheid beweert na de aanstaande verkiezingen aan het staatsroer te zullen blijven; hij wil ook niet een voorzichtige vermaning zijn, gericht tot eene oppositie, die zich in zou beelden zonder strijd het bewind in handen te zullen krijgen, en zich in gedachte reeds van nu af aan over zou leveren aan den Capuaanschen wellust zich op de ministerieele zetels neer te mogen vlijen. Ik bedoel niet, den heer Woeste te verwittigen dat hij in Mei of Juni er niet al te zeer mag op rekenen, en er zich vooral niet op beroemen moet, door zijne kiezers uit Aalst terug naar de wetgevende Kamer te worden gestuurd; al wil ik even weinig aan bedoelde kiezers den raad geven, het gezag en vooral de steeds nog strijdbare taaiheid des heeren Woeste over het hoofd te zien. De heer Franck ga nu geen victorie roepen - al dring ik niet aan! -, om zijne interpellaties over ons geldbeheer en den toestand van Kongo na het Fransch-Duitsch verdrag over Marokko, en beweren dat hij onze financie en onze kolonie werkelijk gered heeft; maar de ministers Levie en Davignon moeten zich ook niet inbeelden, en op de daken uit gaan roepen - al kunnen zij hierin mijn raad wel missen, - dat zij den heer Franck met hunne beweringen in de pan hebben gehakt.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(39)

Neen, lezer, mijne bedoeling is niet, die heeren voorzichtigheid áan-, en

zelfingenomenheid af-te-leeren, en áf-teleeren, en als ik schrijf: ‘Roep geen Mosselen vóór ze aan wal zijn’, dan bedoel ik niet hun een les te geven in de politiek... hetgeen trouwens onbegonnen werk zou zijn. Neen, ik bedoel hier niet te leeraren. Ik zeg alleen: ‘Roep geen mosselen’; en ik zeg het aan mosselvisschers. Ik raad hun bij deze heel ernstig aan, hunne waar niet aan te prijzen, zoolang zij met hunne schuit niet zijn aangeland. En dien raad geef ik meer bepaald aan de visschers, aan die arme Belgische mosselvisschers die de haven van Bouchoute binnen varen... of het althans zouden wenschen. Al is ook voor dezen mijn raad overbodig, helaas, vermits zij al sedert vijftig jaar hebben afgeleerd, al te presumptueus aan 't venten te gaan vóór zij waren ontscheept.

Ziehier, lezer, hunne lange lijdensgeschiedenis: Bouchoute is een Belgisch havenplaatsje, op zoowat driehonderdvijftig meter afstand van de Hollandsche grens.

Nu zijn er Belgische mosselvisschers - ik beveel ze in uwe sympathie ten zeerste aan, al handelen zij niet altijd heel netjes tegenover het Hollandsche vaderland, - die, gezien hunne Belgische nationaliteit en de innigheid van hun patriottisme, en ook wel eenigszins om hun gemak en hun pecuniair belang, heel graag hunne mosselvangst in de Belgisch-Bouchoutsche haven in veiligheid brengen. Maar.... de zee is groot, nietwaar, en men heeft verwaarloosd er grenspalen in te plaatsen, en zelfs als er die grenspalen wèl zouden staan... Kortom, de Belgische visschers wagen zich wel eens in Hollandsch water. Zijn de mossels er beter? Is het de aantrekkelijkheid der verboden vrucht (voorzoover schaaldieren voor vruchten mogen

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(40)

worden gehouden)? Is het een overblijfsel der veeten van 1830? Hoe het weze: de Belgische visschers slaan hun netten uit in Hollandsch water, kapen er de vetste bivalven, en... komen zich van hunne vracht ontlasten in de haven van Bouchoute.

Holland nu, de Hollandsche regeering, vindt dit verkeerd. Die Hollandsche mosselen moeten op Hollandsch grondgebied ontscheept worden, en wel te Philippine, vindt die nauwziende regeering. - Ja maar, antwoorden de vaderlandslievende Belgen, gij hebt uwe haven van Philippine afgedijkt; wij kunnen er nauwelijks binnen; gij steelt onzen tijd; gij legt daarenboven beslag op de waar, die wij voor onze landgenooten bestemden; terwijl de haven van Bouchoute naast de deur ligt, en... - Kan mij niet schelen, zegt Holland nurksch: hier met die mosselen, vermits zij uit mijn eigen Hollandsch water komen. Maar Vlaamsch-Belgische visschers zijn koppig als de ezelkens uit hunne duinen; zij lachen Holland uit, en varen Bouchoute in. Althans:

zij probeeren, maar het gaat niet altijd, en dan is het boete-betalen, in-de-gevangenis-gaan-zitten,

zuchten-over-de-menschelijke-ellende-en-Hollandsche-strengheid....

En lezer, die toestand duurt nu al vijftig jaar, en sedert vijftig jaar wordt er in de Belgische Kamer over gejammerd. Zelfs de hoog-ernstige Hollandsch-Belgische commissie wijdde er hare welwillende aandacht aan. Maar vooralsnog kwam er geen verandering... Nu heeft de katholiek Verhaegen er in de Kamer weer over

geïnterpelleerd; de socialist Anseele heeft krachtdadig zijne hulp verleend; en Buysse heeft de toetreding aangedragen der liberalen. Gij ziet het: de drie partijen zijn t' akkoord om van Holland genade voor onze mosselboeren af te smee-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(41)

ken. Slechts de Daensisten hebben zich over de zaak niet uitgelaten, maar ik ken te goed de gevoelens van hun vertegenwoordiger, den overtuigden Pieter Daens, om hier te twijfelen aan zijn oordeel hieromtrent. En ik besluit uit die eensgezindheid dat het gevaar wel groot, en wel dringend de nood moet zijn - om nu eens maar Julius Vuylsteke aan te halen -, en dat het hoog tijd wordt dat de Hollandsche regeering door meer menschlievendheid haar strikte rechtsverdediging vermilden laat.... Of zal zij wachten, die regeering, dat wij voor háre, voor de Hollandsche mosselvisschers, onze haven van Selzaete zullen hebben gesloten, waar zij jaarlijks voor vier millioen kilogrammen dier tweeschelpige weekdieren invoeren? Want dat is nu eenmaal ons recht, o hardvochtig Holland....

Neen maar, ik zeg maar: de zaak is niet zoo gering als zij er uitziet. Niet alleen mag de mossel aangezien worden als de oester van den arme, men heeft terecht doen opmerken dat zij zelfs de fijnste tafel niet ontsiert, en dus mag worden beschouwd als een nuttig en smakelijk en vooral een algemeen voedingsmiddel. Wie het niet mocht gelooven, moet maar eens gaan zien in die speciale restaurants van Brussel, die men ‘moules et frites’ noemt, en waar men den rijken bankier naast den sjofelen bedelaar zijne portie mosselen-met-gebakken-aardappelen (het is heel lekker: probeer maar eens) ziet verorberen. En dat de bankier ze nu begiet met Hochheimer, en de bedelaar met Faro; dat de eerste daarna nog de borst van een fazant eet, en de tweede het bij dien eenen schotel laat, doet minder ter zake: beiden eten mosselen, dus zijn mosselen een voedingsmiddel van allereersten nood, evenals vleesch.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(42)

En even goed als de Hollanders het recht hebben te protesteeren, omdat België zijne grens gesloten houdt voor hun vee, hebben wij reden tot klagen, als Holland aan de mosselen verbiedt, eene Belgische haven binnen te varen.

En om dit te betoogen, lezer, heb ik deze letteren neergepend.

N.R.C., 23 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(43)

Officieele aanmoedigingen

Brussel, 27 December.

Het officiëele manna gaat voort, overvloedig in Belgische letterkundige zakken te vloeien;... hetgeen natuurlijk overdrachtelijk bedoeld is, geachte lezers, daar het anders onverkwikkelijk moet zijn, zijn zakken nat en kleverig te voelen van ‘een geelachtig, taai, zoetachtig en zacht buikzuiverend sap’, gelijk Van Dale het manna omschrijft... Ik bedoel dus alleen: minder en minder gaat men in België toegeven, dat kunst, en zelfs letterkunde, geen regeeringszaak zouden wezen. En men steunt, men moedigt aan, men bekroont zoo, dat hij weldra een zeldzaamheid zal wezen, de literator, of hij die wenscht het te worden, dewelke niet op staatsgelden zal hebben geteerd.

Dus meer en meer pecunia in literaire beurzen. Inderdaad, in het ministerie van Wetenschap en Kunst is een nieuw besluit genomen, waarbij voortaan niet alleen meer een aantal exemplaren der nieuw-verschenen boeken ten behoeve der

volksbibliotheken zal worden aangekocht (wat eigenlijk hoofdzakelijk den uitgever ten goede kwam), maar dat thans aan iederen verdienstelijken schrijver, van

denwelken iets in die bibliotheken opgenomen wordt, tevens eene bijzondere toelage toekent. En dat is een maatregel, waar vooralsnog niemand over klaagt.

Ander nieuwsje: de provincie Brabant heeft sedert een vijftal jaren de goede gewoonte, letterkundige prijzen uit te loven. Thans is het getal dier prijzen van drie op vijf gebracht. De bekroonden zijn dit jaar, langs Vlaamschen kant: Karel van den Oever (De Geuzenstad), Edm.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(44)

van Offel (De Getijden, een bundel verzen), André de Ridder (Filiep Dingemans Liefdeleven), Fernand V. Toussaint van Boelare (Landelijk Minnespel)en het tijdschrift Vlaamsche Arbeid. Iedere prijs bedraagt vijfhonderd frank. Tevens is besloten dat een schrijver, die vroeger door de provincie reeds bekroond werd, ten tweede male met goud kan gelauwerd worden (weer beeldspraak natuurlijk), wat vroeger niet het geval was. En dit danken de literators in hoofdzaak aan hun confrère Aug. Vermeylen, die de Vlaamsche belangen in de Brabantsche jury behartigt, gelijk zij voor een groot deel hunne nieuwe royale behandeling door het ministerie te danken hebben aan volksvertegenwoordiger Frans van Cauwelaert.

Maar er is beters nog: de oorlogskreten die zijn opgegaan bij de herhaalde bekroning van Stijn Streuvels (het tijdschrift De Boomgaard heeft er een geestig en leerrijk dubbel-nummer aan gewijd, waar een dertigtal letterkundigen hun hart in luchten over deze nieuwe streek der Academische... autocratie,) schijnen ernstige gevolgen te zullen hebben. Niet alleen zal de vijfjaarlijksche prijs voor letterkunde (vijfduizend frank) niet slechts nog door leden der Koninklijke Vlaamsche Academie worden uitgereikt, maar het verluidt, dat hij in geheel andere voorwaarden zou worden toegekend, dan thans het geval is. Wat het zal wezen, weet men nog niet zoo heel precies: dat het béter zal zijn: het kan niet anders. De Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen stelt voor hem te vervangen door een jaarlijkschen prijs van

vierduizend frank (gij ziet het: langs om vrijgeviger,) die bij beurte aan een dichter, een romancier, een criticus en een tooneelschrijver zou worden uitgekeerd; en er bestaat kans,

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(45)

dat dit ontwerp in hoogere kringen aangenomen en verwezenlijkt wordt.

Intusschen moet einde dit jaar een nieuwe, literaire, tweejaarlijksche prijs van circa duizend frank worden geschonken, éen aan het beste Vlaamsche, éen aan het beste Fransche werk. De heer Aug. Beernaert is de milde schenker. Wie weet gaat nu de heer Woeste, uit ouden wrok en naijver, zijn voorbeeld niet volgen!....

Met dat al worden onze literators netjes, netjes! Nog slechts een paar dragen lang haar. De meesten bezitten handschoenen. En zij rooken sigaren van méer dan vijf cent.... Waaruit blijkt, dat al die officieele aanmoediging tot niets anders dient dan om de Belgische letterkundige Bohème uit te roeien. Wat in den grond gemeen is...

N.R.C., 29 December 1911.

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(46)

Duitsche en Fransche romantiek in den Muntschouwburg

Brussel, 29 December.

Ik zal niet beweren dat directeuren en artiesten van ons eerste lyrisch tooneel hun brood in ledigheid eten. Er wordt gewerkt, en dapper gewerkt in den Muntschouwburg;

en niemand zou zich daar zeker over beklagen, werd er niet zooveel moeite gegeven in het ijle. Much ado about nothing: het klinkt nu wel wat overdreven; maakt men echter de balans op van wat sedert de heropening, in November, gepresteerd werd, dan krijgt men wel respekt voor de som arbeid die geleverd is geworden, maar in geest of in gemoed is daar weinig of niets van overgebleven, - en daar komt het in den grond toch op aan.

Reprises bij de vleet, maar daar hebben alleen de oude abonnenten iets aan, die komen om zangers te beoordeelen en onderling te vergelijken. Twee noviteiten, Massenet's Thérèse en Saint-Saëns Dejanire; maar ik heb u bij de eerste opvoeringen verteld, hoe zij niet veel meer dan teleurstellingen waren. Wel is waar werden nu ook uit het stof der tijden twee opera's opgedolven, waar onze grootvaders met verteedering aan terug denken; zij werden ingesceneerd en vertolkt gelijk men dat in den Muntschouwburg kan: met uitmuntende artiesten, in prachtige decors, onder uiterst-muzikale leiding. Helaas, zijn ze wel iets anders geweest dan archeologische reconstituties, belangwekkend meer als muzikaal-kultureele verschijnselen dan als steeds spring-levende bronnen van schoonheid, gelijk wij, in dezen zelfden

Muntschouwburg, ten tijde van den

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

(47)

Glück-cyclus mochten wedervaren, en ook wel bij Berlioz, den Berlioz der Troyens ondervonden?

O, ik zeg het maar onmiddellijk: zoo ooit eene vergelijking mank ging, dan is het wel deze tusschen Weber's Oberon en Meyerbeer's Robert le Diable, de twee hierbedoelde opera's, al zijn ze allebei fantastisch, en allebei probaat-romantisch.

Oberon dagteekent uit 1826; Robert le Diable is van 1831: slechts vijf jaar tusschen beide stukken; zij gingen dus wel tot eenzelfde publiek, bedoelden geen van beide dat publiek in zijn voorkeur of aesthetische gewoonten te schokken, en bevatten alle twee al het noodige om dat publiek te voldoen. Nochtans moet Oberon tot in 1857 wachten om door het Parijsche, toonaangevende publiek als meesterstuk geconsacreerd te worden, terwijl Robert onmiddellijk insloeg, en dus vijf en twintig jaar vroeger al als dusdanig uit was geroepen geworden.

Dit laatste legt beter dan welk argument ook uit, waarom een vergelijking tusschen beide werken zoozeer ten nadeele van Robert uitvalt. Zeker, hier zijn oogenblikken in van felle dramatiek, dramatiek die niet altijd hol is. De oproeping der nonnen, b.v., heeft hare ontroerende waarde behouden, zelfs voor ons. Maar hoe stelt ons vlak daarop die enerveerende ballet-muziek te leur, - die ballet-muziek die voor onze voorvaderen misschien juist de gewenschte ontspanning bracht! En dan al die geweldenarij, dat opgeblazene en aemechtige, die ónnatuur en dat wangevoel: hoe tergt het ons! Jawel, dit is nu ook wel het vooruittreden der personaliteit, de

uitdrukking van eigen wezen, zooals heel de romantiek bedoelde. Maar welke zieke, welke geforceerde personaliteit, welke personaliteit-

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 5. Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1911- januari 1913

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En ook hem, die zich schrap stelt tegen onmiddellijke emotie, die over de hoedanigheid van zijne indrukken kontrool weet te houden, die zich niet gauw overlevert aan gewaarwordingen

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant maart 1909 - september 1910.. er u bij reken!) ondervonden de verrassing, ‘uit hetzelfde laken

Daarin heeft men niet geheel ongelijk: zij, die niet eens de taal van het Vlaamsche volk nog kunnen spreken, maar die de liefde voor den geboortegrond niet hebben wederstaan, zijn

Maar in steden als Brussel, waar vooral weeldeartikelen worden vervaardigd, waar slechts kleinnijverheid bloeit, en waar de werkgever zelden meer dan honderd arbeiders gebruikt,

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant november 1913 - maart 1915.. laatste heb ik nog steeds niet begrepen).. Neen, ik stak geene hand

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant februari 1915 - maart 1916.. door adel, stijlvollen rythme, en bezonkene kleuren-pracht), heeft

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant maart 1916 - september 1919.. Met dankbaarheid huldigen ook wij de Hollanders, die hier de Belgen

Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant september 1919 - december 1921.. schen, iets waarin hij, bijvoorbeeld, gelijk is te stellen