• No results found

Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2006-2007

Overzicht inhoud

Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Toepasbaarheid regeling Artikel 1.2 Begripsbepalingen Artikel 1.3 Doel van de opleiding Artikel 1.4 Vorm van de opleiding Artikel 1.5 Examens van de opleiding Artikel 1.6 Aansluitende masteropleiding Artikel 1.7 Studielast

Artikel 1.8 Taal Artikel 1.9 Vrije ruimte Artikel 1.10 Filosofie

Paragraaf 2 De propedeuse Artikel 2.1 Samenstelling propedeuse

Artikel 2.2 Onderwijsvormen in de propedeuse Paragraaf 3 De postpropedeutische fase Artikel 3.1 Samenstelling postpropedeutische fase Artikel 3.2 Onderwijsvormen in de

postpropedeutische fase Paragraaf 4 Tentamens en examens Artikel 4.1 Volgorde tentamens

Artikel 4.2 Tijdvakken en frequentie tentamens Artikel 4.3 Eisen tentamens

Artikel 4.4 Vorm tentamens Artikel 4.5 Mondelinge tentamens Artikel 4.6 Vaststelling en bekendmaking

tentamenuitslag Artikel 4.7 Geldigheidsduur Artikel 4.8 Inzagerecht Artikel 4.9 Vrijstelling Artikel 4.10 Examen Artikel 4.11 Uitslag examen Artikel 4.12 Graad

Paragraaf 5 Vooropleiding

Artikel 5.1 Vervangende eisen deficiënties vooropleiding

Artikel 5.2 Nederlandse taal

Artikel 5.3 Inschrijving op basis van hbo- propedeusegetuigschrift Artikel 5.4 Inschrijving op basis van hbo-

getuigschrift Artikel 5.5 Colloquium doctum Paragraaf 6 Studiebegeleiding Artikel 6.1 Studievoortgangsregistratie Artikel 6.2 Studiebegeleiding

Artikel 6.3 Studieadvies eerste jaar

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 Tentamens en examens 'oude stijl' Artikel 7.2 Overstap van 'oude stijl' naar

bacheloropleiding Artikel 7.3 Vaststelling en wijziging Artikel 7.4 Bekendmaking

Artikel 7.5 Inwerkingtreding

Bijlage 1 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen bacheloropleiding Bijlage 1a Eindtermen van de propedeuse van de

bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies

Bijlage 1b Eindtermen van de bacheloropleiding culturele antropologie en

ontwikkelingsstudies

Bijlage 2 Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW Bijlage 3 Regeling beperking

tentamendeelname

Bijlage 4 Fraude bij examens, tentamens en schriftelijke werkstukken

(2)

Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Toepasbaarheid regeling

Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies (hierna te noemen: de opleiding). De opleiding wordt verzorgd door het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen (hierna te noemen: het onderwijsinstituut) binnen de faculteit sociale wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna te noemen: de faculteit).

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek afgekort tot WHW en zoals sindsdien gewijzigd;

b. opleiding: de bacheloropleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub a van de wet, i.c. de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

c. student: hij of zij die is ingeschreven aan de Radboud Universiteit Nijmegen voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;

d. propedeuse: de propedeutische fase van de opleiding, als onderdeel van de opleiding genoemd in art. 7.8 van de wet;

e. practicum: een praktische oefening als bedoeld in art. 7.13, lid 2 sub d van de wet, in één van de volgende vormen:

– het schrijven van een scriptie;

– het maken van een werkstuk of een proefontwerp;

– het uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht;

– het verrichten van een literatuurstudie;

– combinaties van bovengenoemde activiteiten;

– het verrichten van een stage;

– het deelnemen aan veldwerk of een excursie;

– het uitvoeren proeven en experimenten;

– of het deelnemen aan een andere onderwijsactiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden;

f. toetsing: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van dat onderzoek door minstens één daartoe door de examencommissie aangewezen examinator;

g. examen: toetsing, waarbij door de examencommissie wordt vastgesteld of alle tentamens van de tot de propedeuse behorende onderwijseenheden resp. van alle tot de opleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd (conform art. 7.10 van de wet);

h. examencommissie: de examencommissie van een opleiding ingesteld conform art. 7.12 van de wet, hier bedoeld de examencommissie van de opleiding;

i. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van tentamens, conform art. 7.12 van de wet;

j. opleidingscommissie: de opleidingscommissie bedoeld in art. 9.18 van de wet, hier bedoeld de opleidingscommissie van de opleiding;

k. uitvoeringsregeling: de uitvoeringsregeling behorende bij de OER en geldend voor de opleiding;

l. werkdag: maandag t/m vrijdag m.u.v. de erkende feestdagen;

m. studiegids: de gids voor één van de opleidingen genoemd in art. 1.1 sub 1 bevattende de specifieke informatie over de opleiding;

n. instelling: de Radboud Universiteit Nijmegen;

o. directeur: de directeur van het onderwijsinstituut;

p. decaan: de decaan van de faculteit;

q. gezamenlijke vergadering: de gezamenlijke vergadering van de onderdeelcommissie (van de universitaire ondernemingsraad) en de facultaire studentenraad van de faculteit.

(3)

Artikel 1.3 Doel van de opleiding

1. De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bereidt studenten voor op het met goed gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, of - onder nadere condities - een andere masteropleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen

geformuleerd waaraan alle afgestudeerden van de bacheloropleiding culturele antropologie en

ontwikkelingsstudies moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter:

a. studenten de theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen een masteropleiding in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies of in een aanverwante discipline te volgen;

b. studenten de gelegenheid te geven kennis en inzicht te verwerven in de disciplines die van belang zijn voor de studie van problemen van culturele diversiteit en ontwikkeling, zich daarover een kritisch oordeel te vormen en daarover te discussiëren met anderen;

c. studenten te trainen in algemene vaardigheden, omvattende intellectuele en algemeen professionele basisvaardigheden (zoals mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, planmatig werken, projectmatig werken, werken in teams, en reflecteren), en academische vaardigheden om vraagstukken met betrekking tot culturele diversiteit en ontwikkeling te kunnen analyseren en op basis daarvan voorstellen voor oplossing ervan te doen en deze te evalueren.

2. De nadere uitwerking van het in lid 1 van dit artikel genoemde doel is als bijlage 1 bij deze regeling opgenomen.

Artikel 1.4 Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd.

Artikel 1.5 Examens van de opleiding

In de opleiding kunnen de volgende examens worden afgelegd:

a. het propedeutisch examen;

b. het bachelorexamen.

Artikel 1.6 Aansluitende masteropleiding

Wie het afsluitend examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, heeft in ieder geval toegang tot de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies van de faculteit en onder nadere condities tot andere masteropleidingen, zoals de research masteropleiding Social Cultural Science. Deze nadere condities kunnen studieresultaten en/of aanvullende examenonderdelen omvatten die de examinandus moet volgen. Deze worden weerggegeven in de OER van de betreffende opleiding.

Artikel 1.7 Studielast

1. De studielast is uitgedrukt in eenheden van het European Credit Transfer System (EC).

2. Eén EC staat gelijk aan 28 uren studie.

3. Het propedeutisch examen heeft een studielast van 60 EC.

4. Het bachelorexamen heeft een studielast van 180 EC.

Artikel 1.8 Taal

1. Het onderwijs wordt in de Nederlandse taal gegeven (art. 7.2 WHW). Hiervan mag in de volgende gevallen worden afgeweken:

a. bij een opleiding voor een vreemde taal;

b. bij een gastcollege door een anderstalige docent;

c. wanneer de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.

2. Wanneer het onderwijs in een andere taal wordt gegeven, dan is hiervoor de gedragscode vreemde taal van toepassing, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW. Deze gedragscode is opgenomen als bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 1.9 Vrije ruimte

1. In de opleiding is een vrije ruimte opgenomen van 18 EC.

(4)

2. In de regel vullen studenten de in lid 1 genoemde vrije ruimte in met een minorprogramma. Hierbij kunnen studenten kiezen uit een van de aangeboden minoren binnen het onderwijsinstituut.

3. Indien studenten afwijken van het gestelde in lid 2 van dit artikel behoeven zij daarvoor toestemming van de examencommissie.

Artikel 1.10 Filosofie

In de opleiding is een wijsgerig onderdeel, filosofische vragen rond globalisering en multiculturaliteit, opgenomen van 6 EC.

Paragraaf 2 De propedeuse Artikel 2.1 Samenstelling propedeuse

1. De propedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast (in EC; totaal 60):

– inleiding in de culturele en sociale antropologie + lees- en schrijfgroep...6

– inleiding ontwikkelingsstudies + lees- en schrijfgroep ...6

– theorievorming en regionale oriëntaties...6

– gendertheorie...3

– themacursus 'Verwantschap en sociale netwerken' en 'Ritueel en symboliek' ...6

– themacursus 'Internationale samenwerking' en 'Maatschappelijk middenveld'...6

– leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies ...6

– hoofdvragen van de sociologie...6

– filosofische vragen rond globalisering en multiculturaliteit...6

– methoden van onderzoek A ...6

– statistiek 1 voor culturele antropologie en ontwikkelingsstudies...3 2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids.

3. Als propedeuse voor de opleiding geldt eveneens de propedeuse van:

a. de opleiding culturele antropologie van de Universiteit Utrecht;

b. de opleiding culturele antropologie / sociologie van de niet-westerse samenlevingen van de Universiteit van Amsterdam;

c. de opleiding culturele antropologie / sociologie van de niet-westerse samenlevingen van de Vrije Universiteit Amsterdam;

d. de opleiding culturele antropologie / sociologie van de niet-westerse samenlevingen van de Universiteit Leiden; en

e. de opleiding Internationale Ontwikkelingsstudies van de universiteit Wageningen.

4. Op individueel en schriftelijk verzoek kan de examencommissie de bezitter van een ander dan in lid 2 genoemd propedeutisch examen toegang verlenen tot de postpropedeutische fase van de opleiding. In deze gevallen kunnen door de examencommissie aan de examinandus nadere condities gesteld worden op grond waarvan de examinandus wordt toegelaten. Deze nadere condities omvatten aanvullende

examenonderdelen die de examinandus moet volgen tijdens zijn studie voor het bachelorexamen.

5. Wanneer een student die zich voorbereidt op het propedeutisch examen culturele antropologie en

ontwikkelingsstudies omzwaait naar de studie voor een van de beide andere propedeutische examens van de opleidingen van het onderwijsinstituut, zal de student de onderdelen die specifiek zijn voor de nieuw gekozen propedeuse maatschappijwetenschappen alsnog moeten behalen. De student zal daartoe een schriftelijk verzoek in moeten dienen bij de examencommissie van de betreffende opleiding.

6. Wanneer de student meerdere propedeutische examens van de opleidingen van het onderwijsinstituut wil behalen zal de student alle onderdelen die specifiek zijn voor de andere gekozen propedeuse

maatschappijwetenschappen alsnog moeten behalen. De student zal daartoe een schriftelijk verzoek in moeten dienen bij de examencommissie van de betreffende opleiding.

Artikel 2.2 Onderwijsvormen in de propedeuse

De volgende onderdelen van de propedeuse omvatten, naast het onderwijs in de vorm van een practicum met inhoud en verplichtingen zoals omschreven in de studiegids:

a. inleiding ontwikkelingsstudies;

(5)

b. inleiding culturele en sociale antropologie;

c. leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

d. methoden van onderzoek a;

e. statistiek 1 voor culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.

Paragraaf 3 De postpropedeutische fase Artikel 3.1 Samenstelling postpropedeutische fase

1. De postpropedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast (in EC;

totaal 120):

B2-jaar:

a. algemeen theoretische onderdelen ...30

– actuele sociale problemen ...6

– cultuur en ontwikkeling...6

– politiek, bestuur & etniciteit...6

– economische antropologie en ontwikkelingseconomie...6

– theoretische oriëntaties CA/OS: stromingen en klassiekers ...6

– cultuur en/in ontwikkeling ...6

b. thematische onderdelen ...12

– aboriginal religies ...3

– transnationaal ondernemerschap...3

– keuze van één uit de volgende twee: - antropologie van geweld...6

- Nederlandse ontwikkelingssamenwerking...6

c. methoden en technieken onderdelen ...9

– statistiek 2 ...3

– methoden van onderzoek B...6

d. integratie onderdelen...3

– leerproject 2 ...3

e. minor/vrije keuze ...6

B3-jaar: a. algemeen theoretische onderdelen...18

– theoretische oriëntaties CA/OS...6

– literatuurtentamen...6

– bachelorscriptie...6

b. thematische onderdelen ...9 / 12 – keuze van 12 (OS) of 9 (CA) EC uit het volgende aanbod*: - cultuur en religie ...3

- cultuur en identiteit ...3

- cultuur en economie ...3

- markt, staat en maatschappelijk middenveld...6

- macht, identiteit en representatie`...6

* een thematisch (6 EC) onderdeel uit het derde bachelorjaar mag worden vervangen door een regionale cursus. Hiertoe worden aangeboden: – regionale cursus Pacific ...6

– regionale cursus Mediterraan gebied ...6

c. methoden en technieken onderdelen ...9

– methoden van onderzoek C: CA of OS...6

– interviewtraining voor CA of OS ...3

(6)

d. integratie onderdelen...6 / 9 – keuze uit:

- voorbereiding leerproject 3 OS...3 - leerproject 3 OS...6 of

-leerproject 3 CA ...6 e. minor/vrije keuze ...12 f. De bepalingen met betrekking tot de keuzemogelijkheden in het derde bachelorjaar zijn:

– bij keuze voor een thema van een bepaalde afstudeerrichting dient altijd de theorie van de betreffende afstudeerrichting te worden gevolgd;

– bij keuze voor een leerproject van een bepaalde afstudeerrichting dient altijd het thema, de methodische cursus en de interviewtraining van de betreffende afstudeerrichting te worden gevolgd.

2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids van de opleiding.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt aan de student – overeenkomstig de wet (WHW art.7.3, lid 4 en 5) – de gelegenheid geboden om bij de examencommissie een voorstel in te dienen voor een

programma dat leidt tot een vrije variant van het bachelorexamen culturele antropologie en

ontwikkelingsstudies. De voorwaarden en criteria voor de beoordeling van deze voorstellen worden vastgesteld door de decaan, gehoord hebbende de gezamenlijke vergadering en de directeur. De examencommissie toetst of het programma aan deze voorwaarden voldoet.

Artikel 3.2 Onderwijsvormen in de postpropedeutische fase

De volgende onderdelen van de postpropedeutische fase omvatten, naast onderwijs in de vorm van hoorcolleges, een practicum met inhoud en verplichtingen, zoals omschreven in de studiegids:

a. leerproject 2;

b. leerproject 3;

c. methoden van onderzoek B;

d. methoden van onderzoek C;

e. statistiek 2;

f. interviewtraining;

g. bachelorscriptie.

Paragraaf 4 Tentamens en examens Artikel 4.1 Volgorde tentamens

1. Onder voorwaarde dat tenminste 42 EC, waaronder in ieder geval de onderdelen inleiding culturele antropologie, inleiding ontwikkelingsstudies, leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, methoden van onderzoek a en statistiek I, van het propedeutisch examen zijn behaald mag de student in zijn tweede studiejaar de onderdelen van het tweede cursusjaar en de vrije keuze onderdelen/minor van de postpropedeutische fase gaan behalen. Deze informele toelating tot de postpropedeutische fase geldt voor een termijn van ten hoogste één academisch jaar. Per cursus of groep cursussen van het tweede cursusjaar zal voldaan moeten zijn aan nader te bepalen onderdelen van het propedeutisch examen.

2. Voor de volgorde van de onderdelen van de postpropedeutische fase geldt:

a. aan de cursus statistiek 2 kan pas worden begonnen na het volgen of behalen van statistiek 1;

b. aan de cursus methoden van onderzoek B kan pas worden begonnen na het volgen of behalen van methoden van onderzoek A;

c. aan het leerproject 2 kan pas worden begonnen na het behalen van het leerproject 1;

d. aan het leerproject 3 kan pas worden begonnen na het behalen van het leerproject 2;

e. aan de bachelorscriptie kan pas deelgenomen worden indien minstens 138 EC is behaald waaronder in ieder geval leerproject 2 en leerproject 3 (behaald of volgend).

(7)

Artikel 4.2 Tijdvakken en frequentie tentamens

1. Tot het afleggen van de tentamens van de in art. 2.1 en 3.1 genoemde onderdelen wordt in elk academisch jaar twee maal de gelegenheid gegeven op de door de directeur van het onderwijsinstituut vóór het begin van studiejaar vastgestelde data.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel waarvan het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, in dat jaar slechts éénmaal de gelegenheid

gegeven.

3. De onderdelen inleiding culturele antropologie, inleiding ontwikkelingsstudie en leerproject culturele antropologie en ontwikkelingsstudies moeten behaald worden binnen het academisch jaar dat men aan dit onderdeel deelneemt. Indien een student dit onderdeel binnen één academisch jaar niet behaalt, zal de student dit onderdeel in het volgend academisch jaar volledig over moeten doen.

4. Met inachtneming van het gestelde in het voorgaande lid 3 kan ieder die studeert voor het propedeutisch examen of het bachelorexamen van de opleiding en in één academisch jaar niet slaagt voor een

studieonderdeel, in het volgend academisch jaar weer aan de toetsing deelnemen, maar zal dan getoetst worden over de inhoud die het onderdeel heeft in het nieuwe academische jaar.

5. Ten aanzien van het in lid 1, 2 en 3 gestelde kan door de examencommissie een afwijkende beslissing genomen worden, wanneer de student door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest aan de geboden gelegenheden deel te nemen en de voortgang van de studie hierdoor ernstig belemmerd zou worden. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, wint de examencommissie advies in bij de studieadviseur over de omstandigheden en de studievoortgang.

6. Op alle onderdelen is de regeling 'Beperking tentamendeelname' van toepassing (zie Bijlage 3).

Artikel 4.3 Eisen tentamens

1. De tentameneisen dienen bij aanvang van de cursus bekendgemaakt te zijn.

2. Eventuele extra eisen dienen van beperkte omvang te zijn en mogen tot hooguit één week voor het tentamen opgegeven worden. Dit dient bij aanvang van de cursus aangekondigd te zijn.

Artikel 4.4 Vorm tentamens

1. De tentamens van de onderdelen genoemd in art. 2.1 en 3.1 worden schriftelijk afgelegd.

2. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een toetsing op een andere wijze dan in lid 1 bedoeld wordt afgelegd.

3. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.

Artikel 4.5 Mondelinge tentamens

1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald.

2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.

Artikel 4.6 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag

1. De uitslag van een tentamen wordt door de examinator vastgesteld in de vorm van een cijfer op de schaal van 0 (= laagst te behalen kwalificatie) tot en met 10 (= hoogst te behalen kwalificatie), waarbij alleen hele en halve cijfers, uitgezonderd het cijfer 5,5 mogen worden gegeven. Hierbij geldt dat het cijfer vanaf 6 beschouwd wordt als een voldoende.

2. De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag beargumenteerd vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit.

3. De examinator vermeldt voordat het tentamen plaatsvindt, wanneer de uitslag van het tentamen wordt bekendgemaakt. Hierbij is de regel dat de uitslag van een schriftelijk tentamen wordt bekendgemaakt binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het is afgelegd. De examinator verschaft het

onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) van de faculteit tijdig de nodige gegevens ten behoeve van de registratie en de bekendmaking van de uitslag aan de student. Bij open vragen tentamens met meer dan

(8)

100 deelnemers geldt een nakijktermijn van twintig werkdagen. Tenminste éénmaal per jaar ontvangt de student een overzicht van de door hem behaalde resultaten.

4. De termijn van vijftien/twintig werkdagen in het voorgaande lid 3 moet zo worden gelezen, dat tussen de datum van het bekendmaken van de uitslag van een tentamen en de datum van de herkansing tenminste een termijn van twee weken dient te zijn.

5. Voor een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de

examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen. Bij werkstukken geldt de regel dat op de vooraf vastgestelde

inleverdatum afgesproken wordt binnen welke termijn het werkstuk nagekeken zal zijn. Deze termijn is maximaal vijftien werkdagen en bij meer dan 100 studenten twintig werkdagen.

6. Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 4.7 lid 1, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens. De termijn daarvoor bedraagt vier weken.

7. Ingeval tijdens een tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, is de frauderegeling van kracht, zoals opgenomen als bijlage 4 bij deze OER. Deze regeling geldt ook bij plagiaat in werkstukken.

Artikel 4.7 Geldigheidsduur

1. De geldigheid van behaalde propedeuseonderdelen verstrijkt op 31 augustus van het academisch jaar dat volgt op het academisch jaar waarin men zich voor het eerst voor de propedeutische fase van de opleiding heeft ingeschreven indien op die datum niet alle onderdelen van het propedeutisch examen zijn behaald.

De examencommissie kan op schriftelijk en individueel verzoek van de studenten hiervan afwijken.

2. Wanneer het propedeutisch dan wel bachelorexamen is behaald, is de geldigheidsduur van de daaruit bestaande onderdelen onbeperkt.

3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.

4. De bewaartermijn van tentamens, werkstukken en cijferlijsten bedraagt twee jaar nadat de uitslag is vastgesteld en verwerkt.

Artikel 4.8 Inzagerecht

1. Gedurende ten hoogste vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk, en uitleg over de normen aan de hand waarvan het is beoordeeld.

2. Gedurende de in lid 1 genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en

opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede van de normen aan de hand waarvan beoordeling heeft plaatsgevonden.

3. De examencommissie kan bepalen, dat de inzage geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. De datum en tijdstip van inzage wordt vermeld op het tentamen. Indien de betrokkene aantoont door

overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden binnen de in lid 1 genoemde termijn.

Artikel 4.9 Vrijstelling

1. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van een tentamen (of een deel ervan), indien de student vóór de eerste

toetsingsdatum van het onderdeel waarvoor vrijstelling wordt gevraagd voldoet aan de hierna te noemen voorwaarden met betrekking tot het desbetreffende onderdeel:

a. het bewijs overlegt van het hebben voldaan aan een qua inhoud, studielast en niveau overeenkomstig onderdeel van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een hogere beroepsopleiding in Nederland;

b. en/of het bewijs overlegt van verrichte werkzaamheden met een overeenkomst naar inhoud, tijdsinvestering en niveau, met het betreffende onderdeel.

2. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gedocumenteerd als in lid 1 beschreven, onderdelen van de tentamens van de opleiding vervangen door onderdelen van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een hogere beroepsopleiding in Nederland,

(9)

mits deze vervanging wordt goedgekeurd voorafgaand aan de eerste tentamendatum van het onderdeel waarvoor de vervanging wordt gevraagd.

Artikel 4.10 Examen

1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt van door hem behaalde tentamens en de daarmee verworven academische vorming.

2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven.

3. Tot het afleggen van het propedeutisch examen wordt de gelegenheid geboden nadat de student binnen de daarvoor vereiste termijn van maximaal twee academische jaren ten minste een voldoende heeft behaald voor alle onderdelen van het propedeutisch examen.

4. Tot het afleggen van het bachelorexamen wordt de gelegenheid geboden nadat de student voor alle onderdelen van het bachelorexamen ten minste een voldoende heeft behaald.

5. Het afleggen van de examens van de opleiding is geformaliseerd. Dit betekent dat wanneer de

examencommissie constateert dat alle onderdelen van het examen door de betreffende student behaald zijn, het propedeutisch- dan wel het bachelorgetuigschrift door de instelling zal worden uitgereikt. Bij die gelegenheid worden van de student geen aparte studieprestaties gevraagd.

Artikel 4.11 Uitslag examen

1. De examencommissie stelt éénmaal per jaar aan het einde van het academisch jaar de uitslag van het propedeutisch examen vast.

2. De uitslag van het propedeutisch examen kent de volgende judicia:

a. geslaagd: geen van de onderdelen lager dan 6;

b. cum laude: over alle onderdelen gemiddeld 8 of hoger; alle onderdelen tenminste 7.

3. De examencommissie stelt twee maal per jaar (eind augustus en eind februari) de uitslag van het bachelorexamen schriftelijk vast. Indien gewenst kan de student de uitslag van het bachelorexamen tussentijds aanvragen bij de examencommisie.

4. De uitslag van het bachelorexamen kent de volgende judicia:

a. geslaagd: geen van de onderdelen lager dan 6;

b. cum laude: over alle onderdelen gemiddeld 8 of hoger én alle onderdelen tenminste 7, bachelorscriptie tenminste 8.

5. In voorkomende gevallen kan de examencommissie op individuele basis afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 4.12 Graad

1. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad 'bachelor of science' verleend.

2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.

Paragraaf 5 Vooropleiding

Artikel 5.1 Vervangende eisen deficiënties vooropleiding

1. Deficiënties in de vooropleiding m.b.t. het vak wiskunde-a worden vervuld door het behalen van een vwo-deelcertificaat wiskunde-a 1, dan wel door een gelijkwaardige toets afgenomen bij een andere opleiding.

2. De examencommissie bepaalt op welke wijze andere deficiënties in de vooropleiding worden vervuld.

3. De examencommissie kan in bijzondere gevallen een universitair docent in het desbetreffende vak belasten met het afnemen van een of meer tentamens.

4. Ten aanzien van de toelating van studenten met een buitenlandse vooropleiding adviseert de faculteit, de examencommissie gehoord, het College van Bestuur van de instelling.

Artikel 5.2 Nederlandse taal

Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal.

(10)

Artikel 5.3 Inschrijving op basis van hbo-propedeusegetuigschrift

Ervan uitgaande dat een student die zich inschrijft op grond van een hbo-propedeusediploma niet in het eerste jaar de deficiënties kan opheffen, geschiedt inschrijving pas wanneer de student aangetoond heeft aan de nadere vooropleidingseisen te hebben voldaan.

Artikel 5.4 Inschrijving op basis van hbo-getuigschrift

Aan de bezitters van een hbo-getuigschrift wordt toegang verleend tot de postpropedeutische fase van de bacheloropleiding, met als doel het volgen van een vrijstellingenprogramma dat toegang verleent tot de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.

Artikel 5.5 Colloquium doctum

Het toelatingsonderzoek, bedoeld in art. 7.29 van de wet, heeft betrekking op de volgende vakken op vwo- niveau:

a. algemene ontwikkeling;

b. wiskunde-a 1;

c. vertaal- en leesvaardigheid Engels;

d. vertaal- en leesvaardigheid Frans of Duits.

Paragraaf 6 Studiebegeleiding Artikel 6.1 Studievoortgangsregistratie

1. De faculteit registreert de individuele studieresultaten van de studenten.

2. Zij verschaft elke student tenminste éénmaal per jaar een overzicht van de door hem behaalde studieresultaten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding.

Artikel 6.2 Studiebegeleiding

De decaan draagt zorg voor de introductie en studiebegeleiding van de studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding.

Artikel 6.3 Studieadvies eerste jaar

1. In het jaar van zijn eerste inschrijving krijgt elke student voor het einde van het eerste en vervolgens voor het einde van het tweede semester een schriftelijk advies over de voortzetting van zijn opleiding.

2. Desgevraagd geeft de faculteit de student mondeling advies over de voortzetting van zijn studie in of buiten de faculteit en over eventuele andere ontwikkelingsmogelijkheden.

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 7.1 Tentamens en examens 'oude stijl'

1. Voor de studenten, die vóór september 2002 ononderbroken waren ingeschreven voor de opleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, blijft de desbetreffende OER, laatstelijk vastgesteld/

gewijzigd op 8 januari 2002 van kracht, onder de volgende voorwaarden:

a. het propedeutisch examen kan uitsluitend nog afgelegd worden wanneer de examencommissie daartoe toestemming verleent;

b. tot 1 september 2009 wordt aan degenen die het sub a bedoelde examen hebben behaald, de gelegenheid geboden het doctoraalexamen van de opleiding af te leggen.

2. Onderdelen, voorbereidend op het in lid 1 sub a bedoelde examen, kunnen uitsluitend afgelegd worden wanneer de examencommissie daartoe toestemming verleend heeft.

3. Onderdelen, voorbereidend op het in lid 1 sub b bedoelde examen, konden voor de laatste maal afgerond worden in het studiejaar 2005-2006. Vanaf september 2006 kunnen alleen overeenkomende onderdelen uit het lopende studiejaar worden afgelegd.

4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie aan andere studenten dan die bedoeld in lid 1,

toestemming verlenen tentamens en examens af te leggen volgens de in lid 1 bedoelde OER. Het bepaalde in lid 1 sub a en sub b blijft daarbij onverminderd van kracht.

(11)

Artikel 7.2 Overstap van 'oude stijl' naar bacheloropleiding

Een student, als bedoeld in art. 7.1, kan onder de volgende voorwaarden deelnemen aan de bacheloropleiding krachtens deze OER:

1. behaalde studieresultaten kunnen door de examencommissie worden gewaardeerd als vrijstelling voor overeenkomstige onderdelen van de bacheloropleiding;

2. deelneming staat open voorzover de gefaseerde invoering van het onderwijs en de tentamens volgens deze regeling dat feitelijk toelaten.

Artikel 7.3 Vaststelling en wijziging

1. Vaststelling en wijziging van deze regeling geschiedt door de decaan bij afzonderlijk besluit, de directeur gehoord en na voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering.

2. De directeur wordt inzake vaststelling en wijziging van deze regeling geadviseerd door de opleidingscommissie en de raad van advies van het onderwijsinstituut.

3. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad.

4. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, die krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student.

Artikel 7.4 Bekendmaking

1. De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken.

2. Elke belangstellende kan op het Onderwijsdienstverleningscentrum een exemplaar van de in lid 1 bedoelde stukken verkrijgen.

Artikel 7.5 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2006.

Aldus vastgesteld door de decaan op 28 juni 2006.

(12)

Bijlagen OER BSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2006-2007

Bijlage 1 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen bacheloropleiding Bijlage 1a Eindtermen van de propedeuse van de bacheloropleiding culturele antropologie en

ontwikkelingsstudies Met de opleiding wordt beoogd:

a. studenten kennis, vaardigheden en inzicht op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bij te brengen,

b. academische vorming, en

c. voorbereiding voor een verdere studieloopbaan, met het recht op toegang tot tenminste de verdere bacheloropleiding van culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.

Deze algemene doelstelling van de opleiding is vertaald naar eindtermen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: (1) verwerven van kennis en inzicht, (2) zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden, (3) vorming van attitudes.

Aan het einde van de propedeuse van de opleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies wordt van alle studenten verwacht:

1. Basiskennis van en inzicht met betrekking tot:

1.1 de basisbegrippen, belangrijkste theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de culturele antropologie;

1.2 de basisbegrippen, belangrijke theorieën en stromingen en voornaamste vraagstukken in de ontwikkelingsstudies;

1.3 gender theorie;

1.4 de relatie tussen cultureel antropologische theorievorming en regionale oriëntaties;

1.5 basisthema's in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, zoals ritueel en symboliek, verwantschap en sociale netwerken, sociale bewegingen en internationale samenwerking;

1.6 de hoofdvragen van de sociologie en de betekenis hiervan voor de bestudering culturele antropologische vraagstukken en vraagstukken van globalisering en ontwikkeling;

1.7 filosofische vragen met betrekking tot multiculturaliteit en globalisering;

1.8 de grondbeginselen van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, toegespitst op gebruikelijke onderzoeksmethoden binnen de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.

2. Basisvaardigheden:

2.1 beheersing van academische basisvaardigheden:

kunnen omgaan met wetenschappelijke kennis en inzichten en deze kennis en inzichten kunnen toepassen op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken. Beheersing van deze vaardigheden dient ertoe bij te dragen, dat studenten in het vervolg van hun studie zelfstandig en in samenwerking met medestudenten effectief werken en leren. Deze academische basisvaardigheden omvatten:

• kritisch kunnen analyseren van teksten;

• teksten adequaat kunnen samenvatten;

• een probleemstelling kunnen formuleren en analyseren;

• een schriftelijk of mondeling betoog kunnen plannen en structureren;

• op heldere en eenduidige wijze een wetenschappelijk betoog kunnen schrijven op basis van een afgebakende probleemstelling;

• een oordeel kunnen geven over een casus en een stelling kunnen beargumenteren;

• in eigen en andermans argumentatie kunnen onderscheiden tussen feiten, meningen, theorieën, waarden en normen;

2.2 beheersing van basisvaardigheden ter zake informatie- en communicatietechnologie zodat deze tijdens de studie adequaat benut kan worden ten behoeve van:

• tekstverwerking;

• gebruik van elektronische post;

• informatie en literatuur zoeken op het internet;

(13)

• elementaire dataverwerking en data-analyse;

2.3 beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden:

• een goed gestructureerde presentatie kunnen houden voor studenten in de eigen groep;

• sociale en communicatieve vaardigheden;

• op systematische wijze een gesprek kunnen voeren om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen;

• in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren;

• op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies;

2.4 beheersing van elementaire onderzoeksvaardigheden:

• effectief gebruik kunnen maken van de bibliotheek en van hulpmiddelen voor literatuuronderzoek teneinde (op elementair niveau) een overzicht te krijgen en te kunnen geven van de actuele stand van kennis en opvattingen aangaande een cultureel antropologische vraagstelling en vraagstelling inzake ontwikkelingsproblematiek;

• in een verslag op adequate en systematische wijze kunnen verwijzen naar literatuur;

• het kunnen toepassen en evalueren van elementaire technieken van empirisch onderzoek;

• het kunnen uitwerken van een eenvoudig ontwerp voor empirisch onderzoek;

• beschrijvende statistische gegevens in tabellen of figuren kunnen interpreteren;

• beschrijvende empirische gegevens op een overzichtelijke en inzichtelijke manier kunnen weergeven.

3. Basisattitudes:

3.1 kritische reflectie op cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken;

3.2 bereidheid om eigen opvattingen over cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken ter discussie te stellen en open staan voor andere standpunten;

3.3 een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

3.4 zich bewust te zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal-)wetenschappelijke uitspraken.

Bijlage 1b Eindtermen van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies

De bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bereidt studenten voor op het met goed gevolg kunnen deelnemen aan de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, of een andere masteropleiding. Hieronder worden de algemene eindtermen geformuleerd waaraan afgestudeerden van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies moeten voldoen. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het studieprogramma en hebben een drieledig karakter: (1) verwerven van kennis en inzicht, (2) zich eigen maken van academische en beroepsvaardigheden, (3) vorming van attitudes.

1. Verdiepende kennis van en inzicht aangaande:

1.1 de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies en zijn in staat deze op hun merites te beoordelen. Het betreft hier in het bijzonder:

• de belangrijkste theoretische stromingen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies en de opvattingen van de belangrijkste vertegenwoordigers van die stromingen;

• de voornaamste theoretische perspectieven en onderzoek met betrekking tot de dynamiek van cultuur en traditie in het proces van modernisering, mondiale culturele vervlechting, homogenisering en heterogenisering van culturen;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de constructie en reconstructie van nieuwe culturele identiteiten, de `politics of culture';

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de relatie tussen inheemse religieuze systemen en de grote wereldgodsdiensten als basis voor de constructie van nieuwe religieuze identiteiten;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de culturele en politieke emancipatie van oorspronkelijke bevolkingen in 'nation states';

(14)

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot internationale migratiestromen en de uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot structuur, ontwikkeling en transformatie van productie- en reproductie- arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot interdependenties tussen economische ontwikkeling en onderontwikkeling;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot patronen van klassenvorming en collectieve actie onder invloed van processen van commercialisering, industrialisering en (hedendaagse) staatsvorming;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot duurzame economische ontwikkeling;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot economische besluitvorming en vormen van ondernemerschap, mede gezien in relatie tot culturele en etnische identiteit;

• theorieën en opvattingen aangaande (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met betrekking tot globalisering, processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens een interdisciplinaire methodiek zijn belicht;

• kernthema's als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance, civil society, globalisering en de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis krijgen;

• de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden en de onderlinge verwevenheid van deze disciplines;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot gender en genderproblematiek, zoals de betekenis van gender en de samenhang tussen seksuele ordening, en sociaal, economische en culturele ordening, zoals klasse en etniciteit;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken rond de wereldmarkt, theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën, kleinschalige bedrijvigheid, microkrediet en economische overlevingsstrategieën;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot vraagstukken als governance, democratisering, de betekenis en de rol van 'civil society', staats- en natievorming en etnische conflicten;

• de voornaamste theorieën en onderzoek met betrekking tot de wisselwerking tussen economische, politieke en sociaal-culturele processen en de wijze waarop die wisselwerking zich in verschillende regio's (maar in het bijzonder in de Pacific) manifesteert;

• (inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in ontwikkelingstheorieën, effecten van de hulp en het effectiviteitsdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema's als armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en empowerment;

• het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning in ontwikkelingslanden en de problematiek van planning op zowel macro- als microniveau, met thema's als regionale planning, sectorale planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling;

• de voornaamste sociologische theorieën en onderzoek met betrekking tot veranderingsprocessen zoals het actor-structuurdebat, en machtstheorieën.

1.2 de voornaamste recente en contemporaine nationale en internationale maatschappelijke problemen;

1.3 de in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies gangbare methoden en technieken van onderzoek en het feitelijk verloop van onderzoek aan de hand van een inhoudelijk thema:

• weten wat empirisch wetenschappelijk onderzoek is en welke functie het heeft in de ontwikkeling van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

• weten welke typen onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief) voorkomen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies en welke algemene doelstellingen deze hebben;

• kunnen aangeven welke methodologische criteria een rol spelen bij de beantwoording van onderzoeksvragen op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

• kennis van en inzicht in de meest gangbare onderzoeksdesigns die in cultureel antropologisch en ontwikkelingsonderzoek worden gebruikt en een geschikt design kunnen kiezen bij een gegeven vraagstelling;

(15)

• kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling en de daarbij geldende methodologische criteria;

• kennis van de meest gangbare technieken van de descriptieve statistiek en deze kunnen toepassen ter beantwoording van onderzoeksvragen in de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

• inzicht in het proces van gegevensanalyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet;

• inzicht in het proces van de wetenschappelijke communicatie en in de functie van literatuuronderzoek.

2. Academische vaardigheden:

2.1 cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling en de opvattingen daarover kritisch kunnen beoordelen, inclusief de daarin vervatte waarden en normen:

• theorieën en opvattingen met betrekking tot culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling kunnen analyseren en beoordelen;

• in staat zijn verslagen van empirisch onderzoek kritisch te lezen en te becommentariëren;

• kunnen onderscheiden tussen wetenschappelijke inzichten en vóórwetenschappelijke opvattingen;

• waardeaspecten met betrekking tot cultureel antropologische vraagstukken en vraagstukken van (onder)ontwikkeling als zodanig kunnen onderscheiden;

2.2 beheersing van gevorderde onderzoeksvaardigheden op het gebied van de cultureel antropologie en ontwikkelingsstudies:

• in staat zijn om onder begeleiding vraagstellingen voor onderzoek te formuleren en de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie ervan aan te geven;

• in staat zijn om onder begeleiding gangbare onderzoekmethoden toe te passen gericht op het

beantwoorden van vraagstellingen betreffende culturele differentiëring, globalisering en ontwikkeling;

• effectief kunnen omgaan met wetenschappelijke literatuur en verwijzingen naar wetenschappelijke literatuur;

• effectief kunnen omgaan met gangbare computerprogramma's voor gegevensverwerking;

2.3 beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden:

• op systematische wijze een gesprek kunnen voeren met (praktijk)deskundigen om relevante informatie over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen;

• in staat zijn met andere studenten samen te werken aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken en op een effectieve wijze daarover kunnen communiceren;

• op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies en discussies en vergaderingen kunnen leiden.

3. Attitudes:

3.1 blijk geven van een instelling van wetenschappelijke integriteit:

• zich bewust zijn van de waardeaspecten die inherent zijn aan cultureel antropologische en ontwikkelingsvraagstukken op theoretisch en praktisch niveau en van de consequenties die eraan verbonden zijn;

• zich bewust zijn van de waarheids- en waardeaspecten van het eigen handelen en dat van anderen;

• bereid zijn eigen opvattingen met betrekking tot cultureel antropologische processen en processen van globalisering en ontwikkeling ter evaluatie voor te leggen aan anderen;

3.2 zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in sociaal-wetenschappelijke uitspraken.

Bijlage 2 Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW Artikel 1

Binnen de RU kan het verzorgen van onderwijs en het afnemen van tentamens en examens in een andere taal dan het Nederlands geschieden indien de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.

Artikel 2

Een besluit tot het gebruik van een vreemde taal wordt genomen door de decaan van de desbetreffende faculteit, na advies ingewonnen te hebben van de opleidingscommissie. De decaan neemt daarbij de volgende uitgangspunten in acht:

– de noodzaak van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands dient vast te staan;

– tentamens en examens kunnen op verzoek van de student in het Nederlands worden afgelegd;

(16)

– het gebruik van een vreemde taal mag niet leiden tot verzwaring van de studielast van de opleiding;

– het anderstalig onderwijs voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als het onderwijs verzorgd in het Nederlands.

Artikel 3

In de OER van de opleiding wordt het besluit van de decaan verwerkt.

Artikel 4

De decaan van de faculteit brengt jaarlijks het College van Bestuur verslag uit van de door hem genomen besluiten.

Bijlage 3 Regeling beperking tentamendeelname

Op alle tentamens van de binnen het onderwijsinstituut van Maatschappijwetenschappen verzorgde opleidingen is onderstaande Regeling beperking tentamendeelname van toepassing.

1. Studenten mogen maximaal drie keer aan een tentamen deelnemen. Studenten zijn verplicht zich voor het tentamen aan te melden via KISS tot vijf werkdagen voor het tentamen.

2. Indien het tentamen na drie keer nog niet is behaald, dient de student voor iedere volgende keer dat hij/zij aan het tentamen wil deelnemen een schriftelijk verzoek in te dienen bij de examencommissie van zijn/haar opleiding.

4. Deze regeling betreft zowel mondelinge als schriftelijke tentamens.

5. Deze regeling geldt voor alle studenten van de opleidingen van het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen.

6. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2006 voor wat betreft tentamens waarvoor studenten zich na die datum voor de eerste maal inschrijven.

Bijlage 4 Fraude bij examens, tentamens en schriftelijke werkstukken Artikel 1

Wanneer tijdens een schriftelijk tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, wordt hiervan door de

surveillant terstond op een daartoe aanwezig protocol aantekening gemaakt. De surveillant maakt tevens een aantekening op het antwoordblad van de deelnemer die van fraude verdacht wordt, hetzij op het moment dat de fraude wordt geconstateerd, hetzij wanneer de deelnemer zijn antwoordblad inlevert. Na afloop van het tentamen maakt de surveillant een kort schriftelijk verslag op van de (vermeende) fraude. Dit verslag wordt ter hand gesteld van de betrokken examinator. De examinandus wordt in de gelegenheid gesteld hieraan een schriftelijk commentaar toe te voegen. De examinator is verplicht contact op te nemen met de voorzitter van de examencommissie, waarbij het schriftelijk verslag en het eventuele commentaar daarop worden

overgelegd en maatregelen kunnen worden voorgesteld.

Artikel 2

De voorzitter van de examencommissie hoort zowel de betrokken student(en) als de examinator, en legt vervolgens zijn oordeel voor aan de examencommissie, inclusief eventueel te nemen maatregelen. In geval van fraude, in welke vorm dan ook, kan de examencommissie de examinandus uitsluiten van verdere deelname aan het desbetreffende examenonderdeel, als ook van deelname aan andere examenonderdelen, voor een periode van ten hoogste een jaar nadat de fraude is geconstateerd. De examencommissie stelt de betrokken student(en), de examinator, alsmede de directeur van het onderwijsinstituut van de getroffen maatregelen op de hoogte. (De examencommissie kan haar voorzitter in deze ook mandateren, met verantwoording achteraf.)

Artikel 3

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing in geval van een vermoeden van plagiaat en/of andere vormen van fraude bij het maken van schriftelijke opdrachten, werkstukken, en dergelijke.

Artikel 4

Studenten kunnen tegen de beslissing van de examencommissie beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 In het buitenland is Antropologie niet altijd Culturele Antropologie.  Vakkenaanbod kan nog veranderen / staat nog niet

Op het einde van de rit moet het mogelijk zijn voor de lezer om bijvoorbeeld bij het interpreteren van een videofragment over een niet-wester- se cultuur niet alleen de beperkingen

We houden ons, kortom, bezig met hedendaagse vraagstukken op het snijvlak van culturele diversiteit en mondialisering, en de vraag hoe mensen — burgers en niet-burgers — binnen een

1) Selecteer de opleidingsonderdelen (OPO’s) die je dit academiejaar wenst te volgen (voor het 1ste en 2de semester). 2) Ga naar je IER en kies een examenmoment

normale tijd, waarin conflict vanzelfspre- kend is, wordt onderbroken en maakt plaats voor een ideale tijd, van reconstructie, zui- verheid, sociabiliteit, waarin het conflict niet

meestal een ervaring op die heel ingrijpend is voor de wijze waarop men de wereld om zich heen ervaart: men gaat de manier van voelen, denken en handelen van de eigen samenleving

Op deze manier kan de nieu- we China antropologie niet alleen helpen nieuw leven te blazen in wat Peter van der Veer een expliciet vergelijkende sociologie binnen de

De examencommissie kan, voorzover de beschikbare onderwijscapaciteit dit toelaat, besluiten dat de student die is ingeschreven voor de bacheloropleiding culturele antropologie