• No results found

Onderwijs- en examenregeling masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Onderwijs- en examenregeling masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderwijs- en examenregeling masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2006-2007

Overzicht inhoud

Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Toepasbaarheid regeling Artikel 1.2 Begripsbepalingen

Artikel 1.3. Doel en eindtermen van de opleiding Artikel 1.4 Vorm van de opleiding

Artikel 1.5 Examens van de opleiding Artikel 1.6 Studielast

Artikel 1.7 Taal

Paragraaf 2 De masteropleiding Artikel 2.1 Samenstelling masteropleiding

Artikel 2.2 Onderwijsvormen in de masteropleiding Paragraaf 3 Tentamens en examens

Artikel 3.1 Volgorde tentamens

Artikel 3.2 Tijdvakken en frequentie tentamens Artikel 3.3 Eisen tentamens

Artikel 3.4 Vorm tentamens Artikel 3.5 Mondelinge tentamens

Artikel 3.6 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag Artikel 3.7 Geldigheidsduur

Artikel 3.8 Inzagerecht Artikel 3.9 Vrijstelling Artikel 3.10 Examen Artikel 3.11 Judicia Artikel 3.12 Graad

Paragraaf 4 Vooropleiding

Artikel 4.1 Toelatingseisen masteropleiding Artikel 4.2 Bewijs van toelating

Artikel 4.3 Flexibele instroom in de masteropleiding Artikel 4.4 Nederlandse taal

Paragraaf 5 Studiebegeleiding Artikel 5.1 Studievoortgangsregistratie Artikel 5.2 Studiebegeleiding

Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 6.1 Overgangsbepalingen

Artikel 6.2 Vaststelling en wijziging Artikel 6.3 Bekendmaking

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Bijlage 1 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen masteropleiding Bijlage 1a Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting culturele antropologie Bijlage 1b Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting ontwikkelingsstudies Bijlage 2 Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW Bijlage 3 Regeling beperking tentamendeelname

Bijlage 4 Fraude bij examens, tentamens en schriftelijke werkstukken

(2)

Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1.1 Toepasbaarheid regeling

Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleiding culturele

antropologie en ontwikkelingsstudies (hierna te noemen: de opleiding). De opleiding wordt verzorgd door het onderwijsinstituut maatschappijwetenschappen (hierna te noemen: het onderwijsinstituut) binnen de faculteit sociale wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna te noemen: de faculteit).

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, afgekort tot WHW, en zoals sindsdien gewijzigd;

b. opleiding: de masteropleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub b van de wet, i.c. de masteropleiding ad art.

1.1. sub 1;

c. student: hij of zij die is ingeschreven aan de Radboud Universiteit Nijmegen voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;

d. bacheloropleiding: de opleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub a van de wet;

e. practicum: een praktische oefening als bedoeld in art. 7.13, lid 2 sub d van de wet, in één van de volgende vormen:

– het schrijven van een scriptie;

– het maken van een werkstuk of een proefontwerp;

– het uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht;

– het verrichten van een literatuurstudie;

– combinaties van bovengenoemde activiteiten;

– het verrichten van een stage;

– het deelnemen aan veldwerk of een excursie;

– het uitvoeren proeven en experimenten;

– of het deelnemen aan een andere onderwijsactiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden;

f. tentamen: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van dat onderzoek door minstens één daartoe door de examencommissie aangewezen examinator;

g. examen: toetsing, waarbij door de examencommissie wordt vastgesteld of alle tentamens van de tot de opleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd (conform art. 7.10 van de wet);

h. examencommissie: de examencommissie van een opleiding ingesteld conform art. 7.12 van de wet, hier bedoeld de examencommissie van de opleiding;

i. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van tentamens, conform art. 7.12 van de wet;

j. opleidingscommissie: de opleidingscommissie bedoeld in art. 9.18 van de wet, hier bedoeld de opleidingscommissie van de opleiding;

k. uitvoeringsregeling: de uitvoeringsregeling behorende bij de OER en geldend voor de opleiding;

l. werkdag: maandag t/m vrijdag m.u.v. de erkende feestdagen;

m. studiegids: de gids van het onderwijsinstituut, bevattende de specifieke informatie over de opleiding;

n. instelling: de Radboud Universiteit Nijmegen;

o. directeur: de directeur van het onderwijsinstituut;

p. decaan: de decaan van de faculteit;

q. gezamenlijke vergadering: de gezamenlijke vergadering van de onderdeelcommissie (van de universitaire ondernemingsraad) en de facultaire studentenraad van de faculteit.

Artikel 1.3. Doel en eindtermen van de opleiding 1. Met de opleiding wordt beoogd:

a. studenten gevorderde kennis en inzicht op het gebied van de culturele antropologie en ontwikkelingsstudies bij te brengen;

(3)

b. studenten gevorderde academische vaardigheden bij te brengen;

c. studenten specifieke beroepsattitudes bij te brengen;

d. studenten het genoemde onder lid 1 sub a, b en c op zodanig niveau bij te brengen dat dit voortbouwt op de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies;

e. studenten zodanig op te leiden, dat deze na voltooiing van deze opleiding in staat zijn tot het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van culturele antropologie en ontwikkelingsstudies.

2. De nadere uitwerking van lid 1 is als bijlage 1 bij deze regeling opgenomen.

Artikel 1.4 Vorm van de opleiding De opleiding wordt voltijds verzorgd.

Artikel 1.5 Examens van de opleiding

In de opleiding kan het masterexamen worden afgelegd.

Artikel 1.6 Studielast

1. De studielast wordt uitgedrukt in eenheden van het European Credit Transfer System (EC).

2. Eén EC staat gelijk aan 28 uur studie.

3. De masteropleiding heeft een studielast van 60 EC.

Artikel 1.7 Taal

1. Het onderwijs wordt in de Nederlandse taal gegeven (art. 7.2 WHW). Hiervan mag in de volgende gevallen worden afgeweken:

a. bij een opleiding voor een vreemde taal;

b. bij een gastcollege door een anderstalige docent;

c. wanneer de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.

2. Wanneer het onderwijs in een andere taal wordt gegeven, dan is hiervoor de gedragscode vreemde taal van toepassing, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW. Deze gedragscode is opgenomen als bijlage 2 bij deze regeling.

Paragraaf 2 De masteropleiding Artikel 2.1 Samenstelling masteropleiding

1. De masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies kent twee afstudeerrichtingen:

a. de afstudeerrichting culturele antropologie;

b. de afstudeerrichting ontwikkelingsstudies.

2. De masteropleiding omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast (in EC; totaal 60):

a. voor de afstudeerrichting culturele antropologie:

– theorie 1: religie: theorie en praktijk in sociologie en antropologie...6

– theorie 2: cultuur en mobiliteit...3

– regionaal/thematische specialisatie...9

– voorbereiding leeronderzoek...3

– methoden van onderzoek D...6

– leeronderzoek...15

– leeronderzoekseminar...3

– masterscriptie...15

b. voor de afstudeerrichting ontwikkelingsstudies: – capita selecta uit de ontwikkelingstheorieën ...6

– thematische specialisatie ...6

– voorbereiding leeronderzoek...6

– methoden van onderzoek D...6

– leeronderzoek...18

– leeronderzoekseminar...3

– masterscriptie...15

(4)

3. Een beschrijving van de in lid 2 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids.

Artikel 2.2 Onderwijsvormen in de masteropleiding

1. De volgende onderdelen in de masteropleiding, als genoemd in art. 2.1, omvatten, naast het onderwijs in de vorm van hoorcolleges, een practicum met inhoud en verplichtingen zoals omschreven in de

studiegids:

a. voor de afstudeerrichting culturele antropologie:

– theorie 2: cultuur en mobiliteit: essay;

– regionaal/thematische specialisatie: opdrachten;

– voorbereiding leeronderzoek: ontwerp probleemstelling;

– methoden van onderzoek: opdrachten;

– leeronderzoek: veldwerk;

– leeronderzoeksseminar: mondelinge rapportage over leeronderzoek, ontwerp scriptieopzet;

– masterscriptie.

b. voor de afstudeerrichting ontwikkelingsstudies:

– capita selecta uit de ontwikkelingstheorieën: werkstuk;

– thematische specialisatie: opdrachten, werkstuk;

– voorbereiding leeronderzoek: ontwerp probleemstelling;

– methoden van onderzoek: opdrachten;

– leeronderzoeksseminar: mondelinge rapportage over leeronderzoek, ontwerp scriptieopzet;

– leeronderzoek: veldwerk;

– masterscriptie.

2. Het tentamen van een onderdeel, genoemd in dit artikel, kan niet worden afgelegd dan nadat het desbetreffende practicum met voldoende resultaat is gevolgd.

3. Met betrekking tot de volgende onderdelen geldt het met voldoende resultaat deelnemen aan het desbetreffende practicum als het behalen van het tentamen:

a. voor de afstudeerrichting culturele antropologie: alle in artikel 2.2 sub 1a genoemde onderdelen;

b. voor de afstudeerrichting ontwikkelingsstudies: alle in artikel 2.2 sub 1b genoemde onderdelen.

Paragraaf 3 Tentamens en examens Artikel 3.1 Volgorde tentamens

Aan de tentamens van de hierna te noemen onderdelen kan niet eerder worden deelgenomen dan nadat de tentamens van de daarbij vermelde onderdelen zijn behaald:

1. voor de afstudeerrichting culturele antropologie:

– leeronderzoek, ná behalen van theorie 1, theorie 2, regionaal/thematische specialisatie, voorbereiding leeronderzoek;

– leeronderzoeksseminar en masterscriptie, ná het verrichten van het leeronderzoek;

2. voor de afstudeerrichting ontwikkelingsstudies:

– leeronderzoek, ná behalen van capita selecta uit de ontwikkelingstheorieën, thematische specialisatie, voorbereiding leeronderzoek;

– leeronderzoeksseminar en masterscriptie, ná het verrichten van het leeronderzoek.

Artikel 3.2 Tijdvakken en frequentie tentamens

1. Tot het afleggen van de tentamens van de in art. 2.1 genoemde onderdelen wordt in elk academisch jaar tweemaal de gelegenheid gegeven op de door de directeur vóór het begin van studiejaar vastgestelde data.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel waarvan het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, in dat jaar slechts éénmaal de gelegenheid

gegeven.

3. Met inachtneming van het gestelde in lid 2 kan ieder die studeert voor het masterexamen van de opleiding en in één academisch jaar niet slaagt voor een studieonderdeel, in het volgend academisch jaar weer aan de toetsing deelnemen, maar zal dan getoetst worden over de inhoud die het onderdeel heeft in het nieuwe academische jaar.

(5)

4. Ten aanzien van het in lid 1, 2 en 3 gestelde kan door de examencommissie een afwijkende beslissing genomen worden, wanneer de student door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest aan de geboden gelegenheden deel te nemen en de voortgang van de studie hierdoor ernstig belemmerd zou worden. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, wint de examencommissie advies in bij de studieadviseur over de omstandigheden en de studievoortgang.

5. Op alle onderdelen is de Regeling beperking tentamendeelname van toepassing (Bijlage 3).

Artikel 3.3 Eisen tentamens

1. De tentameneisen dienen bij aanvang van de cursus bekendgemaakt te zijn.

2. Eventuele extra eisen dienen van beperkte omvang te zijn en mogen tot hooguit één week voor het tentamen opgegeven worden. Dit dient bij aanvang van de cursus aangekondigd te zijn.

Artikel 3.4 Vorm tentamens

1. De tentamens van de onderdelen genoemd in artikel 2.1 worden schriftelijk afgelegd.

2. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat een tentamen op een andere wijze dan vorenbedoeld wordt afgelegd.

3. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.

Artikel 3.5 Mondelinge tentamens

1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald.

2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt.

Artikel 3.6 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag

1. De uitslag van een tentamen wordt door de examinator vastgesteld in de vorm van een cijfer op de schaal van 0 (= laagst te behalen kwalificatie) tot en met 10 (= hoogst te behalen kwalificatie), waarbij alleen hele en halve cijfers, uitgezonderd het cijfer 5,5 mogen worden gegeven. Hierbij geldt dat het cijfer vanaf 6 beschouwd wordt als een voldoende.

2. De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag beargumenteerd vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit.

3. De examinator vermeldt voordat het tentamen plaatsvindt wanneer de uitslag van het tentamen wordt bekendgemaakt. Hierbij is de regel dat de uitslag van een schriftelijk tentamen wordt bekendgemaakt binnen vijftien werkdagen na de dag waarop het is afgelegd. De examinator verschaft het

onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) van de faculteit tijdig de nodige gegevens ten behoeve van de registratie en de bekendmaking van de uitslag aan de student. Bij open vragen tentamens met meer dan 100 deelnemers geldt een nakijktermijn van twintig werkdagen. Tenminste éénmaal per jaar ontvangt de student een overzicht van de door hem behaalde resultaten.

4. De termijn van vijftien/twintig werkdagen in het voorgaande lid 3 moet zo worden gelezen, dat tussen de datum van het bekendmaken van de uitslag van een tentamen en de datum van de herkansing tenminste een termijn van twee weken dient te zijn.

5. Voor een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de

examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen. Bij werkstukken geldt de regel dat op de vooraf vastgestelde

inleverdatum afgesproken wordt binnen welke termijn het werkstuk nagekeken zal zijn. Deze termijn is maximaal vijftien werkdagen en bij meer dan 100 studenten twintig werkdagen.

6. Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in art. 4.7 lid 1, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens. De termijn daarvoor bedraagt vier weken.

7. Ingeval tijdens een tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, is de frauderegeling van kracht, zoals opgenomen als bijlage 4 bij deze OER. Deze regeling geldt ook bij plagiaat in werkstukken.

(6)

Artikel 3.7 Geldigheidsduur

1. De geldigheidsduur van behaalde onderdelen is onbeperkt.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan het

tentamen langer dan vier jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen.

3. De bewaartermijn van tentamens, werkstukken en cijferlijsten bedraagt twee jaar nadat de uitslag is vastgesteld en verwerkt; de bewaartermijn van scripties bedraagt tien jaar.

Artikel 3.8 Inzagerecht

1. Gedurende ten hoogste vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk en uitleg over de normen aan de hand waarvan het is beoordeeld.

2. Gedurende de in lid 1 genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en

opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede van de normen aan de hand waarvan beoordeling heeft plaatsgevonden.

3. De examencommissie kan bepalen, dat de inzage geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. De datum en tijdstip van inzage wordt vermeld op het tentamen.Indien de betrokkene aantoont door

overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, binnen de in lid 1 genoemde termijn.

Artikel 3.9 Vrijstelling

1. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van een tentamen (of een deel ervan), indien de student vóór de eerste

toetsingsdatum van het onderdeel waarvoor vrijstelling wordt gevraagd voldoet aan de hierna te noemen voorwaarden met betrekking tot het desbetreffende onderdeel:

a. het bewijs overlegt van het hebben voldaan aan een qua inhoud, studielast en niveau overeenkomstig onderdeel van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een hogere beroepsopleiding in Nederland;

b. en/of het bewijs overlegt van verrichte werkzaamheden met een overeenkomst naar inhoud, tijdsinvestering en niveau, met het betreffende onderdeel.

2. De examencommissie kan op individueel en schriftelijk verzoek, gedocumenteerd als in lid 1 beschreven, onderdelen van de tentamens van de opleiding vervangen door onderdelen van een andere universitaire opleiding in Nederland dan wel het buitenland, dan wel van een hogere beroepsopleiding in Nederland, mits deze vervanging wordt goedgekeurd voorafgaand aan de eerste tentamendatum van het onderdeel waarvoor de vervanging wordt gevraagd.

Artikel 3.10 Examen

1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt van door hem behaalde tentamens en de daarmee verworven academische vorming.

2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen naar de kennis van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding, indien en voor zover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven.

3. Tot het afleggen van het masterexamen wordt de gelegenheid geboden nadat de student voor alle onderdelen van het masterexamen ten minste een voldoende heeft behaald.

4. Het afleggen van het examen van de opleiding is geformaliseerd. Dit betekent dat wanneer de

examencommissie constateert dat alle onderdelen van het examen door de betreffende student behaald zijn, het mastergetuigschrift door de instelling zal worden uitgereikt. Bij die gelegenheid worden van de student geen aparte studieprestaties gevraagd.

Artikel 3.11 Judicia

1. De uitslag van het masterexamen kent de volgende judicia:

– geslaagd: geen van de onderdelen lager dan 6;

– cum laude: over alle onderdelen gemiddeld 8 of hoger, alle onderdelen tenminste 7 én masterscriptie tenminste 8.

(7)

2. De examencommissie kan op individuele basis afwijken van het gestelde in het vorige lid, indien het naar haar oordeel gerechtvaardigd is een hoger judicium toe te kennen dan op grond van het gestelde in lid 1.

Artikel 3.12 Graad

1. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad 'master of science' (MSc) verleend.

2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.

Paragraaf 4 Vooropleiding

Artikel 4.1 Toelatingseisen masteropleiding

Tot de masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies worden toegelaten:

1. degene die beschikt over het getuigschrift van de bacheloropleiding culturele antropologie en

ontwikkelingsstudies aan de instelling of de bacheloropleiding culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam, Rijksuniversiteit Leiden, Universiteit Utrecht of Vrije Universiteit Amsterdam, dan wel de bacheloropleiding internationale ontwikkelingsstudies van de Wageningen Universiteit;

2. degene die in het bezit is van het bewijs van toelating, dat het College van Bestuur voor het desbetreffende studiejaar afgeeft (zie art. 4.2).

Artikel 4.2 Bewijs van toelating

1. Voor het bewijs van toelating komt in aanmerking degene die:

a. in het bezit is van een getuigschrift dat ten minste gelijkwaardig is aan het getuigschrift als bedoeld in artikel 4.1 lid 1;

b. anderszins naar het oordeel van de examencommissie blijk hebben gegeven van geschiktheid voor het volgen van de opleiding.

2. De examencommissie kan bepalen dat de kandidaat aanvullende onderdelen binnen de faculteit behaalt alvorens hij/zij toegelaten wordt tot de opleiding.

Artikel 4.3 Flexibele instroom in de masteropleiding

1. De examencommissie kan, voorzover de beschikbare onderwijscapaciteit dit toelaat, besluiten dat de student die is ingeschreven voor de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies kan worden toegelaten tot het onderwijs van de masteropleiding voordat deze met goed gevolg het afsluitend examen van de bacheloropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies heeft afgelegd.

2. Toelating is alleen mogelijk als de student voldoet aan de volgende voorwaarde: er is voldoende resultaat behaald voor en/of vrijstelling verleend van de onderdelen van het bachelorexamen met een studielast van tenminste 162 EC.

3. De behaalde tentamenresultaten van de student die krachtens dit artikel tot het onderwijs van de opleiding is toegelaten krijgen hun formele geldigheid nadat het afsluitende examen van de in het eerste lid

bedoelde bacheloropleiding met goed gevolg is afgelegd en de student formeel voor de masteropleiding is ingeschreven.

Artikel 4.4 Nederlandse taal

Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal.

Paragraaf 5 Studiebegeleiding Artikel 5.1 Studievoortgangsregistratie

1. De faculteit registreert de individuele studieresultaten van de studenten.

2. Zij verschaft elke student tenminste éénmaal per jaar een overzicht van de door hem behaalde studieresultaten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding.

Artikel 5.2 Studiebegeleiding

De decaan draagt zorg voor de introductie en studiebegeleiding van de studenten die voor de opleiding zijn ingeschreven.

(8)

Paragraaf 6 Overgangs- en slotbepalingen Artikel 6.1 Overgangsbepalingen

Deze onderwijs- en examenregeling is van toepassing op studenten die de opleiding beginnen in het academisch jaar 2006-2007.

Artikel 6.2 Vaststelling en wijziging

1. Vaststelling en wijziging van deze regeling geschiedt door de decaan bij afzonderlijk besluit, de directeur gehoord en na voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering.

2. De directeur wordt inzake vaststelling en wijziging van deze regeling geadviseerd door de opleidingscommissie en de raad van advies van het onderwijsinstituut.

3. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad.

4. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, die krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student.

Artikel 6.3 Bekendmaking

1. De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling, van de regelen en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld alsmede van elke wijziging van deze stukken.

2. Elke belangstellende kan op het onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) een exemplaar van de in lid 1 bedoelde stukken verkrijgen.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2006.

Aldus vastgesteld door de decaan op 28 juni 2006.

(9)

Bijlagen OER MSc culturele antropologie en ontwikkelingsstudies 2006-2007

Bijlage 1 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen masteropleiding

De masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies kent twee afstudeerrichtingen:

a. culturele antropologie;

b. ontwikkelingsstudies.

Bijlage 1a Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting culturele antropologie

De masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting culturele antropologie, bereidt studenten voor op verschillende typen loopbanen. Enerzijds krijgen studenten een dusdanige

wetenschappelijke vorming dat zij na hun afstuderen zelfstandig wetenschappelijk onderzoek zullen kunnen verrichten, anderzijds worden zij gevormd tot mensen die op een kritisch wetenschappelijke manier kunnen participeren in functies waarin zij een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van vraagstukken die voortvloeien uit culturele diversiteit in een multiculturele samenleving.

De algemene doelstelling van de masteropleiding luidt als volgt: De opleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting culturele antropologie, biedt een gedegen vorming in het verwerven van inzicht in het denken en doen van mensen onder de meest uiteenlopende omstandigheden. Het vermogen om zich te verplaatsen in andere mensen, hun sociale posities en culturele achtergronden – vaak door een periode deelgenoot te zijn van hun leven en hun taal te spreken – is voor antropologen van essentieel belang om het perspectief van de betrokkenen te doorgronden. De koppeling van theorievorming met de geleefde praktijk, gesitueerd in ontwikkelingen op grotere schaal en over langere termijn, tekent de antropologische blik. Daarbij wordt ook rekenschap afgelegd van juist de verwevenheid van sociale en culturele factoren, de verbintenis tussen micro- en macro-niveau, en de implicaties van interculturele vergelijkingen. Naast analytische scherpte beschikken afgestudeerden over de vaardigheid om helder schriftelijk en mondeling te rapporteren. Ze vinden hun weg naar vele terreinen in de maatschappij, omdat ze uitstekend geplaatst zijn om complexe sociaal-culturele processen te onderzoeken en te analyseren en om met problemen van culturele diversiteit om te gaan.

De algemene doelstellingen van de opleiding zijn vertaald in eindtermen en in onderwijsdoelstellingen die per cursus zijn geformuleerd. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het

studieprogramma. Ze hebben een drieledig karakter: (1) studenten verwerven tijdens de opleiding specifiek gevorderde kennis en inzicht; (2) studenten maken zich de vereiste specifieke academische vaardigheden eigen en (3) worden voor antropologen belangrijke attitudes verder gevormd. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende verwacht:

1. specifieke gevorderde kennis van en inzicht in:

1.1 de voornaamste theoretische perspectieven die binnen het studieveld van de culturele antropologie met betrekking tot het thema cultuur en mobiliteit opgeld doen, met name waar het de politieke,

symbolische en economische antropologie betreft; dit houdt in:

• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de dynamiek van cultuur en traditie in het proces van modernisering;

• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de constructie en reconstructie van nieuwe culturele identiteiten, de 'politics of culture';

• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de relatie tussen inheemse religieuze systemen en de grote wereldgodsdiensten als basis voor de constructie van nieuwe religieuze identiteiten;

• specifieke gevorderde kennis met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande de culturele en politieke emancipatie van oorspronkelijke bevolkingen in 'nation states';

• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande internationale migratiestromen en de uitwisseling van economisch en cultureel kapitaal;

• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande structuur, ontwikkeling en transformatie van productie- en reproductie- arrangementen in agrarische en industriële samenlevingen;

(10)

• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot het voornaamste onderzoek aangaande patronen van klassenvorming en collectieve actie onder invloed van processen van commercialisering, industrialisering en (hedendaagse) staatsvorming;

• specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot economische besluitvorming en vormen van ondernemerschap, mede gezien in relatie tot culturele en etnische identiteit;

1.2 specifieke gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot de voornaamste recente politieke en historische ontwikkelingen op wereldschaal en in de Pacific in het bijzonder;

1.3 specifiek gevorderde kennis van en inzicht met betrekking tot de methodologische aspecten van antropologisch onderzoek. Daarbij gaat het niet alleen om de specifieke vormen van dataverzameling, maar tevens om de metatheoretische discussies omtrent de relaties tussen algemene theorievorming in de culturele antropologie en de theorievorming met betrekking tot culturele processen in verschillende regio's in de wereld;

1.4 specifieke gevorderde kennis en inzicht in de onderzoeksmethodologie, die in staat stelt opvattingen die voortvloeien uit een kritische reflectie op deze theorieën te toetsen in grensverleggend onderzoek;

2. specifieke gevorderde academische vaardigheden; dit houdt in:

2.1 zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van culturele diversiteit;

2.2 in staat zijn met anderen cultureel antropologische vraagstukken betreffende cultuur en mobiliteit te analyseren en aan te pakken en op effectieve wetenschappelijke onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren; dit impliceert:

• de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden;

• beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden;

• in teamverband kunnen werken;

• zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken;

• schriftelijk kunnen rapporteren;

• mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen);

• vergaderingen en discussies kunnen leiden;

• organisatorische vaardigheden;

• argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen;

• analytische vaardigheden;

• snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken;

• probleemoplossingvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren, analyseren en systematisch kunnen oplossen;

• computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met behulp van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen;

3. attitudevorming. Afgestudeerde masters geven blijk van:

3.1 een wetenschappelijke attitude die tot uitdrukking komt in een kritische houding jegens feiten en redeneringen die onder de naam van wetenschap in het algemeen en culturele antropologie in het bijzonder worden gepubliceerd; zij wijzen elk mogelijk misbruik af dat gemaakt kan worden van wetenschappelijke inzichten, methoden en technieken met betrekking tot praktische en/of theoretische vraagstukken in de culturele antropologie;

3.2 bereidheid een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van problemen van culturele diversiteit;

3.3 bereidheid tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie, een en ander op basis van inzicht in eigen intellectueel, affectief en sociaal functioneren; dit uit zich in:

• bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers;

• een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van anderen;

• inzicht in eigen waarden en normen, weet hebben van andere systemen van waarden en normen en met de verschillen daarin kunnen omgaan;

• een professionele houding in de omgang met collega's en anderen op basis van de in de culturele antropologie vigerende gedragscodes;

(11)

3.4 bereidheid zich professioneel verder te ontwikkelen, zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied en zich vaardigheden eigen te maken waarmee men in maatschappelijke processen een intermediaire rol kan vervullen.

Bijlage 1b Doelstelling en eindtermen afstudeerrichting ontwikkelingsstudies

De masteropleiding culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, afstudeerrichting ontwikkelingsstudies, leidt masters in de ontwikkelingsstudies op die competent zijn om de wetenschappelijke dan wel meer toegepaste taken waarvoor zij zich in hun latere beroepsuitoefening gesteld zien naar behoren te verrichten.

Daartoe worden zij grondig geschoold in het analyseren van ontwikkelingsvraagstukken. Tevens beschikken zij over inzicht in de historische en interdisciplinaire wijzen waarop ontwikkelingsprocessen op macro-, meso- en microniveau gestalte krijgen. Zij beschikken over kennis van en inzicht in de invloed van globalisering op processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën. Naast directe betrokkenheid bij die groepen mensen die in sociaal-cultureel, economisch en/of politiek opzicht geen aanspraak (dreigen te) kunnen maken op een menswaardig bestaan, beschikken zij over een goed analytisch vermogen en de vaardigheid om (andermans) onderzoeksresultaten te interpreteren en te vertalen en te communiceren naar beleidsinstanties en een groter publiek.

De algemene doelstellingen van de opleiding zijn vertaald in eindtermen en in onderwijsdoelstellingen die per cursus zijn geformuleerd. Deze eindtermen spelen een cruciale rol bij de inrichting van het

studieprogramma. Ze hebben een drieledig karakter: enerzijds verwerven studenten tijdens de opleiding specifiek gevorderde kennis en inzicht; anderzijds maken zij zich de vereiste specifieke academische vaardigheden eigen en worden voor deskundigen op het gebied van ontwikkelingsstudies belangrijke attitudes verder gevormd. Van elke afgestudeerde van deze opleiding wordt het volgende verwacht:

1. specifieke gevorderde kennis van en inzicht in:

1.1 theorieën en opvattingen met betrekking tot (inter)nationale ontwikkelingsvraagstukken en met name met betrekking tot globalisering, processen van in- en uitsluiting en overlevingsstrategieën, welke volgens een interdisciplinaire methodiek zijn belicht;

1.2 kennis van kernthema's uit ontwikkelingstheorieën; kernthema's als ontwikkeling, vooruitgang, modernisering, governance, civil society, globalisering en de wijze waarop processen van in- en uitsluiting en sociale verandering daarin betekenis krijgen;

1.3 kennis van de voornaamste disciplinaire invalshoeken van waaruit ontwikkelingsvraagstukken bestudeerd worden en de onderlinge verwevenheid van deze disciplines;

1.4 theorieën en opvattingen aangaande vraagstukken rond mondiale culturele vervlechting, homogenisering en heterogenisering van culturen, cultuur als systeem van betekenisgeving en cultuurimperialisme;

1.5 vraagstukken rondom gender en gender-problematiek, zoals de betekenis van gender en de samenhang tussen sexuele ordening, en sociaal, economische en culturele ordening, zoals klasse en etniciteit;

1.6 theorieën en opvattingen met betrekking tot vraagstukken rond de wereldmarkt, theoriegeschiedenis van de economie en alternatieve economische ontwikkelingsstrategieën, kleinschalige bedrijvigheid, microkrediet en economische overlevingsstrategieën;

1.7 theorieën en opvattingen met betrekking tot vraagstukken als governance, democratisering, de betekenis en de rol van 'civil society', staats- en natievorming en etnische conflicten;

1.8 theorieën en opvattingen met betrekking tot de wisselwerking tussen economische, politieke en sociaal-culturele processen en de wijze waarop die op verschillende ruimtelijke schaalniveau's uitkristalliseren;

1.9 recente sociaal-culturele, economische en politieke ontwikkelingen op wereldschaal;

1.10 (inter)nationale ontwikkelingssamenwerking: plaats van ontwikkelingshulp in ontwikkelingstheorieën, effecten van de hulp en het effectiviteitsdebat, niet-gouvernementele organisaties, en thema's als armoedebestrijding, technische samenwerking, ownership, partnership, participatie en empowerment;

1.11 het interdisciplinaire karakter van ontwikkelings- en projectplanning in ontwikkelingslanden en de problematiek van planning op zowel macro- als microniveau, met thema's als regionale planning, sectorale planning, logical framework, organisatiebeoordeling en financiële beoordeling;

1.12 sociologische theorieën met betrekking tot veranderingsprocessen zoals het actor-structuurdebat, en machtstheorieën;

(12)

1.13 methodologische aspecten van het doen van onderzoek naar ontwikkelingsvraagstukken;

1.14 één van de thematische en/of regionale deelgebieden van het vakgebied zoals gender, milieu, economische bedrijvigheid of een ander thema naar keuze;

2. specifieke gevorderde academische vaardigheden; dit houdt in:

2.1 zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren op het gebied van vraagstukken van ontwikkeling en globalisering;

2.2 in staat zijn met anderen ontwikkelings- en globaliseringsvraagstukken betreffende te analyseren en aan te pakken en op effectieve wetenschappelijke onderbouwde wijze daarover schriftelijk en mondeling kunnen rapporteren; dit impliceert:

• de ontwikkelingen in het vakgebied kunnen bijhouden;

• beschikken over goede sociale en communicatieve vaardigheden;

• in teamverband kunnen werken;

• zelfstandig en resultaatgericht kunnen werken;

• schriftelijk kunnen rapporteren;

• mondeling kunnen presenteren (inclusief gebruik technische hulpmiddelen);

• vergaderingen en discussies kunnen leiden;

• organisatorische vaardigheden;

• argumentatievaardigheden: een betoog met argumenten kunnen onderbouwen;

• analytische vaardigheden;

• snel en efficiënt informatie kunnen vergaren en verwerken;

• probleemoplossingvaardigheden: complexe problemen kunnen definiëren, analyseren en systematisch kunnen oplossen;

• computervaardigheden: informatie kunnen verzamelen en verwerken met behulp van de computer met gebruikmaking van de actuele systemen;

3. attitudevorming. Afgestudeerde masters geven blijk van:

3.1 een wetenschappelijke attitude die tot uitdrukking komt in een kritische houding jegens feiten en redeneringen die onder de naam van wetenschap in het algemeen en ontwikkelingsstudies in het bijzonder worden gepubliceerd; zij wijzen elk mogelijk misbruik af dat gemaakt kan worden van wetenschappelijke inzichten, methoden en technieken met betrekking tot praktische en/of theoretische vraagstukken in ontwikkelingsstudies;

3.2 bereidheid een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van problemen van (onder)ontwikkeling en globalisering;

3.3 bereidheid tot samenwerking met andere beroepsbeoefenaren, ongeacht hun disciplinaire achtergrond of functie, een en ander op basis van inzicht in eigen intellectueel, affectief en sociaal functioneren; dit uit zich in:

• bereidheid samen te werken met praktijkmensen, vakgenoten en andere wetenschappers;

• een kritische en open houding ten opzichte van opvattingen en inzichten van anderen;

• inzicht in eigen waarden en normen, weet hebben van andere systemen van waarden en normen en met de verschillen daarin kunnen omgaan;

• een professionele houding in de omgang met collega's en anderen op basis van de in de ontwikkelingsstudies vigerende gedragscodes;

3.4 bereidheid zich professioneel verder te ontwikkelen, zich op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in het vakgebied en zich vaardigheden eigen te maken waarmee men in maatschappelijke processen een intermediaire rol kan vervullen.

Bijlage 2 Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW Artikel 1

Binnen de Radboud Universiteit Nijmegen kan het verzorgen van onderwijs en het afnemen van tentamens en examens in een andere taal dan het Nederlands geschieden indien de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.

(13)

Artikel 2

Een besluit tot het gebruik van een vreemde taal wordt genomen door de decaan van de desbetreffende faculteit, na advies ingewonnen te hebben van de opleidingscommissie. De decaan neemt daarbij de volgende uitgangspunten in acht:

– de noodzaak van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands dient vast te staan;

– tentamens en examens kunnen op verzoek van de student in het Nederlands worden afgelegd;

– het gebruik van een vreemde taal mag niet leiden tot verzwaring van de studielast van de opleiding;

– het anderstalig onderwijs voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als het onderwijs verzorgd in het Nederlands.

Artikel 3

In de onderwijs- en examenregeling van de opleiding wordt het besluit van de decaan verwerkt.

Artikel 4

De decaan van de faculteit brengt jaarlijks het College van Bestuur verslag uit van de door hem genomen besluiten.

Bijlage 3 Regeling beperking tentamendeelname

Op alle tentamens van de binnen het onderwijsinstituut van Maatschappijwetenschappen verzorgde opleidingen is onderstaande Regeling beperking tentamendeelname van toepassing.

1. Studenten mogen maximaal drie keer aan een tentamen deelnemen. Studenten zijn verplicht zich voor het tentamen aan te melden via KISS tot vijf werkdagen voor het tentamen.

2. Indien het tentamen na drie keer nog niet is behaald, dient de student voor iedere volgende keer dat hij/zij aan het tentamen wil deelnemen een schriftelijk verzoek in te dienen bij de examencommissie van zijn/haar opleiding.

4. Deze regeling betreft zowel mondelinge als schriftelijke tentamens.

5. Deze regeling geldt voor alle studenten van de opleidingen van het onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen.

6. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2006 voor wat betreft tentamens waarvoor studenten zich na die datum voor de eerste maal inschrijven.

Bijlage 4 Fraude bij examens, tentamens en schriftelijke werkstukken Artikel 1

Wanneer tijdens een schriftelijk tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, wordt hiervan door de

surveillant terstond op een daartoe aanwezig protocol aantekening gemaakt. De surveillant maakt tevens een aantekening op het antwoordblad van de deelnemer die van fraude verdacht wordt, hetzij op het moment dat de fraude wordt geconstateerd, hetzij wanneer de deelnemer zijn antwoordblad inlevert. Na afloop van het tentamen maakt de surveillant een kort schriftelijk verslag op van de (vermeende) fraude. Dit verslag wordt ter hand gesteld van de betrokken examinator. De examinandus wordt in de gelegenheid gesteld hieraan een schriftelijk commentaar toe te voegen. De examinator is verplicht contact op te nemen met de voorzitter van de examencommissie, waarbij het schriftelijk verslag en het eventuele commentaar daarop worden

overgelegd en maatregelen kunnen worden voorgesteld.

Artikel 2

De voorzitter van de examencommissie hoort zowel de betrokken student(en) als de examinator, en legt vervolgens zijn oordeel voor aan de examencommissie, inclusief eventueel te nemen maatregelen. In geval van fraude, in welke vorm dan ook, kan de examencommissie de examinandus uitsluiten van verdere deelname aan het desbetreffende examenonderdeel, als ook van deelname aan andere examenonderdelen, voor een periode van ten hoogste een jaar nadat de fraude is geconstateerd. De examencommissie stelt de betrokken student(en), de examinator, alsmede de directeur van het onderwijsinstituut van de getroffen maatregelen op de hoogte. (De examencommissie kan haar voorzitter in deze ook mandateren, met verantwoording achteraf.)

(14)

Artikel 3

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing in geval van een vermoeden van plagiaat en/of andere vormen van fraude bij het maken van schriftelijke opdrachten, werkstukken, en dergelijke.

Artikel 4

Studenten kunnen tegen de beslissing van de examencommissie beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor studenten van andere opleidingen geldt dat aan onderwijs van onderstaande vakken niet mag worden deelgenomen alvorens de tentamens van een of meerdere andere

Onder voorwaarde dat tenminste 42 EC, waaronder in ieder geval de onderdelen inleiding culturele antropologie, inleiding ontwikkelingsstudies, leerproject culturele antropologie

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5 kan de examencommissie, wanneer daar geldige inhoudelijke danwel onderwijskundige redenen voor zijn, voor een onderwijseenheid,

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.5 kan de examencommissie, wanneer daar geldige inhoudelijke danwel onderwijskundige redenen voor zijn, voor een examenonderdeel, waarvan

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.5 kan de examencommissie, wanneer daar geldige inhoudelijke dan wel onderwijskundige redenen voor zijn, voor een examenonderdeel waarvan

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.5 kan de examencommissie, wanneer daar geldige inhoudelijke danwel onderwijskundige redenen voor zijn, voor een onderwijseenheid, waarvan

De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, nadat de student de vereiste bewijzen heeft overgelegd van de door hem behaalde tentamens van de onderdelen van de

In het opleidingsspecifieke deel van deze regeling is per onderwijseenheid de (werk)vorm van het onderwijs vastgelegd. In het opleidingsspecifieke deel van deze regeling is