• No results found

Inhoudsopgave Inhoudsopgave...2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inhoudsopgave Inhoudsopgave...2"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Begrippenlijsten...4

Oefenvragen...31

Antwoorden ...37

Artikel 1. Een dimensionale versus categorische classificatie van geestelijke stoornissen in de DSM-V...37

Artikel 2: Het psychotherapeutische nut van het vijf-factor model van persoonlijkheid...38

Artikel 3: Classificatie van psychopathologie en de DSM-V...40

Artikel 4: Klinisch nut en een dimensionale DSM...43

(2)

Begrippenlijsten

Tabel 6.1-3 Verwerings- mechanismen

Ontkenning (denial, narcistisch) Het bewustzijn van een pijnlijk aspect van de realiteit vermijden.

Vertekening (distortion, narcistisch)

Extreme vervorming van externe realiteit om aan innerlijke behoeftes te voldoen. Hierbij komen onder andere hallucinaties voor.

Projectie (Narcistisch) Het richten van onacceptabele innerlijke impulsen op iets externs.

Acting out (onontwikkeld) Een onbewuste wens of impuls uiten door middel van actie om bewustwording van gevoelens te vermijden.

Blokkeren (onontwikkeld) Het abrupte of tijdelijk onderbreken van het denken.

Hypochondrie (onontwikkeld) Het overdrijven van een ziekte, waarbij

verantwoordelijkheid en schuldgevoelens worden vermeden.

Introjectie (onontwikkeld) Het identificeren van kwaliteiten van een persoon of object.

Passief-agressief gedrag (onontwikkeld)

Het uiten van agressie tegenover anderen op een indirecte manier door middel van passiviteit en

masochisme (het verkrijgen van genot door anderen te vernederen).

Regressie (onontwikkeld) Onbewust verweringsmechanisme waarbij iemand een gedeeltelijke of totale terugkomst van eerdere patronen ondergaat.

Schizoïde fantasie (onontwikkeld)

Het willen oplossen van conflicten en verkrijgen van bevrediging. Interpersoonlijk contact wordt vermeden en excentriciteit wordt gebruikt om anderen af te stoten.

Somatisatie (onontwikkeld) Het omzetten van psychische processen in lichaamsuitingen.

Beheersen (controlling, neurotisch)

Gebeurtenissen of objecten op een zodanige manier reguleren dat angst geminimaliseerd wordt.

Verplaatsing (displacement, neurotisch)

Het verschuiven van een emotie van het ene naar het andere idee. De symbolische representatie van het originele idee zorgt zo voor minder distress.

Externalisatie (neurotisch) In de externe wereld elementen van de eigen

persoonlijkheid zien, inclusief stemming en attitudes. Dit is een meer algemene term dan projectie.

Inhibitie (neurotisch) Het bewust limiteren van ego functies om angst te vermijden.

Intellectualisering (neurotisch) Het overmatig gebruiken van intellectuele processen om affectieve expressie of gebeurtenissen te vermijden.

Isolatie (neurotisch) Het scheiden van een idee en een bijbehorend onderdrukt affect.

Rationalisatie (neurotisch) Het bieden van rationale verklaringen in een poging attitudes, gedrag of overtuigingen te rechtvaardigen.

Dissociatie (neurotisch) Het tijdelijk maar drastisch veranderen van iemands karakter om emotioneel distress te voorkomen.

Reactie formatie (neurotisch) Het veranderen van onacceptabele impulsen in het tegenovergestelde.

Repressie (neurotisch) Het onderdrukken van gevoelens of ideeën van het bewustzijn.

(3)

Seksualisering Een overdreven seksuele betekenis geven aan een object dat geen of weinig seksuele waarde bezit.

Altruïsme (ontwikkeld) Het bieden van constructieve en instinctieve hulp aan anderen om een betere ervaring te ondergaan.

Anticipatie (ontwikkeld) Het realistisch plannen van toekomstig innerlijke ongemakken. Het is doelbewust mechanisme dat zorgvuldige planning vergt.

Ascetisme (ontwikkeld) Het verwijderen van plezierige effecten van ervaringen.

Humor (ontwikkeld) Het gebruiken van komedie om gevoelens en gedachten te uiten zonder ongemak te ervaren.

Sublimatie (ontwikkeld) Het doelgericht erkennen en omzetten van sociaal onacceptabele gevoelens in acceptabele gevoelens.

Suppressie (ontwikkeld) Het (semi-)bewust uitstellen van de aandacht tegenover een bewuste impuls. Ongemak komt hierbij voor, maar wordt geminimaliseerd.

Hoofdstuk 8 – Symptomen in de Psychiatrie

Abreaction Een proces waarbij onderdrukt materiaal, zoals een pijnlijke ervaring, wordt teruggebracht in het bewustzijn en de persoon de ervaring herleeft.

Abstract denken Symbolisch denken.

Abulia Verminderde impuls om te denken en te doen, waarbij de consequenties van acties niet worden overwogen.

Acalculia Het verlies van de mogelijkheid om calculaties te maken.

Wordt niet veroorzaakt door angst of schade aan concentratie. Vindt plaats bij leerstoornissen.

Acataphasia Verstoorde spraak waarin een persoon zichzelf uit met woorden die klinken als de bedoelde woorden, maar die niet passen bij wat de persoon eigenlijk wil zeggen.

Acathexis Gebrek aan gevoel en emotie. Vindt plaats bij angst-, dissociatieve-, schizofrene- en bipolaire stoornissen Acenesthesia Verlies van sensatie van fysiek bestaan.

Acrofobie Hoogtevrees

Acting out Gedragsreactie op een onbewuste impuls die tijdelijke opluchting geeft. Het is het resultaat van het reageren op een huidige situatie alsof het de oorspronkelijke situatie was die de drive of impuls veroorzaakte. Komt vaak voor bij borderline.

Aculalia Verstoorde spraak geassocieerd met verlies van begrip voor spraak. Komt voor bij manie, schizofrenie en depressie.

Adiadochokinesia Onmogelijkheid om snelle bewegingen te maken. Komt voor bij cerebellaire leasies.

Adynamia Zwakte en vermoeidheid. Komt voor bij depressie.

Aerophagia Het overmatig slikken van lucht. Komt vaak voor bij angststoornissen.

Affect De subjectieve en onmiddellijke ervaring van emotie.

Ageusia Vermindering van smaakzin. Komt voor bij depressie.

Aggression Doelbewuste actie die verbaal of fysiek kan zijn. Komt voor bij schade aan de temporale kwab, bij mania, schizofrenie en impulsstoornissen.

Agitatie Hevige angst geassocieerd met fysieke onrust.

(4)

Agnosia Het belang van sensorische stimuli niet kunnen begrijpen, en kennis van bepaalde objecten verliezen.

Agorafobie Hevige angst voor openbare plekken. Kan zowel met of zonder paniekaanvallen plaatsvinden.

Agraphia Verlies van het eerder verworven vermogen om te schrijven.

Ailurophobia Angst voor katten.

Algofobie Angst voor pijn.

Alogia Niet kunnen spreken als gevolg van een mentale tekortkoming.

Ambivalentie Het ontstaan van twee tegenstrijdige impulsen naar hetzelfde object of dezelfde persoon. Komt voor bij schizofrenie, borderline en OCD.

Amimia Het niet kunnen maken of begrijpen van gebaren.

Amnesia Het gedeeltelijk of totaal niet kunnen herinneren van ervaringen. Dit kan organisch zijn (amnestische stoornis) of emotioneel (dissociatieve amnesie).

Amnestische afasie Het niet kunnen benoemen van objecten.

Anaclitic Het totaal afhankelijk zijn van anderen.

Analgesia Het niet of weinig voelen van pijn, kan voorkomen onder hypnose of bij een dissociatieve stoornis.

Anancasme Herhaaldelijk gedrag vertonen om spanning te verlichten.

Androgyny Combinatie van mannelijke en vrouwelijke eigenschappen in één persoon.

Anergia Het gebrek aan energie.

Anhedonia Het gebrek van interesse in plezierige activiteiten, komt vaak voor bij depressies.

Anomia De namen van objecten niet kunnen herinneren.

Anorexia Het verlies van eetlust. Bij anorexia nervosa blijft de eetlust aanwezig, maar weigert de patiënt toch te eten.

Anosognosia Een fysieke tekortkoming bij jezelf niet kunnen herkennen.

Anterograde amnesie Het niet kunnen herinneren van ervaringen ná de opgelopen hersenschade.

Apathie Afgestompte emoties in combinatie met onverschilligheid en onthechting.

Afasie Verstoring in het begrijpen en uitdrukken van emoties.

Aphonie Stemverlies, komt voor bij conversiestoornissen.

Apperceptie Bewustzijn van een betekenis en belang van een

sensorische stimulus zijn vertekend door iemands eigen ervaring, kennis, gedachten en emoties.

Apraxia Het niet in staat zijn om vrijwillig, doelbewust te bewegen.

Dit kan niet verklaard worden door verlamming of andere motorische tekortkomingen.

Astasia abasia Het niet in staat zijn om op een normale manier te staan of lopen, hoewel de benen wel normaal kunnen bewegen in liggende of zittende positie. Komt voor bij

conversiestoornissen.

Astereognosis Het niet kunnen identificeren van objecten door middel van tast.

Asyndesis Taalverstoring waarbij de patiënt onsamenhangende ideeën en beelden combineert.

Ataxia Het gebrek aan coördinatie, zowel fysiek als mentaal.

(5)

Atonia Verlies van spierspanning

Auditorische hallucinatie Onjuiste perceptie van een geluid, vaak in de vorm van stemmen maar ook in de vorm van muziek.

Autistisch denken Denken waarbij de gedachten narcistisch en egocentrisch zijn, wat subjectiviteit i.p.v. objectiviteit benadrukt.

Bereavement Rouwgevoelens als gevolg van het verlies van een dierbare.

Blocking Abrupte onderbreking in het denken voordat een

gedachte of idee afgelopen is. Na een korte pauze weet de persoon niet meer wat er gezegd was of zou gaan worden. Komt vaak voor bij schizofrenie en hevige angst.

Blunted affect Verstoord affect dat zich uit in een sterke vermindering van het uiten van gevoelens. Wordt als een fundamenteel symptoom van schizofrenie gezien.

Bradykinesia Het langzaam bewegen, met een vermindering van normale, spontane beweging.

Bradylalia Abnormaal trage spraak. Vaak bij depressie.

Bradylexia Het niet op normaal tempo kunnen lezen.

Bruxism Tandenknarsen. Komt voor bij angststoornissen.

Carebaria Sensatie van discomfort of druk op het hoofd.

Catalepsie De persoon blijft de lichamelijke houding aannemen waarin hij is geplaatst. Komt voor bij catatonische schizofrenie.

Cataplexie Het plotseling verlies van spierspanning, waarna slaap volgt. Komt vaak voor bij narcolepsie.

Catatonische opwinding Ongecontroleerde, soms gewelddadige bewegingen die voorkomen bij catatonische schizofrenie.

Catatonische houding Het aannemen van een ongeschikte of bizarre houding, die over het algemeen voor lange tijd wordt behouden.

Deze houding kan plotseling overgaan in catatonic excitement.

Catatonische rigiditeit Vast en langdurig een bepaalde positie aanhouden, die niet verandert.

Catatonische stupor Een verdoving waarin patiënten zich meestal bewust zijn van de omgeving.

Cathexis Het (on)bewust stoppen van energie in een idee, concept of persoon. Is het tegenovergestelde van acathexis.

Causalgia Brandende pijn die een lichamelijke of psychische oorzaak kan hebben.

Cenesthesia Een verandering van het normale gevoel in een deel van het lichaam.

Cephalagia Hoofdpijn.

Chorea Bewegingsstoornis gekarakteriseerd door onvrijwillige korte, krampachtige bewegingen. Komt voor bij Huntington’s disease.

Circumstantiality Een patiënt wijkt af in onnodige en ongepaste details voordat hij het centrale idee van het verhaal vertelt.

Clang association Spraak gebaseerd op de klank van een woord in plaats van de mening ervan. Woorden hebben geen logische volgorde. Komt vooral voor bij schizofrenie en manie.

Clonische convulsie Onvrijwillige, spiersamenspanning of spastische beweging.

Clouding of consciousness Verstoring in het bewustzijn waarbij de persoon niet

(6)

geheel wakker en alert is. Komt voor bij delirium, dementie en cognitieve stoornissen.

Cluttering Verstoring van vloeiende spraak waarin een persoon in een onregelmatig ritme abnormaal snel praat, waardoor verstaanbaarheid wordt belemmerd. De sprekende persoon heeft dit meestal niet door.

Conation Het deel van de belevingswereld van een persoon waarin verlangens, motivaties en driften worden geuit in gedrag en motorische activiteit.

Condensatie Mentaal proces waarbij een symbool allerlei gevoelens en woorden oproept.

Confabulatie Het invullen van gaten in het geheugen met

gebeurtenissen die in de werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden.

Constricted affect Een vermindering van gevoelens, maar in minder hevige vorm dan bij blunted affect.

Constructional apraxia Het niet kunnen natekenen van een tekening.

Convulsion Spasme. Clonic convulsion is een spasme waarin de spieren afwisselend samentrekken en ontspannen. Bij tonic convulsion blijft het samentrekken voortduren. Komt voor bij epilepsie.

Coprolalia Het onvrijwillig gebruiken van grof taalgebruik.

Coprofagie Het eten van vuil of uitwerpselen.

Cryptographia Een privé geschreven taal.

Cryptolalia Een privé gesproken taal.

Cycloplegia Verlamming van het accommodatievermogen van het oog. Komt voor als bijwerking van antipsychotica of antidepressiva.

Decompensatie Een ‘breakdown’ van verweringsmechanismen waardoor psychisch niet meer gefunctioneerd kan worden.

Delirium Acute mentale stoornis die omkeerbaar is en zorgt voor verwarring. Ook emotionele instabiliteit, hallucinaties, illusies en ongepast, impulsief of gewelddadig gedrag komen voor.

Delirium tremens Acute reactie op alcoholonthouding.

Waanbeeld (delusion) Vals geloof over de externe realiteit.

Waarnbeeld van controle Vals geloof dat de gedachten en gevoelens van een persoon worden beheerst door externen.

Waanbeeld van grootsheid Overdreven concept van iemands belang, invloed en identiteit.

Waanbeeld van ontrouw Vals geloof dat de geliefde van een persoon ontrouw is.

Waanbeeld van vervolging Vals geloof dat iemand gevolgd of vervolgd wordt.

Waanbeeld van gebrek Vals geloof dat iemand berooft is of benadeeld zal worden.

Waanbeeld van referentie Vals geloof dat het gedrag van anderen op dat van de persoon zelf slaat.

Waanbeeld van zelfbeschuldiging

Valst gevoel van schuld en berouw. Komt voor bij depressie met psychotische kenmerken.

Ontkenning Verweringsmechanisme waarbij onplezierige realiteiten uit het bewustzijn gehouden wordt.

Ontsporing (derailment) Een plotselinge of geleidelijke afwijking in de gedachtegang, zonder deze te blokkeren.

Derealisatie Het gevoel dat iemands omgeving of realiteit is

(7)

veranderd.

Dereism Het hebben van een eigenaardige gedachtegang, zonder feiten uit de realiteit of ervaring in acht te nemen.

Losmaking (detachment) Een afstandelijke persoonlijkheid en geen emotionele betrokkenheid.

Devaluatie Verweringsmechanisme waarbij iemand zichzelf of anderen overmatig negatieve kwaliteiten toeschrijft.

Dipsomania De dwang om alcohol te drinken.

Disinhibitie Het gedragen vanuit innerlijke gevoelens en met minder aandacht voor beperkingen die vanuit de cultuur of de eigen superego zijn opgelegd.

Verplaatsing (displacement) Onbewust verweringsmechanisme waarbij de emotionele component van een onacceptabel idee of object

overgezet wordt naar een accepteerbare.

Dysartrie Moeite met articuleren.

Dyscalculie Moeite met berekeningen.

Dysgeusie Een verminderde smaak.

Dysgrafie Moeite met schrijven.

Dyskinesie Moeite met het maken van bewegingen.

Dyslalia Foute articulatie veroorzaakt door problemen in de hersengebieden die voor articulatie zorgen.

Dyslexia Leerstoornis die niet gerelateerd is aan intelligentie.

Dysmetrie Het niet kunnen inschatten van relatieve afstanden die nodig zijn om bewegingen te kunnen maken.

Dysmnesie Geheugenverzwakking.

Dyspareunie Fysieke pijn bij seks die vaak wordt veroorzaakt door emoties en die meestal voorkomt bij vrouwen. Kan ook ontstaan door een medische conditie.

Dysfagie Moeite met slikken.

Dysphasia Moeite in het begrijpen of uiten van taal.

Dysfonie Moeite of pijn met praten.

Dysprosodie Het verlies van de normale melodie in spraak.

Echolalie Het herhalen van woorden of zinnen van een persoon.

Komt voor bij schizofrenie.

Ego-dystoon / ego-alien Aspecten van een persoonlijkheid die onaccepteerbaar of inconsistent met de rest van de persoonlijkheid zijn.

Ego-syntoon Aspecten van een persoonlijkheid die accepteerbaar en consistent zijn met de persoonlijkheid.

Persoonlijkheidstrekken zijn meestal ego-syntoon.

Eidetisch beeld Het hebben van een extreem levendig of exact mentaal beeld van objecten die zojuist gezien zijn.

Opgetogenheid (elation) Stemming waarin blijdschap, triomf en intense zelfbevrediging ervaren worden. Komt vaak voor bij manie.

Emotie Complexe gevoelsstaat met psychische, somatische en gedragscomponenten.

Emotioneel inzicht Begrip over de emotionele problemen van een persoon.

Erotomania / Clérambault syndroom

Waangeloof dat iemand verliefd op je is. Komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.

Erythrofobie Angst om te blozen.

Euforie Overdreven gevoel van welzijn. Komt vaak voor bij drugs.

Euthymie Het hebben van een normale gemoedsstemming.

Verheerlijking (exaltation) Het ervaren van enorme opgetogenheid en grootsheid.

(8)

Angst (fear) Onplezierige emotionele staat bestaande uit fysieke veranderingen in reacties op een realistische bedreiging.

Flat affect Absentie van affectieve expressie.

Floccillatie Het doelloos plukken aan kleding of bedlinnen, komt vaak voor bij dementie of delirium.

Formal thought disorder Verstoring in de vorm, niet in de inhoud van gedachtes.

Komt voor bij schizofrenie.

Formicatie Tactiele hallucinatie waarbij het gevoel ontstaat dat insecten over het lichaam lopen.

Fuga (fugue) Dissociatieve stoornis waarbij iemand mentaal ontsnapt aan een situatie.

Galactorroe Overvloedige vochtuitscheiding uit de borsten.

Glossolalie In een vreemde taal spreken die de spreker zelf wel begrijpt, maar de luisteraar niet. Komt voor bij schizofrenie.

Gynaecomastie Borstontwikkeling bij mannen. Kan voorkomen als bijwerking van antipsychotica of antidepressiva.

Holofrastisch Het gebruiken van 1 woord om een combinatie van ideeën te verwoorden.

Hyperalgesie Ernstige gevoeligheid voor pijn. Bij somatoforme stoornis.

Hypermnesie Het uitstekend kunnen herinneren van dingen. Komt voor bij hypnose, maar ook bij OCD of schizofrenie.

Hyperfagie Abnormaal verhoogde eetlust.

Hyperpragia Toename in denken en mentale activiteit. Komt voor bij manische episodes en bipolaire I stoornis.

Hypersomnie Overmatig slapen.

Hyperventilatie Overmatige ademhalen, geassocieerd met angst, waardoor verlamming kan ontstaan.

Waakzaamheid (hypervigilance) Toegenomen aandacht op interne en externe stimuli.

Komt vaak voor bij waanbeelden en waangedachten.

Hypesthesie Verminderde gevoeligheid voor tactiele stimulatie.

Hypnagogische hallucinatie Hallucinatie tijdens het in slaap vallen, niet pathologisch.

Hypnopompische hallucinatie Hallucinatie tijdens het wakker worden, niet pathologisch.

Hypochondrie Overmatig zorgen maken over gezondheid. Het onrealistisch interpreteren van fysieke signalen of sensaties.

Hypomanie Een lichte vorm van manie. Komt voor bij de cyclothyme stoornis.

Idea of reference Vorm van misinterpretatie waarbij de persoon denkt dat dingen die in de wereld gebeuren invloed op zichzelf hebben. Bij een overmaat worden het waanbeelden.

Illusie Perceptuele misinterpretatie van een ware externe stimulus. Vergelijk met hallucinatie, waarbij de externe stimulus niet echt aanwezig is.

Onmiddellijk geheugen Reproductie, recognitie of herinnering van informatie binnen enkele seconden na het presenteren ervan.

Ineffability Extatische staat welke niet begrepen kan worden door iemand die het nog nooit heeft meegemaakt.

Initiële insomnie Moeite met het in slaap komen, komt voor bij angststoornissen.

Insomnie Moeite met in slaap komen of blijven.

Intellectueel inzicht Kennis van de realiteit van een situatie, maar die kennis niet gebruiken om gedrag te veranderen.

Intropunitief Boosheid in zichzelf keren. Komt voor bij depressie.

(9)

Kleptomanie Pathologische dwang om te stelen.

Labiel affect Affectieve expressie waarin snelle en abrupte

veranderingen naar voren komen die niet gerelateerd zijn aan externe stimuli.

Labiele stemming Het wisselen van de stemming tussen euforie en depressie of angstigheid.

Laconische spraak Een reductie in de kwantiteit van spontane spraak.

Antwoorden zijn kort en voegen weinig informatie toe.

Komt voor bij depressie, schizofrenie en organische mentale stoornissen.

Lethologica Het tijdelijk vergeten van een (eigen)naam.

Lilliputter hallucinatie / micropsie

Het verkleind zien van mensen of objecten.

Logorrhea Overvloedige en ongecontroleerde spraak. Komt voor bij manische episodes of een bipolaire stoornis.

Magisch denken De persoon denkt dat hij macht heeft en gebeurtenissen kan voorkomen. Dit blijkt uit gedachtes, woorden en gedrag van de persoon.

Mannerism Een ingewortelde, onvrijwillige beweging.

Melancholie Ernstige depressieve staat.

Mentale retardatie Beneden gemiddeld intellectueel functioneren, beschadigde ontwikkeling en leren.

Middle insomnia Wakker worden na het zonder moeite in slaap vallen, en vervolgens moeite hebben om weer in slaap te komen.

Monomanie Mentale staat waarin een persoon zich focust op 1 ding.

Stemming (mood) Blijvend gevoel dat elk aspect (gedrag, perceptie) van een persoon kan beïnvloeden.

Motor afasie Afasie waarbij de persoon taal nog wel begrijpt, maar de mogelijkheid om te spreken niet meer bezit.

Mutisme Organische of functionele afwezigheid van het kunnen praten.

Mydriasis Verwijding van de pupil.

Neologisme Het bedenken van een nieuw woord, waarvan het ontstaan niet kan worden afgeleid. Komt vaak voor bij schizofrenie.

Nihilisme Waanbeeld van het niet bestaan van de zelf.

Nymfomanie Abnormaal verlangen van een vrouw om seks te hebben.

Overgewaardeerd idee (overvalued idea)

Een onredelijk geloof of idee, maar minder intensief en korter durend dan een waanidee. Wordt vaak

geassocieerd met een mentale ziekte.

Paniek Acute intense aanval van angstigheid geassocieerd met disorganisatie. De angst is overweldigend.

Panfobie Overweldigende angst voor alles.

Paramnesie Verstoring van het geheugen waarbij realiteit en fantasie verward zijn.

Paresthesie Het abnormaal en spontaan ervaren van tactiele stimulatie, zoals een tintelend of brandend gevoel.

Pica Het eten van ongeschikte middelen, zoals nagellak of klei Primair proces denken Is in psychoanalyse de mentale activiteit gerelateerd tot

de functies van de id en onbewuste mentale processen.

Het is de neiging om onmiddellijke behoeften te volgen.

Projectie Onbewust verweringsmechanisme waarbij personen iets op iemand anders attribueren, zoals ideeën, gedachten en ongewilde gevoelens.

(10)

Prosopagnosie Het niet herkennen van bekende gezichten. Wordt niet veroorzaakt door een verminderde visuele toestand.

Pseudocyesis Conditie waarin een niet-zwangere vrouw de symptomen van het zwanger zijn heeft.

Pseudologia phantastica Het oncontroleerbaar vertellen van en gedragen naar leugens.

Psychomotorische agitatie Fysieke en mentale overactiviteit, geassocieerd met een gevoel van innerlijke verwarde beweging.

Psychose Mentale stoornis waarbij de gedachten, affectieve reactie, het herkennen van realiteit en communicatie verstoord zijn. Niet kunnen omgaan met realiteit, hallucinaties, waanbeelden en illusies.

Rationalisatie Onbewust verweringsmechanisme waarbij irrationele of onacceptabele gedragingen, motieven of gevoelens gerechtvaardigd worden.

Reactie formatie Onbewust verweringsmechanisme waarbij iemand een gesocialiseerde attitude ontwikkeld die direct het tegenovergestelde is van een vroegere wens of impuls.

Realiteit testen Egofunctie die bestaat uit acties die de objectieve evaluatie test.

Recentelijk geheugen Geheugen van de afgelopen dagen.

Recentelijk verleden geheugen Geheugen van de afgelopen maanden.

Receptieve afasie Organisch verlies van de mogelijkheid om de betekenis van woorden te begrijpen.

Regressie Onbewust verweringsmechanisme waarbij iemand een gedeeltelijke of totale terugkomst van eerdere patronen van adaptatie ondergaat

Retrograde amnesie Het niet kunnen herinneren van gebeurtenissen voorafgaand aan de opgelopen hersenschade.

Rigiditeit In psychiatrie: een persoonlijkheidskenmerk waarin iemand weestand biedt tegen verandering.

Ruminatie Constant bezig zijn met denken aan een bepaald idee.

Satyriasis Abnormaal verlangen van een man om seks te hebben.

Scotoom In psychiatrie: een figuurlijke blinde vlek in de psychologische bewustzijn van een persoon.

Secundair proces denken Logisch, georganiseerd en realistisch denken. Is beïnvloed door de eisen van de omgeving.

Sensorium Hypothetisch sensorisch centrum in de hersenen wat betrokken is bij bewustzijn over de zelf en de omgeving.

Somatognosie Het niet herkennen van een deel van het eigen lichaam.

Stupor Afname in reactiviteit op stimuli en een verminderd bewustzijn van de omgeving.

Sublimatie Onbewust verweringsmechanisme waarbij de energie geassocieerd met onacceptabele impulsen omgezet wordt in persoonlijke en sociaal geaccepteerde kanalen.

Gedachte insertie Waangedachte dat iemands gedachten in zijn hoofd worden geplaatst door iemand anders.

Gedachte latentie Periode tussen gedachten en verbale expressie. Dit is toegenomen bij schizofrenie.

Gedachte terugtrekking Waangedachte dat iemands gedachten verwijderd worden door iemand anders.

Tinnitus Het horen van ruis, zoals tikken of tikken, in 1 of beide oren. Kan optreden als bijwerking van antipsychotica.

Ongedaan maken (undoing) Onbewust verweringsmechanisme waarbij iemand het

(11)

tegenovergestelde van het onacceptabele doet.

Vegetatieve signalen Slaapverstoring, afgenomen eetlust, gewichtsverlies en verlies van seksuele reactie. Komt voor bij depressie.

Verbigeratie Het constant herhalen van woorden die niet bestaan.

Komt voor bij schizofrenie.

Vertigo Sensatie dat iemand of de wereld draait. Niet te verwarren met duizeligheid.

Xenofobie Abnormale angst voor vreemden.

Zoofobie Abnormale angst voor dieren.

Hoofdstuk 9.1 – Classificatie in Psychiatrie

DSM-IV-TR Het officiële classificatiesysteem van stoornissen dat tegenwoordig wordt gehanteerd. Deze versie van de DSM bestaat uit 365 stoornissen verdeeld over 17 secties.

Beschrijvende benadering De DSM-IV-TR bevat de beschrijving en klinische aspecten van stoornissen, maar niet de oorzaken en behandelingen ervan.

Hoofdstuk 12.1 & 12.2 – Substantie gerelateerde stoornissen

Gedrags-afhankelijkheid (dependence)

Het op zoek zijn naar middelen. Ook horen pathologische gebruikspatronen hierbij.

Fysieke afhankelijkheid De fysieke effecten na meerdere episodes van middelengebruik.

Psychologische afhankelijkheid Ook wel habituatie, wordt gekarakteriseerd door het continu en ononderbroken verlangen naar het middel.

Verslaving Om hiervan te kunnen spreken moeten minstens drie van de volgende kenmerken aanwezig zijn:

- Tolerantie (het steeds meer nodig hebben voor het verkrijgen van hetzelfde effect)

- Onthoudingsverschijnselen (slapeloosheid, koorts) - Meer nemen dan de bedoeling was

- Willen stoppen, mislukte pogingen achter de rug - Het verkrijgen of gebruiken kost veel tijd

- Ten koste van sociale activiteiten, werk of vrije tijd - Doorgaan ook al kent met de psychologische en

lichamelijke risico’s Prochaska’s & DiClemente’s

fases van verandering model

Voorbeschouwing à overpeinzing à beslissing à actief veranderen à bestendiging à uitgang of terugval

De fases:

- Pre-contemplatie: het niet willen stoppen omdat het lekker gevonden wordt.

- Contemplatie fase: weten dan het niet goed is, maar herstel uitstellen.

- Voorbereidingsfase: beslissen om te stoppen omdat het voordelen geeft.

- Fase van actieve verandering: actieplan

- Consolidatie fase: het volhouden van nieuw gedrag - Terugval

Alcoholonthouding Het stoppen of verminderen van hevig en langdurig alcoholgebruik, waarna trillen maar ook psychotische en

(12)

perceptuele symptomen kunnen voorkomen.

Delirium door middelenvergiftiging

Een verandering in bewustzijn en cognitie die in een korte tijdsspanne ontstaat.

Wernicke syndroom Een amnestische stoornis met acute symptomen, veroorzaakt door een alcoholverslaving. Er ontstaan onder andere problemen met het evenwicht en zicht.

Korsakoff syndroom Een chronische, amnetische stoornis waarvan 20% van de mensen herstelt. Bij zowel het Wernicke als Korsakoff syndroom is een tekort aan thiamine.

Foetaal alcoholsyndroom Komt voor als een foetus in aanraking komt met alcohol omdat de moeder dat drink. Zorgt voor mentale

retardatie.

Hoofdstuk 13 - Schizofrenie

Schizofrenie Psychopathologie met betrekking tot cognities, emoties, perceptie en andere aspecten van gedrag. Het begint vaak voor de leeftijd van 25 jaar.

Prevalentie schizofrenie Gelijk bij mannen en vrouwen, maar bij mannen ontstaat het eerder. Mannen hebben meer last van de negatieve symptomen en vrouwen kunnen beter sociaal

functioneren voor het ontstaan van de ziekte. De uitkomst is voor vrouwen beter.

Laat ontstaan schizofrenie Het ontstaan van schizofrenie na de leeftijd van 45 jaar.

Alcoholmisbruik Komt in 40% van de schizofreniegevallen voor en kan psychotische symptomen vergroten.

Dopamine hypothese Schizofrenie is het resultaat van overmatige dopamine- activiteit. Dit is afgeleid van het volgende:

- Antipsychotica fungeren als antagonisten van dopamine-receptoren.

- Drugs die dopamine-activiteit verhogen hebben psychotische gevolgen.

Neuropathologie - Verlies van hersenvolume is het resultaat van een afname in dichtheid van axonen, dendrieten en synapsen die de associatieve functies van de hersenen mediëren.

- Er is verminderde symmetrie in verschillende hersengebieden.

- Het limbisch systeem is relatief klein.

- De Basale Ganglia (heeft betrekking op beweging) is relatief klein.

- Disfunctie in oogbewegingen.

Acute waanidee psychose Gelijk aan een schizofreniforme stoornis

Oneiroïde staat Droomachtige staat waarin patiënten niet goed georiënteerd zijn in plaats en tijd.

Oneiroïde schizofrenie Patiënt is alleen bezig met de hallucinatie en is totaal niet bewust van de realiteit

Parafrenie Ook wel paranoïde schizofrenie.

Post-psychotische depressieve stoornis van schizofrenie

Na een acute schizofrene episode kan een patiënt depressief worden. Het komt overeen met symptomen van het residu type van schizofrenie en de effecten van antipsychotica.

Negatieve symptomen Flat affect, alogie en apathie. Deze zijn relatief ernstig en minder herstelbaar.

Positieve symptomen Symptomen die duidelijk aanwezig zijn; wanen,

(13)

hallucinaties en onsamenhangende spraak. Deze zijn relatief goed behandelbaar.

Deficit schizofrenie Patiënten met schizofrenie met de negatieve symptomen.

Hierbij is relatief weinig kans op depressie en zelfmoord.

Deze patiënten zijn vaak in de zomer geboren.

Non-deficit schizofrenie Patiënten met schizofrenie met de positieve symptomen.

Deze patiënten zijn meestal in de winter geboren.

Gedacht- inhoud stoornis De ideeën, overtuigingen en interpretaties van stimuli reflecteren. Een patiënt denkt bijvoorbeeld dat iets of iemand anders zijn of haar gedachten controleert.

Gedachte-vorm stoornis Observeerbaar in spraak en schrift. Voorbeelden zijn echolalie, mutisme, verlies van associaties en

incoherentie.

Gedachte-proces stoornis Verstoring in de manier waarop ideeën en taal

geformuleerd worden. Voorbeelden zijn flight of ideas, het blokkeren van gedachtes en verstoorde aandacht.

Het verloop van schizofrenie Premorbide symptomen kunnen al in de adolescentie aanwezig zijn. Sociale- of omgevingsveranderingen, drugsgebruik of overlijden van een dierbare kunnen de symptomen verergeren. Het kan een jaar duren voordat dit in schizofrenie omslaat. Positieve symptomen kunnen over de tijd minder worden, dit in tegenstelling tot

negatieve symptomen.

Hoofdstuk 14 – Andere psychotische stoornissen

Schizofreniforme stoornis Dezelfde symptomen van schizofrenie, maar hier wordt al na 1 maand van gesproken en de symptomen mogen slechtst 6 maanden aanhouden. Wanneer ze langer aanhouden dan 6 maanden moet schizofrenie overwogen worden. Het is een acute psychotische stoornis met een snel ontstaan en geen prodromale fase. De negatieve symptomen komen minder voor dan bij schizofrenie, wat een slechtere prognose indiceert.

Neurologische oorzaak Schade in de inferieure prefrontale regio, net als bij schizofrenie. Bijkomstige factoren van het centrale zenuwstelsel bepalen of het een lange of korte termijn stoornis wordt.

Differentiële diagnose Een longitudinaal onderzoek is nodig omdat een stemmingsstoornis met psychotische symptomen sterk overeenkomt met een schizofreniforme stoornis.

Behandeling - Psychotische symptomen: antipsychotica. Deze reageren sneller dan bij schizofrenie.

- Psychotherapie om de psychotische ervaringen in het eigen leven te integreren.

- Elektronconvulsieve therapie bij mensen met catatonische of depressieve symptomen.

Schizoaffectieve stoornis Zowel eigenschappen van stemmingsstoornissen als van schizofrenie:

- Schizofrenie met ook stemmingssymptomen

- Stemmingsstoornis met ook schizofreniesymptomen - Stemmingsstoornis en schizofrenie

- Derde psychose ongerelateerd aan schizofrenie en

(14)

stemmingsstoornis

- Stoornis op een continuüm tussen schizofrenie en stemmingsstoornis

- Patiënt met combinatie van bovenstaande

Behandeling Combinatie familietherapie, sociale vaardigheidstraining en cognitieve rehabilitatie.

Waanstoornis Als patiënt waanideeën heeft die minstens 1 maand voortduren. De prevalentie is .03%.

Neurologische schade Limbisch systeem en basale ganglia.

- Mensen met neurologische vermindering zonder intellectuele schade hebben complexe waanideeën gelijk aan die van mensen met een waanstoornis.

- Mensen met neurologische vermindering en

intellectuele schade hebben simpele waanideeën die anders zijn dan bij mensen met een waanstoornis.

7 situaties die kunnen zorgen voor het ontwikkelen van een waanstoornis

- Verwachting van het krijgen van een sadistische behandeling

- Situaties die wantrouwen vergroten - Sociale isolatie

- Situaties die jaloersheid vergroten

- Situaties die een lager zelfvertrouwen veroorzaken - Situaties die tot gevolg hebben dat mensen hun

eigen schade in anderen zien

- Situaties die ervoor zorgen dat men eindeloos over betekenissen en motivaties kan nadenken.

Als frustratie van 1 van de bovenstaande situaties de tolereerbare limiet voorbij gaat, wordt men angstig en teruggetrokken. Men realiseert zicht dat er iets fout is, zoekt een verklaring voor het probleem en maakt een waanidee als oplossing.

De gebruikte

verweringsmechanismen

Reactie formatie tegen agressie, afhankelijkheid van behoeftes en affectie.

Ontkenning om bewustzijn van de pijnlijke realiteit te vermijden.

Projectie om agressie op anderen te projecteren.

Mentale status Patiënten zien er verzorgd uit, maar zijn opstandig en zijn mild depressief. Ze hebben vaker auditieve dan visuele hallucinaties. Verder hebben ze een goede oriëntatie tenzij dat onderdeel is van de waan. Het geheugen en andere cognitieve functies zijn intact, maar ze hebben geen ziekte-inzicht. Patiënten zijn te vertrouwen, behalve met betrekking tot de wanen.

Vervolgingswaan Geassocieerd met irriteerbaarheid en woede.

Jaloeziewaan Geassocieerd met geweld, kan erg gevaarlijk zijn.

Erotomanische waan Het idee dat een ander persoon, vaak van hogere status, verliefd op hem of haar is. Men is teruggetrokken,

afhankelijk, seksueel geïnhibeerd en vaak eenzaam.

Somatische waan Geassocieerd met grote angst en alertheid.

Gemixt type grandioze waan Mensen met twee of meer waantypes, waarvan er niet 1 domineert.

Ongespecificeerd type grandioze waan

Als de dominante waan niet tot een categorie behoort.

Zoals het Capgras syndroom, waarbij misidentificatie optreedt.

Gedeelde psychotische stoornis De overdracht van wanen naar een ander persoon, die

(15)

vaak samen relatief sociaal geïsoleerd leven. De tweede persoon is vaak minder intelligent, passief, en heeft een lager zelfvertrouwen. Als het paar scheidt, verdwijnt bij de tweede persoon vaak de waan. Bij een behandeling moeten de twee gescheiden worden, vaak verdwijnt bij de gezondste de waan.

Korte psychotische stoornis Het hebben van psychotische symptomen gedurende minstens 1 dag en maximaal 1 maand.

Autoscopische psychose Visuele hallucinatie van 1 of alle delen van het iemands lichaam. De hallucinatie is kleurloos en transparant en imiteert de bewegingen van de persoon.

Hoofdstuk 15 –

Stemmingsstoornissen

Stemming Blijvend, intern gevoel dat gedrag en perceptie van de wereld beïnvloedt.

Affect De externe expressie van stemming.

Opgelaten stemming Rare, overdreven ideeën in combinatie met afgenomen slaap en grandioze ideeën. Komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.

Afgenomen stemming Verminderde energie, interesse, eetlust en concentratie, schuldgevoelens en suïcidale gedachten. Komt twee keer zo vaak voor bij vrouwen.

Vegetatieve functies Slaap, eetlust, seksuele activiteit en andere biologische functies.

Hypomanische episode Lichtere vorm van manische episode.

Cyclothimia Lichtere vorm van een bipolaire stoornis Dysthymia Lichtere vorm van een depressieve stoornis Oorzaak depressie:

levensgebeurtenissen

De stress bij de eerste depressieve episode resulteert in veranderingen in de hersenbiologie. Deze veranderingen veranderen de functionele staten van neurotransmitters en zorgen zelfs voor het verlies van neuronen waardoor iemand een groter risico heeft volgende episodes te krijgen zonder een externe stressor.

Meest ernstige levensgebeurtenis

Een ouder verliezen voor 11-jarige leeftijd.

Meest ernstige omgevingsstressor

Het verliezen van een echtgenoot

Klassieke kijk op depressie - Verstoring in de moeder-kind relatie tijdens de orale fase.

- Depressie kan gelinkt worden aan echte of ingebeelde object-verlies

- Introjectie van objecten is een

verweringsmechanisme om met stress om te gaan - Omdat het verloren object samengaat met liefde en

haat worden gevoelens van woede op zichzelf betrokken.

Stemming-congruente

waanbeelden tijdens depressie

Schuld, waardeloosheid, vervolging, ziekte.

Stemming-incongruente waanbeelden tijdens depressie

Grandioze thema’s, overdreven macht en kennis.

Schizofrenie moet hierbij overwogen worden.

Depressieve pseudodementie 50 tot 75% van de mensen met een depressie hebben een cognitieve beschadiging, waardoor verslechterde concentratie en vergeetachtigheid optreedt.

(16)

Manische episode Wordt gekenmerkt door euforie, emotionele instabiliteit en irriteerbaarheid. De frustratie tolerantie is laag en mondt vaak uit in woede.

Stemming-congruente waanbeelden tijdens manie

Het ervaren van goede welvaart en bovennatuurlijke krachten.

De gedachten bij manische patiënten

Zelfvertrouwen, snel afgeleid, veel ideeën.

Cognitieve therapie Pakt de cognitieve verstoring aan en let alleen op negatieve aspecten en onrealistische consequenties.

Apathie en het hebben van weinig energie zijn het gevolg van de verwachting dat iemand zal falen op alle

gebieden. De oplossing hiervoor is positief denken.

Interpersoonlijke therapie Benadrukt interpersoonlijke problemen. Twee aannames:

- De problemen komen door vroege slechte relaties - De problemen dragen bij aan de depressie

Gedragstherapie Het niet kunnen aanpassen leidt tot het krijgen van weinig positieve feedback van anderen en misschien zelfs afwijzing van de maatschappij. Dit wordt met deze therapie teniet gedaan.

Psychoanalytische georiënteerde therapie

Een verandering aanbrengen in de

persoonlijkheidsstructuur of karakter van de patiënt.

Dysthyme stoornis Het bijna continu ervaren van een depressieve stemming, schuld, irriteerbaarheid en woede. Het verschil met een depressieve stoornis is dat mensen met dysthemie klagen dat ze altijd al vanaf de kindertijd of adolescentie depressief zijn geweest.

Minor depressieve stoornis Dezelfde duur en symptomen als een major depressie, maar dan minder intens.

Hoofdstuk 16 -

Angststoornissen

Angst (anxiety) Alarmerend signaal dat waarschuwt voor onbekend, intern, vaag en conflictueel gevaar. Het is een adaptieve reactie met levensreddende kwaliteiten.

Vrees (fear) Alarmerend signaal op een bekend, niet-conflictueel en extern gevaar.

Chronische angst Als het ego niet goed functioneert zijn de externe en interne wereld niet in balans.

Externe onbalans Onbalans tussen de buitenwereld en de ego. Deze is hiermee interpersoneel.

Interne onbalans Onbalans tussen verschillende impulsen of driften in.

Deze is hiermee intrapersoneel.

Epidemiologie 1 op de vier mensen heeft een angststoornis. Vrouwen hebben meer kans om een angststoornis te krijgen.

Theorieën over de oorzaak van angstigheid:

Psychoanalytische theorieën Freud zag angst als een signaal van de aanwezigheid van gevaar in het onbewustzijn. Angst was het resultaat van een psychisch conflict tussen onbewuste seksuele of agressieve wensen en bedreigingen van de superego of externe realiteit. Als reactie hierop mobiliseert de ego verweringsmechanismen om onacceptabele gedachten en gevoelens niet in het bewuste te laten komen.

Het doel van psychoanalytische therapie is niet om de

(17)

angst te laten verdwijnen maar om er mee om te gaan.

Angsttolerantie en de angst gebruiken als een signaal om het onderliggende conflict te onderzoeken, staan centraal Gedragstheorieën /

leertheorieën

Angst is een geconditioneerde reactie op een specifieke omgevingsstimulus. Volgens de sociale leertheorie kan iemand een angstreactie ontwikkelen door iemand na te doen.

Existentiële theorieën Angst is de reactie op het gevoel van mensen dat ze in een doelloze wereld leven.

Norepinefrine, serotonine en GABA

Neurotransmitters geassocieerd met angst.

Hypothalamic-Pituitary-Adrenal Axis (HPA-as)

Cortisol mobiliseert energieopslag en draagt bij aan arousal, aandacht en geheugenformatie.

CRH Coördineert de adaptieve gedrags- en fysiologische veranderingen die plaatsvinden tijdens stress. CRH neemt toe door stress waardoor de HPA-as wordt geactiveerd en cortisol vrijkomt. CRH inhibeert voedselinname en seksuele activiteit.

Serotonine Zorgt voor toegenomen angst bij mensen met een angststoornis.

GABA GABA veroorzaakt mogelijk paniekaanvallen.

Benzodiazepine vergroot het effect van GABA.

Paniekaanval Een acute, intense aanval van paniek samen met gevoelens van een dreigende catastrofe.

Agorafobie Angst voor plaatsen waaruit moeilijk te ontsnappen valt.

Paniekstoornis met agorafobie De angst voor het hebben van een paniekaanval in een publieke plaats waaruit moeilijk te ontsnappen is.

Cognitieve-gedrag verklaringen Angst is een geleerde reactie door ouderlijk gedrag of klassiek conditioneren.

Psychoanalytische verklaringen Paniekaanval ontstaat door onsuccesvolle defensie tegen impulsen die angst uitlokken. Agorafobie wordt verklaard door het verlies van een ouder of scheidingsangst.

De eerste paniekaanval Vindt vaak onverwacht plaats na opwinding, seksuele activiteit of een emotioneel trauma. De aanval begint met snel toenemende symptomen, zoals extreme vrees en een gevoel van dood en ondergang. De trigger kan meestal niet benoemd worden omdat men in de war is en zich moeilijk kan concentreren. Dit duurt maximaal 30 minuten. Tijdens de aanval is er ook geheugenverlies, moeite met spreken, depressie of depersonalisatie.

In Vivo Exposure Therapie waarbij de patiënt geleidelijk steeds meer blootstelling aan de gevreesde stimuli krijgt.

Specifieke fobie Irrationele angst voor een specifiek object of situatie. Het functioneren van de persoon wordt door deze fobie belemmert.

Sociale fobie Irrationele angst voor en vermijding van sociale situaties.

Komt iets meer voor bij vrouwen dan bij mannen, maar dit verschil is niet groot.

Obsessief-compulsieve stoornis (OCD)

Het hebben van aanhoudende ongewenste gedachten en het uitvoeren van acties die deze gedachten moeten onderdrukken.

Posttraumatische-stress stoornis

Emotionele stoornis als gevolg van een traumatische gebeurtenis. Mensen met PTSS hebben nare

herinneringen aan het trauma, ervaren slaapproblemen

(18)

Als PTSS langer dan drie maanden aanhoudt, is er sprake van chronische PTSS.

Acute stress stoornis De diagnose die wordt gesteld in de eerste maand na het trauma.

Gegeneraliseerde angststoornis (GAD)

Chronische stoornis waarbij veel wordt gepiekerd op een onproductieve manier over kleine alledaagse voorvallen.

GAD levert stress en lichamelijke klachten zoals

rusteloosheid, slaapproblemen en geïrriteerdheid. Verder maken ze zich vaak alleen zorgen om kleine alledaagse voorvallen. GAD is de meest voorkomende angststoornis.

De meeste mensen met deze stoornis zijn vrouwen.

Hoofdstuk 17 – Somatoforme Stoornissen

Soma Lichaam

Somatoforme stoornis Ziektes met lichaamssymptomen. De hersenen sturen onjuiste signalen door dat er een ernstig probleem met het lichaam is. Onvindbare veranderingen in neurochemie kunnen het resultaat zijn van onbekende mentale

mechanismen die de ziektes veroorzaken.

Somatisatie stoornis Meerdere somatische klachten in meerdere organen.

Stabiel en chronisch over meerdere jaren.

Persoonlijkheidskenmerken die hierbij horen zijn

vermijding, paranoïde en OCD. Vaak worden de klachten dramatisch en emotioneel beschreven. Ook kan men huidige van vroegere symptomen niet onderscheiden.

Psychosociale oorzaak Interpretatie van de symptomen als sociale communicatie waardoor verplichtingen kunnen worden vermeden. De symptomen vervangen de onderdrukte impulsen.

Gedragsoorzaak Sommige ouders/culturen leren kinderen meer te somatiseren dan anderen.

Biologische oorzaak Patiënten hebben aandachts- en cognitieve

tekortkomingen wat resulteert in de foute perceptie van somatosensorische stimuli.

Behandeling De psycholoog moet naar de somatische klachten

luisteren als emotionele expressie in plaats van medische klachten. De psycholoog moet laten zien dat psychische factoren betrokken zijn.

Conversiestoornis Een actuur optredende fysieke stoornis die duidt op een neurologische verslechtering, maar er is geen organische oorzaak. De meest voorkomende symptomen zijn

verlamming, blindheid en mutisme. Patiënten zijn vaak passief-agressief, afhankelijk en/of antisociaal.

Oorzaak volgens psychoanalytici

Onderdrukking van onbewuste intrapsychische conflicten zorgt voor het tot stand komen van de symptomen. De symptomen zorgen voor gedeeltelijke uiting van de verboden wens maar vermommen de wens zodat de patiënt het confronteren met de onacceptabele impulsen kan vermijden.

Oorzaak volgens de leertheorie Een conversiestoornis is voor een deel klassiek geconditioneerd gedrag.

Biologische oorzaak Hypometabolisme in de dominante hemisfeer,

hypermetabolisme in de non-dominante hemisfeer en beschadigde communicatie tussen de hemisferen.

(19)

Behandeling Bij mensen die er niet in geloven dat ze hun fysieke vermindering ingebeeld hebben, moet de psycholoog zeggen dat het gaat om stress.

Hypochondrie Het minstens zes maanden gepreoccupeerd zijn met angsten over het hebben van een ziekte gebaseerd op de misinterpretatie van lichaamssymptomen. Patiënten hebben een lage tolerantie voor fysiek ongemak. Ze misinterpreteren lichaamssensaties door een fout cognitief schema. Dit levert veel stress op.

Body Dysmorfic Disorder (BDD) Preoccupatie met een ingebeeld defect aan het uiterlijk waardoor stress en verminderd functioneren ontstaat.

Pijnstoornis De aanwezigheid van en focus op pijn in meer dan 1 lichaamsdeel, zonder fysieke oorzaak. De pijn is echt en kan niet weggenomen worden. Behandeling moet gericht zijn op rehabilitatie en het vormen van positieve emoties.

Hoofdstuk 20 – Dissociatieve stoornissen

Dissociatieve stoornis Verstoring in bewuste functies zoals geheugen, identiteit en perceptie.

Dissociatieve amnesie Het niet terug kunnen halen van belangrijke persoonlijke informatie, vaak met betrekking tot een traumatische of stressvolle gebeurtenis. De herinneringen moeten

teruggebracht worden om meer amnestische episoden te voorkomen. In een veilige omgeving treedt spontaan herstel op, maar het komt ook chronisch voor. Komt vaak voor in combinatie met depressie en zelfmoord.

Bedrog trauma Verklaart amnesie door de intensiteit van een trauma en het feit dat een negatieve gebeurtenis bedrog

representeert door iemand die voorheen werd vertrouwd.

Dit bedrog beïnvloedt de manier waarop de gebeurtenis verwerkt en herinnerd wordt.

Transient global amnesia Plotselinge, complete anterograde amnesie in combinatie met bewustzijn van het geheugenverlies. Kan volgen op stressvolle gebeurtenissen.

Depersonalisatie stoornis Het blijvende of terugkerende gevoel van scheiding van zichzelf. Patiënt heeft het gevoel dat hij droomt of zichzelf ziet als in een film. Vaak heeft de patiënt het gevoel geen controle te hebben over zijn of haar acties. De persoon heeft vaak moeite met het uiten van gevoelens.

Psychodynamische oorzaak Depersonalisatie is een affectieve reactie als verdediging van de ego.

Dissociatieve fugue Plotselinge reis weg van huis, zonder te herinneren wat er gebeurd is. Ook verwarring over identiteit of zelfs het hebben van een nieuwe identiteit. Ernstige trauma’s zijn gebeurd, maar niet op het moment van ontstaan van de stoornis. De patiënten hebben vaak extreme emoties of impulsen die in conflict zijn met het bewustzijn of idealen van het ego. De stoornis komt relatief vaak voor bij natuurrampen en in oorlog, vooral bij volwassenen.

Dissociatieve identiteitsstoornis Het hebben van meerdere twee of meer identiteiten of persoonlijkheidsstaten die controle over het gedrag nemen. Ook worden sommige dingen niet meer herinnerd Alters De verschillende identiteiten van iemand met een

(20)

dissociatieve identiteitsstoornis. Elke alter heeft een eigen manier van waarnemen en denken.

Symptomen Impulscontrole is vaak beschadigd, wat leidt tot risicovol gedrag, drugsgebruik en ongepast gedrag. Ook vaak in combinatie met veel angst en paniek.

Comorbiditeit 70% heeft ook PTSS, 50% heeft ook somatisatie stoornis.

Komt ook vaak voor met depressie en OCD.

Dissociatieve stoornis niet anders gespecificeerd

Dissociatieve Trance Stoornis, Hersenspoeling,

Herstellend Geheugen Syndroom en Ganser Syndroom.

Er mag niet exclusief voldaan zijn aan PTSS, een

somatisatie stoornis of een acute stressstoornis, die allen dissociatieve symptomen bevatten.

Dissociatieve Trance Stoornis Tijdelijke verandering in de staat van bewustzijn, of bij verlies van persoonlijke identiteit het niet vervangen met een andere identiteit.

Hersenspoeling Onder ernstige stress kunnen mensen meegaan met de eisen van de persoon met de macht. Hierbij worden grote veranderingen in de persoonlijkheid ondergaan.

Herstellend Geheugen Syndroom

Tijdens hypnose of psychotherapie kan een patiënt geheugenherstel ondergaan. De persoon kan tijdens het terughalen van de gebeurtenis de ervaring herleven.

Abreactie Het terughalen en herleven van een herinnering. Ook worden de bijbehorende affectieve reacties ondergaan.

Foutief geheugensyndroom Als de teruggehaalde herinneringen nooit plaats hebben gevonden maar de persoon gelooft dat het de waarheid is. Vervolgens handelt hij vanuit deze overtuiging.

Ganser Syndroom Het geven van accurate antwoorden (paralogie) samen met een verwarde staat van bewustzijn in combinatie met hallucinaties en andere dissociatieve, somatoforme of conversie symptomen.

Paralogie Het geven van accurate antwoorden, waaruit blijkt dat de patiënt iets snapt. Het antwoord is meestal echter wel omslachtig. Voorbeeld: ‘Hoe oud ben je?’ ‘Ik ben niet vijf’.

Hoofdstuk 21 – Menselijke Seksualiteit

Seksualiteit Percepties van het man of vrouw zijn, privégedachten, fantasieën en gedrag.

Normaal seksueel gedrag Geeft plezier en bevat stimulatie van de primaire seksorganen. Het is niet compulsief.

Recreatie seks Seks buiten een relatie, masturbatie en stimulatie.

Seksuele identiteit Het patroon van biologische seksuele eigenschappen van een persoon, zoals chromosomen, externe en interne geslachtsdelen, hormonale compositie en secundaire geslachtseigenschappen.

Genderidentiteit Het gevoel van mannelijkheid of vrouwelijkheid. Dit wordt bepaald door ouderlijke en culturele attitudes, externe genitalia (penis en vagina) en genetische invloeden.

Robert Stoller Ziet gender als iets sociaals en seks als iets biologisch.

Meestal zijn deze twee congruent: mannen zijn mannelijk en vrouwen zijn vrouwelijk. Maar sekse en gender

kunnen ook in tegenovergestelde manieren ontwikkelen.

Vier-factor reactie cyclus van seksualiteit

1) Verlangen 2) Opwinding

(21)

3) Orgasme

4) Resolutie: het wegstromen van het bloed uit de geslachtsorganen, om weer terug naar de rustfase te gaan.

Dopamine Verhoogt verlangen.

Oxytocine Is hoger bij een orgasme.

Homofobie Een negatieve attitude of angst tegenover homoseksualiteit of homoseksuelen.

Heteroseksisme Het geloof dat een heteroseksuele relatie de voorkeur heeft.

Seksuele stoornis Inhibitie in één of meer van de vier factoren, inclusief verstoring van het subjectieve gevoel van plezier of verlangen naar seks.

Seksuele verlangens stoornis Het inhiberen van verlangens om zichzelf te beschermen tegen onbewuste angst voor seks. Het kan ook komen door chronische stress, angst of depressie.

De absentie van seks Resulteert soms in onderdrukking van seksuele impulsen.

Verlangen naar seks Hangt af van biologische driften, zelfvertrouwen, zelfacceptatie, voorgaande ervaringen met seks, de beschikbaarheid van een gepaste partner, en een goede niet-seksuele relatie met de partner.

Vrouwelijke seksuele opwindingsstoornis

Er is geen gevoel van opwinding aanwezig maar wel fysieke opwinding.

Levenslange mannelijke erectiestoornis

Patiënt heeft nooit een erectie kunnen krijgen.

Opgelopen mannelijke erectiestoornis

Erectieproblemen treden pas later op.

Situationele mannelijke erectiestoornis

Slechts in bepaalde situaties treden erectieproblemen op Algemeen mannelijke

erectiestoornis

Oorzaak kan organisch zijn maar is meestal psychisch.

Dyspareunie Terugkerende of blijvende pijn aan de genitaliën voor, tijdens of na seks. Komt veel vaker voor bij vrouwen.

Vaginisme Onvrijwillige spieraanspanning van de vagina die seks in de weg staat.

Behandeling seksuele stoornis Individuele psychotherapie om onbewuste conflicten te ontdekken en te verwijderen zodat de seksuele impuls accepteerbaar voor de ego wordt.

Duale sekstherapie Beide partners zijn betrokken bij de therapie omdat ze beiden bij de stressvolle situaties aanwezig zijn.

Parafilie Er afwijkende seksuele voorkeuren op nahouden. Het omvat vaak slachtoffers en agressie. Vaak hebben deze mensen twee tot vijf parafilieën.

Klassieke psychoanalytische model van parafilie

De normale ontwikkeling naar heteroseksualiteit is niet compleet.

Exhibitionisme Mannen voelen zich onbewust gecastreerd en impotent, en willen hun mannelijkheid laten zien om te kijken wat hun slachtoffers ervan vinden.

Fetisjisme Een chronische parafilie waarbij de persoon opgewonden raakt van levenloze voorwerpen. Komt vrijwel alleen voor bij mannen.

Vijf types psychische

interventies om mensen met parafilie te behandelen

- Externe controle

- Reductie van seksuele driften

- Behandeling van comorbide condities

(22)

- Cognitieve gedragstherapie - Dynamische psychotherapie

Medicatie Wordt toegepast wanneer de parafilie geassocieerd is met schizofrenie of een depressieve stoornis.

Cognitieve gedragstherapie Om geleerde parafilische patronen en gedrag aan te passen. De interventies zijn sociale vaardigheden trainingen, seks educatie, cognitieve herstructurering en ontwikkeling van empathie.

Hoofdstuk 23 – Eetstoornissen

Anorexia nervosa Een verstoorde lichaamsperceptie en de persoon hongert zichzelf uit om zo dun mogelijk te worden, terwijl bij het ontwikkelen van de stoornis de eetlust niet is afgenomen.

Criteria voor anorexia nervose De persoon…

- … is zelf begonnen met zich uit te hongeren

- … wil uitermate dun zijn of is ontzettend bang om dik te zijn

- … medische aanwijzingen als gevolg van uithongering, zoals het wegblijven van menstruatie en een droge huid.

Het beperkende type Calorie-inname beperken, geen eetbuien of het

toepassen van zuiveringstechnieken (zoals overgeven of het gebruik van laxeringsmiddelen).

Het eetbuien-zuiverings type Vaak eetbuien en zuiveringstechnieken.

Comorbiditeit In 65% depressie, 34% sociale fobie en OCD in 26%.

Behandeling Eerst gewichtstoename bewerkstelligen door middel van gedragstherapie en familie erbij betrekken.

Boulimia nervosa Chronische stoornis waarin de persoon geen controle heeft over eetbuien, gebruikt zuiveringstechnieken. Vaak in combinatie met angst- of stemmingsstoornissen en alcohol- of drugsverslaving.

Het zuiveringstype De persoon past regelmatig zuiveringstechnieken toe.

Het niet-zuiveringstype De persoon past geen zuiveringstechnieken toe, maar compenseert de eetbuien door middel van bijvoorbeeld overmatig sporten.

Behandeling Antidepressiva, cognitieve gedrags- en interpersoonlijke psychotherapie. Grotere kans op herstel dan bij anorexia.

Eetbuienstoornis Wel eetbuien maar geen compulsief, compenserend gedrag. Cognitieve gedragstherapie is effectief.

Oorzaken van eetstoornissen - Sociale dimensie: Nadruk in de maatschappij op dun zijn en sporten.

- Biologische dimensie: Genetisch component, laag serotonineniveau.

- Psychologische dimensie: weinig zelfvertrouwen, perfectionisme.

Obesitas Wordt niet gediagnosticeerd als eetstoornis, maar er is wel een verstoord eetpatroon zoals nachteten of het hebben van eetbuien.

Hoofdstuk 27 –

Persoonlijkheidsstoornissen Alloplastisch (eigenschap stoornis)

Aanpassen aan en veranderen van de externe omgeving.

Ego-syntoon (eigenschap Accepteerbaar voor de ego.

(23)

stoornis)

Smooth Pursuit Eye Movements

Snelle oogbeweging bij introverte personen die een laag zelfbeeld hebben. Komt ook voor bij schizotypische stoornis en kan erfelijk zijn.

Hulp door therapeut Interesse tonen, stil en rustig zijn. Want mensen met een persoonlijkheidsstoornis zijn niet sociaal door angst voor intimiteit. Herkennen van angst voor intimiteit is nodig.

Dissociatie Onplezierige affecten vervangen met plezierige. Men is dramatisch en emotioneel oppervlakkig. Vaak theatrale persoonlijkheden. Ze zoeken juist gevaar op om de angst te doen verdwijnen.

Geen goede therapie Confronteren met de tekortkomingen, want dat maakt een persoon defensief.

Goede therapie Displacement: over het probleem praten in een niet bedreigende omgeving, zonder directe confrontatie met het ontkende affect. Dit kan er voor zorgen dat de patiënt er uit zichzelf over begint. Ga niet mee in de fantasie van de patiënt.

Isolatie Vaak bij OCD.

Projectie Patiënt projecteert eigen gevoelens op anderen.

Counterprojectie Effectieve techniek waarbij de psycholoog volledig in de gevoelens en percepties van de patiënt meegaat. Er wordt vervolgens gepraat over motieven en gevoelens die verkeerd geïnterpreteerd worden.

Splitting Ambivalente gedachten worden opgedeeld in goed en slecht.

Goede therapie Anticiperen op het proces, de patiënt langzaam

confronteren met het feit dat niemand alleen maar goed of alleen maar slecht is.

Projectieve identificatie Komt voor bij borderline. Bestaat uit drie stappen

1) Aspect van de zelf wordt geprojecteerd op iemand anders.

2) De projector probeert dan de andere persoon hetgeen te laten identificeren wat geprojecteerd was.

3) De ontvanger van de projectie en de projector voelen zich één.

Paranoïde

persoonlijkheidsstoornis

Het verdenken van anderen en wantrouwig zijn. Acties van anderen verkeerd interpreteren. Denken dat anderen hun pijn doen. Vaak pathologisch jaloers. Opstandig, irriteerbaar en boos. Formeel, niet kunnen relaxen, spierspanningen, humorloos en serieus. Spraak is doelgericht en logisch. Tonen geen emoties.

Projectie van gevoelens die zij zelf niet kunnen accepteren, maar geen waanbeelden of hallucinaties.

Behandeling van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis

Consistente en zo vroeg mogelijk psychotherapie.

Patiënten zijn bang als ze voelen dat iemand die hen helpt zwak en hulpeloos is. De psycholoog moet daarom nooit uit zichzelf aanbieden om controle over te nemen.

Schizoïde

persoonlijkheidsstoornis

Sociale terugtrekking, koud, afstandelijk, stil, maar het wel hebben van een realistische kijk. Willen niet sociaal zijn.

Behandeling van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis

Lijkt op die van de paranoïde stoornis. Maar hier ook groepstherapie, waarbij men in het begin vaak stil is maar

(24)

uiteindelijk een onderdeel van de groep wordt.

Schizotypische

persoonlijkheidsstoornis

Raar, vreemd, magisch denken, merkwaardige ideeën, illusies en derealisatie. Eigenaardige spraak en gedrag.

Ingebeelde relaties en fantasieën. Vaak in combinatie met borderline. Onder stress komen ook psychotische symptomen voor, maar dit is voor korte duur.

Medicatie Antipsychotica tegen ideeën van referentie en illusies.

Antisociale

persoonlijkheidsstoornis

Niet kunnen houden aan de geldende normen. Deze mensen kunnen in een interview goed overkomen. Een confronterend interview is nodig om deze stoornis te herkennen. Vaak abnormale EEG resultaten, wat hersenbeschadiging suggereert. Geen angst, depressie of schuldgevoelens.

Behandeling Niet in groepen, want dan verdwijnt de motivatie.

Borderline

Persoonlijkheidsstoornis

Wordt gekenmerkt door onstabiel affect, stemming, gedrag en zelfbeeld. Verder komen impulsiviteit, suïcidale gedachten, automutulatie en gevoelens van leegheid voor. Mogelijk is er sprake van korte psychoses.

Theatrale

persoonlijkheidsstoornis

Opgewonden, emotioneel, dramatisch, extrovert, overdrijven, verleidend gedrag. Men is op zoek naar aandacht. Er is vaak ook sprake van psychoseksuele disfunctie. Men heeft behoefte aan bevestiging en gaan in op hun seksuele impulsen om te bevestigen dat ze

aantrekkelijk zijn. Toch zijn de relaties die ze hebben oppervlakkig.

Gebruikte

verweringsmechanismen

Onderdrukking en dissociatie. Ze zijn zich niet bewust van hun ware gevoelens.

Behandeling Het duidelijk maken van gevoelens.

Narcistische

persoonlijkheidsstoornis

Vinden zichzelf erg belangrijk, voelen zich uniek en hebben het idee dat ze boven iedereen staan.

Behandeling Groepstherapie zodat ze leren empathie te voelen en dingen te delen met anderen. Ook wordt lithium

toegepast, omdat ze vatbaar zijn voor depressie en niet goed kunnen omgaan met afwijzing.

Vermijdende

persoonlijkheidsstoornis

Extreme gevoeligheid voor afwijzing en vaak sociale teruggetrokkenheid. Men is verlegen maar wil wel vriendschap en relaties om bevestiging te krijgen.

Opmerkingen worden snel als kritiek opgevat. Willen aardig gevonden worden. Een assertiviteitstraining is effectief.

Afhankelijke

persoonlijkheidsstoornis

Gekenmerkt door afhankelijk en onderdanig gedrag. Men kan moeilijker alleen dingen doen dan met anderen. Ook hier is een assertiviteitstraining effectief.

Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis

Niet spontaan, serieuze stemming, bang om geen controle over iets te hebben, het geven van

gedetailleerde antwoorden, het volgen regels, ernstig ordelijk en perfectionistisch. Men is beperkt sociaal en kan geen compromissen maken. Wanneer er

herhaaldelijk compulsies zijn moet OCD gediagnosticeerd worden op as I. In tegenstelling tot de andere

persoonlijkheidsstoornissen zijn deze mensen zich bewust van hun stoornis.

Persoonlijkheidsstoornis niet anders gespecificeerd

Wanneer twee persoonlijkheidsstoornissen voorkomen maar niet aan alle criteria voldoen, zoals:

(25)

- Passief-agressieve persoonlijkheidsstoornis - Depressieve persoonlijkheidsstoornis Hoofdstuk 31 –

Relatieproblemen

Relatieproblemen Patronen van interactie tussen leden van een relatie niet meer goed kunnen functioneren.

Relatieproblemen gerelateerd aan een mentale stoornis of algemene medische conditie

Intense emoties van het hechtingssysteem in de mens zijn gekoppeld aan het immuunsysteem en vasculaire reactiviteit. Stressgerelateerde psychologische of fysieke symptomen kunnen dus een expressie zijn van het niet functioneren van een relatie.

Familie verwoesting - Als ziekte plotseling opkomt

- Als ziekte eerder dan verwacht komt

- Als ziekte de economie van de familie schaadt - Als er weinig gedaan kan worden voor het familielid Ouder-kind relatieprobleem Een patroon van interactie tussen ouder en kind dat

geassocieerd is met klinische schade in individueel of gezamenlijk functioneren. Voorbeelden zijn

overbezorgdheid en inadequate discipline. Bijvoorbeeld het scheiden van de ouders, ziekte van ouder of kind of verwaarlozing.

Opvoeddimensies - Toestaan-verbieden dimensie

- Warm, accepterend–koud,opstandig dimensie Opvoedstijlen - Authoritarian: verbiedend en koud. Het kind is

teruggetrokken en ruziemakend.

- Permissive: accepterend en minimale verbieding.

Kind is impulsief, agressief en bereikt niet veel.

- Authoritatief: verbiedend indien nodig, maar warm en accepterend. Kind functioneert cognitief en sociaal goed.

Triangulatie Proces waarin ruziemakende ouders proberen de sympathie en steun van hun kind te krijgen. De ouder probeert het kind als bondgenoot in de ruzie te betrekken.

Partner relatieprobleem Als de focus van klinische aandacht een patroon van interactie tussen de partners is. Hierbij hoort negatieve, verstoorde en geen communicatie. Dit wordt

geassocieerd met klinische schade in het functioneren van een individu of de familie.

Broer-zus relatieprobleem Als de focus van klinische aandacht een patroon is van interactie tussen broers of zussen, geassocieerd met klinische schade aan het functioneren van de familie of symptomen in 1 of meer broers of zussen..

Broer-zus relatie Bestaat uit competitie, vergelijking en coöperatie.

Hoofdstuk 32 – Misbruik- en verwaarlozingproblematiek

Verwaarlozing (neglect) Beschadiging van de fysieke, mentale of emotionele conditie van een kind doordat de opvoeder niet in staat is om goed voedsel, onderdak en opvoeding te verzorgen.

Failure to thrive Extreme vorm van verwaarlozing, waarbij goede voeding beschikbaar is maar er een verstoring in de relatie tussen opvoeder en kind aanwezig is. Het kind eet hierdoor niet genoeg om zich voldoende te ontwikkelen.

(26)

Oorzaken kindermishandeling en verwaarlozing

- Ouders zijn zelf slachtoffer geweest.

- Ouders geloven dat hun methodes acceptabel zijn.

- Ouders hebben wel wisselende gevoelens over hun gedrag maar hebben geen coping mechanismes en vallen terug in het gedrag van hun eigen ouders.

- Stressvolle leefomgeving.

- Sociale isolatie.

- Ouders met psychische stoornissen.

- Moeilijke kinderen (hyperactieve kinderen hebben de grootste kans).

Mishandelde kinderen Zijn agressief of teruggetrokken en bang.

Volwassenen die seksueel misbruikt zijn

Slechte zelfcontrole en suïcidale neigingen. Vaak in combinatie met PTSS en dissociatieve stoornissen.

Moeder-zoon incest Komt het minst vaak voor en geeft vaak ernstigere psychopathologie aan. Het wordt vaker gerapporteerd bij mensen met een lage SES omdat mensen met een hoge SES het beter kunnen verbergen.

Verwaarloosde kinderen Hebben vaak een conduct disorder.

De beste uitkomst bij mishandeling

Kind is cognitief intact, de mishandeling wordt gezien en vroeg gestopt en de hele familie kan deelnemen aan de behandeling.

Behandeling voor de ouders - Verwijder stress uit de omgeving of sociale stress.

- Verminder psychologische effecten van sociale factoren.

- Verminder de eisen die gesteld zijn aan de ouders.

- Zorg voor emotionele steun.

- Verminder de innerlijke psychische conflicten door middel van psychotherapie.

Versterkend effect (reinforcement)

Het slaan van een echtgenoot heeft een versterkend effect, als iemand eenmaal geslagen is zal dat ook vaker voorkomen. Het zijn meestal de mannen die vrouwen slaan.

Mishandelde vrouwen De helft komt uit een gewelddadig huis en zijn vaak afhankelijk. Worden vaak mishandeld als ze zwanger zijn.

Verkrachting Een daad van geweld en vernedering die geuit wordt door seksuele daden. Verkrachting gebeurt uit macht en

woede. Het slachtoffer wordt vaak als object gezien.

Mannelijke verkrachters - Seksuele sadisten: worden opgewonden van de pijn van hun slachtoffers.

- Exploitieve predatoren: gebruiken de slachtoffers als object voor hun gratificatie op een impulsieve manier - Inadequate mannen: denken dat geen vrouw vrijwillig

seks wil hebben en geobsedeerd zijn door fantasieën over seks.

- Mannen waarvoor verkrachting een misplaatste uiting van woede is.

Date verkrachting Als het slachtoffer de verkrachter kent.

Slachtoffer van date verkrachting

Vertrouwen snel mensen en geven zichzelf de schuld van de verkrachting.

Seksueel lastigvallen Seksuele avances, vragen voor seksuele handelingen, seksuele spraak en staren naar het slachtoffer.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het voorstel voor bestemming van het resultaat is opgenomen na de toelichting op de te onderscheiden posten van de staat van baten en lasten...

CITO DMT kaart 1,2 & 3 Bij een score van IV/V wordt door de leerkracht een uitgebreide analyse gemaakt en krijgt de leerling extra ondersteuning en begeleiding op het

Ouders hebben ook een belangrijke plaats binnen de school wanneer het gaat om het zorgen voor goed onderwijs voor onze kinderen.. Ook zien we ouders als partners in de opvoeding en

Cupje gevuld met geitenkaas, honing en walnoot Blini met roomkaas en gerookte zalm Tomaatje gevuld met krabsalade Spiesjes met tomaat, mozzarella en pesto Spiesjes met galia

We willen met onze doelgroep er een interactieve beleving van maken die bij iedereen blijft hangen, ook al zijn we allemaal anders. Om dit voor elkaar te krijgen hebben we eerst

In dergelijke situaties kunnen storingen worden verminderd of verholpen door een kleine wijziging van de positie van het basisstation.. Bereikverlies als gevolg van bouwmaterialen

Sport, orientatie & keuze programma De kandidaat kan alleen en in samenwerking met andere twee nieuwe, actuele bewegingsactiviteiten uitvoeren die hij kan kiezen uit een

Inmiddels is er geen grens meer, maar wordt 1 januari als richtlijn gehanteerd, wederom met geboortedatum als basis voor de overgang naar de volgende groep.. Wij volgen de