• No results found

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pagina 1 van 5

UITSPRAAK

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

appellant tegen de beslissing van

de Examencommissie Economie en bedrijfseconomie verweerster

I Ontstaan en loop van het geding

1.1 Op 29 september 2017 heeft appellant beroep ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens (hierna: het College) tegen twee beslissingen van verweerster, beide van 24 augustus 2017. In de beslissing met kenmerk AdV/hp/17U.017380 is vastgesteld dat appellant fraude heeft gepleegd en is aan appellant de sanctie opgelegd dat hij is uitgesloten van deelname aan cursussen van de opleidingen Politicologie en Economie voor de periode van 4 juli 2017 tot en met 3 juli 2018. Daarnaast wordt de fraude opgenomen in het dossier van appellant en komt hij niet meer in aanmerking voor een judicium. In de beslissing met kenmerk AdV/hp/17U.011687 heeft verweerster het verzoek van appellant voor het toekennen van studiepunten voor zijn stage bij PricewaterhouseCoopers voor de vrije keuzeruimte afgewezen omdat appellant gedurende de periode van de stage is uitgesloten van deelname aan cursussen bij de opleiding.

1.2 Het beroep is doorgezonden aan verweerster met het verzoek om appellant uit te nodigen voor een gesprek om te bezien of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk zou zijn. Op 13 oktober 2017 vond een gesprek daartoe plaats. Een minnelijke schikking is niet mogelijk gebleken. Verweerster heeft naar aanleiding van dit gesprek aangeboden de ingangsdatum van de sanctie te wijzigen naar de datum van bekendmaking van het besluit, te weten 24 augustus 2017 in plaats van 4 juli 2017. Op 23 oktober 2017 heeft verweerster aan het College een verweerschrift doen toekomen.

1.3 Het beroep van appellant tegen beide besluiten van 24 augustus 2017 is gevoegd behandeld ter openbare zitting op 27 oktober 2017. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door …, advocaat.

Namens verweerster is prof. dr. ….., voorzitter, verschenen.

II Het geschil

Het standpunt van appellant, zoals in de stukken neergelegd en ter zitting nader toegelicht kan zakelijk als volgt worden samengevat.

2.1 Appellant stelt dat verweerster niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

2.2 Appellant erkent dat hij heeft geplagieerd, maar hij vindt de zwaarte van de straf onredelijk.

Verweerster heeft geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Appellant moest een take home tentamen maken voor Politicologie. In die periode belandde echter zijn oma in het ziekenhuis in Turkije. De familie van appellant ging daarvoor naar Turkije waardoor hij de zorg voor de thuisblijvende kinderen van 16, 15, 13 en 1 jaar op zich moest nemen. Volgens appellant zorgde dit voor veel druk en stress bij hem. Temeer omdat zijn familie al veel van hem verwacht omdat hij de enige in de familie is die studeert

(2)

Pagina 2 van 5 en als grote voorbeeld wordt gezien. Door deze zorg en druk kwam appellant onvoldoende aan studeren toe en zag hij uiteindelijk geen andere uitweg meer dan om hulp te vragen van een medestudent voor een voorbeeld. Dit is onvoldoende in zijn opdracht tot zijn recht gekomen en door de druk die appellant voelde heeft hij het zo ingediend. Ter zitting voert appellant aan dat hij stom bezig is geweest en ook niet de intentie had om te frauderen. Hij besefte ook niet dat een jaar uitsluiting een gevolg kon zijn. In de destijds ontvangen beslissing over de in zijn eerste bachelorjaar bij hem geconstateerde fraude stond ook niet dat een dergelijke sanctie het gevolg kon zijn bij recidive. Volgens appellant was destijds in één van die gevallen de opdracht ook niet duidelijk. Appellant en medestudent waren in de veronderstelling dat een opdracht net als het project in viertallen ingeleverd mocht worden. Dit moest echter in tweetallen zijn. Volgens appellant hebben ze dit destijds ook gemeld bij de docent maar zijn ze uiteindelijk toch gesanctioneerd. Het heeft het destijds daarbij gelaten.

2.3 Volgens appellant is de beslissing disproportioneel. Een jaar lang uitgesloten zijn houdt in een jaar studievertraging. Dat is zeer lang en zorgt voor een te lange breuk in het studieritme. Appellant is van mening dat een kortere uitsluiting meer op zijn plaats en redelijk is. Hierdoor loopt hij minder vertraging op en zijn de extra kosten voor appellant ook minder.

2.4 Verder treft de beslissing om de stage niet mee te tellen volgens appellant hem ook zwaar. Hij heeft een stage geregeld die inmiddels is gestart en die hij niet wil opgeven. Het niet toekennen van studiepunten daarvoor vindt appellant onredelijk. Volgens appellant is een stage ook geen cursus van de opleiding. Nu hij is uitgesloten voor cursussen van de opleiding is hij van mening dat hij stage kan lopen en daarvoor studiepunten toegekend moet krijgen.

2.5 Tot slot stelt appellant dat de ingangsdatum van de sanctie 24 augustus 2017 moet zijn. Pas op dat moment is de vaststelling van fraude en de sanctie door de examencommissie aan hem kenbaar gemaakt.

Door de sanctie met terugwerkende kracht in te laten gaan zou een behaald hertentamen binnen de periode vallen terwijl hij op dat moment nog niet wist dat uitsluiting van een jaar in die periode als sanctie mogelijk was.

Het standpunt van verweerster zoals vervat in de stukken en ter zitting nader uiteengezet, kan zakelijk als volgt worden weergegeven.

2.8 Verweerster bevestigt ter zitting dat de ingangsdatum van de uitsluiting na de minnelijke schikking door haar is vastgesteld op 24 augustus 2017. De zaak is in eerste instantie onderzocht door de examencommissie Politicologie omdat de cursus waarbij is gefraudeerd onderdeel uitmaakt van die opleiding. Verweerster heeft uiteindelijk de behandeling overgenomen omdat de opleiding die appellant volgt onder haar verantwoordelijkheid valt. Omdat verweerster appellant ook zelf eerst wilde horen duurde het tot 24 augustus voordat de beslissing is verzonden.

2.9 Verder stelt verweerster dat het plagiaat dat is geconstateerd niet het eerste geval van plagiaat is van appellant. In zijn eerste bachelorjaar is er tweemaal eerder plagiaat geconstateerd in werk van appellant.

Voor deze gevallen is hem op 6 mei 2015 één straf opgelegd. Daarnaast gaat het volgens verweerster niet over enkel het verkeerd vermelden van bijvoorbeeld bronnen maar over het overschrijven van het werk van iemand anders en dat als eigen werk inleveren. Deze vorm van plagiaat vindt verweerster ernstig.

Verweerster is derhalve van mening dat de uitsluiting van één jaar passend is voor appellant mede gelet op de recidive.

2.10 Ter zitting geeft verweerster aan dat zij de bijzondere omstandigheden die appellant benoemt met hem heeft besproken. Volgens verweerster is zij nagegaan of appellant andere keuzes had kunnen maken.

Voor de opdracht was er weliswaar een deadline. Een onvoldoende of het niet tijdig inleveren van de deelopdracht kon echter gecompenseerd worden door het eindtentamen. Daarnaast was er voor appellant

(3)

Pagina 3 van 5 ook een herkansing in augustus mogelijk. Appellant had dus ook kunnen kiezen voor het niet inleveren van het werkstuk en voor het maken van de herkansing. Daarnaast kunnen volgens verweerster studenten bij de docent dan wel bij de studieadviseur melding maken van bijzondere omstandigheden. Had appellant dat gedaan dan had hij een verzoek tot het krijgen van een extra kans kunnen indienen. Appellant heeft de omstandigheden echter nergens gemeld. Verweerster is van mening dat niemand wordt gedwongen tot plagiaat. Appellant had er ook voor kunnen kiezen om het werkstuk alsnog in te trekken na een nacht erover geslapen te hebben. Ook dat heeft appellant niet gedaan. Volgens verweerster waren er dus genoeg oplossingen voor appellant om het anders te doen en geen plagiaat te plegen. In de door appellant aangedragen bijzondere omstandigheden ziet verweerster dan ook geen aanleiding tot matiging van de sanctie.

2.11 Voor zover appellant betoogt dat de stage geen cursus is geeft verweerster ter zitting aan dat met de beslissing is beoogd uitvoering te geven aan de OER. Appellant is derhalve uitgesloten van tentamens en examens voor de duur van een jaar. Verweerster betoogt dat de stage door appellant is aangevraagd ter vervanging van keuzeruimte als onderdeel van het curriculum. De stage wordt daarmee een vervangend onderdeel van cursussen uit het curriculum. Nu de stage plaatsvindt in de periode dat appellant is uitgesloten van tentamens en examens is daarmee is de sanctie ook van toepassing op de stage. Indien appellant namelijk studiepunten krijgt toegekend voor de stage doet dit het effect van de sanctie (deels) teniet.

Appellant krijgt dan namelijk voor een groot gedeelte van de uitsluiting alsnog studiepunten toegekend.

2.12 Verweerster verzoekt gelet op al het voorgaande het beroep ongegrond te verklaren.

III Overwegingen

Het College overweegt gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting als volgt.

3.1 In geding is de vraag of de beslissingen van 24 augustus 2017 in stand kunnen blijven. Het College stelt voorop dat die beslissingen tot de exclusieve bevoegdheid van verweerster behoort. De beslissingen van verweerster komt slechts voor vernietiging in aanmerking indien deze in strijd zijn met de bij of krachtens de Structuurregeling van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna: de Structuurregeling) geldende regels dan wel met de redelijkheid en billijkheid.

3.2 In artikel 6.5 vijfde lid van de OER is opgenomen:

Wanneer is vastgesteld dat er fraude is gepleegd, bepaalt de examencommissie van de opleiding waarvoor de student is ingeschreven welke maatregelen worden getroffen. Hierbij kan het volgende worden bepaald:

• deze examencommissie kan de uitslag van tentamens waarbij fraude is vastgesteld ongeldig verklaren

• deze examencommissie kan ervoor zorgen dat vastgestelde fraude wordt vastgelegd in het dossier van de betrokken student

• de student van wie is vastgesteld dat hij of zij fraude heeft gepleegd, kan door deze examencommissie voor ten hoogste één jaar van tentamens en examens van de opleiding worden uitgesloten. Deze examencommissie verleent in dat geval geen vrijstellingen op grond van tentamens die tijdens de door haar opgelegde periode van uitsluiting behaald zijn in een ander programma dan dat van de opleiding

• bij ernstige fraude kan deze examencommissie aan het instellingsbestuur het voorstel doen om de inschrijving voor de opleiding van de betrokken student definitief te beëindigen

• deze examencommissie kan besluiten om van een student die ten minste vanaf 1 september 2014 ononderbroken voor een van de opleidingen van de Faculteit staat ingeschreven en van wie is vastgesteld dat deze fraude heeft gepleegd, de nog te behalen examens van de opleiding niet in aanmerking te laten komen voor een judicium. Voor andere studenten geldt in deze de nieuwe judiciumregeling in artikel 8.3.9.

3.3 Niet in geschil is dat appellant de geconstateerde fraude heeft gepleegd. Appellant is echter van mening dat de opgelegde sanctie disproportioneel is, de ingangsdatum van de sanctie 24 augustus 2017 moet zijn en hem ten onrechte geen studiepunten worden toegekend voor zijn stage.

(4)

Pagina 4 van 5 3.3 Het College stelt vast dat verweerster de ingangsdatum van de sanctie inmiddels heeft vastgesteld op 24 augustus 2017 in plaats van 4 juli 2017. Het College gaat voor de duur van de sanctie dan ook uit van deze ingangsdatum, nu dit gunstiger is voor appellant en appellant hierom ook heeft verzocht.

3.3 Appellant is van mening dat de door hem gestelde familieomstandigheden bijzondere

omstandigheden zijn waardoor de duur van de sanctie beperkt moet worden. Appellant voert daartoe voornamelijk aan dat hij bijzonder veel druk ervoer van zijn familie omdat hij als het grote voorbeeld wordt gezien en daarom niet kan falen. Het College is van oordeel dat de door appellant gestelde

familieomstandigheden en de gestelde druk van de familie, wat daar overigens ook van zij, geen bijzondere omstandigheden zijn waar verweerster in haar beslissing rekening mee had hoeven houden. Deze

omstandigheden en druk zijn niet van dien aard dat appellant daaraan geen weerstand had kunnen en behoren te bieden. Daarenboven is het College met verweerster van oordeel dat er voor appellant verschillende alternatieven open stonden, zoals de opdracht compenseren door het eindtentamen of aan de herkansing mee te doen. Ook had appellant zijn situatie kunnen bespreken met de docent of met de studieadviseur, hetgeen hij heeft nagelaten.

3.4 Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerster appellant terecht heeft gesanctioneerd. De vraag is vervolgens of de sanctie ook proportioneel is, gelet op alle omstandigheden van het geval. Hoewel de door appellant gepleegde fraude als niet gering kan worden aangemerkt en er sprake is van recidive, is het College in dit geval van oordeel dat toepassing van de maximale uitsluiting van één jaar voor beide opleidingen de toets der evenredigheid niet kan doorstaan. Gelet op de aard en de omvang van de geconstateerde fraude, plagiaat bij een Take Home opdracht die voor een deel meetelt bij het eindcijfer, en de grote gevolgen voor appellant uit oogpunt van studievertraging en kosten bij een uitsluiting van deelname aan cursussen voor nagenoeg een heel studiejaar, acht het College een uitsluiting van tentamens en examens voor de duur van een half jaar (na 24 augustus 2017) in dit geval meer passend en voldoende punitief. Het beroep van appellant is op dit onderdeel dan ook gegrond.

3.5 Appellant volgt thans een stage ter invulling van keuzeruimte als onderdeel van het curriculum. Nu het College van oordeel is dat aan appellant terecht een sanctie is opgelegd en een uitsluiting voor de duur van een half jaar redelijk is, staat vast dat de stage van appellant in deze periode valt. Het College is van oordeel dat verweerster dan ook terecht de toekenning van studiepunten voor de stage heeft geweigerd nu de toetsing van de stage in de periode van uitsluiting voor tentamens en examens valt. Dit sluit tevens aan bij de regeling van art. 6.5 lid 5 OER waar bij de derde bullit is bepaald dat bij de maatregel van uitsluiting van tentamens en examens de examencommissie geen vrijstellingen verleent op grond van tentamens die tijdens de door haar opgelegde periode van uitsluiting behaald zijn in een ander programma dan dat van de opleiding. Voorts merkt het College op dat een andere opvatting het effect van de opgelegde sanctie illusoir zou maken. Het betoog van appellant faalt op dit punt.

(5)

Pagina 5 van 5 IV Beslissing

Het College van Beroep voor de Examens

I. verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op de duur van de sanctie;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond:

III. vernietigt het besluit van 24 augustus 2017 met kenmerk AdV/hp/17U.017380 voor zover dat ziet op de duur van de sanctie;

IV. draagt verweerster op om binnen 14 dagen na de verzenddatum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak;

V. bepaalt dat deze uitspraak in afschrift verzonden wordt aan - appellant en verweerster;

- de decaan van de Faculteit der Managementwetenschappen;

- het College van Bestuur.

Aldus vastgesteld te Nijmegen op 27 oktober 2017

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het College is van oordeel dat het CBE ten onrechte niet heeft onderkend dat de beslissing om appellante met een onvoldoende te beoordelen niet voldoende gemotiveerd was en

Tijdens de zitting heeft appellant toegelicht dat zijn bezwaren voor de bachelorfase specifiek zijn gericht tegen het niet verlenen van vrijstelling voor het vak ‘Oefenrechtbank’

4.7 Het College stelt vast dat appellante vanwege bijzondere omstandigheden niet heeft kunnen deelnemen aan de reguliere eerste tentamengelegenheid op 9 april 2021. Het voorgaande

3.4 Op de vraag van het College wat een gewenste uitkomst van deze procedure voor appellante zou zijn, nu de reguliere tentamens in deze vakken in december weer

4.9 Verweerster heeft in de motivering van haar besluit en ook in de toelichting ter zitting naar het oordeel van het college dan ook niet, althans onvoldoende inzichtelijk

Concluderend is appellant van mening dat, door hem niet het judicium cum laude toe te kennen, hij disproportioneel gestraft wordt voor het niet op de hoogte zijn

De twee belangrijke gronden waarop het besluit is gebaseerd zijn: (1) blijk van onvoldoende zelfreflecterend vermogen en wel in zodanige mate dat de toelatingscommissie twijfelt

Het college kan verweerster volgen in haar standpunt dat nu appellant tijdens het tentamen zonder toezicht van een surveillant gebruik heeft gemaakt van het toilet, een juist