• No results found

JULI-AUGUSTUS 1963

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "JULI-AUGUSTUS 1963 "

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

/

juli-augustus 1983

olitiek en G ultuur

(2)

I.

!'

JULI-AUGUSTUS 1963

,.Integratie" en democratie Het stakingsrecht in de branding Belasting naar draagkracht Investeringen en loonpolitiek .,Hulp aan ontwikkelingslanden"

Cybernetica - een nieuwe wetenschap Bronnen van psychische afwijkingen In d~ schaduw van het paleis Santa Cruz KORT VERHAAL:

blz.

M. Bakker

289

A. Je Meester

297

v.

B. 304

G.

Verrips

312 Henk

de Vries

322

J.

op 't Ende

331 B. Burns 339

A. Leonidow

352

Mijn dag als vrijheidstrekker /uanita

D.

/ones

362

CRITISCHE NOTITIES:

Het Thijm-Genootschap in nood

371

PARTIJDOCUMENTEN:

Resolutie: Eenheid van actie voor hoger loon l

374

POLITIEK. en CULTUUR

verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus Leidsestraat 25, Amsterdam-C., tel. 23 11 38.

De abonnementsprijs is

f

5,50 per jaar,

f

2,75 per half jaar, losse nummers 50 cent.

Ons gironummer is 173127, gemeentegiro: P 1527.

Correspondentie over betalingen en verkoop zenden naar de administratie pfa Pegasus.

Alle correspondentie over de inhoud naar de redactie van P. en C.

(3)

' aae

jaargang no. 7-8 )uil-augustus 1883

Politiek en Cultuur

maandblad gewijd aan de theorie en praktijk van het

marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der c.p.n.

"Integratie" en democratie

I N de strijd om de vestiging van de burgerlijke, parlementaire de- . mocratie, zoals die feitelijk vanaf 1848 tot en met de Eerste We- reldoorlog heeft geduurd, nam het vraagstuk van de buitenlandse betrekkingen een zeer grote plaats in.

De kwestie draaide aanvankelijk hierom: Heeft het parlement het recht om, door het verwerpen van ee11 begrotingspost, te oordelen over het buitenlandse bestuur?

En toen deze vraag na een reeks van conflicten tenslotte bevesti- gend was beantwoord werd het punt: Is alleen controle achteraf toe- gestaan, of heeft het parlement medezeggenschap van te voren?

Verder dan deze laatste discussie is het hier in Nederland nooit gekomen. Ze duurt nu al zo'n jaar of veertig,

feit~lijk

sedert in 1917 de parlementscommissie voor Buitenlandse Zaken is ingesteld. Maar er is geen wezenlijk verschil tussert de critiek van Traelstra uit 1922 op het feit, dat de minister de commissie niets vertelde, en die van Vondeling uit 1962, waarin dezelfde klacht ligt vervat.

Alleen heeft het vraagstuk een totaal andere afmeting gekregen, door de geheel verschillende internationale positie die Nederland nu inneemt, in vergelijking met het begin van onze eeuw.

I N zekere zin is het vraagstuk van de buitenlandse betrekkingen in *

die tijd - en dus ook de strijd om parlementaire medezeggen- schap daarbij - vrij overzichtelijk.

Nederland was politiek en militair neutraal; het was moederland van een groot koloniaal rijk.

Het voer, vanuit die positie, en met alle critische opmerkingen die men daarover nu kan maken, een vrij duidelijke politieke lijn: die van de zelfstandigheid.

De discussies die er waren betroffen dan ook steeds de toepassing

-of de afwijking- van die politiek. Zeer bekend bijvoorbeeld, en

door mr. De Leeuw uitvoerig beschreven in zijn boek "Nederland

in de wereldpolitiek" is de Duits-Engelse touwtrekkerij rond de

eeuwwisseling over de strategische positie van ons land, met het oog

op de - te verwachten - imperialistische gewapende botsing.

(4)

Maar misschien nog meer op de voorgrond stond het belang der koloniën. Niet voor niets grijpt De Savornin Lohman in zijn boek

"Onze Constitutie" (1901) steeds terug op koloniale voorbeelden, als hij de verhouding tussen regering en parlement inzake buitenlandse kwesties duidelijk wil maken.

Het is wel duidelijk, welke krachten de strijd om parlementaire medezeggenschap in buitenlandse zaken onder die verhoudingen voerden.

Het kapitalisme begon zich in Nederland in de tweede helft der negentiende eeuw meer te ontwikkelen en daardoor ook meer te differentiëren. Verschillende belangengroepen gingen zich aftekenen, die ieder hun vertegenwoordigingen in het parlement kregen.

Ieder van deze groepen wilde over zulke zaken als de verhouding tot Engeland en Duitsland, of de politiek tegenover de koloniën, zijn woordje meespreken - ook als de groep niet in de regering zat.

Vandaar het gevecht om invloed - dat zijn hoogste resl:lltaat be- reikte in de vorming van een commissie van Buitenlandse Zaken ter

"gedachtenwisseling" met de regering.

Het bleef een "remise".

Het buitenlandse beleid is een hoeksteen van het staatsapparaat, een van de belangrijkste zelfs. En de staat is de machinerie der heer- sende groepen.

In staatsrechtelijke verhandelingen worden altijd hele stoeten ge- leerde schrijvers aangehaald om te bewijzen, dat directe volksinvloed op het buitenlandse beleid uit den boze is. Praktisch komen al deze verhalen altijd op hetzelfde neer: De heersende groepen willen van dit beleid, een van de werktuigen voor hun heerschappij, zo weinig mogelijk uit handen geven.'

Dat neemt niet weg, dat in een land met een zelfstandige buiten- landse politiek, zoals Nederland die voerde tot 1940 en zeker tot 1917, (waarna het deelnam aan de algemene conspiratie der kapita- listische landen tegen de Sowjet-Unie) zelfs via het parlement een zekere invloed van het volk op deze politiek mogelijk was.

Er bestond tenslotte enige na-controle op verrichte daden en het volk kon, buiten het parlement en door zijn vertegenwoordigers daar- in, deze controle verscherpen en afbuigingen in het beleid afdwingen.

Al was de buitenlandse politiek een kapitalistische politiek, over- dracht van bevoegdheden aan zgn. bovennationale organen vond niet

plaats.

1

lf.

D E Tweede Wereldoorlog heeft in deze verhoudingen een grondige wijziging aangebracht.

Amerika maakte van de wijziging der machtsverhoudingen, die de Tweede Wereldoorlog met zich meebracht, gebruik om een algehele hergroepering van krachten binnen het kapitalistische deel van de aarde tot stand te brengen. Reeds tussen '39 en '45 hadden de kapita- listische landen van Europa zich diep bij de Verenigde Staten in de

schuld gestoken. ·

Na de oorlog werd deze positie van· afhankelijkheid snel verder

(5)

verscherpt door het Marshall-plan, dat ook de Europese as-mogend- heden West-Duitsland en Italië omvatte.

Op deze positie van economische afhankelijkheid van een reeks landen aan één, werd het militaire Atlantische Pact gebaseerd.

Het werd natuurlijk verkocht met allerlei goedkope drogredenen, van "Praag 1948" tot de "blokkade van Berlijn", terwijl nog weer later "Korea", "Hongarije" en nieuwe Berlijnse provocaties regelma- tig voor het sluiten der gelederen moesten zorgen.

Voor wie zich niet door deze demagogie liet overspoelen, was de zaak echter al snel duidelijk.

Uit de oorlog kwamen een rijk Amerika en een reeks verarmde Europese kapitalistische landen, die deels bovendien nog in koloniale conflicten gewikkeld waren.

De Yankees grepen de geboden kans en maakten de betrokken lan- den economisch en militair tot hun vazallen.

Ook Nederland.

S EDERTDIEN is de buitenlandse politiek van Nederland wezenlijk *

anders geworden dan een dikke eeuw lang het geval was geweest.

Ze werd niet meer in Den Haag gemaakt, zelfs niet op de grote directiekantoren, die steeds meer het laboratorium voor die politiek waren geworden.

Ze werd in Washington bepaald.

De kunst van het voeren van buitenlandse politiek bleek te zijn, het zo snel mogelijk begrijpen wat Washington wilde - met zo nu en dan een sausje Londen erbij en de laatste jaren steeds meer een vleugje Duitse peper.

Op het militaire terrein werd het heft helemaal uit handen gegeven.

Bij iedere kabinetsformatie dook de dan bewindvoerende NAVO- generaal in Den Haag op (Eisenhower, Ridgway, Norstad, laatstelijk Lemnitzer) en gaf aanwijzingen voor de te kiezen minister van Oor- log, plus de hoogte van de bewapeningsuitgaven.

Elk jaar in december verenigen zich de ministers van Oorlog der NAVO-landen op de generale staf in Fontainebleau en daar worden dan de voorschriften uitgedeeld, zoals: diensttijd verlengen, Starfigh- ters kopen, uitgaven opvoeren, atoomwapens opslaan, enz.

In het politieke leven is bijzonder veel werk gedaan door de Yan- kees, om deze lijn de nodige continuïteit te verschaffen.

Onmiddellijk na de oorlog reeds werd in alle burgerlijke partijen - en ook in de PvdA - een reeks lieden naar voren geschoven die, hoezeer zij ook verder van mening verschilden, de trouw aan Amerika als eensluidend kenmerk hadden. Het anti-communisme werd ten troon geheven.

Het resultaat was onmiddellijk te bemerken in parlement en pers.

Op de CPN en enkele individuele personen na, maakte vanaf 1948 het politieke leven in Nederland de indruk van de papegaaienlaan in Artis, met het State-Department als voorzanger.

*

(6)

D E grote lijn van de politiek, die de Verenigde Staten voerden tegen- over de Europese kapitalistische landen was: integratie, samen- bundeling.

Hiervoor waren een reeks voor de hand liggende redenen.

Een "geïntegreerd" West-Europa valt gemakkelijker te controleren dan een reeks aparte staten, ieder met hun eigen belangen en ge- dachten.

Een "geïntegreerd"

West~Europa

zou de makkelijkst verkoopbare manier zijn om West-Duitsland economisch en militair op de been te helpen.

Een "geintegreerd" West-Europa zou het best toegang bieden voor de reusachtige Amerikaanse investeringen.

Het was bovendien de meest voor de hand liggende manier om de nationale souvereiniteit der verschillende landen af te breken.

In het kader van deze integratie zag, na de NAVO en de Orga- nisatie van Europese Economische Samenwerking (de Marshall-or- ganisatie), een reeks instellingen het licht: de Kolen- en Staalgemeen- schap, de Raad . van Europa, de Europese Defensie Gemeenschap (op het laatste moment mislukt en toen vervangen door de Westeuropese Unie); tenslotte de Europese Economische Gemeenschap en de Eura;

torn.

Om de Benelux niet te vergeten.

Formeel-juridisch is de positie van al deze lichamen verschillend.

De NAVO is, naar de letter van het verdrag, slechts een verdrags- overeenkomst waarbij niemand dwingende voorschriften ondergaat.

Deze vorm is mede gekozen, omdat ze de meest geschikte was voor Amerika om wel bevelen te geven, steunend op een machtspositie, zonder zelf aan eventuele meerderheidsbesluiten gebonden te zijn, die dat land niet zinnen (bijv. de zeggenschap over atoomwapens).

Met de Kolen- en Staalgemeenschap (EGKS), die de zes EEG- landen omvat, is het precies andersom. Daar is een "Hoge Autoriteit"

boven geplaatst, die uitgebreide bevoegdheden heeft op het gebied van prijsvorming, mijnsluitingen, lonen, etc. Daar trekken dan ook de grote kolen- en staaltrusts aan de touwtjes ....

De EEG, op zijn beurt, is weer een soort tussenvorm.

Weliswaar staat aan het hoofd daarvan een "Europese Commissie"

die zogenaamd onafhankelijk is, maar de werkelijke besluiten worden genomen door de Raad van Ministers der zes EEG-landen, eerst met algemene stemmen en

in

de toekomst, als het ooit nog eens zover komt, met meerderheid van stemmen.

De Westeuropese Unie tenslotte is een dood lichaam, dat alleen dienst doet als er internationale trucjes moeten worden uitgehaald.

Ze is opgericht als een soort militair bondgenootschap van Frankrijk, Engeland en de Benelux-landen, kort na de oorlog. Ze werd van stal gehaald toen de EDG mislukte, om via een zijweg (het lidmaatschap van de WEU) toch de Westduitse herbewapening en toetreding tot de NAVO legaal mogelijk te maken. Ze dient nu weer om het gesprek tussen Engeland en de EEG-landen te onderhouden, dat afgebroken werd toen De Gaulle zijn veto over Engelands toetreding tot de EEG

uitspra~.

(7)

- - - - - - - - - --

B EGRIJPELIJK is, dat men zich van het begin af aan in alle West- europese landen de grootste moeite heeft gegeven om het publiek diets te maken, dat de· overdracht van souvereiniteit, die het gevolg was van de "integratie", gelijktijdig zou leiden tot een nog betere democratie, ook internationaal, dan we al kenden.

"De weg naar vrijheid", het plan-boek van de PvdA uit 1951, kon- digt aan dat het "voor het verwerkelijken van een democratische con- trole op de besluitvorming van Europese bestuurscolleges noodzake- lijk (zal) zijn dat een Europees parlementair controle-orgaan, waarin de controle-organen van de gespecialiseerde lichamen zijn opgeno- men, gaat functioneren".

In afwachting daarvan verwacht het stuk, dat de nationale parle- mentaire controle op de Europese organen extra goed zal worden georganiseerd.

Ook anderen stelden het op deze wijze voor.

De helderste luchtspiegeling bij dit alles waren de komende "Euro- pese verkiezingen". In Bolsward en Delft werden zelfs al proef-ver- kiezingen gehouden ...

B IJ deze hele ontwikkelingsgeschiedenis heeft alleen de Communis- *

tische Partij stelselmatig en hardnekkig een ander geluid laten horen.

Ze heeft vanaf het eerste ogenblik de Amerikaanse intriges achter de "integratie" onthuld, ze heeft zich met hand en tand verzet tegen overheveling van onze nationale souvereiniteit aan NAVO-, KSG-, EDG-, WEU- of EEG-organen.

Ze heeft bovendien met grote kracht gewaarschuwd, dat op deze wijze ieder feitelijk beslissingsrecht van het parlement teniet werd gedaan en de parlementaire democratie op alle wezenlijke punten werd uitgehold.

Als over de buitenlandse, de militaire, de energie- en tenslotte de gehele economische politiek buitenslands wordt beslist, dan blijft van het parlement, dat toch reeds systematisch ontkracht wordt door de grote kapitaalsmachten die achter de schermen aan de touwtjes trek- ken, slechts een hol ritueel over.

· De communistische stem is niet zonder gevolg gebleven.

Uit allerlei kripgen begonnen gelijkluidende waarschuwingen te komen. Het is al weer twee jaar geleden dat bijvoorbeeld prof. Don- ner in een pre-advies voor de Calvinistische Juristen Vereniging het vraagstuk aan de orde stelde - zij het dat hij de gang van zaken als onvermijdelijk beschouwde.

D E uitholling .van de parlementaire democratie begon zich echter scherper af te tekenen, naarmate bleek dat de· als compensatie voorgestelde (en door "De weg naar vrijheid" met grote verwachting tegemoetgeziene) "internationale" parlementen zonder enige beteke- nis waren.

Deze internationale parlementen zijn, gelijk met de internationale

bestuurslichamen, als paddestoelen uit de grond gerezen.

(8)

Het lidmaatschap daarvan wordt altijd mooi verdeeld tussen de fracties van de grootste vijf partijen in de Kamers.

Op dit ogenblik hebben Nederlandse Kamerleden zitting in de vol- gende colleges:

Vergadering van NAVO-parlementariers;

Bijeenkomst van WEU-parlementariers;

KSG-parlement;

EEG-parlement;

Raadgevende Vergadering van Europa.

Benelux-parlement.

Al deze schijn-parlementen hebben weer eindeloze reeksen commis- sies, die eindeloze vergaderingen houden om eindeloze rapporten op te stellen.

In totaal is een derde deel der Kamerleden lid van een of meer van deze internationale lichamen in zijn/haar kwaliteit als Kamerlid, terwijl nog een aantal anderen lid is van commissies uit beroeps- oogmerk: ondernemers, vakbondsbestuurders etc.

Het feit, dat de protesten tegen de volledige leegheid van dit gedoe nog niet sterker naar voren zijn gekomen heèft twee oorzaken, een zeer platvloerse en een dieper liggende.

Het lidmaatschap der diverse parlementen, vergaderingen en com- missies levert, behalve gratis reizen, een bedrag op van f 75,- tot f 100,- per zittingsdag, belastingvrij en boven de gewone inkomsten.

Maar natuurlijk komt daar nog bij, dat in deze internationale licha- men ook gelegenheid bestaat, de belangen van bepaalde groeperingen te behartigen, hetgeen ongetwijfeld ook gebeurt .

M AAR tenslotte zijn er grenzen en komt er een ogenblik dat de on- •

gerustheid zich van grotere groepen meester gaat maken.

De laatste jaren zijn er steeds meer berichten in de pers verschenen, die de clownerie beschreven van de Straatsburgse, Luxemburgse, Brusselse en Parijse bijeenkomsten.

Er kwamen zittingen voor waarin vele handtekeningen het recht op honderd gulden vastlegden, maar het aantal werkelijk aanwezigen de vijf of tien niet te boven ging.

Er werden berichten gepubliceerd die wezen op waanzinnige geld- verkwisting in de vorm van salarissen, recepties, reizen, autokosten en dergelijke.

De uitholling der democratie is tenslotte zo evident geworden, dat de nieuwe PvdA-fractievoorzitter Vondeling in oktober jl. in de Tweede Kamer de volgende balans opmaakte:

"Er worden daar, nl. aan de overkant van de oceaan, politieke beslissingen genomen waarop wij geen enkele invloed kunnen uit- oefenen, al beweren wij honderdmaal dat de parlementaire democra- tie in Nederland sterk ontwikkeld is.

De angst- misschien moet ik wel zeggen: de afkeer- van onze Amerikaanse collega's voor internationale volksvertegenwoordigin- gen is voldoende bekend.

Het NAVO-"Parlement" is als Parlement een grap; een andere be-

(9)

langrijke organisatie waarvan de Amerikanen lid zijn, de OESO, heeft als gevolg van het Amerikaanse verzet geen enkele "begelei- ding" van parlementariërs, zelfs niet in de vorm van een schijn- parlement als de NAVO.

Zo ontglippen hoogst belangrijke sectoren van de openbare diensten aan een effectieve controle, des te meer naarmate onze ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Economische Zaken ....

terughoudend zijn met het spontaan verstrekken van mededelingen, of omdat ze het te druk hebben met andere dingen,

Of

omdat alles vertrouwelijk of geheim zou zijn .... ,

Of

omdat ze niet geleerd of ervaren hebben wat vertegenwoordigers van het volk toekomt, nl.

kennis van de feiten, openbaarheid, meedenken, meebeslissen".

En verder:

"Maar ook in Europa is er kortsluiting tussen de uitvoerende en de controlerende machten. De bevoegdheden van de Raadgevende Ver- gadering van de Raad van Europa zijn, als controlerend lichaam, te verwaarlozen klein. De Interparlementaire Benelux Raad heeft geen spierkracht, lijdt zelfs aan bloedarmoede. Het parlement van de Zes heeft daarentegen bij de geboorte al enkele tanden meegekregen, maar het zijn melktandjes. Het blijkt nu wel dat dit Europese Parle- ment geen echte controle kan uitoefenen .... "

"Er is een gevaarlijke Europese techno- en bureaucratie aan het groeien, die fnuikend is voor de democratie .... "

Men ziet het, de parlementaire leider van de PvdA maakt een ba- lans op, die wel heel ver verwijderd is van het toekomstbeeld dat men tien jaar tevoren in zijn kring projecteerde.

Een groot stuk nationale souvereiniteit, en dus parlementair-demo- cratische zeggenschap, is overgedragen aan internationale lichamen die buiten iedere controle vallen - behalve dan natuurlijk van de grote militaristische mogendheden en de grote kapitaalsmachten.

S EDERTDIEN, en met name sedert de roemruchte januari-perscon- ferentie van De Gaulle, heeft zich dit proces nog versneld.

Uitermate belangrijke dingen zijn gebeurd, zonder dat het Neder- landse parlement, laat staan het volk, er zelfs maar aan te pas kwam.

De EEG-onderhandelingen met Engeland werden verbroken.

Het Frans-Duitse militaire verbond werd gesloten.

De besprekingen mef Amerika over een grote vrijhandelszone raak- ten in een slop.

De discussies over een NAVO-kernmacht ontbrandden.

In de campagne echter, die voor de Tweede Kamer-verkiezingen werd gehouden, werden al deze zaken moedwillig buiten de bespre- king gehouden omdat "er toch buiten ons over beslist wordt", zoals een spreker op een forum, onverwacht-openhartig, meedeelde.

Daarna ging de komedie gewoon verder.

De VVD-ster mevrouw Stoffels kon niet in de Tweede Kamer zijn

bij haar verkiezing tot 3e voorzitter, omdat ze naar Parijs moest voor

een belangrijke WEU ... vergadering over de multi-nationale kernmacht.

(10)

Later lazen we in de krant dat de vergadering aan het slot niet had kunnen stemmen, omdat. . . . slechts - ongeveer een derde van de leden aanwezig was.

D E communistische partij stelt als een van haar belangrijkste pro- *

grampunten de neutraliteit van Nederland. Zij verlangt tevens de inperking van de macht der grote trusts, die 's lands zaken achter

de schermen bedisselen. ,

Deze eisen zijn ingegeven door de directe belangen die ons volk heeft bij een politiek van veiligheid, los van de militaristische avon- turiers in Washington, Bonn en Parijs en door het rechtmatige ver- langen, dat de maatschappelijke rijkdommen niet uitsluitend ten goede komen aan een handvol bezitters.

Uit het bovenstaande moge echter blijken, dat deze politiek tevens de enig mogelijke democratische politiek voor Nederland is.

Democratie eist, dat de Nederlandse zaken in Nederland behandeld worden, onder de controle van het Nederlandse volk.

De huidige gang van zaken is dat het Nederlandse volk nog slechts mag beslissen over het couperen van paardestaarten of het mesten van kistkalveren, terwijl over alle kwesties die van wezenlijk belang zijn elders de beslissing valt.

De CPN eist: herstel en vernieuwing van de democratie.

Dat betekent niet in de laatste plaats herstel en vernieuwing van de parlementaire zeggenschap over de zaken van buitenlandse poli- tiek, van oorlog en vrede.

MARCUS BAKKER

(11)

HET STAKINGSRECHT IN DE BRANDING

H ET is al weer ruim drie jaar geleden, dat dit maandblad voor het laatst een speciale beschouwing aan het stakingsrecht wijdde (P. en C. 1959, blz. 522 e.v.). In de sedertdien verlopen tijd is dit recht echter als discussiepunt in Nederland niet meer van de agenda af ge- weest en het is thans nuttig de stand van het vraagstuk onder de omstandigheden van vandaag eens aan een bespreking te onderwer- pen.

Dit is te meer nuttig, waar het om een zaak gaat, die niet eenvoudip is en daarom vaak tot misvattingen leidt, welke een juist inzicht in de gevaren voor het voortbestaan van het stakingsrecht verhinderen.

Een vaak voorkomend misverstand, dat we daarom vóór alles wil- len signaleren, is het om het stakingsrecht uitsluitend van de

straf- rechtelijke

kant te bekijken. Dat wil zeggen: men beschouwt het stakingsrecht als verzekerd, wanneer een staking niet tot strafrech- telijke vervolging en veroordeling van de stakers kan leiden. Ware dit het geval, dan zou er in Nederland voor het stakingsrecht nog geen vuiltje aan de lucht zijn geweest, want - afgezien van de bijzondere categorieën van ambtenaren en spoorwegpersoneel, voor wie sedert de beruchte wet van 1903 staking inderdaad een strafbaar feit vormt- is tot dusver in het jongste verleden een strafbaarstel- ling van stakingen nog door niemand geëist.

De zaak ligt echter anders. Het stakingsrecht betekent het - in geen enkele wetsbepaling vastgelegde, maar door een praktijk van tientallen jaren erkende - recht van de arbeiders om gezamenlijk de arbeid, waartoe zij zich contractueel verplicht hebben, te staken, zonder dat dit tot ingrijpen, hetzij van de strafrechter, hetzij van de

civiele

rechter kan leiden. En dit recht is de noodgedwongen erken- ning door de burgerlijke staat, dat het arbeidscontract, in schijn be- rustend op vrije wilsovereenstemming tussen ondernemer en arbei- der, in werkelijkheid onrecht is ten gevolge van de maatschappelijke ongelijkheid der twee partijen en dat de staking een voor de arbeiders noodzakelijk middel is om deze ongelijkheid althans zoveel mogelijk te corrigeren.

Het zal de lezer nu duidelijk zijn, dat het stakingsrecht ook langs andere wegen dan die van de directe strafbedreiging aangetast en ondermijnd kan worden.

AANVAL LANGS TWEE WEGEN

I

N de praktijk nu hebben wij in de afgelopen jaren gezien, dat langs

twee verschillende wegen getracht wordt het stakingsrecht te ondergraven.

Twee wegen, die vooral daarom goed moeten worden onderschei-

(12)

den, omdat de positie van de vakbeweging er op geheel verschillende wijze bij in het geding is.

De eerste weg zouden we die van de "integratie'' (nl. integratie van de vakbeweging in de burgerlijke staat) willen noemen. Zij berust hierop, dat de regeling van de lonen en andere arbeidsvoor- waarden, die vroeger een zaak van de vrije organisaties van arbeiders enerzijds en de ondernemers anderzijds was, meer en meer wordt opgedragen aan met publiekrechtelijke bevoegdheid beklede organen, in welke organen naast de ondernemers en de vertegenwoordigers van de burgerlijke staat ook de leidingen der "officiële", "erkende",

"bonafide" enz. vakbonden vertegenwoordigd zijn: PBO-organen, Stichting van de Arbeid, College van Rijksbemiddelaars, enz. Deze ontwikkeling moet enerzijds, indien zij niet gestuit of omgebogen wordt, onvermijdelijk ertoe leiden, dat stakingen tegen door derge- lijke organen vastgestelde loon- e.a. regelingen een onwettig karakter krijgen, daar zulke stakingen dan immers tegen overheidsmaatregelen gericht zijn. Anderzijds geeft de inschakeling van de officiële vak- bondsleiders in deze organen een voorwendsel om te beweren, dat stakingen voor de arbeiders "overbodig" zouden worden, daar zij immers zelf door middel van hun vertegenwoordigers aan de regeling van hun arbeidsvoorwaarden zouden meewerken.

Deze weg, die vooral na 1945 steeds sneller betreden is, is niet nieuw: reeds vóór de oorlog droomden katholieke corporatisten en anti-revolutionairen, zowel als de meest reformistische vleugel van de sociaal-democratie van een ontwikkeling, waardoor de klassen- strijd uitgebannen, de staking "overbodig" en de vakbeweging tot een onderdeel van de kapitalistische staatsmachinerie gemaakt zouden worden.

Dat de aanval op het stakingsrecht in de laatste jaren ook langs een tweede weg ingezet is, duidt er op, dat de weg van de "inte- gratie" na al die jaren nog steeds geen succes geworden is. Bij alle waakzaamheid tegenover de gevaren, die dreigen, moeten wij dit als een belangrijk winstpunt noteren: de pogingen om de vakbeweging volledig aan de belangen van de kapitalisten en hun staat dienstbaar te maken zijn niet gelukt, het NVV is een aTbeidersorganisatie geble·

ven en geen orgaan van de burgerlijke staat geworden, ondanks de- nog steeds voortgezette! - inspanningen van Roemers, Van Tilburg c.s. om het tot zulk een orgaan te maken.

Die tweede weg nu, waarlangs - nu de "integratie" niet wil luk·

ken- de aanval op het stakingsrecht geopend is, komt neer op een breuk met de jarenlange praktijk, dat ook de civiele rechter niet in stakingen ingrijpt. De aanval langs deze weg is, anders dan het "inte- gratie"-streven, voor onze tijd wel degelijk iets nieuws en is - afge- zien van enkele voorproefjes in de jaren daarvoor- ingezet met een reeks geruchtmakende vonnissen van de presidenten der Amsterdam- se, Rotterdamse en Haagse rechtbanken, alle in het jaar 1958; de bekendste van die vonnissen - die velen zich nog zullen herinneren - betroffen de Amsterdamse heiersstaking en de door het NVV ge- proclameerde staking tegen het varen "onder goedkope vlag".

De inhoud van deze vonnissen kwam hierop neer, dat, anders dan

(13)

totdusver door de rechtspraak was aangenomen, de staking door de rechter als een onrechtmatige daad beschouwd werd en dat de sta- kers gelast werd de arbeid te hervatten, op straffe van een buiten- sporig hoge dwangsom voor elke dag, dat de staking langer zou duren.

En deze veroordeling tot werkhervatting met dwangsom trof niet alleen de individuele stakers, maar ook - met name in de "goedkope- vlaggen-affaire" -de organiserende vakbond.

Het behoeft wel geen betoog, dat een dergelijk rechterlijk ingrijpen het stakingsrecht in het hart treft door de desastreuze financiële gevolgen, die een staking aldus zowel voor de individuele stakende arbeiders als voor de vakbeweging kan krijgen. Geen wonder dan ook, dat deze vonnissen overal opschudding en verontwaardiging ge- wekt hebben.

Onder de indruk daarvan heeft het hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, op 15 januari 1960 een arrest gewezen, waarin gedeeltelijk teruggekomen is van de door de lagere rechters in 1958 betreden weg. In dit arrest besliste de H.R. nl., dat staking niet onder alle om- standigheden onrechtmatig is, nl. dan niet, "indien de sociaal-econo- mische grondslagen der maatschappij zodanige consequenties hebben, dat de arbeider de voorwaarden (van het arbeidscontract) niet of niet meer behoeft te accepteren".

Hoewel dit arrest dus een zekere ruimte voor stakingen openliet, betekent het toch geen terugkeer tot de vroegere erkenning van de stakingsvrijheid. Door de dubbelzinnigheid van zijn formulering schept het bovendien een mate van onzekerheid, die op zichzelf al ernstig de stakingsvrijheid belemmert. Tenslotte ademt het - door zijn verwijzing naar de "sociaal-economische grondslagen" - duide- lijk de geest van de "integratie", wat het te meer onaanvaardbaar voor de arbeidersbeweging maakt.

Het is dan ook te begrijpen dat sommigen, nu het stakingsrecht zo in gevaar gekomen was, wellicht te goeder trouw op een wettelijke regeling aandringen, die - anders dan het elastieken arrest van de Hoge Raad - aan alle onzekerheid een einde zou maken. ·

WETTELIJKE REGELING?

8 EGIN 1959, dus nog vóór het arrest van de H.R., had de regering reeds een voorontwerp van wet tot regeling van het stakingsrecht opgesteld en op 17 februari 1959 stelde zij een commissie in, bestaande uit de professoren N. E. H. van Esveld, W. F. de Gaay Fortman, M.G.

Levenbach en F. J. H. M. van der Ven, om over dit ontwerp advies uit te brengen.

Een bespreking van ontwerp en advies loont alleszins de moeite, omdat zij gelegenheid biedt om licht te werpen op het zo belangrijke vraagstuk van de "wettelijke regeling" van het stakingsrecht.

Immers, men moet ook bij de roep om zulk een regeling goed on-

derscheiden tussen de positieve en de negatieve elementen. Een wets-

bepaling, waardoor elk ingrijpen van de rechter in stakingen duidelijk

onmogelijk gemaakt zou worden, waarbij dus uitdrukkelijk aan elke

gedachte van onrechtmatigheid van stakingen een eind gemaakt zou

(14)

! . •

worden, zou stellig van groot positief belang voor de arbeidersklasse zijn en nu de vroegere erkenning van het stakingsrecht in de praktijk sedert de varmissen van 1958 niet meer werkt, is een bepaling in de grondwet ter waarborging van het onbeperkte stakingsrecht bepaald wel wenselijk. De regering, de regeringspartijen en de rechtse vak- bondsleiders beogen echter iets heel anders, wanneer zij wettelijke regeling van het stakingsrecht voorstaan: door dit recht wettelijk te regelen willen zij het tevens beperken en dienstbaar maken aan de inschakeling van de vakbeweging in het staatsapparaat van de mono- polies ..

Dus: opnieuw de weg van de "integratie"! Zoals we zullen zien, komt het advies van de vier genoemde hoogleraren over het vooront- werp van een wettelijke regeling dan ook neer op een discussie tussen de voorstanders dezer integratie en diegenen, die - om de in het be- gin van dit artikel genoemde redenen - die weg als onvoldoende betrouwbaar beschouwen en de voorkeur geven aan een directe aan- val op.de vakbeweging, in welker dienstbaarmakingaan de kapitaals- belangen zij geen vertrouwen (meer) hebben.

Het voorontwerp van wet wil twee nieuwe artikelen in het Burger- lijk Wetboek invoegen, waarvan slechts één ons hier interesseert:

"Art. 1639a bis: De verplichting van de arbeider om de bedon- gen arbeid te verrichten is geschorst, indien hij deelneemt aan een werkstaking, waarvan de leiding berust bij een vakvereni- ging van arbeiders, tenzij de werkstaking ten doel heeft de werk- gever te dwingen tot gedragingen, welke in strijd zijn met voor hem geldende bepalingen van een collectieve arbeidsovereen- komst of welke in strijd zijn met de wet."

Waarop komt dit neer? Ten eerste - en dat is het enige positieve erin - op de vaststelling, dat de stakende arbeider geen onrecht- matige daad verricht en dus niet tot werkhervatting verplicht is, zo- lang de staking duurt. Echter dat alles alleen onder de voorwaarden, die verder in het artikel vervat zijn en die even zovele beperkingen van het stakingsrecht betekenen. Want het volgende is volgens dit ontwerp nodig om de staking niet-onrechtmatig te doen zijn:

1) De leiding moet berusten bij een vakvereniging van arbeiders.

Dat wil zeggen het artikel geldt niet voor stakingen, die geleid wor- den door een actie-comité: in het geval van zulke stakingen blijft rechterlijk ingrijpen met dwangsom en al dus mogelijk. Wie de sta- kingsgeschiedenis van heel de periode na 1945 kent, weet, hoe ingrij- pend deze beperking is.

Natuurlijk: het is de wens van de communisten, dat stakingen door

de vakbeweging geleid worden, en hun inspanningen zijn erop gericht

om de vakbeweging te maken tot een organisatie, in welker handen

het stakingswapen veilig is. Doch zolang er op dit punt nog zo veel

te doen is, zou het een zeer gevaarlijke slag voor de arbeiders zijn,

als zij van de mogelijkheid van andere vormen van stakingsleiding

beroofd werden.

(15)

-- -- --~--

2) De staking mag niet ten doel hebben verandering te brengen in geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Gelet op de geldende praktijk, dat collectieve arbeidsovereenkomsten zelfs na afloop van hun geldigheidsduur automatisch doorlopen, zolang zij niet door een nieuwe vervangen zijn, betekent dit, dat het voorontwerp het sta- kingsrecht, dat het met de ene hand toekent, met de andere voor minstens 90 pct

we~r

terugneemt.

3) De staking mag de werkgever niet beogen te bewegen· tot ge- dragingen "in strijd met de wet". Onder "wet" moeten hier alle overheidsmaatregelen met bindende kracht begrepen worden, dus met name ook de bindende loonregelingen van het College van Rijks- bemiddelaars. Daarmee is het gaatje, dat de sub 2) genoemde beper- king nog openliet, ook gevuld: ook in bedrijfstakken, waar geen CAO tot stand komt, kan - door een bindende regeling- aan stakingen de rechtmatigheid ontnomen worden.

Men ziet het: een dergelijke "wettelijke regeling" laat van het stakingsrecht bitter weinig over en voorziet dan ook in geen enkel opzicht in de behoefte tot regeling, die door de rechtspraak van 1958 geschapen is.

HET ADVIES DER VIER PROFESSOREN

D IT regeringsontwerp nu is ter beoordeling voorgelegd aan de boven genoemde commissie van de vier professoren Van Esveld, De Gaay Fortman, Levenbach en Van der Ven. Hun advies- uitgebracht op 17 augustus 1960 en in 1961 door de Staatsdrukkerij gepubliceerd- is uitermate illustratief voor de zaak, waarom het gaat: integratie of afbraak van de vakbeweging.

Op het eerste gezicht lijkt het advies der vier heren voor degenen, die zich aan een bestudering ervan wagen, een ingewikkeld stuk door de vele opmerkingen over en aanvullingen op het regeringsontwerp, die de commissie - in telkens wisselende opstelling van meerderheid en minderheid - geformuleerd heeft. Dit is echter schijn, die be- driegt. Want de hele kern van de zaak ligt opgesloten in de eerste bladzijden van het advies, waar nl. de vraag besproken wordt, of er eigenlijk wel behoefte bestaat aan een wettelijke regeling - hoe dan ook - van het stakingsrecht.

En op die kernvraa,g antwoorden drie van de vier professoren ont- kennend, terwijl alleen de rechtse sociaal-democraat mr. M. G. Leven- bach een bevestigend antwoord geeft:

"Terwijl het lid Van der Ven reeds afgezien van het arrest van de Hoge Raad de opportuniteit van een wettelijke regeling in twijfel trok, vinden de leden Van Esveld en De Gaay Fortman in het arre:;;t reden om voorhands van zulk een regeling af te zien" ·

aldus leze~ we in het advies. Bedoeld is natuurlijk het arrest van

15 januari 1960, waarvan we gezien hebben, dat het - hoewel nog

enige ruimte voor staking openlatend - de vroegere erkenning van

het stakingsrecht niet herstelde en in plaats daarvan een gevaarlijke

onzekerheid schiep.

(16)

!

1,:

Het duidelijkst vindt men het standpunt van de drie tegenstanders van een wettelijke regeling uitgedrukt in de opmerkingen van de liberale prof. Van Esveld, die we daarom hier gedeeltelijk citeren:

"Nu de Hoge Raad de stakingsvrijheid onder bepaalde voor- waarden uitdrukkelijk erkend heeft, is de aanleiding tot wet- telijke regeling aanzienlijk verminderd, zo niet weggevallen.

Iedere regeling brengt haar eigen moeilijkheden mee, terwijl de kans bestaat, dat ze nieuwe schept. Bovendien plaatst zij de staking in het zoeklicht der publieke en politieke belangstelling.

Tenslotte rijst de vraag, of de huidige maatschappelijke constel- latie op sociaal-politiek terrein zoveel rust waarborgt, dat de uitdrukkelijke verlening van het stakingsrecht niet tot toene- mend gebruik van het stakingsmiddel zal leiden".

Vatten wij de opmerkingen van Van Esveld in onze eigen woorden samen, dan komen ze hier op neer: De H.R. heeft het stakingsrecht

"onder bepaalde voorwaarden" erkend en ·dat is genoeg, of eigenlijk (die gedachte moet men tussen de regels door lezen) meer dan ge- noeg. Een nog meer uitdrukkelijke en nog meer ondubbelzinnige er- kenning - door regeling in de wet - zou ertoe kunnen leiden, dat men het stakingsmiddel meer dan tot nu toe gaat gebruiken. Want Van Esveld heeft er geen vertrouwen in, dat "de huidige constellatie op sociaal-politiek terrein" tegen dat gevaar voldoende "rust" waar- borgt; hij bedoelt met die "wetenschappelijke" woorden: wij kunnen er niet meer op rekenen, dat wij de vakbeweging in de hand zullen houden. Dat is de erkenning, dat de "integratie" mislukt is!

Van Esveld weet natuurlijk ook wel, dat de "erkenning'' van het stakingsrecht in het arrest van de H.R. een zeer dubbelzinnige is, maar dat vindt hij juist een voordeel:

"Genoemde onzekerheid zal ertoe kunnen bijdragen, dat men zijn verantwoordelijkheid bij het organiseren van stakingen ex- tra zwaar voelt".

Dus: opzettelijke rechtsonzekerheid, en die dan nog wel aangepre- zen door een aanhanger van de partij, die zich erop beroemt de gees- telijke erfgenaam van Thorbecke te zijn en die het woord "rechts- staat" zo graag in de mond neemt! Dat zou voldoende stof geven voor hen, die eens willen nadenken over het verval van de burgerlijke democratie.

Maar wij moeten Van Esveld verlaten. De anti-revolutionair De Gaay Fortman en de katholiek Van der Ven zijn in wezen dezelfde mening toegedaan, al neigt Van der Ven daarbij duidelijk tot de

op~

vatting, dat het arrest van de H.R. nog te ver gaat in het erkennen der stakingsvrijheid.

Alleen Levenbach is, zoals gezegd, van een andere mening. In de volgende bladzijden van het advies uit deze rechtse sociaal-democraat onaanvaardbare integratie-denkbeelden, maar dat neemt niet weg, dat hij tegenover de denkbeelden van de drie andere heren terecht stelt, dat het arrest van de H.R. te weinig ruimte voor de staking laat en dat de behoefte aan een wettelijke regeling daarom door dit arrest niet is weggenomen.

Wij laten de rest van het advies hier onbesproken. Er staan nog

(17)

- - ---~~--

vele opmerkingen in over het ontwerp van de regering, er worden nog een aantal tegenvoorstellen gedaan, die op zichzelf interessant zijn, maar die in dit verband van weinig betekenis zijn, omdat zij immers, voor wat de heren Van Esveld, Van der Ven en De Gaay Fortman betreft, steeds gedaan worden onder het voorbehoud, dat ze eigenlijk helemaal geen wettelijke regeling willen.

Doel van dit artikel was niet, alles te verhalen wat er de laatste jaren over het stakingsrecht gezegd is, maar om een overzicht van de stand van het vraagstuk te geven, waarbij het voorontwerp en het advies ons als illustratiemateriaal gediend hebben.

· Eén opmerking tot slot. Uit het feit, dat alle door ons besproken documenten twee jaar of langer oud zijn en dat er tot nu toe niets van een wettelijke regeling gekomen is, mag men niet afleiden, dat de hele zaak al weer historie is en dat het stakingsrecht wel weer - na de korte schok van 1958 - zal gaan functioneren als vanouds.

Kwesties als het stakingsrecht komen pas in discussie, als daaraan voor de bourgeoisie behoefte bestaat, m.a.w. als het aantal en de aard van de werkelijk plaatsvindende stakingen daartoe aanleiding geeft. Is dat op een bepaald moment niet het geval, dan geven de bourgeoisie en hun dienaren er verre de voorkeur aan om het begrip staking dood te zwijgen; men denke aan de boven geciteerde opmer- king van Van Esveld, dat een wettelijke regeling het bezwaar heeft de staking "in het zoeklicht der publieke en politieke belangstelling"

te plaatsen!

Het is dus zaak zich door tijdelijke stilten niet van de wijs te laten brengen, doch - in het vooruitzicht van verscherpte klassenstrijd in de toekomst- terdege kennis te nemen van en rekening te hou- den met wat in een nabij verleden door regering en ondernemers over het stakingsrecht gezegd is.

A.

DE MEESTER

(18)

Belasting naar draagkracht

B ELASTING naar draagkracht! Eerlijke verdeling der lasten, dat waren zo de slagzinnen, die de bourgeoisie en haar helpers na de oorlog ons volk voorhielden. En laten we nu eens zien wat hiervan terecht is gekomen?

Belastingen noemt men de bijdragen van individuen aan de over- heid, welke dienen tot dekking van de publieke uitgaven van deze overheid. Zij worden in verschillende vormen geheven. Directe be- lastingen en indirecte belastingen en zgn. para-fiscale heffingen zoals bijvoorbeeld de AOW om maar enkele van de belangrijkste op te noemen.

Directe Belastingen:

Indirecte Belastingen:

Inkomstenbelasting Vermogensbelasting Vennootschapsbelasting Loonbelasting

Dividendbelasting Commissarissenbelasting Grondbelasting

Personele belasting

Waterschaps- en Polderlasten Invoerrechten

Accijnzen Omzetbelasting Zegelrechten Registratierechten

Men verdeelt ze ook wel in belastingen naar inkomen, winst en vermogen en zakelijke belastingen (welke met de winst mogen wor- den verrekend) en kostprijsverhogende belastingen, waarvan de be- doeling is, dat ze in het product worden doorberekend, dus op de consument afgewenteld, zoals b.v. de Accijnzen, Invoerrechten en Omzetbelasting.

Zoals gezegd zijn dit slechts de voornaamste, er zijn er nog vele meer. De lOe penning van Alva is in onze tijd reeds vele malen over- schreden.

Van al deze belastingen worden slechts de Inkomstenbelasting en de Successiebelasting volgens progressieve regels geheven, d.w.z. deze , belastingen worden in theorie geheven naar draagkracht van het.

individu (gezinssamenstelling, ouderdom, invaliditeit enz.) en naar hoger percentage in verhouding van groter inkomen.

Loonbelasting - Dividendbelasting - Commissarissenbelasting zijn voorheffingen op de Inkomstenbelasting en mogen met deze worden verrekend!

Vermogensbelasting wordt geheven van het bezit (vermogen) naar

een vast percentage, in 1962 verlaagd van f 3,- tot f 2,50 van elke

(19)

f 500,- dat het vermogen van ongehuwden groter is dan f 22.500,- en voor gehuwden groter dan f 30.000,- met een verhoging van j7500,- voor ieder kind waarvoor de belastingplichtige aanspraak op kinderaftrek heeft.

Grondbelasting: een vaste heffing van de bebouwde en onbebouwde eigendommen (huizen en land) naar vaste maatstaven (belastbare opbrengst) met opcenten voor Provincie en Gemeente.

Personele belasting: een heffing op de voering van uiterlijke staat (Huurwaarde woning - meubilair - luxe vaartuigen - personen auto- mobielen etc.) rekening houdend

m~t

de samenstelling van het gezin.

Waterschaps-, Hoogheemraads- en Polderlasten worden door deze publiekrechtelijke lichamen geheven van de ingelanden, naar grootte van de belastbare opbrengst van land, gebouwde eigendommen enz., welke deze in de betreffende lichamen bezitten, voor bemaling, be- dijking, onderhoud van wegen enz.

De Vennootschapsbelasting wordt geheven van Naamloze en andere Vennootschappen, Coöp. Verenigingen, Stichtingen enz. Deze Ven- nootschapsbelasting wordt berekend naar een vast percentage over de winst van de onderneming, in 1963 verlaagd van 44 pct tot 42. pct voor een winst minder dan f 50.000,- en voor hogere winsten ver- laagd van 4.7 pct tot 45 pct.

Hierdoor wordt meteen verklaard, waarom vele particuliere on- dernemers er toe overgaan hun ondernemingen in NV's om te zetten:

Omdat de belasting, die van de winst van de Vennootschap wordt geheven lager ligt dan van die van de particulier. Bij een inkomen van bijvoorbeeld f 30.000,- is de laatste f 1000,- belast met een·

percentage van 50 pct Inkomstenbelasting. Men bespaart dus belasting bij de oprichting van een NV wanneer het inkomen hierboven .stijgt.

Men kan zijn kapitaal (bezit) in de NV, waarvan men toch eigenaar (beheerder) is vergroten en zichzelf middels salaris als directeur of commissaris uitbetalen wat men nodig heeft en op deze manier zijn inkomen regelen naar de verschuldigde Inkomsten- of Loonbelasting.

De totale ontvangsten van het Rijk aan Vennootschapsbelasting ste- gen van 1104 miljoen gulden in 1957 tot 1375 miljoen gulden in 1962.

Een slechts geringe stijging wanneer we weten, dat de winsten van de grote ondernemingen juist in deze periode met sprongen zijn gestegen. Hoe dit is te verklaren, zullen we nog uiteenzetten.

Van de Indirecte Belastingen, de zgn. kostprijsverhogende belas- tingen zijn de Invoerrechten en Accijnzen en de Omzetbelasting wel de voornaamste. Deze belastingen worden geheven naar een percen- tage van de prijs van het product en worden in deze prijzen door- berekend, zodat zij prijsverhogend werken en daar zij geheven wor- den van direct noodzakelijke levensmiddelen (suiker - bier - tabak - benzine, enz.) drukken deze het zwaarst op de grote gezinnen en kan men bij deze belastingen zeker niet zeggen, dat zij naar draagkracht worden geheven. In vergelijking met de stijging van de ontvangsten van de Vennootschapsbelasting laten we hier de enorme stijging van de kostprijsverhogende belastingen volgen.

In 1956 werd ontvangen 2787 miljoen gulden en in 1962 3987 mil-

joen, welke stijging hoofdzakelijk zijn oorzaak vindt in de stijging der

(20)

'<

i I I

!'

prijzen, dus het duurder worden van het leven. Deze stijging wordt geheel doorberekend en dus uiteindelijk door de consument: het wer- kende volk betaald. En als men nagaat, dat zij in 1962 vier tiende van de gehele opbrengst aan belastingen uitmaakte, zelfs iets meer dan de totale ontvangsten van Inkomsten-Loonbelasting enz., dan krijgt men enige indruk van de rechtvaardige verdeling der lasten!!

Nu is het niet zo, dat de belastingheffing alleen een rol speelt bij het verschaffen aan de overheid van de noodzakelijke middelen voor dekking van de publieke uitgaven, maar de belastingheffing speelt ook een rol bij de beheersing van de conjunctuur: de handhaving van het monetaire evenwicht i.c. inkrimping of uitbreiding van de geld- omloop.

Het is dus een doorlopend touwtrekken tussen de overheid en de tegenstrijdige belangen van diverse groepen ondernemers.

Om enige van de recente maatregelen te noemen, die een zeer belangrijke rol hebben gespeeld in dit spel en die de grote monopo- lies geen windeieren hebben gelegd, zoals U hebt kunnen zien uit de geringe stijging van de Vennootschapsbelasting.

De investeringsaftrek en de vervroegde afschrijving, uitstel van heffing bij fusie van bedrijven en bevordering van besparingen.

Vooral de investeringsaftrek en vervroegde afschrijving waren grote fiscale voordelen voor de grote bedrijven. Zij werden in 1953 ingevoerd. De investeringsaftrek bedroeg toen gedurende 5 jaar 4 pct extra aftrek voor investeringen boven f 3000,-. Een extra aftrek dus op vernieuwing en uitbreiding van fabrieksgebouwen, machines, enz., bedoeld als een stimulans voor de dalende conjunctuur in die dagen.

Er rees echter een storm van protest toen in nov. 1956 deze fiscale maatregel werd geschorst met als gevolg, dat zij in mei 1958 weer werd hersteld nu tot 4 jaar telkens 4 pct en op 30 april 1960 werd zij gebracht op 2 maal 5 pct.

Zo ging het ook met de vervroegde afschrijving op bedrijfsmidde- len. Men mocht in de tijd van hoogconjunctuur een de;rde deel van de aanschaffingskasten van bedrijfsmiddelen vervroegd afschrijven en men liet zich dit buitenkansje om de fiscale winsten te drukken, niet ontnemen. Het is duidelijk, dat deze maatregelen in de eerste plaats van groot voordeel waren voor de grote bedrijven, de kleine midden- stand kwam dikwijls niet tot investeringen boven de .f 3000,- om de eenvoudige reden, dat de middelen ontbraken en mocht dit in een enkel geval toch lukken, dan was dit alleen maar van een incidenteel karakter, zodat de grote voordelen zijn neus voorbij gingen.

V AN de para-fiscale maatregelen was vooral de heffing AOW, die 1957 werd ingevoerd een voorbeeld: Een heffing op het inkomen, waarbij de zgn. uitkering van Drees aan de armlastige boven 65 jaar werd vervangen door een algemene uitkering.

Zij werd geheven tot een inkomen van f 6900,- met een heffing

van maximaal f 465,- en mocht van het belastbaar inkomen worden

afgetrokken.

(21)

~ - - - - - - -

Terwijl de uitkering volgens de noodwet-Drees voor het overgrote deel uit de algemene middelen en de 1,5 pct Vereveningsheffing moest worden betaald, kwam dus met de invoering van de AOW een heffing tot stand op de inkomens tot f 6900,-.

Na enkele jaren had men in dit fonds een overschot van f 500,- miljoen,. terwijl toch de opzet van de heffing was, dat men per jaar niet meer zou heffen dan men nodig had. Men had kennelijk wat royaal gerekend! Maar dit kwam prachtig uit, want men vond dit principe van heffing zo mooi, dat men er onmiddellijk de A WW (algemene weduwen- en wezenwet) bij onderbracht. Zie zo, alweer een sociale verzorgingswet, die voorheen uit de algemene middelen moest worden betaald, afgewenteld op de ruggen van de minstdraag- krachtigen. En thans heeft men hieraan ook de AKW (algemene kin- derbijslagwet) vastgekoppeld.

Het gaat om sociale verzekeringswetten, die ieder voor zich na- tuurlijk in een grote behoefte voorzien en nog verbeterd dienen te worden.

Maar is het juist, dat ze op deze manier worden gefinancierd?

De maximumgrens van het inkomen, waarover de premies worden geheven, werd wel opgetrokken tot f 9000,-. Maar dit betekende slechts dat de lasten van de heffing voor het grootste gedeelte werden gelegd op de arbeiders en de kleine zelfstandigen met een inkomen tot f 9000,-. Zij moeten immers altijd het volle pond betalen, terwijl de grote inkomens nooit meer betalen dan 10 pct van f 9000,-, dus f 900,-. Maar de onbillijkheid werd nog groter, doordat men de AOW voor de heffing van de Inkomstenbelasting mag aftrekken.

Wat dit betekent blijkt duidelijk uit de volgende voorbeelden.

Een gehuwde zonder kinderaftrek met een inkomen van f 50.000,- aftrek max. aanslag AOW etc. . . . " 900,- belastbaar inkomen . . . :f 49.100,- hierover verschuldige I.B. . . . f 20.400,-

verschuldige I.B. over f 50.000,- . . . " 20.899,- voordeel door aftrek f 900,- AOW f 499,- Een gehuwde zonder kinderaftrek met een inkomen van f aftrek max. aanslag AOW etc. . ... .

"

9000,- 900,- belastbaar inkomen . . . f 8100,- hierover verschuldige I.B. . . . f 947,-

verschuldige I.B. over f 9000,- . . . " 1164,- voordeel door aftrek f 900,- AOW etc. . . . . f 217,-

In feite betaalt dus iemand met een lager inkomen naar verhouding een veel grotere bijdrage aan onze sociale voorzieningen, zoals duide- lijk uit dit voorbeeld blijkt. Over eerlijke verdeling der lasten ge- sproken! En het is duidelijk, dat bij de lagere inkomens deze lasten percentagegewijs nog zwaarder drukken.

Een andere fiscale maatregel, die ons duidelijk laat zien, dat de

(22)

belastingwetten in onze maatschappij zich aanpassen aan de eisen van de bourgeoisie en de belangen der grote ondernemingen, is de invoering van de belastingaftrek voor de gehuwde werkende vrouw.

Voor het Besluit-Inkomstenbelasting-1941 gelden man en vrouw als een eenheid. Slechts de man betaalde belasting over het inkomen van beiden, de gehuwde vrouw is dus zelf niet belastingplichtig naar de wet. Er werd op het loon van de werkende gehuwde vrouw welloon- belasting en AOW ingehouden, naar hetzelfde tarief als voor de man gold. Maar omdat er meerdere bronnen van inkomen waren, kreeg de man aan het einde van het jaar een aangiftebiljet toegezonden, waarin hij beider looninkomen moest opgeven.

Van de gezamenlijke verdienste moest nu Inkomstenbelasting wor- den betaald volgens het progressieve tarief, hetgeen betekende dat de man een flinke navordering kreeg, omdat dit tarief hoger was dan de van beiden ingehouden loonbelasting. Het gevolg hiervan waren ontelbare moeilijkheden, want de inkomsten waren reeds besteed en men kon het volgende jaar gaan werken alleen om zijn achterstallige en nieuwe belasting te gaan betalen. Was het een wonder, dat som- mige gehuwde vrouwen er mee ophielden? Men wilde wel werken, maar niet voor de belasting.

Het is echter hoogconjunctuur en aan iedere arbeider wordt zeker evenveel verdiend als zijn loon bedraagt. De reserve aan mannelijke arbeidskracht was uitgeput, dus moest men vrouwelijke arbeidskracht hebben en deze is meestal nog goedkoper voor de ondernemers. Er moest dus raad worden geschaft. Men kon niet wachten tot de gehele belastingherziening, die reeds in 1960 was aangekondigd eindelijk eens klaar zou komen.

Mannelijke arbeidskracht was er niet meer in 1962. De enige bron waaruit geput kon worden was de arbeid van de gehuwde vrouw.

Dus zo spoedig mogelijk invoering van fiscale faciliteiten voor de werkende gehuwde vrouw, waardoor de animo van deze om in loon- dienst te gaan werken werd verhoogd. Objectief was het een afge- dwongen verbetering. Maar ook hier kwam de schriele kruideniers- mentaliteit van de Nederlandse bourgeoisie weer om de hoek kijken, want hoewel de minimum vrijstelling bij de op stapel staande belas- tingherziening was geraamd op f 1000,-, werd zij per 1 juli 1962 ingevoerd met een minimum vrijstelling van f 500,-.

*

E N laten we nu eens kijken hoe het zit met de belastingdruk bij de Loon- en Inkomstenbelasting en haar ontwikkeling over de jaren 1956 tot heden. Wij hebben juist deze jaren genomen, omdat in 1956 het tarief van de Inkomsten- en Loonbelasting werd herzien en eerst in juli 1962 opnieuw een herziening van het tarief van deze belasting plaats vond.

De Rijksrekeningen gaven voor deze jaren een regelmatige stijging

van de inkomsten uit deze belastingen te zien.

(23)

Loonbelasting in milj. gld.

Inkomstenbelasting "

1957 1141 1643

1958 1212 1757

1959 1303 1925 Waaruit zijn deze enorme toenamen nu te verklaren?

1960 1507 2225

1962 2025 2375

Voor de Loonbelasting uit het feit, dat op de o.m. met compensaties voor huurverhoging verhoogde lonen steeds maar weer het oude

pro~

gressieve tarief werd toegepast en mede door het feit, dat het aantal loonarbeiders is toegenomen.

Voor de Inkomstenbelasting uit het feit der verhoging van de in- komens, waarbij de groei van de inkomens der ambachtslieden en kleine zelfstandigen te vergelijken is :tnet die der lonen van de ar- beiders en hierop ook steeds het oude progressieve tarief van toepas- . sing was. Deze toename speelde door hun veel grotere aantal een be- langrijker rol dan de grotere inkomens welke op de reeds hiervoor uiteengezette wijze door de kapitalisten zelf werden geregeld.

Nu is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek de loonstij- ging van 1956 tot 1963 afgerond 50 pct en de stijging van de kosten van levensonderhoud over die jaren 23 pct.

Zodat een loon of inkomen van f 3500,- in 1956 te vergelijken valt wat .koopkracht en draagkracht betreft (àls het indexcijfer goed is!) met een loon van f 4300,- in 1963.

Een gehuwde met twee kinderen betaalde in 1956 aan Inkomsten- belasting f 44,- over f 3500,- en in 1963, dus na de verlaging van juli 1962, over .f 4300,- .f 57,- Inkomstenbelasting. Dat is dus bijna 30 pct meer.

Wanneer volgens het CBS de totale belastingdruk van 1956 tot 1962 gestegen is van 21 pct tot 22 pct in verhouding tot het Nationale In- komen, dan is het door de gegeven voorbeelden wel duidelijk gewor- den, dat de lagere inkomens naar verhouding de zwaarste lasten van deze toename op hun schouders hebben gekregen.

Op geraffineerde wijze heeft men methoden van belastingheffing i.ngevoerd, waarbij de arbeidersklasse niet meer rechtstreeks met de enorme druk der belastingen wordt geconfronteerd. De ondernemers zijn immers door invoering van de Loonbelasting en de heffing AOW onbezoldigde belastinggaarders geworden en op deze manier komt de belasting van deze groep tot de laatste cent toe binnen.

Want als we het er al over eens zijn, dat f 85,- schoon te kort is om behoorlijk van te kunnen leven, hoe zou het dan met de inning van de belasting zijn gesteld, wanneer we zien dat in 1962 een gehuwd echtpaar reeds belasting begint te betalen bij f 2280,- inkomen (niet schoon) en in 1963 bij .f 2700,-? Rekenen we hier eens f 10,- huur per week af, blijft er .f 40,- per week over om van te leven. Deze mensen zijn armlastig, maar belasting betalen ze, omdat dit gewoon van het loon wordt ingehouden.

Hetgeen in het kort hierop neer komt, dát wij de arbeidersklasse en de gehele werkende bevolking tegen de fiscale uitplundering in

· strijd moeten brengen. Reeds thans moet direct aan de orde worden

gesteld een verdere optrekking van de toepassing van het tarief met

(24)

f 700,-, zodat een gehuwd echtpaar eerst inkomstenbelasting met een zuiver inkomen van f 3400,- gaat betalen. Dan benaderen we ten- minste de grens van het minimum levensniveau.

Door de geleidelijke langzame verhoging van de prijzen, de zgn.

sluipende inflatie, wordt het noodzakelijke voedselpakket steeds duurder en de arbeiders zijn dus gedwongen steeds strijd te voeren voor verhoging der lonen, maar door dezelfde oorzaak wordt ook de belastingdruk in percenten steeds zwaarder als het progressieve ta- rief ongewijzigd blijft. Met de stijging van de prijs van het voedsel- pakket dient dus steeds een herziening van het tarief der Inkomsten- en Loonbelasting gepaard te gaan. Uitstel van deze herziening is zwaardere druk op de laagste inkomens.

D E regering-De Quay, met haar minister van Financiën Zijlstra, is *

er in geslaagd door allerlei maatregelen deze wezenlijke verho- ging van de belastingdruk voor de arbeiders en kleine zelfstandigen te verdoezelen. Uit de geweldige overschotten worden de steeds ho- gere lasten van de bewapening betaald, die midde1s de orders aan de bewapeningsindustrie weer terug vloeien in de zakken van de groot- aandeelhouders der grote monopolies.

Hier enkele ideeën ter discussie over mogelijke verbeteringen. van het belastingstelsel:

Het huidige tarief van de Inkomstenbelasting beantwoordt aan de basis niet meer aan rechtvaardigheid en draagkracht en wij moeten dan ook de eis stellen van optrekking van het tarief aan de basis tot f 3500,-.

Acht tiende van de Rijksinkomsten bestaat uit Inkomsten- en Loon- belasting, Invoerrechten en Accijnzen. Deze worden opgebracht door het werkende volk en wij moeten eisen, dat er een rechtvaardige ver- deling van de lasten tot stand komt.

In de allereerste plaats afschaffing van de heffing voor de AOW.

Ouderdomsvoorziening - ondersteuning van weduwen en wezen - kinderbijslag en andere sociale voorzieningen behoren te worden be- taald uit de algemene middelen, welke naar draagkracht worden ge- heven.

Afschaffing van de Grondbelasting, welke voor de boeren en tuin- ders in feite een extra belasting is op hun voornaamste bedrijfsmiddel de grond, welke belasting zij, evenals enkele andere trouwens, in tegenstelling tot de grote monopolies, niet kunnen doorberekenen in de prijzen. Want zo er een bedFijfstak is in Nederland, die maar moet afwachten wat zij voor haar producten krijgt, dan zijn het de boeren en tuinders. Ondanks de zware heffingen, die zij aan het· Landbouw- schap moeten betalen is er voor deze bedrijfstak nog steeds geen ba- sisprijsregeling die afgestemd is op de productiekosten.

Probeer dat eens klaar te krijgen bij de heren bedrijfsvoerders der grote monopolies. Die spreken hun prijzen wel af in pools en kartels.

Verhoging van de Vennootschapsbelasting boven de f 100.000,-

met 10 pct en boven de f 1.000.000,- met 20 pct, met de bepaling,

dat deze verhogingen niet in de prijzen mogen worden doorberekend,

(25)

- - - - - - - -

want anders wentelt men deze lasten weer af op de consument.

V er hoging van de Vermogensbelasting boven de f 500.000,- met .f 5,- per .f 1000,-.

De grootste waakzaamheid is geboden bij de nieuwe maatregelen, die men van plan is te nemen. Nadat men eerst al het belastinggebied van Gemeente en Provincie door het Rijk heeft geannexeerd, tracht men thans deze lichamen weer een eigen belastinggebied te geven om hun uitgaven te bekostigen, die men niet uit de Rijkstoelagen kan dekken: Verhoging van Straatbelasting- Reinigingsrechten en andere baatbelastingen en rechten drukken altijd het zwaarst op de minst draagkrachtigen en het verleden zou weer gaan herleven met goedkope en dure gemeenten, waarbij de kapersnesten als Bloemen- daal- Wassenaar- Baarn etc. tot de eldorado's der rijken met lage belastingen zouden gaan behoren.

Dit stelsel heeft zich overleefd en-moet evenals het stelsel der ge- meenteklassificatie worden opgeheven.

Wij moeten in de gemeenteraden de strijd voeren voor behoorlijke uitkeringen uit het Gemeentefonds door het Rijk, waaruit de nodige uitgaven van de gemeenten kunnen worden bestreden.

Minder uitgaven voor de bewapening, maar geen verdere lasten op het werkende volk. De grens is bereikt en strijd- strijd en nog eens strijd tegen de drukkende macht der monopolies kan alleen het leven voor ons volk dragelijk maken.

v.B.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nadat de organisatorische eenwording van de raden van beroep/Ambtenarengerechten met de rechtbanken zieh had voltrokken diende de voorbereiding voor een tweede verande-

IFRS is complex en kostbaar, er is inconsi- stentie tussen verschillende standaarden, IFRS is meer rules-based dan we in Nederland gewend waren, en niet altijd leidt IFRS tot

Dit onderzoek geeft inzicht in de berichtgeving over het eerste jaar van #MeToo. Daartoe worden inhoudsanalyses uitgevoerd over 241 artikelen uit de periode oktober 2017 tot en

Geef aan in hoeverre je het eens of oneens bent met de volgende stellingen na het lezen van de tekst:?. Zeer mee oneens Mee oneens Neutraal Mee eens Zeer

Sinds 1 april 2003 kunnen ook patiënten, naast artsen en apothekers, bijwerkingen direct melden bij het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb.. Over de periode 1 april 2003-31

Binnen de in het eerste lid gestelde kaders, kan het college in een beleidsregel vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel

Op initiatief van NIM Maatschappelijk Werk (nu Sterker sociaal werk) en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) werd in december 2013 de Stichting Sociaal Werk opgericht welke

Op 1 juli 2014 ging aan de Tilburg University de Bijzondere leerstoel en Academische Werkplaats Sociaal Werk offi cieel van start.. Inmiddels sponseren 14 organisaties het werk