• No results found

Impairment of assets In hoeverre voldoet de toelichting bij duurzame waardeverminderingen aan IAS 36?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Impairment of assets In hoeverre voldoet de toelichting bij duurzame waardeverminderingen aan IAS 36?"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In hoeverre voldoet de toelichting bij duurzame waardeverminderingen aan IAS 36?

Susanne Wagtelenberg

Afstudeerscriptie Master Accountancy Rijksuniversiteit Groningen

(2)

Impairment of assets

In hoeverre voldoet de toelichting bij duurzame waardeverminderingen aan IAS 36?

Auteur: S.R. Wagtelenberg Studentnummer: 1345583

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Bedrijfskunde en Economische Wetenschappen Afstudeerscriptie Master Accountancy

Groningen, 30 juli 2007

Begeleider: Prof.dr. R.L. ter Hoeven RA

Stage: Ernst & Young Groningen Stagebegeleider: Dhr. E. Koetje RA

(3)

Voorwoord

Voor de afronding van mijn Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit van Groningen, is het vereist een afsluitende scriptie te schrijven. De scriptie moet betrekking hebben op een

accountancy gerelateerd onderwerp dat zelf mag worden gekozen. De scriptie kan de vorm hebben van een theoretisch onderzoek, een empirisch onderzoek of een onderzoek naar een aan een organisatie gerelateerd probleem. Ik heb er voor gekozen om eerst een literatuuronderzoek te doen en vervolgens onderzoek naar de jaarrekeningen van Europese beursgenoteerde

ondernemingen te verrichten.

In februari ben ik begonnen met deze scriptie, maar zoals men wel vaker zegt: ‘alle begin is moeilijk’, zo ook het opstarten van mijn scriptie. De onderwerpen die ik had bedacht waren leuk of juist erg lastig. Gelukkig heeft mijn begeleider van Ernst & Young, Erik Koetje, mij erg op weg kunnen helpen met het zoeken van een geschikt onderwerp. Dit is de impairment van

goodwill onder de IFRS regelgeving geworden. Uiteindelijk werd mijn onderzoeksvoorstel begin mei goedgekeurd door de universiteit en kon het echte werk beginnen. Met het

literatuuronderzoek was ik inmiddels begonnen zodat ik al vrij snel aan de dataverzameling kon beginnen. Toch merkte ik dat dat lang niet altijd even gemakkelijk was, vooral de interpretatie van al die verschillende jaarrekeningen bleek soms toch best lastig te zijn.

Ik heb geprobeerd om alles zo helder en duidelijk mogelijk te formuleren zodat ook personen met een minder economische achtergrond de scriptie zullen begrijpen. De scriptie is voor iedereen bedoeld die meer wil weten over de regelgeving met betrekking tot impairments of geïnteresseerd is in het empirische onderzoek naar de toelichtingen op de impairment test.

Tijdens de eindfase van mijn scriptie heb ik veel gehad aan het commentaar van mijn begeleider van de universiteit, Ralph ter Hoeven. Vooral zijn kritische opmerkingen hebben mij er tot het laatste moment toe gezet om deze scriptie tot een goed resultaat te brengen. Ook ben ik mijn naasten erg dankbaar voor de ontspannende momenten die zij mij hebben gegeven in deze periode. Ineens zat ik hele dagen op kantoor en was het gedaan met de vrijheid die de studententijd mij bood.

Ik heb een erg leuke tijd gehad tijdens mijn stage en ook mijn medestagiairs wil ik bedanken voor alle vragen waarmee ik bij hen terecht kon. Na deze leerzame periode ben ik toch ook erg blij dat het schrijven van mijn scriptie erop zit en ik aan een nieuw hoofdstuk kan beginnen, door aan het werk te gaan en kennis te maken met de praktijk. Maar niet te vergeten, ook de Postmaster Accountancy staat op het programma.

(4)

Inhoudsopgave

Samenvatting 7

1 Inleiding 9

1.1 Inleiding op het onderwerp 9

1.2 Inleiding op de scriptie 11

2 De Jaarrekening en de International Financial Reporting Standards 14

2.1 De Jaarrekening 14

2.2 IFRS 15

3 IAS 36 in context met Dutch GAAP en US GAAP 17

3.1 Nederlandse wetgeving met betrekking tot de bijzondere waardevermindering 17 3.2 Verschillen tussen IFRS en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, met betrekking tot

bijzondere waardevermindering. 19

3.3 Verschillen tussen IFRS en US GAAP, met betrekking tot bijzondere

waardevermindering 20

4 Activa 22

4.1 Immateriële activa 22

4.2 Goodwill 23

5 Belang van de impairment toets 26

5.1 De waardering van goodwill 26

5.2 Invloed van bijzondere waardeverminderingen 27

5.3 De accountant en de impairment toets 27

5.4 Subjectiviteit in de impairment toets 28

6 Wat zijn de relevante bepalingen van IAS 36? 30

6.1 Totstandkoming van IAS 36 30

6.2 Het toepassingsgebied van IAS 36 31

6.3 De bepaling van de bijzondere waardeverminderingen 32

6.4 De realiseerbare waarde 34

6.5 De Reële waarde min verkoopkosten 34

6.6 De bedrijfswaarde 35

6.7 De disconteringsvoet 36

6.8 Kasstroom genererende eenheden 37

6.9 Terugboeking van een bijzonder waardeverminderingsverlies 37

6.10 Informatieverschaffing 38

7 Vergelijking internationale accounting-regels 39

(5)

7.2 Nederland 40

7.3 Frankrijk 40

7.4 Duitsland 41

7.5 Verenigd Koninkrijk 42

8 Het Onderzoek 43

8.1 De opbouw van het onderzoek 43

8.2 De uitvoering van het onderzoek 44

9 Bevindingen van het onderzoek naar IFRS jaarrekeningen 46

9.1 Impairment verliezen 46

9.1.1 Goodwill 46

9.1.2 Immateriële activa 48

9.1.3 Materiële vaste activa 49

9.1.4 Impairment terugnames 50

9.2 Verantwoording van impairment verliezen in de jaarrekening 51

9.3 Segmentinformatie 53

9.4 Impairment verliezen die individueel van materieel belang zijn 55

9.5 Impairment verliezen die individueel niet van materieel belang zijn 56

9.6 Gebruikte veronderstellingen en niet toegerekende goodwill 56

9.7 De realiseerbare waarde van kasstroomgenererende eenheden 57

9.7.1 Toerekening van goodwill en immateriële activa met onbepaalde gebruiksduur 57

9.7.2 Realiseerbare waarde 57

9.7.3 Bedrijfswaarde 58

9.7.4 Reële waarde min verkoopkosten 61

9.7.5 Mogelijke veranderingen in de aannames die de waarden kunnen beïnvloeden 62

9.8 Toerekening van goodwill en immateriële activa die niet significant is 63

9.9 Toerekening van goodwill en immateriële activa die wel significant is 64

10 Bevindingen van het onderzoek per land 67

10.1 Impairment verliezen 67

10.1.1 Goodwill 68

10.1.2 Immateriële activa 68

10.1.3 Materiële vaste activa 69

10.1.4 Impairment terugnames 69

10.2 Verantwoording van impairment verliezen in de jaarrekening 70

10.3 Segmentinformatie 70

10.4 Impairment verliezen die individueel van materieel belang zijn 71

10.5 Impairment verliezen die individueel niet van materieel belang zijn 72

10.6 Gebruikte veronderstellingen en niet toegerekende goodwill 72

10.7 De realiseerbare waarde van Kasstroomgenererende eenheden 73

10.7.1 Toerekening van goodwill en immateriële activa met onbepaalde gebruiksduur 73

10.7.2 Realiseerbare waarde 73

10.7.3 Bedrijfswaarde 74

10.7.4 Reële waarde min verkoopkosten 76

10.7.5 Mogelijke veranderingen in de aannames die de waarden kunnen beïnvloeden 76

(6)

10.9 Toerekening van goodwill en immateriële activa die wel significant is 77

11 Conclusie 79

11.1 Impairment verliezen 79

11.2 Verantwoording van impairment verliezen in de jaarrekening 80

11.3 Segmentinformatie 80

11.4 Impairment verliezen die individueel van materieel belang zijn 81

11.5 Impairment verliezen die individueel niet van materieel belang zijn 81

11.6 Gebruikte veronderstellingen en niet toegerekende goodwill 82

11.7 De realiseerbare waarde van kasstroomgenererende eenheden 82

11.7.1 Toerekening van goodwill en immateriële activa met onbepaalde gebruiksduur 82

11.7.2 Realiseerbare waarde 82

11.7.3 Bedrijfswaarde 83

11.7.4 Reële waarde min verkoopkosten 83

11.7.5 Mogelijke veranderingen in de aannames 84

11.8 Toerekening van goodwill en immateriële activa die niet significant is 84

11.9 Toerekening van goodwill en immateriële activa die wel significant is 84

11.10 Tot slot 85

Literatuurlijst 87

Bijlage 1 Afkortingenlijst 90

Bijlage 2 Vragenlijst: Toelichting bij de duurzame waardevermindering in de jaarrekening, IAS

36 impairment of assets 91

Bijlage 3 Voorbeeld toepassing van een bottom-up en een top-down toets op goodwill 96

Bijlage 4 Bedrijvenlijst FTSE 100 98

(7)

Samenvatting

De impairment test voor activa is al langer onderwerp van discussie. Vanaf boekjaar 2005 moeten Europese ondernemingen hun jaarrekening opstellen volgens IFRS. In een recent onderzoek van Ernst & Young (2006) is onderzoek verricht naar de jaarrekeningen van 2005 van 65 grote internationale ondernemingen die rapporteren volgens IFRS. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat niet altijd een toelichting wordt gegeven op de bepaling van de realiseerbare waarde. Ook de toelichting met betrekking tot de toekomstige kasstromen die een organisatie verwacht te ontvangen met betrekking tot een actief, is onvoldoende toegelicht.

Het doel van de IFRS is om in het openbaar belang een standaard voor financiële verslaggeving te ontwikkelen, die kwalitatief hoogwaardige transparante en vergelijkbare informatie voorschrijft om gebruikers te ondersteunen bij hun economische beslissingen. Door middel van de IFRS zal de doelstelling van de jaarrekening verwezenlijkt moeten worden. Dit doel is informatie te verschaffen over de financiële positie, financiële prestaties en wijzigingen in de financiële positie van een entiteit, die voor een groot aantal gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen.

Naast de IFRS regelgeving op Europees niveau, heeft elk land haar eigen nationale accounting regels, die nog van invloed kunnen zijn op de manier waarop de IFRSs geïmplementeerd worden. Zo kent men in Nederland de bottom-up en de top-down toets voor het bepalen van de waardevermindering van goodwill. Bij de uitvoering van de bottom-up toets wordt eerst vastgesteld of de boekwaarde van goodwill op redelijke en consistente wijzen kan worden toegerekend aan goodwill en vervolgens wordt de realiseerbare waarde met de boekwaarde vergeleken. Wanneer het onuitvoerbaar is om goodwill op redelijke en consistente basis toe te rekenen in de bottom-up toets, wordt er een combinatie van de bottom-up en de top-down toets uitgevoerd. Indien de top-down toets wordt toegepast, bepaalt de rechtspersoon de realiseerbare waarde voor de grotere kasstroomgenererende eenheid. De IFRS regelgeving kent een dergelijke toets niet.

US GAAP, de Amerikaanse regelgeving, schrijft een tweestaps-methode voor om te bepalen of er sprake is van een bijzondere waardevermindering. In de eerste stap wordt de mogelijke aanwezigheid van een bijzondere waardevermindering vastgesteld, waarbij de reële waarde wordt vergeleken met de boekwaarde. Indien de reële waarde lager is dan de boekwaarde is er sprake van een goodwill impairment. In de tweede stap wordt de hoogte van de bijzondere waardevermindering bepaald, aan de hand van de hypothetische purchase price allocation wordt de impliciete reële waarde vastgesteld. De reële waarde is de som van de toekomstige kasstromen. Volgens US GAAP wordt de boekwaarde vergeleken met de reële waarde, indien deze lager is wordt een bijzondere waardevermindering verantwoord.

Onder de IFRS regelgeving wordt een impairment in drie fasen uitgevoerd. Eerst wordt nagegaan of er externe dan wel interne aanwijzingen zijn voor bijzondere waardeverminderingen. Vervolgens wordt, indien deze aanwijzingen bestaan, de realiseerbare waarde bepaald. Tot slot wordt de realiseerbare waarde vergeleken met de boekwaarde. Indien de realiseerbare waarde

(8)

lager is dan de boekwaarde wordt een bijzondere waardevermindering doorgevoerd. De realiseerbare waarde wordt bepaald als de hoogste van de opbrengstwaarde (de verkoopwaarde min kosten) dan wel de bedrijfswaarde (de waarde in gebruik). De bepaling van de bedrijfswaarde wordt vastgesteld aan de hand van kasstroomprognoses. Voor goodwill en immateriële activa met een onbepaalde gebruiksduur is het vereist elk jaar een impairment test uit te voeren.

Goodwill speelt een belangrijke rol binnen de impairment test omdat dit vaak een groot gedeelte beslaat van de immateriële activa. In de impairment test zijn veel subjectieve elementen terug te vinden zoals de allocatie van goodwill naar kasstroomgenererende eenheden, de inschatting van de toekomstige kasstromen, bepaling van de kasstroomgenererende eenheden, toerekening van de toekomstige kasstromen aan deze eenheden en vaststelling van de disconteringsvoet. Dit is in grote mate bepalend voor de bijzondere waardevermindering. Om deze reden is het ook noodzakelijk dat bedrijven hier duidelijk informatie over opnemen in hun jaarrekening. IFRS probeert dit te reguleren door middel van IAS 36 Impairment of assets. Hierin is opgenomen welke informatie organisaties moeten opnemen in hun jaarrekening met betrekking tot bijzondere waardeverminderingen.

Dit onderzoek richt zich op de regelgeving met betrekking tot bijzondere waardeverminderingen op Europees niveau. Beursgenoteerde ondernemingen in Europa stellen hun jaarrekening op aan de hand van IAS 36 Impairment of assets. Aan de hand van de FTSE 100 heb ik bekeken in hoeverre organisaties hun jaarrekening opstellen aan de hand van de verplichte eisen. De FTSE 100 bevat de honderd ‘grootste’ bedrijven uit Europa. Vervolgens heb ik dit onderzoek uitgebreid door een vergelijking te maken tussen beursgenoteerde ondernemingen uit vier Europese landen: Engeland, Duitsland, Frankrijk en Nederland.

De hoofdvraag bij dit onderzoek is als volgt: In hoeverre voldoet de toelichting bij bijzondere

waardeverminderingen, in ‘IFRS jaarrekeningen’, aan de eisen die hieraan worden gesteld? Uit het onderzoek komt naar voren dat er toch veel organisaties in gebreke blijven wat

betreft de verplicht op te nemen informatie. Er wordt veel toegelicht maar lang niet alle vereisten zijn in elke jaarrekening op een juiste manier terug te vinden. Dit kan veroorzaakt worden

doordat organisaties nog moeten ‘wennen’ aan de IFRS regelgeving.

De vergelijking tussen de vier landen ondersteunt de conclusie. Uit het onderzoek naar de verschillende landen komt naar voren dat veel organisaties in Engeland op meerdere gebieden toelichtende informatie opnemen indien dit vereist is. Dit zou kunnen komen doordat in Engeland de accounting al lange tijd via strikte regels wordt gereguleerd. Engeland is ook een voorloper als het gaat om de bepaling van de accounting regels. Als we bijvoorbeeld kijken naar de

segmentinformatie wordt dit in Engeland door de meeste organisaties, duidelijk, zonder te salderen, opgenomen in de segmentinformatie. De organisaties in de andere landen blijven nogal eens in gebreke met betrekking tot het opnemen van deze informatie. Duitsland en Nederland zijn een gemiddeld wat betreft het opnemen van informatie. Frankrijk scoort eigenlijk het laagst op het voldoen aan de vereiste toelichting, het is bij een aantal Franse organisaties onduidelijk waar de impairment verliezen worden geboekt. Ook met betrekking tot het vermelden van de

(9)

1

Inleiding

De inleiding van mijn scriptie is het kader waarin de scriptie is geschreven. In de eerste paragraaf zal de actualiteit van de bijzondere waardevermindering onder de International Financial Reporting Standards (IFRS) worden besproken. Vervolgens wordt kort de inhoud van de impairment toets besproken en worden er twee onderzoeken met betrekking tot bijzondere waardevermindering aangehaald. Ook wordt de relevantie en het doel van dit onderzoek besproken. In de tweede paragraaf wordt de hoofdvraag en de opbouw van deze scriptie behandeld.

1.1 Inleiding op het onderwerp

Vanaf boekjaar 2005 moeten Europese beursgenoteerde ondernemingen hun jaarrekening opstellen op basis van IFRS. In Nederland is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) belast met het beurstoezicht. Voorafgaand aan de invoering van IFRS in 2005 is er een onderzoek gedaan naar jaarrekeningen over 2004. In een brief van de Autoriteit Financiële Markten aan de Raden van Bestuur van de beursgenoteerde ondernemingen is verslag gedaan van het uitvoeren van actief pretoezicht op de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen over het boekjaar 2004. Hierin noemt de AFM een aantal aandachtsgebieden waaronder het ontbreken van een begrijpelijke toelichting op voorzieningen, latente belastingvoorzieningen en bijzondere waardeverminderingen. De AFM heeft naar aanleiding van haar onderzoek vragen gesteld over de toepassing van de verslaggevingstandaarden. De bijzondere waardeverminderingen van activa staat op de vijfde plaats van de deelgebieden van de verslaggeving waarover vragen zijn gesteld over de juiste toepassing van verslaggevingstandaarden. Als grootste probleem bij de bijzondere waardeverminderingen van activa noemt men de beperkte weergave van (verplichte) toelichting. Aan de totstandkoming van bijzondere waardeverminderingen liggen door het management van ondernemingen gemaakte uitgangspunten en veronderstellingen ten grondslag. Deze uitgangspunten en veronderstellingen beïnvloeden in belangrijke mate de uitkomst van een bijzondere waardevermindering. In mijn onderzoek wil ik ingaan op de mate waarin de in de jaarrekening opgenomen toelichting ten aanzien van bijzondere waardeverminderingen voldoet aan de daaraan gestelde eisen door IFRS.

De regelgeving met betrekking tot de bijzondere waardeverminderingen van vaste activa is opgenomen in IAS 36 Impairment of Assets. Het doel van deze standaard is dat een organisatie haar bezittingen maximaal waardeert tegen de realiseerbare waarde. Voor goodwill en voor immateriële vaste activa met een onbepaalde economische gebruiksduur geldt een verplichte jaarlijkse impairment test. Voor de overige activa is het uitvoeren van een impairment test alleen vereist indien sprake is van een indicatie voor duurzame waardevermindering. Het onderzoek zal niet alleen betrekking hebben op de bijzondere waardevermindering van goodwill maar deze post beslaat wel het grootste gedeelte van de post bijzondere waardevermindering van immateriële

(10)

activa. Van de soorten immateriële activa welke kunnen voorkomen in de jaarrekening komt goodwill het meeste voor (Bosman et al., 2005, p.53). In de jaarrekening van 2004 heeft men gekeken naar informatie over afschrijvingen. Over het al dan niet afschrijven van immateriële activa is slechts sporadisch informatie te vinden. Veelal is deze post minder belangrijk dan goodwill (Bosman et al., 2005, p.50).

De standaard behandelt de manier waarop een bijzondere waardevermindering wordt bepaald en moet worden verwerkt in de jaarrekening. Daarnaast geeft de standaard voorschriften ten aanzien van de in de jaarrekening op te nemen toelichting. Knoops en Huij (2004) concluderen naar aanleiding van een onderzoek naar de toelichting op bijzondere waardevermindering, van vaste activa in Nederlandse jaarrekeningen over het boekjaar 2003*, dat de gegevensverstrekking op

een aantal punten te kort schiet. In maart 2004 is IAS 36 herzien en van toepassing op de jaarrekening vanaf 2005. De herziene standaard bevat aanvullende regels ten opzichte van de oude versie van deze standaard. De herziene versie van de standaard bevat wijzigingen met betrekking tot de volgende onderwerpen: de frequentie van impairment testen, de beoordeling van de waarde van activa in gebruik, identificeren van kasstroom genererende eenheden, de toerekening van goodwill naar kasstroomgenererende eenheden, een verbod op het terugnemen van een impairment verlies als gevolg van goodwill afwaardering en er worden meer eisen gesteld aan de verplichte toelichting.

Ernst & Young heeft een onderzoek gedaan naar de effecten van IFRS, welke zouden blijken uit berichten met betrekking tot de jaarrekening van 2004. Er werd onder andere gekeken naar de wijzigingen op het gebied van goodwill, pensioen en personeelsopties. Goodwill werd door respectievelijk 68 procent, 52 procent en 46 procent van de AEX-, AMX-, en overige fondsen genoemd als belangrijke wijziging. Als belangrijkste oorzaak hiervoor noemen zij het toepassen van de jaarlijkse impairment test in plaats van het systematisch afschrijven van goodwill (Ernst & Young, 2005).

In een recenter onderzoek van Ernst & Young, ‘Observations on the implementation of IFRS’, (2006a) is onderzoek verricht naar de jaarrekeningen over 2005, van 65 grote internationale ondernemingen die rapporteren volgens IFRS. De steekproef van dit onderzoek bestaat uit de ‘Fiancial Times Global 500’, exclusief banken en verzekeringsmaatschappijen. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat niet altijd een toelichting wordt gegeven over de bepaling van de realiseerbare waarde bij 17 van de 65 ondernemingen. Ook in de toelichting over de toekomstige kasstromen ontbreekt enige diepgang, bij meer dan een kwart bestaat de toelichting uit een samenvatting van IAS 36 zonder deze specifiek aan de onderneming te relateren.

De relevantie van dit onderzoek is meer inzicht te verschaffen in de bijzondere waardevermindering. Dit inzicht wordt in belangrijke mate bepaald door de toelichting die is opgenomen in de jaarrekening van beursgenoteerde ondernemingen. Het probleem dat ten grondslag ligt aan mijn onderzoek is gelegen in de subjectieve elementen die aanwezig zijn bij de bepaling van de realiseerbare waarde bij impairment berekeningen. De belangrijkste elementen

(11)

zijn het vaststellen van de realiseerbare waarde, het vaststellen van de disconteringsvoet, de definiëring van kasstroomgenererende eenheden en het bepalen van toekomstige kasstromen. IFRS heeft als doel om in het openbaar belang, een standaard voor financiële verslaggeving te ontwikkelen die kwalitatief hoogwaardige, transparante en vergelijkbare informatie voorschrijft, om gebruikers te ondersteunen bij hun economische beslissingen. De IASB heeft als doel om het gebruik en een strikte toepassing van de standaard te bevorderen. IFRS beoogt bij te dragen aan de convergentie van nationale standaarden voor financiële verslaggeving en de IFRSs, wat zal moeten resulteren in hoogwaardige standaarden. Maar door de subjectiviteit in de impairment test wordt dit mogelijk bemoeilijkt. Vooral wanneer er sprake is van onvoldoende toelichting bij de totstandkoming en verwerking van duurzame waardeverminderingen. Om deze reden is het zinvol te onderzoeken in hoeverre de IFRS jaarrekening, van ondernemingen die duurzame waardeverminderingen toepassen, voldoende informatie verschaft ten aanzien van deze duurzame waardeverminderingen. Het is interessant om te onderzoeken of de informatieverschaffing in verschillende landen ook veel overeenkomst vertoont of dat dit nog heel erg verschilt. Van oorsprong hebben landen verschillende verslaggevingstandaarden. Ondanks de IFRSs voor alle Europese ondernemingen zullen de nationale accounting standaarden uit de verschillende landen nog hun sporen nalaten in de opgestelde jaarrekeningen. In mijn onderzoek heb ik ervoor gekozen om ondernemingen uit Nederland, Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk met elkaar te vergelijken. In de volgende paragraaf zal dit nader worden uitgelegd. De keus voor deze vier landen wordt in hoofdstuk 7.1 toegelicht.

1.2 Inleiding op de scriptie

Zoals in de voorgaande paragraaf uiteen is gezet is de bijzondere waardevermindering een veelbesproken onderwerp waar ook al eerdere onderzoeken naar zijn gedaan. Alle ondernemingen die hun jaarrekening op basis van IFRS opstellen zijn verplicht bepaalde toelichting op te nemen in hun jaarrekening. Naar aanleiding hiervan ben ik tot de volgende doelstelling gekomen: Inzicht geven in hoeverre de toelichting bij de bijzondere

waardeverminderingen voldoet aan de eisen die IFRS stelt aan de jaarrekening.

De hoofdvraag die hieruit voortkomt is: In hoeverre voldoet de toelichting bij bijzondere

waardeverminderingen, in ‘IFRS jaarrekeningen’, aan de eisen die hieraan worden gesteld?

Naar aanleiding van deze hoofdvraag heb ik drie deelvragen opgesteld: 1. Wat is het doel en het belang van de impairment test?

2. Wat zijn de relevante bepalingen van IAS 36?

3. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen als men de toelichting op de jaarrekening bekijkt bij Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse beursgenoteerde ondernemingen?

Deze scriptie begint met het literatuuronderzoek dat vooraf is gegaan aan de daadwerkelijke uitvoering van het jaarrekening onderzoek. De eerste zes hoofdstukken hebben betrekking op de

(12)

onderbouwing van de eerste twee deelvragen: ‘Wat is het doel en het belang van de impairment test?’ en ‘Wat zijn de relevante bepalingen van IAS 36?’

Hoofdstuk 1is de inleiding en tevens ook de aanleiding van deze scriptie. Dit hoofdstuk bevat de introductie op de impairment van goodwill en immateriële activa. Hierin worden ook de relevantie van de impairment test en eerdere onderzoeken naar impairment besproken. Hoofdstuk 2 is een inleidend hoofdstuk op de jaarrekening in het algemeen en op IFRS. Het is belangrijk om hier iets over te vertellen zodat je als lezer begrijpt in welke context deze scriptie is geschreven. Hoofdstuk 3 behandelt de Nederlandse wetgeving met betrekking tot het boeken van impairments. Ook worden hierin de verschillen tussen de Nederlandse wetgeving en IFRS en tussen US GAAP en IFRS besproken. Dit hoofdstuk is van belang om te weten welke regelgeving er nog meer is zodat je dit onderzoek in een mondiaal perspectief kan plaatsen. In hoofdstuk 5 wordt het belang van de impairment toets uiteengezet met behulp vaan een aantal voorbeelden uit de praktijk. Zo wordt niet alleen duidelijk wat het belang van de impairment toets is maar worden ook een paar probleemgebieden kort aangehaald. Hoofdstuk 6 bevat de belangrijkste bepalingen uit IAS 36 Impairment of assets. Dit hoofdstuk is een vrij theoretische uiteenzetting van de richtlijn waar dit onderzoek betrekking op heeft.

Hoofdstuk 7 is een hoofdstuk over de keuze van de vier landen die in het jaarrekeningonderzoek worden betrokken. Verder worden in dit hoofdstuk de verschillende nationale accounting standaarden besproken. Dit hoofdstuk is eigenlijk een onderbouwing van de derde deelvraag: ‘Wat zijn de overeenkomsten en verschillen als men de toelichting op de jaarrekening bekijkt bij Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse ondernemingen?’ Hoofdstuk 8 beschrijft de opzet en uitvoering van het onderzoek. In het eerste deel van mijn onderzoek zal de steekproef bestaan uit de FTSE 100, zonder de financiële instellingen en ondernemingen die hun jaarrekening niet op basis van IFRS opstellen. Er blijven dan 60 ondernemingen over, die hun jaarrekening op basis van IFRS opstellen. Voor het tweede deel van mijn onderzoek heb ik aanvullend jaarrekening onderzoek gedaan. Er staan maar twee Nederlandse bedrijven in deze index dus om mijn steekproef met betrekking tot Nederland uit te breiden maak ik gebruik van ondernemingen die genoteerd zijn aan de AEX index, ook weer exclusief de financiële instellingen. Ook voor de Duitse ondernemingen geldt dat deze steekproefomvang te klein is (zeven). Dit heb ik uitgebreid door jaarrekeningen van ondernemingen te nemen die genoteerd zijn aan de DAX index, ook weer zonder de financiële instellingen en zonder ondernemingen die hun jaarrekening niet op basis van IFRS opstellen.

Tot slot worden in hoofdstuk 9 en 10 de resultaten besproken. Aan de hand van de vereiste toelichting heb ik een vragenlijst gemaakt om een beoordeling te kunnen geven over de toelichting op de duurzame waardevermindering. Met deze vragenlijst heb ik alle jaarrekeningen van de organisaties uit mijn onderzoekspopulatie bekeken. Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van de verplichte toelichting zoals vereist is volgens IAS 36 Impairment of assets en bijgevoegd in bijlage 2. Hoofdstuk 11 bevat de conclusie. Aan de hand van dit onderzoek wil ik een uitspraak doen over de toelichting bij de impairment toets en hiermee een antwoord geven op de onderzoeksvraag: ‘In hoeverre voldoet de toelichting bij duurzame waardeverminderingen, in ‘IFRS jaarrekeningen’, aan de eisen die hieraan worden gesteld?’ Verder wil ik ter uitbreiding

(13)

van mijn onderzoek een vergelijking maken tussen de toelichting van beursgenoteerde ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Nederland.

In deze scriptie komen een aantal termen voor die synoniem zijn aan elkaar maar beide termen worden gebruikt. Om enige verwarring te voorkomen wil ik dit hier noemen. Engeland zal in deze scriptie synoniem worden gebruikt met het Verenigd Koninkrijk. Evenals impairment en bijzondere waardevermindering, organisatie en bedrijf, resultatenrekening en winst- en verliesrekening en immateriële activa met een onbepaalde of een onbeperkte gebruiksduur.

(14)

2

De Jaarrekening en de International Financial Reporting Standards

De jaarrekening wordt in dit hoofdstuk nader beschouwd. Voor een beoordeling van de toelichting opgenomen in de jaarrekening is het van belang te weten wat het doel van de jaarrekening is en welke kenmerken belangrijk zijn voor de gebruiker van de jaarrekening. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk zal dan ook gaan over de jaarrekening zelf. Dit onderzoek heeft betrekking op jaarrekeningen die aan de IFRS regels moeten voldoen, deze regels zijn van toepassing op alle beursgenoteerd organisaties in Europa. Om IFRS beter te kunnen plaatsten wordt daarom in paragraaf 2 kort ingegaan op het doel van de International Accounting Standards Board (IASB) en de totstandkoming en basisprincipes van IFRS.

2.1 De Jaarrekening

Zoals al eerder gezegd moeten beursgenoteerde ondernemingen in Europa hun jaarrekening baseren op IFRS. ‘Het doel van de jaarrekening is om informatie te verschaffen over de financiële positie, financiële prestaties en wijzigingen in de financiële positie van een entiteit, die voor een groot aantal van gebruikers nuttig is voor het nemen van economische beslissingen’ (Conceptual Framework IFRS∗, artikel 12). Voor dit doel opgestelde jaarrekeningen voldoen aan de gemeenschappelijke behoeften van de meeste gebruikers. Jaarrekeningen verschaffen echter niet alle informatie die gebruikers nodig kunnen hebben om economische beslissingen te nemen. Dit wordt veroorzaakt doordat zij grotendeels de financiële gevolgen van gebeurtenissen in het verleden weergeven en niet noodzakelijkerwijze andere dan financiële informatie bevatten (Conceptual Framework IFRS, artikel 13). Jaarrekeningen tonen eveneens de resultaten van het door management gevoerde beheer, of de verantwoording voor de aan het management toevertrouwde middelen. Gebruikers die het beheer of de verantwoording door het management wensen te beoordelen, doen dat om economische beslissingen te kunnen nemen. Deze beslissingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanhouden dan wel verkopen van het belang in de entiteit of de herbenoeming of vervanging van het management (Conceptual Framework IFRS, artikel 14).

De belangrijkste kwalitatieve kenmerken van de jaarrekening zijn begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid (Conceptual Framework IFRS, artikel 24). Deze kenmerken moeten dan ook tot uitdrukking komen in de jaarrekening zodat belanghebbende een goede beoordeling kunnen maken. De begrijpelijkheid van de jaarrekening voor de gebruikers veronderstelt dat gebruikers een redelijke kennis bezitten van het bedrijfsleven, van economische activiteiten, evenals van verslaggeving en bereid zijn informatie met een redelijke mate van toewijding te bestuderen (Conceptual Framework IFRS, artikel 25). Informatie dient relevant te zijn zodat zij van nut is voor de gebruikers, dit is het geval indien de informatie de economische

(15)

beslissingen van gebruikers beïnvloed (Condeptual Framework IFRS, artikel 26). De relevantie van informatie is afhankelijk van haar aard en materialiteit (Conceptual Framework IFRS, artikel 29). Materialiteit houdt in dat het weglaten of onjuist weergeven van informatie van invloed zou kunnen zijn op de beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen (Conceptual Framework IFRS, artikel 30). Betrouwbare informatie moet aan een aantal eisen voldoen: getrouwe weergave, de economische realiteit gaat boven de juridische vorm, onpartijdigheid, voorzichtigheid en volledigheid (Conceptual Framework IFRS, artikel 33-38). Als laatste is vergelijkbaarheid van jaarrekeningen een belangrijk kenmerk. Gebruikers dienen in staat te zijn de jaarrekeningen van een entiteit in de tijd te vergelijken (Conceptual Framework IFRS, artikel 39). Beperkingen die een rol spelen in verband met relevante en betrouwbare informatie zijn tijdigheid, de afweging van nut en kosten en de afweging van kwalitatieve kenmerken (Conceptual Framework IFRS, artikel 43-46).

2.2 IFRS

De International Accounting Standards Board (IASB), heeft de International Financial Reporting Standards opgesteld. Het doel van de IASB, zoals beschreven in het voorwoord van de IFRSs 2006, is:

• In het openbaar belang een verzameling van hoogwaardige, begrijpelijke en afdwingbare mondiale standaarden voor financiële verslaggeving te ontwikkelen.

• Standaarden die kwalitatief hoogwaardige, transparante en vergelijkbare informatie voorschrijven in financiële overzichten en andere financiële verslaggeving.

• Deelnemers in verschillende kapitaalmarkten in de wereld en andere gebruikers van informatie te ondersteunen bij het nemen van economische beslissingen.

• Een strikte toepassing van die standaarden te bevorderen en actief samen te werken met nationale regelgevende organen. Convergentie te bewerkstelligen van nationale standaarden voor financiële verslaggeving en de IFRSs, resulterend in hoogwaardige standaarden. In 2002 heeft de Europese Unie besloten om vanaf 2005 de financiële verslaggeving van Europese beursondernemingen te baseren op IFRS. Hiertoe zijn enkele aanpassingen gedaan in Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat de Nederlandse wetgeving hierin in overeenstemming is met de Europese wetgeving. Deze aanpassingen hebben als gevolg dat ondernemingen die aan de beurs zijn genoteerd hun enkelvoudige jaarrekening, net als de geconsolideerde jaarrekening, moeten baseren op IFRS en ook niet-beursondernemingen kunnen (als zij dit willen) hun jaarrekening baseren op IFRS. Een aantal zaken die niet in IFRS geregeld zijn en waarvoor dus de nationale wetgeving geldt zijn: eisen voor het bestuursverslag, bestuursbezoldiging, kapitaalbescherming, overige gegevens, accountantscontrole en openbaarmaking.

IFRS is gebaseerd op twee grondbeginselen: Het toerekeningsbeginsel en het continuïteitsbeginsel. Het toerekeningsbeginsel houdt in dat gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen worden opgenomen op het moment dat zij zich voordoen en niet wanneer geldmiddelen of kasequivalenten worden ontvangen of betaald (Conceptual Framework IFRS,

(16)

artikel 22). Het continuïteitsbeginsel houdt in dat de continuïteit van de entiteit gewaarborgd is en dat zij haar activiteiten in de afzienbare toekomst zal voortzetten (Conceptual Framework FRS, artikel 23).

De IASB gebruikt vier waarderingsgrondslagen, te weten historische kostprijs, vervangingswaarde, directe opbrengstwaarde en indirecte opbrengstwaarde. Fair value wordt in het raamwerk niet gedefinieerd. Volgens Limberg was de (in)directe opbrengstwaarde de fair

value. De fair value speelde alleen op de achtergrond en rol en werd niet gebruikt voor het

waarderen van goederen en productiemiddelen (Langendijk, 2005). De fair value wordt in Nederlandse termen gedefinieerd als de reële waarde, hier wordt de (in)directe opbrengstwaarde mee bedoelt. Bij het begrip fair value kan worden gedacht aan berekeningen van indirecte opbrengstwaarde bij impairments, optiewaarderingsmodellen bij opties op aandelen, Discounted

Cash Flow (DCF) modellen bij financiële instrumenten zonder actuele marktnotering, contante

waardeberekening bij voorzieningen en pensioenen (Langendijk, 2005).

Naast het begrip reële waarde komen we in de standaard ook het begrip realiseerbare waarde tegen, dit is de hoogste van de reële waarde (min verkoopkosten) en de bedrijfswaarde.

Door de ontwikkeling van fair value accounting binnen de verslaggevingregels, gaat het economische begrip een grotere rol spelen binnen de financiële verslaggeving. Het realiteitsbeginsel wordt hiermee losgelaten. (Groeneveld, 2004). In de introductie van een ‘discussion paper’ van Sir David Tweedie, IASB Chairman (IASB press release, 2006) zegt hij dat het gebruik van fair value in de financiële rapportage van groot belang is voor de samenstellers, controlerend accountants, gebruikers en regelgevers. Hij gelooft dat het van grote waarde is om een duidelijke internationaal geaccepteerde definitie op te stellen van de fair value en een raamwerk te ontwikkelen voor de beoordeling hiervan. We zien dus dat men nog niet zo bekend is met het begrip fair value en dat het gebruik hiervan nog volop in ontwikkeling is. De

(17)

3

IAS 36 in context met Dutch GAAP en US GAAP

Dit hoofdstuk gaat over de wet- en regelgeving die belangrijk is om deze scriptie in een breder perspectief te kunnen zien. IFRS is de regelgeving die geld voor beursgenoteerde ondernemingen in Europa. Ondernemingen die niet aan de beurs genoteerd zijn hoeven niet aan deze regels te voldoen. Elk land heeft haar eigen nationale regels. In Nederland zijn de regels vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, in boek 2 BW zijn de regels voor rechtspersonen vastgelegd. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) opgesteld, dit is een uitwerking van de regels uit het BW. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk gaat over de

wetgeving zoals deze in Nederland geldt. De tweede paragraaf gaat over de vergelijking van de RJ met IFRS. Zoals Dutch GAAP, de Nederlandse regelgeving, voor alle Nederlandse

ondernemingen geldt (die niet aan IFRS of US GAAP hoeven te voldoen), zo geld US GAAP voor alle Amerikaanse bedrijven en voor alle organisaties die in Amerika aan de beurs genoteerd zijn. Ik heb ervoor gekozen om IFRS met US GAAP te vergelijken omdat de Amerikaanse wetgeving sterke invloed uitoefent op de Europese richtlijnen. Deze verschillende standaarden hebben veel overeenkomsten maar er zijn ook nog een aantal verschillen. De verschillen tussen IFRS en US GAAP worden in de derde paragraaf van dit hoofdstuk behandeld.

3.1 Nederlandse wetgeving met betrekking tot de bijzondere waardevermindering

Richtlijn 210 Immateriële vaste activa, is van belang voor de opstelling en waardering van jaarrekeningen naar nationaal recht. Een immaterieel vast actief wordt opgenomen in de balans indien het waarschijnlijk is dat er toekomstige economische voordelen uit zullen voortvloeien en de kosten van het actief betrouwbaar kunnen worden vastgesteld (RJ 210.201). Intern

gegenereerde goodwill dient, evenals volgens IFRS, niet te worden geactiveerd (RJ 210.216). Immateriële vaste activa wordt afgeschreven over de economische levensduur, van maximaal twintig jaar (RJ 210.401). Dus ook over goodwill mag worden afgeschreven.

Richtlijn 121 Bijzondere waardevermindering van vaste activa is van belang voor de bepaling van de impairment. De waardeverminderingen worden behandeld in artikel 2:387, lid 4 BW en de terugneming wordt behandeld in artikel 2:387, lid 5 BW. Richtlijn 121is van toepassing op alle vaste activa met uitzondering van financiële instrumenten (RJ 290), activa uit hoofde van personeelsbeloningen (RJ 271) en latente belastingvorderingen (RJ 121.102).

De afboeking wordt via de winst- en verliesrekening geboekt tenzij de afboeking aan de

herwaarderingsreserve wordt onttrokken volgens artikel 2:390, lid 3, BW (RJ 121.402). Volgens het Besluit modellen jaarrekening (RJ 910) dient de post waardevermindering op de volgende manier te worden opgenomen. In het categoriale model: als onderdeel van de som van de bedrijfslasten, voorafgaand aan de bijzondere waardevermindering van vlottende activa en de overige bedrijfskosten. In het functionele model: als onderdeel van de kostprijs van de omzet of

(18)

eventueel van de verkoopkosten of algemene beheerskosten, indien de goodwill daarop betrekking heeft (Böhmer et. al, 2006).

Een afwaardering vindt alleen plaats indien deze duurzaam is, door de schatting van kasstromen bij het bepalen van de bedrijfswaarde wordt hieraan voldaan (RJ121.104). De beoordeling of zich een bijzondere waardevermindering heeft voorgedaan wordt vastgesteld aan de hand van externe en interne indicaties (RJ 121.203), die in overeenstemming zijn met IAS 36. De realiseerbare waarde wordt vastgesteld door middel van de hoogste van verkoop- en bedrijfswaarde (RJ 121.106/301). Zie ook hoofdstuk 6 voor een uitgebreidere beschrijving van de bepaling van een bijzondere waardevermindering onder IFRS.

De richtlijnen voor de jaarverslaggeving kennen een bottom-up en een top-down toets voor het bepalen van de waardevermindering van goodwill (Zie hoofdstuk 4.2 voor een uitgebreide

beschrijving van goodwill). Elke kasstroomgenererende eenheid wordt getoetst op een bijzondere waardevermindering. Bij de uitvoering van de bottom-up toets wordt eerst vastgesteld of de boekwaarde van goodwill op redelijke en consistente wijzen kan worden toegerekend aan goodwill en vervolgens wordt de realiseerbare waarde met de boekwaarde vergeleken. Een bijzonder waardeverminderingverlies moet worden verantwoord in de jaarrekening (RJ 121.514). Indien de boekwaarde van de goodwill niet op consistente wijze kan worden toegerekend wordt de tweede stap van de bottom-up toets uitgevoerd. Allereerst wordt de kleinste

kasstroomgenererende eenheid bepaald die de te beoordelen kasstroomgenererende eenheid omvat en waaraan de boekwaarde van de goodwill wel op redelijk een consistente wijze kan worden toegerekend. Vervolgens wordt de realiseerbare waarde vergeleken met de boekwaarde en indien er een bijzonder waardeverminderingsverlies optreedt moet dit worden verantwoord in overeenstemming met RJ 121.520, zie volgende alinea (RJ 121.514).

Wanneer het onuitvoerbaar is om goodwill op redelijke en consistente basis toe te rekenen in de

bottom-up toets, wordt er een combinatie van de bottom-up en de top-down toets uitgevoerd.

Indien de top-down toets wordt toegepast, bepaalt de rechtspersoon de realiseerbare waarde voor de grotere kasstroomgenererende eenheid behalve, wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat er geen risico is dat de grotere kasstroomgenererende eenheid aan een bijzondere

waardevermindering onderhevig is (RJ 121.515). In bijlage 3 is een voorbeeld opgenomen over hoe de top-down en de bottom-up toets worden uitgevoerd.

Een bijzonder waardeverminderingverlies wordt op de volgende wijze toegerekend: - Eerst aan de goodwill toegerekend aan de kasstroomgenererende eenheid.

- Vervolgens aan de andere activa van de eenheid op pro rata wijze verdeeld over de boekwaarden van alle activa van de eenheid (RJ 121.520)

Bij deze toerekening dient de waarde niet verder te worden verlaagd dan tot de hoogste van de opbrengstwaarde, bedrijfswaarde en nihil (RJ 121.521)

Per saldo kan geen passiefpost ontstaan tenzij dit op grond van andere standaarden of richtlijnen mogelijk is, bijvoorbeeld voor voorzieningen (RJ 121.522).

(19)

3.2 Verschillen tussen IFRS en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, met betrekking tot bijzondere waardevermindering.

Richtlijn 121 is een letterlijke vertaling van de voorgaande versie van IAS 36 Impairment of

assets. De huidige tekst van IAS 36 wijkt hier op sommige punten af. Het toepassingsgebied voor

de bepaling van de bijzondere waardevermindering is volgens IFRS strikter dan onder Dutch GAAP. IAS 36 is in tegenstelling tot RJ 121 niet van toepassing op: vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen fair value (IAS 40 Investment property), activa gewaardeerd tegen fair value die voortvloeien uit de toepassing van IAS 41 Agriculture, activa die voortvloeien uit IFRS 4

Insurance contracts en activa die onder IFRS 5 Non-current Assets held for Sale and

Discontinued Operations worden gekwalificeerd als held-for-sale (Ernst & Young, 2006b).

Opvallend verschil is de duurzaamheid van de waardevermindering. In BW 2:387 wordt vermeld dat er rekening gehouden dient te worden met de waarde indien deze naar verwachting duurzaam is. Maar het al dan niet duurzaam zijn van de waardevermindering komt vanzelf tot uitdrukking op het moment dat de toekomstige kasstromen van een actief in het kader van de bepaling van de bedrijfswaarde dan wel de opbrengstwaarde moet worden berekend (Huijgen en Wetsra-de Jong, 2004). In IAS 36 wordt dan ook niets vermeld over het al dan niet duurzaam zijn van de

waardevermindering.

De impairment test wordt volgens Dutch GAAP alleen uitgevoerd indien er een indicator is voor een impairment. Volgens IFRSs moet daarnaast op elke balansdatum een impairment toets worden uitgevoerd voor goodwill, immateriële vaste activa met onbepaalde gebruiksduur en immateriële vaste activa die nog niet in gebruik zijn genomen. De Richtlijnen voor de

jaarverslaggeving kent de bottum-up en de top-down toets die niet worden toegepast indien IFRS wordt toegepast. Volgens Dutch GAAP moet goodwill worden geactiveerd en afgeschreven met zo nodig aanvullende bijzondere waardeverminderingen, dit in tegenstelling tot IFRS waar men alleen een impairment toets uitvoert en niet systematisch afschrijft.

Indien Dutch GAAP wordt gevolgd kan onder bepaalde voorwaarden een goodwill impairment worden teruggenomen. Dit kan, indien IFRS wordt toegepast, in geen geval. IFRS eist meer toelichting met betrekking tot de realiseerbare waarde van goodwill en immateriële activa en goodwill die niet is toegerekend aan kasstroomgenererende eenheden. IFRS en RJ schrijven beide vergelijkbare mutatieoverzichten voor. Verschillend is de indeling naar posten door de RJ en categorieën onder IFRS (Ernst & Young, 2006b).

(20)

Figuur 1 Mutatie-overzicht van goodwill volgens de RJ.

Goodwill

Boekwaarde begin boekjaar Investeringen

Amortisatie

Impairment-lasten Deconsolidaties

Koersverschillen en overige mutaties Boekwaarde einde boekjaar

Cumulatieve amortisatie Cumulatieve impairment-lasten 2004 4.502.848 78.962 (245.447) (42.031) (1.030.909) (149.266) 3.114.157 603.369 184.247 2003 5.251.700 56.397 (219.861) (14.923) (12.950) (557.515) 4.502.848 865.211 148.724 © 2006 Ernst & Young Accountants Rotterdam

Bron: Jaarrekening VNU 2004

IAS 36 verlangt uitgebreidere informatie met betrekking tot de schattingen die zijn gehanteerd bij de bepaling van de realiseerbare waarde van kasstroomgenererende eenheden waartoe goodwill behoort. De informatie wordt niet specifiek door de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving verwacht. (Ernst & Young, 2006b).

De bepalingen van de Standaard, IAS 36 Impairment of assets, komen grotendeels overeen met de bepalingen in Richtlijn 121 Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa. Samengevat de opvallende verschillen tussen de Richtlijn en de Standaard (Ernst & Young 2006b):

- Het toepassingsgebied van de Standaard is beperkter dan het toepassingsgebied van de Richtlijnen.

- De Standaard bepaalt dat voor goodwill en immateriële vaste activa met een onbepaalbare levensduur ieder jaar een ‘impairment test’ moet worden uitgevoerd ongeacht of sprake is van enige indicatie van een waardevermindering. De Richtlijnen kennen deze bepaling alleen voor goodwill met een geschatte gebruiksduur langer dan twintig jaar. De Richtlijnen kennen onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van terugneming van een bijzonder waardeverminderingsverlies dat ter zake van goodwill is verantwoord. De Standaard kent deze mogelijkheid niet.

- De Standaard kent in tegenstelling tot de Richtlijn geen bottom-up en top-down toets

3.3 Verschillen tussen IFRS en US GAAP, met betrekking tot bijzondere waardevermindering

In de Verenigde Staten is de regelgeving verdeeld over twee standaarden: Statement of Financial Accounting Standards (SFAS) 142 Goodwill and other intangible assets en SFAS 144

Impairment or disposal of long lived assets. De toets die volgens SFAS 142 wordt uitgevoerd

vindt plaats op het niveau van de rapporterende eenheid terwijl de Nederlandse regelgeving uitgaat van kasstroomgenererende eenheden (Vergoossen, 2004). De IASB en RJ streven juist naar toerekening naar de kleinste groep van activa. IAS 36.80 schrijft voor dat goodwill moet

(21)

worden toegerekend aan de (groepen van) kasstroomgenererende eenheden die verwacht worden hier voordeel uit te halen. Waarbij elke (groep van) eenheden de kleinste groep eenheden zal vertegenwoordigen waarop goodwill voor interne management doeleinden wordt gecontroleerd en waarbij de eenheden niet groter zullen zijn dan de segmenten in overeenstemming met IAS 14

Segment Reporting.

Bij de Financial Accounting Standards Board (FASB) is dit duidelijk anders. De waarde van goodwill wordt op grond van SFAS 142 op een relatief hoog aggregatieniveau getoetst

(Vergoossen, 2004). SFAS 142 schrijft een tweestaps-methode voor om te bepalen of er sprake is van een bijzondere waardevermindering. In de eerste stap wordt de mogelijke aanwezigheid van een bijzondere waardevermindering vastgesteld, waarbij de reële waarde wordt vergeleken met de boekwaarde. Indien de reële waarde lager is dan de boekwaarde is er sprake van een goodwill impairment. In de tweede stap wordt de hoogte van de bijzondere waardevermindering bepaalt, aan de hand van de hypothetische purchase price allocation wordt de impliciete reële waarde vastgesteld. De reële waarde is de som van de toekomstige kasstromen. Volgens US GAAP wordt de boekwaarde vergeleken met de reële waarde en indien deze lager is wordt een bijzondere waardevermindering verantwoord. De reële waarde wordt gedefinieerd als de verkoopprijs. IAS 36 en de RJ gebruiken de realiseerbare waarde, de hoogste van de opbrengstwaarde en de

bedrijfswaarde. De opbrengstwaarde volgens IFRS, is de verkoopwaarde minus de verkoopkosten zoals gebruikt door de FASB. US GAAP verbiedt een terugname van een impairment met

(22)

4

Activa

In de balans zijn verschillende soorten activa te vinden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen materiële vaste activa en immateriële (vaste) activa. Materiële vaste activa zijn activa die worden aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten, voor verhuur aan anderen of voor bestuurlijke doeleinden en waarvan men verwacht dat ze de uitoefening van de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam (gedurende meer dan één periode) dienen (IAS 16.6). Vaak wordt de post materiële vaste activa omschreven als property, plant & equipment (PP&E). In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zal worden weergegeven wat er wordt verstaan onder het begrip immateriële activa. In hoofdstuk 1 is ook al kort weergegeven wat het belang van goodwill is binnen de post immateriële activa. De tweede paragraaf van dit hoofdstuk omschrijft het begrip goodwill. In deze paragraaf worden verschillende vormen van goodwill besproken, eigen versus gekochte goodwill, positieve versus negatieve goodwill en consolidatie goodwill.

4.1 Immateriële activa

Immateriële activa wordt door IFRS gedefinieerd als (IAS 38.8): ‘een identificeerbaar, niet-monetair actief zonder fysieke vorm’. Dit begrip is ruimer dan het begrip gehanteerd door de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (210.104): ‘een identificeerbaar niet-monetair actief zonder fysieke gedaante, dat wordt gebruikt voor de productie, aflevering van goederen, voor verhuur aan derden of voor administratieve doeleinden’. Wettelijk zijn er een aantal categorieën te onderscheiden: kosten van oprichting en uitgifte van aandelen, kosten van onderzoek en ontwikkeling (R&D), kosten van verwerving van intellectuele rechten, kosten van goodwill verkregen van derden en vooruitbetalingen op immateriële activa (Artikel 2:365, lid 1 BW). De IASB noemt een aantal voorbeelden met betrekking tot immateriële activa (IAS 38.9): Dit zijn computersoftware, octrooien auteursrechten, speelfilms, klantenbestanden, visvergunningen, importquota, franchises, klant- en leveranciersrelaties, klantenbinding, marktaandeel en marketingrechten. Maar ook wetenschappelijke of technische kennis, licenties, intellectuele eigendom, marktkennis, handelsmerken ed. kunnen worden geactiveerd onder de noemer immateriële activa (IAS 38.9) indien zij voldoen aan de definitie van een immaterieel actief. Immateriële activa moet volgens IFRS worden gewaardeerd volgens het kostprijs model of het herwaarderingsmodel (IAS 38.72). Indien het kostprijsmodel wordt toegepast dient een immaterieel actief te worden geboekt tegen kostprijs verminderd met geaccumuleerde

afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen (IAS 38.74). Indien het

herwaarderingsmodel wordt toegepast dient een immaterieel actief te worden gewaardeerd tegen de reële waarde, gebaseerd op basis van een actieve markt verminderd met de afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen (IAS 38.75). Omdat er veelal geen sprake is van een actieve markt van immateriële activa zal de marktbenadering voor de reële waarde vaak minder bruikbaar zijn. In de meeste gevallen wordt daarom gebruik gemaakt van DCF benaderingen,

(23)

aldus Holterman (2004, p. 274). Voor veel immateriële activa is het lastig om de marktwaarde te bepalen omdat deze immateriële activa meestal niet ‘los’ verhandelbaar zal zijn.

Indien de levensduur bepaalbaar is, mag worden afgeschreven. Indien dit niet het geval is dient men jaarlijks een impairment test uit te voeren. Aan het einde van ieder boekjaar dient voor een immaterieel vast actief dat nog niet in gebruik is genomen en een immaterieel vast actief dat wordt afgeschreven over een levensduur van meer dan twintig jaar, gerekend vanaf het moment van ingebruikneming van het actief, een impairment test te worden uitgevoerd. Dit geldt ook indien er geen aanwijzingen zijn voor een impairment.

4.2 Goodwill

Goodwill wordt in de balans wel geclassificeerd als immateriële activa maar is dit in feite niet. Volgens IAS 38 moet een immaterieel actief identificeerbaar zijn, indien hier niet aan wordt voldaan is een actief geen immaterieel actief maar goodwill.

IFRS 3 schrijft purchase accounting voor, ofwel de overname methode (IFRS 3.14). Het bedrag dat wordt betaald aan goodwill wordt geactiveerd. In Nederland staat de wet drie opties toe voor de verwerking van goodwill, rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen brengen, rechtstreeks ten laste van de winst- en verlies rekening brengen en activeren en afschrijven (artikel 2:389, lid 7 BW/RJ 216.216). Ondernemingen die rapporteren volgens IFRS mogen goodwill niet meer activeren en afschrijven. Het gevolg hiervan is dat de afschrijvingslasten verdwijnen, wat er toe kan leiden dat er meer overnames zullen plaatsvinden door de lagere afschrijvingslasten en dat er ondernemingen zijn die de beurs verlaten door de strenge eisen. De last die voortkomt uit het impairment verlies blijft bestaan.

Doordat er op de goodwill niet meer wordt afgeschreven blijft de goodwill als een niet slijtend activum op de balans staan. Door middel van de impairment-test moet bekeken worden of de waarde van de goodwill nog juist is. De verschillende entiteiten waaraan de goodwill is toegerekend zullen jaarlijks moeten worden getest op een bijzondere waardevermindering.

De Amerikanen omschrijven goodwill als favorable attitudes towards the firm (Koetzier, 2006, p.79). Daarbij kan men denken aan gunstige relaties met bijvoorbeeld andere ondernemingen, werknemers of afnemers die te danken zijn aan een goede reputatie, goed management, know –

how etcetera. Ook spreekt men wel van de hidden asset view (Krens, 1996, p.86) omdat de eerder

genoemde factoren zijn te beschouwen als activa die niet als zodanig in de balans tot uitdrukking komen. Een andere omschrijving voor goodwill is master valuation account. Alle activa binnen een onderneming hebben waarde omdat zij naar verwachting een bijdrage leveren aan de toekomstige winsten en kasstromen. De toerekening van de totale waarde van een onderneming aan de afzonderlijke activa is niet mogelijk daarom wordt de niet-toegerekende waarde toegerekend aan goodwill, een master valuation account (Krens, 1996, p.86)

(24)

Goodwill wordt ook wel omschreven als de contante waarde van de toekomstige overwinsten van een onderneming ofwel excess earnings view (Böhmer et al., 2006). De overwinsten van een onderneming zijn lastig te bepalen, wat is het verschil tussen gewone winst en overwinst? Daarom wordt goodwill ook wel beschreven vanuit de balans. Het eigen vermogen op de balans is het saldo van de activa en verplichtingen opgenomen op deze balans. In algemene zin kan worden gesteld dat het verschil tussen het eigen vermogen zoals dit uit de balans blijkt en de werkelijke waarde van de onderneming is aan te duiden als goodwill. Er moet hierbij wel rekening worden gehouden met de volgende punten:

• Gekochte goodwill staat op de balans gewaardeerd, daarnaast bestaat er eigen goodwill die niet op de balans gewaardeerd wordt.

• Het kan zijn dat niet alle activa gewaardeerd is op de balans terwijl zij wel identificeerbaar zijn. Bijvoorbeeld afzonderlijk te verhandelen immateriële activa zoals merken, welke geen deel uit maken van de goodwill.

• Activa en verplichtingen kunnen op verschillende wijze zijn gewaardeerd. Bij het bepalen van de goodwill moet men uitgaan van de waardering tegen fair value van alle activa en verplichtingen.

Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat goodwill het verschil is tussen de waarde van de onderneming en de reële waarde van alle identificeerbare activa (exclusief geactiveerde goodwill) en passiva. De waarde van de onderneming kan op verschillende wijzen worden bepaald, veelal wordt de waarde bepaald aan de hand van DCF methoden (Brealey et al., 2004).

Er bestaat een verschil tussen eigen goodwill en gekochte goodwill. Eigen goodwill wordt intern gecreëerd en niet opgenomen op de balans, impliciet staat dit in BW, artikel 2:365, lid 1d: ‘alleen de kosten van goodwill die van derden is verkregen dienen op de balans te worden opgenomen’. Goodwill wordt van derden verkregen in het geval van een overname of fusie. Volgens IFRS moet de goodwill als actief worden opgenomen tegen historische kosten ofwel het positieve verschil tussen de verkrijgingsprijs en het aandeel van de verkrijgende partij in de reële waarde van de overgenomen identificeerbare activa, verplichtingen en voorzieningen. (Böhmer et al., 2006). Intern gegenereerde goodwill dient dus niet te worden opgenomen op de balans. Echter onderhoud aan de geactiveerde goodwill zorgt ervoor dat de betaalde goodwill langzamerhand wordt ingenomen door zelfgecreëerde goodwill (Groeneveld, 2004).

Indien men spreekt over goodwill heeft men het over positieve goodwill, de meerwaarde van een overgenomen onderneming als post op de balans. In de voorgaande tekst is dan ook gesproken over positieve goodwill. In het geval van negatieve goodwill is de waarde van de onderneming lager dan de reële waarde van alle identificeerbare activa en passiva. IFRS vermijdt het gebruik van de aanduiding negatieve goodwill, hier spreekt men van ‘excess of acquirer’s interest in the

net fair value of acquiree’s identifiable assets, liabilities and contingent liabilities over cost’ (IFRS 3 IN16). Negatieve goodwill ontstaat als men minder betaald voor de onderneming dan

deze waard is. Dit kan ontstaan door verschillende oorzaken: er zijn nadelen in de gekochte onderneming die niet tot uitdrukking (kunnen) komen in de reële waarde van de activa en passiva of er is sprake van een ‘lucky buy’. Allereerst moet worden nagegaan of de identificatie en waardering van activa en passiva en de waardering van de verkrijgingsprijs op juiste wijze hebben plaatsgevonden. Indien dit het geval is moet de negatieve goodwill op Business

(25)

Combinations onmiddellijk ten gunste van resultaat worden geboekt. Volgens IFRS dienen

aanpassingen binnen 12 maanden na acquisitie datum te worden gedaan (Böhmer et al., 2006). Naast de eerder genoemde vormen van goodwill is er nog de consolidatie goodwill, deze ontstaat als in de enkelvoudige jaarrekening deelnemingen zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. Het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de netto vermogenswaarde komt dan in de consolidatie naar voren. De consolidatiegoodwill is dus goodwill die ontstaat door het gebruik van verschillende waarderingsgrondslagen.

De presentatie en toelichting van goodwill is van belang voor de weergave in de balans en de winst-en verliesrekening. In de balans wordt positieve goodwill opgenomen onder de immateriële vaste activa. Negatieve goodwill wordt op de volgende wijze gepresenteerd: in de situatie van nadelen worden deze gesaldeerd met positieve goodwill dan wel opgenomen als overlopende post aan de creditzijde van de balans. In de situatie van een ‘lucky buy’ wordt de negatieve goodwill als bate in de winst- en verliesrekening gepresenteerd. De waardeverminderingen kunnen in de jaarrekening afzonderlijk worden gepresenteerd na een tussentelling ‘bedrijfsresultaat voor amortisatie goodwill’ (Böhmer et al., 2006).

(26)

5

Belang van de impairment toets

De impairment toets staat veel in de belangstelling, in dit hoofdstuk volgen een aantal voorbeelden op verschillende vlakken. Niet alleen de toelichting op de impairment toets staat ter discussie ook de toets zelf en de manier van verwerking in de winst- en verliesrekening. De eerste paragraaf van dit hoofdstuk bevat een discussie over de waardering van goodwill en komt uit 1990. Dit geeft aan dat de discussie over de goodwill impairment al ver voor de invoering van IFRS gaande was. In paragraaf twee worden vervolgens een aantal recente voorbeelden gegeven die de impairment toets plaatsen in de context van andere belangrijke factoren zoals de winst en de beurskoers. In de derde paragraaf wordt kort de rol van de accountant geschetst. Tot slot wordt de subjectiviteit in de imapiarment toets nader belicht in paragraaf vier.

5.1 De waardering van goodwill

De discussie over hoe goodwill gewaardeerd moet worden is niet nieuw. In 1990 werd er in het Financieel Economisch Magazine (FEM) een artikel gepubliceerd over hoe om te gaan met de waardering van goodwill en vooral ook de waardevermindering hiervan. Mag je goodwill systematisch afwaarderen of moet dat, in meer overeenstemming met de werkelijke waarde, periodiek gebeuren. De hierna genoemde personen hebben allemaal een andere mening over de manier van omgaan met goodwill.

Van Ittersum (effectenbeurs-voorzitter) pleit voor het activeren en periodiek afschrijven van gekochte goodwill. Verhagen (Pakhoed) is van mening dat goodwill geactiveerd dient te worden zonder hier periodiek op af te schrijven. Alleen een eventuele structurele waardedaling moet in de resultatenrekening verantwoord worden. Voorwaarde hierbij is dat de overgenomen onderneming als zelfstandig onderdeel binnen het concern blijft opereren. Bij volledige integratie is de goodwill namelijk niet meer te volgen. De achterliggende gedachte hierbij is dat de waarde van goodwill niet periodiek daalt, ‘de waarde van een overgenomen onderneming wordt bepaald door de contante waarde van de toekomstige cashflows en daarop is de betaalde goodwill gebaseerd’. Van der Hoeven (Ahold) deelt de mening over het verwerpen van de periodieke afschrijving ten laste van de resultatenrekening, maar de waardevermindering van goodwill is reëel en dus moet er volgens hem wel op worden afgeschreven. Afschrijvingskosten hebben niets te maken met de opbrengsten waarop zij in mindering worden gebracht. Volgens Van der Hoeven is er sprake van een mismatch, de oplossing hiervoor kan gevonden worden door de afschrijvingen ten laste te brengen van het eigen vermogen. Vinken (Elsevier) is van mening dat men goodwill kan activeren zonder hierop af te schrijven, zo worden uitgaverechten geactiveerd en niet afschreven omdat Vinken van mening is dat de uitgavenrechten niet in waarde dalen. Volgens Hers (1990) hoort een jaarrekening een zodanig inzicht te geven dat een verantwoord oordeel over vermogen en resultaat te vormen is. En dat is ook datgene wat de IASB, 15 jaar na het verschijnen van dit artikel met de IFRSs wil bewerkstelligen.

(27)

5.2 Invloed van bijzondere waardeverminderingen

Impairments spelen een belangrijke rol en kunnen grote invloed hebben op het beeld dat een jaarrekening geeft. In Amerika hebben de impairment tests geleid tot aanzienlijke afboekingen variërend van enkele miljarden tot bijna 100 miljard bij AOL/Time Warner een paar jaar geleden. De toets door de toezichthouder zou zich hier kritisch moeten richten op de motivering van de enorme afboekingen. De kans is reëel aanwezig dat men via een éénmalige enorme afboeking eigenlijk hetzelfde bereikt als voorheen gebeurde via het eigen vermogen maar dan nu via de winst- en verliesrekening. Het is daarom belangrijk dat aandeelhouders ook inzicht krijgen in herstel van de ooit betaalde maar nu afgewaardeerde goodwill waarde van de onderneming (Koster, 2003).

De impairment test kan dus van grote invloed zijn op de winst van een onderneming. Een ander voorbeeld hiervan is Atos Origin. Atos Origin had in 2006 een bijzondere afwaardering van ondernemingsactiva (waaronder goodwill) voor de activiteiten in Italië en het Verenigd Koninkrijk, die uitkwam op 378 miljoen. Dit resulteerde uiteindelijk in een verlies van 264 miljoen euro. Indien deze last buiten beschouwing zou worden gelaten had Atos Origin een winst geboekt van 110 miljoen (Het Financieele Dagblad, 2007).

Zoals uit de voorgaande voorbeelden blijkt kan een impairment verlies van grote invloed zijn op de geboekte winst door een onderneming. De publicatie van de winst kan voor aandeelhouders van invloed zijn op hun visie en gedrag. Aankondigingen van goodwill impairment tests leiden in het algemeen tot aanzienlijke negatieve koersreacties. Gemiddeld daalt de koers van het aandeel naar aanleiding van een aankondiging met 7,5 %. Ondernemingen dienen zich te realiseren dat een goodwill impairment niet uitsluitend een boekhoudkundige kwestie is. Een gedegen goodwill impairment berekening en een pro-actief investor relations beleid ten aanzien van impairment aankondigingen kunnen vervelende verrassingen voorkomen (KPMG, 2004).

5.3 De accountant en de impairment toets

Volgens Bindenga (2004) kunnen accountants op twee manieren te maken krijgen met een impairment. Of doordat de ondernemingsleiding van oordeel is dat een afwaardering nodig is of indien de accountant zelf van oordeel is dat een afwaardering nodig is. Moeilijkheid hierbij is om de vastgestelde afwaardering te controleren omdat er een aantal subjectieve aspecten in worden betrokken. Indien de accountant van mening is dat er een impairment moet worden uitgevoerd zal hij zelf een schatting moeten maken. Probleem hierbij is dat de accountant op dat moment zijn eigen werk beoordeeld. De beoordeling van de accountant hangt in grote mate af van zijn eigen deskundigheid. Voor een accountant speelt subjectiviteit dus een grote rol bij de beoordeling van een impairment. De uitkomsten van de waardering zijn erg gevoelig voor wijzigingen in de veronderstellingen, daarbij speelt het spanningsveld tussen de ondernemingsleiding en de waarderingsdeskundige (accountant) een grote rol. (Holterman, 2004). Voor een accountant is het van goot belang om impairments goed in te kunnen schatten. Het management kan een intentie hebben om een impairment-last te willen vermijden maar ook het zogenaamde ‘schoon schip’ maken (het boeken van grote impairments) kan tot de voorkeur van het management behoren. ‘Er zitten haken en ogen aan de impairment test. De impairment test hangt af van inschattingen over

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van het conceptual framework is niet te rechtvaardigen dat strengere eisen worden gesteld aan de verwerking van immateriële vaste activa dan van materiële vaste activa,

Zo staan in 16 van de 25 FTSE­jaarrekeningen (64%) andere im- materiële vaste activa zonder afschrijvingstermijn dan goodwill op de balans en is de stijging van het percentage

‘Auditors’ zijn niet geheel zeker of zij wel ge- noeg inzicht hebben in de bedrijfssituatie; managers zijn bezorgd dat er onvoldoende bedrijfsspecifieke in- formatie in de

Van de 47 ondernemingen die ultimo 2008 goodwill op de balans hebben staan, en dus een impairmenttest moeten doen, hebben er 38 (80%) aangegeven dat ze in deze test de

Stel dat er reële waardeaanpassing plaatsvindt van 100 als gevolg van het onderkennen van immateriële vaste activa, maar gelijktijdig vindt er een negatieve reële

In vrijwel alle bedrijfstakken wordt de nulhypothese verworpen dat de unlevered kostenvoet van het eigen vermogen een redelijke proxy is voor het geëiste rendement op de

De invulling van IAS 36 is zodanig dat goodwill als een restpost wordt gezien: als de werkelijke waarde van de entiteit kleiner is dan de boekwaarde, wordt het verschil

Onder US GAAP dient in het kader van de goodwill impairment-test de reële waarde (‘fair value’) van het bedrijfsonderdeel waarop de goodwill betrekking heeft te worden bepaald 7..