Exoneraties in (ICT-)contracten tussen professionele partijen
Graaf, T.J. de
Citation
Graaf, T. J. de. (2006, June 14). Exoneraties in (ICT-)contracten tussen professionele
partijen. Meijers-reeks. Kluwer, Deventer. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/4411
Version:
Not Applicable (or Unknown)
License:
Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the
Institutional Repository of the University of Leiden
Downloaded from:
https://hdl.handle.net/1887/4411
1
Inleiding
De contractsvrijheid brengt met zich dat partijen in beginsel vrij zijn hun eventuele verplichtingen tot schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie of onrechtmatige daad contractueel uit te sluiten of te beperken. Dit kan door middel van een exoneratie. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Het is voor contractspartijen van belang te weten onder welke omstandigheden in deze vrijheid kan worden ingegrepen. Anders gezegd: onder welke omstandigheden kan geen beroep worden gedaan op een exoneratie?
Het antwoord op deze vraag is voor partijen op twee momenten interessant. Voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst zijn partijen beter in staat in te schatten wanneer een exoneratie kan worden doorbroken althans bescher-ming kan bieden. Nadat de overeenkomst is gesloten en zich schade heeft voorgedaan kunnen partijen beter inschatten in hoeverre zij tot schadevergoe-ding gerechtigd althans gehouden zijn.
Het is belangrijk bij het toetsen van exoneraties in contracten tussen profes-sionele partijen drie grondregels voor ogen te houden. Ten eerste, als een exoneratie aan de derogerende/beperkende werking van redelijkheid en billijkheid wordt getoetst is de maatstaf of het beroep op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en dus niet of het beroep op de exoneratie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.1
De eerste maatstaf is meer terughoudend dan de tweede maatstaf. Ten tweede, bij overeenkomsten tussen professioneel of commercieel handelende partijen lijkt in de regel extra terughoudendheid gepast bij de beantwoording van de vraag of een exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan-vaardbaar is.2Ten derde, als wordt getoetst of een exoneratie naar maatstaven
1 HR 9 januari 1998, NJ 1998, 363 (concl. A-G Spier; Apeldoorn/Duisterhof; m.nt. Bloembergen). Zie verder Asser/Hartkamp 2005 (4-II), nr. 314a en de aldaar vermelde jurisprudentie. 2 C.E. Drion & Van Wechem 2005, p. 439 menen dat de Hoge Raad aldus oordeelt in HR
2 Inleiding
van redelijkheid onaanvaardbaar is, moeten alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen.3
In het volgende hoofdstuk ga ik in op de controlemechanismen waarmee een exoneratie buiten werking kan worden gesteld. Gedacht kan worden aan een heel palet dat ook bij de toetsing van andere clausules ter hand kan worden genomen, waaronder: goede zeden (art. 3:40BW); bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden (art. 3:44BW); dwaling (art. 6:228BW); onredelijk bezwarend (art. 6:233 sub aBW); uitleg contra proferentem (bijvoorbeeld art. 6:231 sub a en 238 lid 2BW); derogerende werking van redelijkheid en billijk-heid (art. 6:248 lid 2BW); en mededingingsrecht (art. 6 en 24 Mededingingswet en art. 81 en 82EG-Verdrag). In het betreffende hoofdstuk beperk ik mij tot een bespreking van de toetsen die in verhoudingen tussen professionele partijen het belangrijkst zijn: goede zeden, onredelijk bezwarend en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Het belangrijkste gedeelte van het boek wordt ingenomen door de hoofd-stukken drie tot en met acht. Daarin analyseer ik op basis van welke omstan-digheden een beroep op een exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die omstandigheden zijn voor het eerst op-gesomd in het Saladin/HBU-arrest uit 1967.4In dat arrest beslist de Hoge Raad
dat het antwoord op de vraag of de exonerant zich op zijn exoneratie mag beroepen afhankelijk kan zijn van de waardering van tal van omstandigheden, zoals:
· de zwaarte van de schuld, mede in verband met de aard en ernst van de bij enige gedraging betrokken belangen (hoofdstukken 3 en 4);
· de aard en verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voor-komt (hoofdstuk 5);
· de maatschappelijk positie en de onderlinge verhouding van partijen (hoofdstuk 6);
· de wijze waarop het beding tot stand is gekomen (hoofdstuk 7); · de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust
is geweest (hoofdstuk 8).
Omstandigheden die in latere jurisprudentie zijn toegevoegd schaar ik onder de Saladin/HBUomstandigheden. Het aldus verworven inzicht pas ik zo veel
mogelijk toe opICT-contracten, met name de in deICT-branche veel gebruikte leveranciersvriendelijkeFENIT-voorwaarden 2003 en 1994 en afnemersvriendelij-ke BiZa-contracten (met name de softwarelicentieovereenkomst).5Daarbij ga
Hoofdstuk 1 3
ik telkens uit van de volgende casus. Twee professionele partijen (een leveran-cier en een afnemer) sluiten eenICT-contract met elkaar. In het contract is een exoneratie opgenomen ten gunste van de leverancier. Op het contract is Neder-lands recht van toepassing. Beide partijen zijn in Nederland gevestigde rechts-personen. De leverancier veroorzaakt schade aan de afnemer. De aansprakelijk-heid van de leverancier staat vast. De leverancier doet een beroep op zijn exoneratie. De afnemer probeert deze exoneratie te doorbreken.
In het hoofdstuk dat aan de conclusie vooraf gaat werp ik nog een korte blik op het Engelse recht betreffende exoneraties. Daarbij stip ik de verschillen tussen het Engelse en Nederlandse recht aan en spreek me uit over de vraag welk recht mijn voorkeur heeft.
Het onderzoek is afgesloten op 1 juli 2005.