• No results found

Nacht van de Democratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nacht van de Democratie"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3 Uitslagenavond. Het voelt alsof je een

familie-bijeenkomst bezoekt, maar pas halverwege de avond hoort of het een huwelijk of een crematie gaat worden. Aan het plafond hangen slingers, er zijn drankjes en hapjes, maar achter de scher-men liggen ook zakdoekjes en een grafrede klaar. Hoe anders was dat in de negentiende eeuw. Er waren geen politieke partijen en volks-vertegenwoordigers werden gekozen via het districtenstelsel. Een landelijke uitslagenavond bestond nog niet en op lokaal niveau hielden al-leen de overwinnaars kleine feestjes. Verliezers waren echte verliezers. Ze waren weggestemd en dropen meestal af naar huis.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw ver-anderde dat. Belangstellenden trokken naar de krantenkantoren in afwachting van de verkie-zingsuitslag. Op de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam werden de verkiezingsresulta-ten ‘real time’ gepresenteerd via aanplakbiljet-ten op de muur. Duizenden mensen kwamen ervoor op de been. Op straat werd gedebat-teerd en dat leidde soms tot feest en soms tot knokpartijen.

In 1918 werd het aantal kiezers uitgebreid en koos men voor het eerst volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. De verkiezin-gen waren een succes, maar de uitslaverkiezin-genavond was dat niet. Het duurde veel te lang voordat de uitslag binnen was en geïnteresseerden keerden teleurgesteld huiswaarts. Dat was eenmalig, want in de jaren daarna begonnen politieke partijen zich fanatiek met de aankondiging van de uitslag te bemoeien. Met lichtbeelden en ge-luidsinstallaties hielden ze belangstellenden op de hoogte. In Amsterdam werden de Dam en het Rembrandtplein omgetoverd tot openluchtbio-scopen: de uitslag werd er joelend in ontvangst genomen. Burgers van alle politieke kleuren bleven nog lang op de terrassen napraten.

Vanaf halverwege de jaren dertig maakte de opkomst van de radio massaal terrasbezoek overbodig. De aanplakbiljetten bij de krant bleven nog even bestaan, maar politieke partijen introduceerden de gewoonte om de uitslag ‘in ei-gen kring’ af te wachten. Zo ontstond de traditie waarin partijleiders zich op deze avond door hun achterban laten toejuichen.

De uitslagenavond lijkt in de loop der jaren ‘geprivatiseerd’ te zijn. Tegenwoordig wachten mensen de uitslagen of in de huiskamer of op een besloten partijbijeenkomst af. Treffend geeft dit beeld de moderne klacht over de toegenomen afstand tussen burger en politiek weer. Tijdens de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen is de uitslagenavond zelfs een campagneactiviteit ge-worden. Lijsttrekkers grepen grafredes aan om te vertellen dat hun partijen springlevend zijn en het gejuich van een klein clubje aanhangers, de politieke hooligans, klonk harder dan ooit. Vanuit politiek-strategisch oogpunt schijnt dit verstandig te zijn. Toch vrees ik dat kiezers de politiek uiteindelijk gaan wantrouwen bij het aanschouwen van dit soort taferelen. Wat heeft een burger aan kritiekloos politiek hooliganisme? Wat moet de kiezer met politici die ¬ met een beroep op de opiniepeilingen die ze eerder als ‘dagkoersen’ terzijde schoven ¬ een nederlaag moeiteloos in winst vertalen? Niet veel, vrees ik. Wie de politiek aansprekend wil maken, moet die wonderlijke schijnwereld gedag zeg-gen en zonder campagnemateriaal de frisse buitenlucht in gaan. Laten we daarom op 9 juni een traditie oppakken en met alle politieke partijen een ‘Nacht van de Democratie’ organi-seren, waar iedereen mag joelen, maar vooral kan praten over het gebeurde.

adriaan van veldhuizen

Redacteur s&d

(2)

4

interventie

Gezocht:

visie op lokale politiek

Naoorlogse sociaal-democratische politici zijn onder te verdelen in vier groepen: wederopbou-wers (jaren veertig), bouwederopbou-wers (jaren vijftig en zestig), democratiseerders (jaren zeventig) en ondernemers/managers (jaren tachtig). Deze door Pieter Nieuwenhuijsen en Paul Bordewijk gehanteerde karakterisering in hun essay ‘Vo-latiele jaren’ in het wbs Jaarboek Lokale politiek

als laboratorium, wordt in het laatste nummer van

s&d (2010/1-2) door Hubert Smeets van namen voorzien. Intrigerend is de opmerkelijke aanwe-zigheid in deze opsomming van drie wethouders uit Groningen — Van den Berg, Zunderdorp en Smink — naast die uit Amsterdam, Rotterdam en Hengelo. Ongetwijfeld had Smeets in zijn artikel over de lokale sociaal-democratie meer voorbeelden kunnen noemen maar kennelijk vertegenwoordigen deze voor hem een bepaald type bestuurder. Wat te denken geeft is dat het, in Groningen in elk geval allemaal, vaak sociologen zijn. Maar dat terzijde.

Opmerkelijk is voorts dat de Groningse wethouders niet alle drie passen in de genoemde karakteristieken. Van den Berg behoorde tot de democratiseerders (evenals de niet genoemde Wallage), Smink tot de managers, maar Zunder-dorp? De laatste voerde de reorganisatie van het ambtelijk apparaat in Groningen uit, een manager avant la lettre? Als ik Gietema — evenmin ge-noemd — als laatste erbij betrek, die het ruimtelijk ordeningsbeleid in relatie bracht met de economi-sche structuurversterking van de stad, waarmee de belangrijkste wethouders van Groningen wel zo’n beetje zijn genoemd, dan is Zunderdorp niet de enige die niet-ideaaltypisch te noemen is. Deze periodisering — die Becker en Hurenkamp ook in hun artikel gebruiken — is kennelijk toch te

schematisch. En ik denk: niet alleen voor Gronin-gen. Een kenschets voor het type bestuurder van de laatste tien tot vijftien jaar moet nog gevonden worden.

Bij het maken van de karakterisering van de sociaal-democratische politici ging de grootste aandacht uit naar ruimtelijk ordeningbeleid (met name volkshuisvesting) en sociaal beleid. De aan-dacht van de lokale sociaal-democratie echter was breder en de integraliteit van beleid was sterker. Beide zijn in de laatste decennia fors afgezwakt. Verlies aan machtspositie is daar debet aan — zeker al vanaf 1990. Maar nog sterker gold de om-standigheid — waaraan de genoemde publicaties voorbijgaan — dat het neoliberalisme op lokaal niveau mede voor en door de PvdA leidend werd in de beleidsontwikkeling.

Mocht Zunderdorp nog oog gehad hebben voor een sterke lokale overheid die resultaat boekte, de feitelijke ontwikkeling ging in de richting van een zwakkere overheid, die taken afstootte en verzelfstandigde — zoals in Groningen het energiebedrijf, het vervoersbedrijf en recentelijk het openbaar onderwijs — of ophief — zoals het natuurmuseum. Het langetermijnbeleid werd steeds meer ingeruild voor kortademig reageren op opkomende omstandigheden. Ik deel dan ook Smeets’ conclusie dat de sociaal-democratie (ook) op lokaal niveau het spoor bijster is.

(3)

onwet-5 tig gedrag te gedogen. Dit is voor een deel terug

te voeren op de rekrutering van bestuurders uit een goed opgeleide, over meer dan gemiddelde inkomens beschikkende, aangenaam wonende middenklasse met een postmodernistisch wereld-beeld waarin alleen nog vagelijk de notie van een onderklasse bestaat.

Voor een ander en belangrijker deel is het een ideologisch tekort, geen antwoord te weten op het neoliberalisme. Om dat vacuüm te vullen is meer zelfreflectie nodig, een analyse waarin maatschap-pelijke tegenstellingen uitgangspunt zijn en een daarop gebaseerde visie in welke richting we de (lokale) samenleving willen ontwikkelen en welke maatregelen we daarvoor nodig hebben. Dat leidt niet tot een eenheidsprogram maar wel tot een gedeelde basis met lokaal bepaalde aanvullingen. Smeets schrijft dat de ruimte voor wethouders-socialisme allengs kleiner wordt. Ja, als je de voort-zetting van de huidige situatie voor onontkoom-baar houdt. Maar als Europa tendeert naar een Europa van de regio’s en de nationale staat een andere betekenis krijgt waarom zou er dan door een grotere instrumentele zelfstandigheid van de gemeenten ten opzichte van het rijk geen nieuwe ruimte ontstaan om lokaal te experimenteren en exploreren? Dat we bestuurlijk zijn vastgelopen — de gemeente als gedecentraliseerd rijkskantoor — hoeft toch geen reden zijn om niet na te denken over de (lokale) politieke opgaven?

Becker en Hurenkamp zoeken het in het leg-gen van ‘bindinleg-gen’. Ik wil het belang daarvan niet ontkennen maar het lijkt me secundair na het voorgaande. Het is ronduit teleurstellend dat zij aan het slot van hun bijdrage in s&d 2010/1-2 met vier punten komen die overwegend van sociaal-psychologische aard zijn. Daarachter gaat weliswaar kritiek op de huidige, kennelijk over-heersende stijl van besturen schuil maar ze bieden niet zo veel zicht op visie en program. Het heeft wat van McLuhans ‘The medium is the message’. Geldt voor sociaal-democraten niet dat de vorm op de inhoud volgt?

klaas swaak

PvdA-lid en oud-wethouder sociale zaken te Groningen

Schaf dualisme weer af

Eeuwenlang zijn de Nederlandse gemeenten bestuurd door vroedschappen die hun eigen burgemeesters kozen. Uit de Franse Tijd stammen vermoedelijk de landelijk benoemde burge-meesters, maar de wethouders (in de Zuidelijke Nederlanden schepenen geheten) bleven lid van de raad. Ik noem dat integraal gemeente-bestuur. Volgens Paul Bordewijk pleitte G.A. van Poelje al in 1914 voor wethouders (van) buiten de raad*, maar dat idee kreeg pas uitwerking na

2000 met het rapport-Elzinga. In dit rapport werd een splitsing voorgesteld in het bestuur van de gemeenten (en provincies). Voortaan zou de raad de grote beleidslijnen uitzetten (en de begroting in verzamelposten vaststellen), terwijl het college daadkrachtig zou besturen. Stevige wethouders (en gedeputeerden) konden nu ook van buiten worden aangetrokken; ze waren niet langer lid van de raad. Dit dualisme is in geen enkele politieke partij echt besproken, maar het parlement nam het vlot over. Daar weet men immers niet anders: de Dienaars des Konings tegenover de Vertegen-woordiging van het Volk. Alleen de waterschappen kennen nog een integraal bestuur: de heemraden komen voort uit het waterschapsbestuur en blijven hier ook lid van.

(4)

6

interventie

Hoog tijd voor evaluatie dus. Vier consultants peilden de mening van vele betrokkenen en in hun rapport Staat van de Dualisering uit 2008 conclu-deren ze in circa honderd pagina’s dat het duale systeem allengs beter aanvaard wordt, maar vooral ook ‘omdat steeds minder bekendheid met het oude (integrale) systeem bestaat’. Een politieke evaluatie (naar de veronderstelde voordelen van dualisme) bleef achterwege. Het ministerie van Binnenlandse Zaken concludeerde zomer 2008 reeds dat slechts enkele kleine wijzigingen wen-selijk zijn (door de taken van de raad nog nadruk-kelijker te beperken tot ‘hoofdlijnen van beleid’, dus minder bemoeienis met ‘details’). Volgens de website van de Vereniging van Nederlandse Ge-meenten is dat wetsontwerp nog niet ingediend. Tegen dit openlijke optimisme kan veel inge-bracht worden. Evelien Tonkens (de Volkskrant, 17 februari 2010) signaleert na lezing van het laatste wbs Jaarboek eenzelfde verstoorde communicatie in de dualiteit van college en raad (‘veel verwarring en gekift over bevoegdheden’). Reden genoeg dus om in ons komend verkiezingsprogram te pleiten voor (herstel van) een ‘geheeld’ bestuur van ge-meente (en provincie)?

wouter koning

PvdA-lid

* Paul Bordewijk, Lokaal bestuur in de 21ste eeuw,

www.paulbordewijk.nl/artikelen/126, 31 oktober 1999.

Stijgende

pensioenkos-ten, stijgende premies?

De stijgende levensverwachting is een actueel thema in pensioenland. Het abp heeft dit jaar voor het eerst als antwoord hierop zijn dekkingsgraad verlaagd. Niet iedereen vindt dat een passend antwoord op het probleem. Zo verdedigde Bernard van Praag in de Volkskrant van 8 februari 2010 de stelling dat de druk van de stijgende levensver-wachting op de pensioenfondsen maar op één

manier kan worden opgevangen: verhoging van de pensioenpremies van de werknemers. Hij beroept zich op de ijzeren formule ‘premie x aantal gewerkte jaren = uitkering x pensioenjaren’. Dat is een waarheid als een koe, maar daaruit volgt nog niet dat uitsluitend door hogere werknemerspre-mies de rekening kloppend kan worden gemaakt. Aan welke knoppen van het mechanisme kan nog meer worden gedraaid?

(5)

7 al gerechtvaardigd omdat de levensverwachting

ook voor de reeds gepensioneerden is gestegen en blijft stijgen. Zij hebben daarvoor nooit extra premie hoeven betalen.

Nu kan men tegenwerpen dat de huidige ouderen zich niet op kortingsmaatregelen heb-ben kunnen voorbereiden. Dat moet niet worden overdreven. De pensioenvoorzieningen als zodanig blijven immers gewoon overeind, en indexering is nu eenmaal nooit gegarandeerd. Bovendien is de gemiddelde welstand van 65-plussers de afgelopen decennia met sprongen vooruitgegaan. Veel ouderen kunnen tegen een stootje. Wel moet worden voorkomen dat de mensen met een laag inkomen bij matiging van de pensioenuitkeringen in de knel komen. Het is evenwel heel goed denk-baar een pensioenbodem in het stelsel te bouwen, die daartegen bescherming biedt. De aow is hier een bij uitstek geschikt middel voor.

Ooit werd de aow in het leven geroepen om voor iedere oudere een sociaal minimum te garanderen. De Tilburgse hoogleraar Verbon heeft echter overtuigend aangetoond dat de hoogte van de aow-uitkering slechts in naam welvaartsvast is. De hoogte van de uitkering is flink achterge-bleven bij de stijging van de welvaart. Dat komt doordat alleen de cao-lonen rechtstreeks in de aow-bedragen doorwerken, maar de incidentele loonstijgingen niet. Op termijn scheelt dat tiental-len procenten in de aow-uitkering. Wie solidariteit met de laagstbetaalden serieus neemt, zou voor herstel van die welvaartsvaste aow-uitkering moeten pleiten. Dat kost natuurlijk geld, maar de aow-premie hoeft er niet voor omhoog. De stijgende kosten van de aow worden ook nu al helemaal opgevangen door de belastinginkomsten van het Rijk. Een hogere aow betekent uiteraard wel een hogere belastingdruk. Mooi: dan betalen niet alleen de werkenden maar ook de ouderen naar draagkracht mee.

Kunnen we die extra belastingdruk er wel bij hebben? Dat is een kwestie van politieke keuzes. Partijen kunnen bijvoorbeeld kiezen voor een nieuw toptarief, beperking van hypotheekrente-aftrek, of het afbestellen van jsf’s, en daarvoor — naast andere nuttige zaken — de garantie van

een menswaardige levensavond voor de laagst-betaalden terugkrijgen. Aangezien mensen met een laag inkomen gemiddeld ook al een lagere levensverwachting hebben, zou dat niet meer dan een kwestie van rechtvaardige verdeling zijn.

frans godfroy

Freelance journalist

De truc van Emmen

‘Wij snappen wel waarom die ambtenaren niet zo snel zijn’, gaf de respondent uit Foxel, gemeente Emmen, in goed Gronings toe, ‘dat komt omdat zij tien projecten hebben en wij maar één’. Deze opmerking is bijzonder. Ik ken mensen zoals hij. In andere gemeenten worden ze gerekend tot de nimby’s — mensen die geen vertrouwen hebben in de overheid. Ik was gewaarschuwd dat ik met een lastige man zou gaan spreken.

Lastig? Hij was lid van een dorpsbestuur van twaalf mensen in een dorp van vierhonderd inwo-ners. Hoewel het een van de kleinere dorpsver-enigingen was, was ze wel de meest ambitieuze. In dat dorp organiseerde de vereniging gratis popconcerten voor tweeduizend man en zou het dorpshuis verbouwd worden. Aan de verbouwing werd een deel van hun wijkbudget besteed, maar het merendeel werd bekostigd uit subsidies van onder andere de gemeente, de provincie en het Oranjefonds. Kosten: € 100.000.

In Emmen werkt men al tien jaar met speciale budgetten voor projecten op wijk- of dorpsniveau. Hoewel Emmen niet de eerste gemeente is die zo werkt, wordt het concept van meer verantwoor-delijkheid voor bewoners hier wel heel serieus uitgevoerd. De gemeente kent 35 dorps- en wijkbesturen, die ongeveer € 7 per inwoner te verdelen hebben. De besturen mogen het budget drie jaar sparen en het overal aan besteden binnen een eenvoudig kader: de uitgave mag niet strijdig zijn met beleid of de onderhoudsplanning en moet ten goede komen aan een publiek doel.

(6)

8

minimaal tweejaarlijks een openbare vergadering te beleggen (met een opkomst van twaalf tot meer dan tweehonderd mensen). Verder houden de besturen intensief overleg met ambtenaren en bestuurders van de gemeente. De burgemeester komt minimaal eenmaal per jaar langs, net als een wethouder. Een ‘contactambtenaar’ van de gemeente is in principe dagelijks bereikbaar voor consultatie. Openbare vergaderingen worden aangekondigd in de wijkkrant.

Een bijzonder succesverhaal in dit kader komt uit het Emmense tweelingdorp Nieuw Amsterdam-Veenoord. Een zorginstelling had het plan opgevat in het dorp een verslavingspost te vestigen. Om-wonenden eisten van het dorpsbestuur dat deze naar de gemeente zou stappen om de plannen te blokkeren. Maar in plaats van op hoge poten naar de gemeente te gaan om verhaal te halen, stelde het dorpsbestuur zich op als intermediair tussen de gemeente en de omwonenden. De gemeente bleek het plan overigens helemaal niet tegen te kúnnen houden omdat de geplande activiteiten niet strijdig waren met het bestemmingsplan. Na bemiddeling van het dorpsbestuur werd een bijeenkomst met de burgemeester georganiseerd waarin hij dit toelichtte. En het dorpsbestuur richt-te een overleggroep op met de omwonenden — de burgemeester werd voorzitter. Maatregelen die de gemeente nam om zorgen van omwonenden weg te nemen — een scherp toezicht op naleving van de brandvoorschriften bijvoorbeeld — konden zo direct worden toegelicht.

Deze manier van besturen maakt dat bewoners zich verantwoordelijk voelen voor hun woonomge-ving. Wijk- en dorpsbesturen genieten veel vrijheid bij de besteding van hun budget, en zijn daar-door zuinig en creatief. De lijst van zaken die zijn aangeschaft op dorps- en wijkniveau is in Emmen schier oneindig: speeltoestellen, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, boeien voor wedstrijdzeilen, reflecterende huisnummerborden, kunstobjecten, fietspaadjes en ga zo maar door. Soms met inzet van vrijwilligers en andere keren volledig vanuit het budget betaald. Nog een voorbeeld: ergens in de gemeente was er een abri die door een ver-plaatsing van de busroute niet meer op de juiste plek stond. De gemeente wilde dat Connexxion de verplaatsing betaalde en Connexxion vond dat de gemeente dat moest doen. Uiteindelijk besloot de dorpsraad voor de kosten op te draaien. In één dag was de verplaatsing geregeld.

De ‘truc’ van Emmen bestaat uit het beschik-baar stellen van een beperkt budget specifiek voor dorpen en wijken en ruime doch duidelijke kaders waarbinnen dat geld besteed mag worden. Als men iets wil wat schijnbaar niet kan, zoekt het meedenkend ambtenarenkorps naar een compro-mis. Mede door intensief overleg tussen burgers, ambtenaren en bestuurders ontstaat wederzijds vertrouwen en zijn burgers weer meer verantwoor-delijkheid voor hun omgeving gaan nemen.

jan r. lunsing

Secretaris Gewest Groningen

(7)

9

Noten zie pagina 18

Voorstellen voor

een bijgestelde koers

Vrij Links — een groep sociaal-democraten die aan oude idealen een nieuwe

inhoud wil geven — hoopt dat in het verkiezingsprogramma van 2010 wordt

gebroken met sommige politieke keuzes uit het verleden. Zoals de gewoonte

om bij dreigende confrontaties tussen burgers automatisch te grijpen naar

verboden, restricties, meldlijnen en taskforces. In een ‘nieuwe vertaling van

sociaal-democratische idealen’ stellen ze onder meer een democratische

vernieuwingsagenda voor en schetsen ze de contouren van een ongedeeld

sociale zekerheidsstelsel, ‘waarin iedereen die werkt mag rekenen op

dezelfde zekerheden en dezelfde plichten’.

mei li vos, andor admiraal, pepijn van der brink, tjeerd van dekken,

johannes drees, toon geenen, kido koenig, nicolet luisman, jelle

menges, mohammed mohandis, arne mosselman, michiel mulder,

ard den outer, pim paulusma, zita schellekens, sven stevenson,

eddy terstall, geke van velzen, pauline van viegen & rik winsemius

In een land dat dreigt te versplinteren is het so-ciaal-democratische ideaal van ‘de boel bij elkaar houden’ nog nooit zo noodzakelijk geweest ¬ de roep om solidariteit tussen arme, rijke, hoog- en laagopgeleide mensen met verschillende culturele achtergronden die al dan niet gelovig zijn, homo of hetero, met of zonder kinderen, mensen die wel en mensen die niet een (vaste) baan hebben, jong en oud, man en vrouw. Maar in de Haagse praktijk is daar weinig van te mer-ken: een groot deel van het politieke handwerk draait om het verdelen van onsjes belangen-behartiging over verschillende groepen, die

we een beetje van dit of dat beloven. Het grote verhaal, ons ideaal, verzandt al snel in politieke strijd over de bekende punten.

(8)

10

Vrij Links Voorstellen voor een bijgestelde koers schenen legde over zijn steun aan de verhoging van de aow-leeftijd, antwoordde Bos enigszins geagiteerd dat hij wel van de Partij van de Arbeid was. Het gaat erom, zei hij, dat iedereen die kan werken dat ook doet, zodat de mensen die dat niet kunnen een fatsoenlijk bestaan wordt gega-randeerd. Kernachtig verwoordde Bos hier zijn morele positie en een van de belangrijkste waar-den van de PvdA: solidariteit door te verbinwaar-den. Met louter het benoemen op onze sociaal-de-mocratische waarden zijn we er natuurlijk niet. We zullen ook concrete politieke keuzes uit het verleden onder de loep moeten nemen en ons moeten afvragen of deze nog steeds bijdragen aan de realisatie van onze idealen. In dit artikel doen wij een aantal voorstellen voor een bijge-stelde koers, voor achtereenvolgens de culturele agenda, de democratische agenda en de sociaal-economische agenda. We hopen dat in het ver-kiezingsprogramma van 2010 wordt gebroken met sommige oude vormen en gedachten en dat deze nieuwe vertaling van sociaal-democratische idealen er een plek in kan krijgen.

cultuur ¬ idealen en identiteit Na 1989, en al helemaal na Paars i en ii, leken alomvattende ideologieën, als richtsnoer van politieke partijen overbodig. Pragmatische poli-tiek, dingen doen voor de mensen en het liefst met zo min mogelijk belastinggeld was de recht-vaardiging van veel beleidskeuzes. De ideale sa-menleving werd vooral in economische termen benoemd. Individualisering en secularisering leken prachtige resultaten van al het verheffen en emanciperen dat reeds had plaatsgevonden. Maar mensen blijven behoefte hebben aan ideologieën om hun identiteit vorm te geven. Als er geen idealen meer zijn, is ook het geheel zelfontworpen individu richtingloos. ‘We are all individuals’, riep de menigte in Monthy Python’s

Life of Brian. Slechts een dappere eenling durfde

te zeggen: ‘I’m not.’ De vooruitziende cabare-tiers uit de jaren zeventig van de vorige eeuw confronteerden ons toen al met de fictie van het radicaal individualisme. Een individu voelt

zich in de regel pas een individu in relatie tot de groep waar hij of zij zich tot verhoudt.

Het identiteitsvraagstuk bepaalt op dit mo-ment het politieke speelveld. Wilders heeft be-grepen hoe groot de behoefte aan ‘de Nederland-se identiteit’ is. d66-woordvoerder Alexander Pechtold snapt dat eveneens goed in zijn duel met Wilders; hij spreekt juist de individualisten aan die net zoals prinses Máxima niet geloven in één nationale identiteit. Sociaal-democraten spreken eigenlijk nauwelijks over identiteit, enkele uitzonderingen daargelaten.1 Dat is een

gemis, want mensen die bang zijn voor het verlies aan identiteit, die naarstig zoeken naar houvast en richting, die mensen kan makkelijk angst aangepraat worden. Angst voor de buren, angst voor hangjongeren, angst voor krakers, angst voor onaangepasten, angst voor de islam, angst voor de ander: hoe minder stevig men in zijn schoenen staat, hoe banger men wordt. En wat is het antwoord dat veel politici, ook van PvdA-huize, geven op deze angst onder bur-gers? Ze nemen maatregelen. Hogere straffen, strengere handhaving, nieuwe regels, preventie, meldlijnen, zwartboeken en taskforces moeten de ene burger tegen de andere beschermen. En telkens weer faalt de overheid ¬ want hoeveel regels je ook maakt, hoe streng je ook handhaaft, hoeveel je ook preventief fouilleert, ingrijpt, beperkt en beknot, en hoeveel telefoontjes je ook ontvangt op de meldlijn, de angst gaat niet weg.

Over Vrij Links

(9)

11 Op dezelfde wijze reageren politici op

onvre-de van burgers over ‘onvre-de anonvre-der’. Continu woronvre-den regels ingesteld om het lastige gedrag van de ander in te perken. Maar ook deze regels zullen de ergernis over ‘de ander’ nooit oplossen. De ‘ander’ ergert zich ondertussen op zijn beurt aan alle regels, en ervaart deze als betuttelend. Zeker de PvdA, als bestuurderspartij die een sterke rol ziet voor de staat in de samenleving, wordt meegezogen in de vicieuze cirkel van maatrege-len waarbij de overheid het nooit goed genoeg doet. Overigens is soms ook rechtuit sprake van egoïsme. We willen al die geëmancipeerde indi-viduen recht doen, maar durven het egoïsme dat we daarbij tegenkomen niet altijd te benoemen. Is het echt zo moeilijk om de zoektocht van burgers naar een gezamenlijke identiteit en de angst die daaruit voortkomt te ondersteunen op een andere manier dan met nog meer repres-sief beleid? Dat vergt in onze ogen, paradoxaal genoeg, minder beleid en minder daadkracht. Ons streven om voor alles en iedereen landelijk, en liefst integraal, een oplossing te geven leidt inderdaad tot betutteling en zal nooit recht doen aan de enorme diversiteit van mensen, hun angsten en problemen. Een identiteitscrisis van de burger beantwoord je niet met daden, maar met woorden.

De PvdA moet zich daarom mengen in het debat over onze nationale identiteit. Niet door mee te doen in de zinloze zoektocht naar de Nederlandse identiteit, maar door antwoord te geven op de vraag hoe alle individuele identitei-ten in ons land zich tot elkaar moeidentitei-ten verhou-den. Want iemands identiteit is persoonlijk, die heeft niets met de groep te maken. De ‘identi-teitscrisis’ waar het identiteitsdebat om draait is volgens ons niets meer dan een normale, menselijke zoektocht naar verbondenheid en het opwerpen van de vraag: ‘wie ik ben in relatie tot de ander?’ En juist op dit punt heeft de PvdA een goed verhaal.

Ons streven naar verbinden en verheffen ¬ de manier waarop mensen in Nederland (en daarbuiten) met elkaar verbonden zijn en willen zijn ¬ kunnen we lijnrecht tegenover de eng

gedefinieerde identiteiten van de pvv zetten. Als de pvv mensen wil uitsluiten door het bestaan van een Nederlandse identiteit te verkondigen, en d66 de mensen uitsluit door alleen te rede-neren vanuit individuen, is er in dat discours veel ruimte om de meerderheid aan te spreken die nog wel gelooft in een Nederland voor al die individuen ¬ een Nederland waarin al die verschillende mensen zich thuis moet kunnen voelen, omdat ze elkaar nodig hebben. Dat om-vat meer dan ‘lekker jezelf zijn’, en zeker meer dan de groepsdwang waar de pvv Nederlanders in wil drukken.

Ook kunnen we de angst die mensen hebben bezweren door hen aan te spreken op hun eigen kracht en rede. We moeten afstappen van het idee dat verheffen alleen ‘eenzijdig zorgen voor’ is, of dat het valt te realiseren met behulp van ge-dragsregels of verboden. Verheffen kan ook door mensen te wijzen op wat ze zelf kunnen: door ze aan te spreken op de verantwoordelijkheid die ze voor zichzelf en voor de ander hebben. Dat is beter dan nog meer beloftes over hen uit te strooien van een staat die voor elk probleem met een oplossing meent te moeten komen.

(10)

12

de staat op dit gebied geen taken meer heeft. Juist als het initiatief weer bij mensen zelf komt te liggen, is de staat nodig om bescherming te bieden als confrontaties uit de hand dreigen te lopen, om de voorwaarden te scheppen, om zelf-organisaties te laten bloeien, en zinvolle initia-tieven mogelijk te maken. Dat is het onderwerp van de rest van ons betoog: wat de staat volgens ons wel moet doen.

hoge heren in achterkamertjes In de discussie over marktwerking van de afgelopen jaren oogstte de PvdA weinig lof. Dat ligt niet aan de idealen van de PvdA ¬ sociaal-democraten zijn niet r∑cksichtslos tegen of voor de markt ¬ maar aan een slordige omgang met de scheiding tussen markt en staat. Daar heeft ook de PvdA steken laten vallen, stelde Wouter Bos onlangs in zijn Den Uyl-lezing. Hij gaf aan meer te zien in ‘een goede slotgracht’ om de markt dan in pogingen haar te temmen.2 Het

leek allemaal zo eenvoudig: de overheid was er voor wat publieke taken en de rest kon de markt veel efficiënter regelen. Daar zouden we al-lemaal beter van worden. Maar wat zijn precies die publieke taken? En hoe bewaak je die het beste? Deze cruciale vragen zijn te laat gesteld.3

Voor, tijdens en direct na Paars dereguleer-den en privatiseerdereguleer-den we in moordereguleer-dend tempo de spoorwegen, de energievoorziening, de taxi’s, de financiële markt, het notariaat en ¬ als staartje bij het tweede kabinet Balkenende ¬ de zorgverzekeringen. Om de regelbrij van het ministerie van ocw te bedwingen gaven we scholen meer beleidsvrijheid en een ruim budget om van alles zelf te doen. Aanbodge-stuurde organisaties moesten vraaggeAanbodge-stuurde organisaties worden, en managementconcepten uit het bedrijfsleven leken superieur aan de red

tape organisatiestructuur van scholen,

zieken-huizen en woningbouwverenigingen. Een fusiegolf overspoelde georganiseerd Nederland en resulteerde in kolossale zorg-, onderwijs- en woningbouworganisaties.4 Als blinde

volgelin-gen jakkerde iedereen, inclusief veel

sociaal-democraten, achter de nieuwste management- en governance-concepten aan, ook al stak de onderkoning van Nederland, Herman Tjeenk Willink, elk jaar in de verslagen van de Raad van State zijn vinger op over het gebrek aan inzicht in wat de staat is, vermag en moet.5

In de Paarse tijd zijn heel wat taken en verantwoordelijkheden verhangen van staat naar markt, maar is er van de andere helft van de vernieuwingsagenda ¬ hervorming van de democratische besluitvormingsstructuren ¬ weinig terechtgekomen. Cynisch genoeg is dat de enige democratische vernieuwing die we de afgelopen jaren hebben mogen meemaken de waterschapsverkiezingen zijn. Laat dat nou net de bestuurslaag zijn die we gevoeglijk kunnen afschaffen.

‘Machteloosheid’ dat woord komt terug in kritiek op zowel ‘de marktwerking’, ‘de bureau-cratie’ als ‘de staat’. Veel mensen denken dat ‘hoge heren ergens in een achterkamertje’ alles maar bedisselen. Want wie kun je aanspreken als de treinen niet rijden, de taxichauffeur je opgelicht heeft of als de energierekening ineens zo hoog is? Dat blijft mistig. Natuurlijk valt op deze analyse van alles af te dingen, maar er schuilt wel degelijk een kern van waarheid in. Drie conclusies dringen zich op naar aanleiding van de grote verschuiving in de taken van staat naar markt:

> Als het mis gaat bij diensten die eerst publiek waren en die nu privaat zijn, is niemand verant-woordelijk. Bij het verschuiven van taken van de staat naar de markt zijn we vergeten nieuwe verantwoordingmechanismen te maken. > Aan de toppen van al die verzelfstandigde, geprivatiseerde en gefuseerde organisaties staat niet zelden een PvdA-man of -vrouw.

Vrij Links Voorstellen voor een bijgestelde koers

(11)

13 > Ondanks al het verhangen van de bordjes

bleef de cultuur van de ‘polder’, zoals die in de jaren vijftig is geïnstitutionaliseerd, bestaan. Dat zijn ongemakkelijke conclusies: ze gaan niet alleen over het wantrouwen in de markt, maar ook over het wantrouwen in de staat. Bij het zoeken naar een oplossing voor dit alom-tegenwoordige gevoel van machteloosheid, moet in onze optiek de democratische vernieu-wingsagenda het startpunt zijn. En we zouden, als eerste middenpartij, moeten stoppen met partijpolitieke benoemingen.

Verbreed de democratische vernieuwingsagenda

Democratische vernieuwing draait volgens ons niet alleen om de mogelijkheid de burgemeester te kiezen, of om referenda te organiseren, maar ook om het democratiseren van alle organisaties die invloed hebben op het leven van mensen ¬ scholen, zorginstellingen, energiebedrijven, én de bedrijven waar men werkt. Organisaties dus waar iedereen ¬ laag- of hoogopgeleid, arm of rijk ¬ mee te maken heeft. Zeker, daar liggen ook nu al structuren om als ouder, leerling, patiënt, consument of werknemer invloed uit te oefenen. Helaas hebben veel van de organen die hiervoor zijn opgericht ¬ zoals de medezeg-genschapsraden ¬ weinig invloed, of zijn ze alleen toegankelijk voor diehards met veel tijd of vergaderzitvlees.

Sociaal-democraten moeten zich ¬ trouw aan hun idealen van emancipatie en demo-cratische verantwoording ¬ inzetten om de organisaties die publieke taken uitvoeren weer toegankelijk te maken. We zien drie manieren om met een bredere opvatting over democra-tische vernieuwing de markt en de staat weer meer van ons allemaal te laten zijn.

De eerste manier is ondersteuning bieden aan mensen die zitting willen nemen in een me-dezeggenschapsraad, patiëntenraad, ouderraad of ondernemingsraad, en het aantrekkelijker maken van functies in deze organen. Cursussen waarin men leert vergaderen, debatteren en waarin aan de orde komt hoe besluitvorming in zijn werk gaat, kunnen voor veel

aspirant-bestuursleden een erg nuttige voorbereiding zijn op het werk. Dat klinkt haast te simpel om er een punt voor een verkiezingsprogramma van te maken. Nadrukkelijk hoort hier wat ons betreft overigens ook het uitbreiden van de bevoegdheden van ondernemings- en medezeg-genschapsraden bij.

Ten tweede kunnen de bevoegdheden van or-ganisaties die publieke taken uitvoeren vergroot worden en logischer worden opgedeeld. Te vaak blijkt een organisatie met een publieke taak over veel zaken niet te gaan. Door de lappen-deken van regelgeving en verspreide bevoegd-heden is de verantwoordelijkheid versnipperd. De jeugdzorg is een pijnlijk voorbeeld van deze bestuurlijke rommel. Gemeenten en dus ook de lokale volksvertegenwoordiging hebben weinig te zeggen over de scholen in hun gebied. Vooral de zwakkeren in de samenleving hebben last van de manier waarop we dingen organiseren. Alleen als je bureaucratisch competent bent kun je enigszins de weg vinden tussen al die goedbedoelende instanties en regelingen. De PvdA moet zich dit aantrekken. Onze publieke diensten moeten voor iedereen toegankelijk en liefst ook voor iedereen begrijpelijk zijn. Het ontrafelen van de bestuurlijke wirwar zal niet makkelijk gaan, maar juist de PvdA ¬ die voor goede publieke dienstverlening staat ¬ zou dit tot speerpunt van haar beleid moeten maken. Ten derde moet ambtenaren en professionals meer ruimte gegund worden om naar eigen pro-fessioneel inzicht problemen op te lossen. In het bouwwerk dat we hebben opgetuigd om alles wat we democratisch besluiten uit te laten voe-ren, zijn steeds meer protocollen ingebouwd. Soms kunnen of mogen ambtenaren mensen niet helpen omdat een mogelijke oplossing

(12)

14

niet past in het systeem. Als we onze bureau-cratieën soepeler willen laten functioneren en professionals hun werk willen laten doen, dan moeten we ook protocollen durven loslaten. Dit vergt zelfbeperking van politici, die niet bij elke fout moeten roepen om maatregelen of meer protocollen.

Mensen meer zelf laten meedenken, de bestuurlijke wirwar ontrafelen en ambtenaren ruimte geven om naar bevind van zaken te han-delen: ook dat is democratische vernieuwing. Als onze publieke voorzieningen als gevolg hier-van weer beter toegankelijk worden, zal dat heel wat schelen in het gevoel van machteloosheid.

Stop partijpolitieke benoemingen

Bij de benoeming van de leden van de Algemene Rekenkamer, de kroonleden van de ser, de euro-commissaris, voorzitters of bestuursleden van toezichthoudende instanties, pensioenfondsen maar soms ook scholengemeenschappen en uit-voeringsorganen is de partijpolitieke kleur van de kandidaat een bepalende factor. Dat voedt de illusie dat deze personen ook afgezet kunnen worden als ze disfunctioneren ¬ op dezelfde wijze als politici weggestuurd kunnen worden. Maar dat is niet zo.

Net iets te vaak hebben we de afgelopen jaren met gekromde tenen moeten kijken naar leden van onze eigen partij en van andere politieke partijen die als functionaris slecht werk lever-den of een wel erg riante beloning ontvingen. Het gedoe rond het voordragen van Neelie Kroes als de Nederlandse kandidaat voor de Euro-pese Commissie was vooral zo’n beschamend gezelschapsspel omdat het eigenlijk ging om een ‘eerlijke’ verdeling van topfuncties over de twee andere middenpartijen. Laten wij als PvdA stoppen met partijpolitieke benoemingen.6 Maak de polder weer van iedereen

Frappant genoeg is er de afgelopen jaren nau-welijks iets veranderd aan de ‘polder’ van het georganiseerd overleg tussen werknemers en werkgevers, ondanks de aanzienlijke verschui-ving van taken van de staat naar de markt. De

ser, de werkgevers- en werknemersorganisa-ties, maar ook de produkt- en bedrijfsschappen hebben aanzienlijke invloed op besluitvorming, ook omdat lidmaatschap van een produkt- en bedrijfsschap verplicht is voor de meeste bedrij-ven. Dat was logisch in de jaren vijftig, maar dat is het nu niet meer.

Veel mkb-bedrijven voelen zich niet verte-genwoordigd door mkb Nederland, en datzelfde geldt voor vno ncw. Het is niet voor niets dat er nieuwe werkgevers en werknemersorganisa-ties opstaan.7 De wens van zzp-ers om

verte-genwoordigd te zijn in de ser is niet vreemd als je bedenkt dat bijna een miljoen mensen als zelfstandige de kost verdient. Maar volgens de regels van het spel mogen de nieuwe vereni-gingen waarin zzp’ers zich organiseren niet deelnemen aan de ser, omdat zij niet georgani-seerd zijn als federatie ¬ zoals dat in de jaren vijftig gebruikelijk was. De simpelste oplossing om van het vertegenwoordigingsprobleem af

te komen is de ser te negeren. Daarmee zou echter worden miskend dat dit instituut voor veel stabiliteit heeft gezorgd. Wil de ser ook in de toekomst haar stabiliserende rol blijven ver-vullen, dan zouden ook nieuwe verbanden mee moeten mogen denken in de ser. Ook als deze zich niet volgens de oude vormen organiseren. Voor het vertegenwoordigingsprobleem aan werknemerszijde hebben we wel een eenvoudige oplossing: alle werknemers, ook degenen die niet lid zijn van een vakbond zouden mee moeten stemmen over een cao.8 Cao’s worden gemaakt

door vakbonden, en worden alleen geaccordeerd door vakbondsleden. Ze gelden echter voor alle werknemers in een bedrijf of sector. De bonden ontvangen bovendien het zogeheten vakbonds-tientje per werknemer, ook als deze geen lid is Vrij Links Voorstellen voor een bijgestelde koers

(13)

15 van een bond. Een manier om werknemers meer

te betrekken bij hun arbeidsvoorwaarden ¬ maar ook bij de vakbonden ¬ is om de concept-cao aan alle werknemers voor te leggen. Zeker nu de verenigingsgraad laag is, maar het belang van cao’s onverminderd groot, zou de Partij van de Arbeid deze democratiserings-slag in haar verkiezingsprogramma moeten opnemen. Een mooie bijkomstigheid is dat de ondernemingsraden op deze manier meer invloed gegeven kan worden.

heilige huisjes

De Partij van de Arbeid zou niet meer nodig zijn, wordt wel gezegd. Arbeiders hebben al lang het welvaartspeil bereikt waar sociaal-democraten altijd voor streden. De strijd tussen arbeid en ka-pitaal is geslecht aan de cao-tafels. Maar we zijn niet klaar. Welvaart en succes louter uitdrukken in termen van geld leidt tot een kille samenle-ving waarin weinig ruimte is voor elkaar, voor vergroening of voor mensen die niet ‘arbeids-productief’ zijn.

Een prangende vraag die nog beantwoord moet worden is hoe we ervoor kunnen zorgen dat iedereen de kans krijgt om mee te doen en iedereen dezelfde zekerheden heeft. Dat vergt nog meer renovatie dan we al hebben gepleegd aan het huis van de welvaartsstaat. We zien drie renovatieprojecten: een bredere definitie van welvaart, verhoging van het minimumloon door verlaging van de loonkosten, en een eerlijke verdeling van zekerheden op de arbeidsmarkt. Om te beginnen moeten we af van het idee dat welvaart alleen op het nationaal inkomen betrekking heeft. Joop den Uyl benadrukte al dat de kwaliteit van het bestaan meer omvat dan al-leen het nationaal inkomen. Kennis, inkomen en macht moesten worden gespreid om te voorko-men dat er private welvaart en publieke armoede zouden ontstaan, zo stelde hij. Die missie is redelijk gelukt ¬ zeker als we de situatie in Nederland vergelijken met die in andere landen. De voorzieningen in Nederland zijn hoog, de kwaliteit van het bestaan is dat eveneens en dat

doen we ook nog eens met een lagere belasting-druk dan de Scandinavische landen.9

‘Welvaart’ omvat nu echter meer dan toen Den Uyl Om de kwaliteit van het bestaan schreef. De rapporten van het scp laten zien dat welvaart volgens de Nederlander niet alleen in econo-mische groei of maximale arbeidsparticipatie wordt geduid. Mensen voelen zich vooral welvarend met hun familie, vrienden, door een goede gezondheid en voldoende vrije tijd. Een duurzame en schone omgeving wordt steeds meer erkend als een onderdeel van welvaart. Het rapport over duurzame welvaart van de economen Sen en Stiglitz biedt een goed over-zicht van de indicatoren waar welvaart ook aan afgemeten kan worden.10

Dit bredere welvaartsbegrip moet zich echter nog wel vertalen in doelen die nagestreefd worden in het sociaal-economisch beleid. Naast het bruto binnenlands product, de werkloos-heidscijfers, het onderwijsniveau en

arbeidspro-ductiviteit zouden cijfers over de leefomgeving, co2-uitstoot, dierenwelzijn, vrijwilligerswerk en gezondheid evenzeer parameters kunnen zijn waaraan we ons sociaal-economisch beleid me-ten en ijken. De roep om een breder welvaartsbe-grip moet dus nog worden vertaald naar concrete maatstaven die onze nationale rekenmeester het cpb kan gebruiken in zijn rapporten.

Een breder welvaartsbegrip schept ook ruimte voor een meer ontspannen arbeidsmarkt (de tweede renovatie-operatie). Als het ons doel is om werk en vrije tijd eerlijker te delen, moet ook kritisch worden gekeken naar de huidige situatie waarin flink wat tweeverdieners tijd te-kort komen terwijl een groeiende groep mensen werkt in laagbetaalde parttime baantjes, of geen werk heeft. De discussie die Marcel van Dam

(14)

16

oproept over de ‘onrendabelen’ in zijn boek Nie­

mands land11 maakt pijnlijk duidelijk dat het in

de kenniseconomie die we aan het worden zijn, lastig is iedereen zinvol en betaald werk te laten verrichten. Het aanzien van en de beloning voor handwerk is in onze kenniseconomie lager dan vroeger. Deze mensen betrek je niet bij de samenleving door ze aan de kant te laten staan met een uitkering.

Het minimumloon, meer specifiek het bru-tominimumloon, maakt het voor werkgevers onaantrekkelijk om werknemers met een lage arbeidsproductiviteit in dienst te nemen.12 Het

netto minimumuurloon ligt nu op ongeveer acht euro per uur en bruto ongeveer op het dub-bele. Uit de bedragen die zwart worden betaald aan schoonmakend personeel of klusjesmensen, is af te leiden wat mensen bereid zijn maximaal te betalen voor een uur werk: ongeveer een tien-tje. En blijkbaar zijn genoeg mensen wel bereid om voor een tientje per uur te werken, al zal dat niet hun enige inkomen zijn. Het gaat hierbij vooral om schoonmaakwerk, klussen rond het huis, oppasdiensten en bijvoorbeeld het doen van boodschappen. Maar denk ook aan hulpcon-ciërges op scholen, de conducteur op de tram en bus of de ouderwetse pompbediende.

Er zijn echter mensen die gruwen bij het idee dat er een markt is voor dit soort werk. Het taboe bij links om de minimumloonkosten ter discus-sie te stellen heeft niet alleen te maken met ideeën over wat een fatsoenlijk loon is, maar ook met ideeën over zinvolle arbeid en met schaamte over het uitbesteden van werk of het scheppen van eenvoudig werk bij bedrijven. Is het dan wel kies om mensen die dit soort werk kunnen en willen doen thuis te laten zitten? Is het dan wel kies om mensen dit opstapje naar ander en beter

betaald werk niet te gunnen? En waarom vinden we werk in de persoonlijke dienstverlening eigenlijk geen zinvol werk?

We kunnen de mensen die dit werk doen meer waardering geven voor hun inzet door het minimumloon te verhogen. Belangrij-ker nog dan het hogere inkomen voor deze mensen is dat het werk hierdoor in aanzien zal toenemen. De loonkosten kunnen we verlagen door aan de onderkant de premies geheel of gedeeltelijk af te schaffen, door een hogere arbeidskorting, en door progressievere belastingen. Een netto minimumuurloon tus-sen de tien en twaalf euro zal er geleidelijk aan voor zorgen dat al dat werk als zinvol wordt beschouwd. Welvaart breder definiëren zou dus ook moeten betekenen dat we meer gaan betalen voor werk dat niet past in het ideaal-plaatje van de kenniseconomie.

Een derde renovatieslag betreft een eerlij-kere verdeling van de zekerheden die mensen genieten. We hebben een rare verdeling van ze-kerheden en risico’s laten ontstaan de afgelopen decennia. Ongeveer een kwart van de werkende beroepsbevolking heeft geen vast contract, minder toegang tot scholing, minder kans op ww tussen banen, nauwelijks mogelijkheden om een hypotheek af te sluiten, een pensioengat en minder kans op een arbeidsongeschiktheids-uitkering bij ziekte. Verbinden betekent in onze optiek ook opnieuw nadenken over de verdeling van zekerheden.

Naast de traditionele ondernemer en zelf-standige, zijn er steeds grotere groepen uitzend-krachten, oproepmedewerkers, flexwerkers en schijnzelfstandigen13 die zich eigenlijk in niets

onderscheiden van werknemers, behalve dan dat ze niet of nauwelijks meedoen aan de werk-nemersverzekeringen. In tegenstelling tot hun collega’s in vaste dienst genieten ze geen enkele vorm van ontslagbescherming. Zij vormen zo de flexibele schil van onze arbeidsmarkt. Dat heeft grote voordelen voor een economie die steeds meer behoefte heeft aan flexibiliteit, maar de re-kening van de grotere flexibiliteit komt op deze manier erg eenzijdig bij één groep te liggen. Vrij Links Voorstellen voor een bijgestelde koers

(15)

17 Het ‘nut’ van deze flexibele schil werd pijnlijk

duidelijk toen het cpb vorig jaar concludeerde dat het ondanks de recessie wel meeviel met de werkloosheid in Nederland.14 Die was

opgevan-gen door minder inhuur van uitzendkrachten, het niet verlengen van de contracten van flex-werkers en minder betaalde opdrachten voor zzp-ers. Sociaal-democraten moeten zich op zijn minst afvragen of dit een gewenst resultaat is. De politieke strijd over het ontslagrecht in 2007 was een gemiste kans in dit opzicht.15 De

commissie-Bakker die een advies uitbracht over de toekomst van de arbeidsmarkt, stelde voor om het onderscheid tussen vast en flexibel werk te verkleinen door werkgevers een halfjaar verantwoordelijkheid te geven voor elke gewe-zen werknemer, dus ook voor de werknemer zonder vast contract.16 De werknemer zou ¬

terwijl zijn loon zou worden doorbetaald ¬ met ondersteuning van de werkgever zes maanden de tijd hebben om via omscholing, sollicitatie en bemiddeling nieuw werk te vinden. Het onderscheid tussen mensen in vaste of tijdelijke dienst zou komen te vervallen.

Een mogelijk risico van deze, louter op werk-gever-werknemerrelatie gebaseerde oplossing is dat de druk op het (schijn)zelfstandig onderne-merschap nog groter wordt. Voor werkgevers wordt het dan immers nog aantrekkelijker om arbeidskrachten als zelfstandigen in te huren. Werkgevers zullen blijven zoeken naar ma-nieren om hun behoefte aan flexibel inzetbaar personeel te bevredigen. En daarom staan wij een radicalere oplossing voor.

We moeten ons sociale stelsel zo vernieuwen dat het niet uitmaakt voor de zekerheden die mensen hebben, hoe of voor wie ze werken. Dat kan door een nieuwe invulling van collectiviteit ¬ die het individu volgt, niet de toevallige ar-beidsrelatie. Zeker nu steeds meer mensen niet meer hun hele leven bij dezelfde werkgever blij-ven, ze in verschillende sectoren werken, en in sommige gevallen (een periode) als zelfstandige de kost verdienen, is een stelsel dat het individu volgt logischer dan een stelsel dat afhankelijk is van de werkgever.

Iedereen die werkt heeft in het ongedeelde stelsel dezelfde rechten en plichten wat be-treft het collectieve sociale zekerheidsstelsel. Werkgevers betalen premies voor ww, scho-ling, arbeidsongeschiktheid en pensioen voor werknemers (zowel voor vaste krachten als voor flexwerkers). Zelfstandigen betalen ook een deel, bijvoorbeeld door de zelfstandigenaftrek te verminderen. Ook kan een deel van de bij-standsgelden in de pot worden gestopt, omdat er minder ex-zelfstandigen een beroep hoeven doen op de bijstand. Zelfstandigen krijgen net als werknemers trekkingsrecht uit een scho-lingspotje, een inkomen bij ziekte of arbeidson-geschiktheid en kunnen fiscaal even voordelig sparen voor pensioen. Het onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers blijft uiteraard wel dat de zelfstandige zelf verantwoordelijk is voor werk.

Uitkeringen en premies zouden kunnen worden gemaximeerd, ook om de kosten van arbeid redelijk te houden. Werkenden die zich extra willen verzekeren kunnen dat

vrijwil-lig doen, maar voor mensen met een laag tot middeninkomen moeten de basispremies en uitkeringen voldoende zijn om periodes zonder werk zonder een al te grote inkomensval te overbruggen.

Dit zijn de contouren van een ongedeeld stel-sel waarin iedereen die werkt, ongeacht hoe hij of zij werkt, mag rekenen op dezelfde zekerhe-den en dezelfde plichten. Zo’n ongedeeld stelsel kan de druk van de behoefte aan flexibiliteit op de arbeidsmarkt eerlijker spreiden over de beroepsbevolking. We zitten niet te wachten op een versplinterd Nederland. In dat licht moeten we ook de kloof op de arbeidsmarkt niet groter laten worden. Onze ideeën voor een ander

(16)

18

stelsel zijn een poging om de oude opdracht tot verbinding en verheffing te vertalen naar de problemen op de arbeidsmarkt van nu.

vrij links de verkiezingen tegemoet De verkiezingen komen sneller dan we had-den gedacht. Het grote thema zal niet het buitenlands beleid zijn, ook al viel het kabinet

Balkenende iv er over. De verkiezingen van 9 juni gaan volgens ons over een eerlijker samen leving. Eerlijk over elkaar door mensen niet uit elkaar te spelen of een identiteitscrisis aan te praten. Eerlijker met elkaar door iedereen de mogelijkheid te geven mee te beslissen over de zaken die iedereen aangaan. En eerlijker voor elkaar in een economie waarin iedereen dezelfde zekerheden en kansen krijgt.

Noten

1 Een goede uitzondering is Frans Timmermans, zie ook zijn 5 mei-lezing van 2009: http://www.refdag.nl/arti-kel/1408355/Integrale+tekst+ lezing+Timmermans.html. 2 Wouter Bos, Den Uyl-lezing

2010: http://nu.pvda.nl/binaries/ content/assets/documenten/ De+Derde+Weg+Voorbij.pdf. 3 ser-Ontwerpadvies: Publiek

belang vraagt maatwerk in markt­ werking, 17 februari 2010.

4 Marc Chavannes, Niemand

regeert. De privatisering van de Nederlandse politiek, nrc Boeken

2009.

5 Zie de verschillende jaarversla-gen van de Raad van State. Bij het jaarverslag van 2008 stelde Tjeenk Willink: ‘In een demo-cratische rechtsstaat is het on-derscheid tussen functie en per-soon, publiek en privaat essen-tieel. In de afgelopen jaren heeft de staat sterk ingespeeld op het laatste met verwaarlozing van het eerste. Als marktpartijen hun publieke verantwoordelijk-heid verwaarlozen, de publieke moraal ondergeschikt maken aan het private belang en de staat daartegen niet tijdig een tegenwicht vormt, wordt het vertrouwen in de democrati-sche rechtsstaat geschaad. Dat gebeurt ook als de kwaliteit van

de publieke dienstverlening ter discussie staat en de staat daarop niet tijdig een adequaat antwoord kan geven.’

6 Betekent dat dat je voor een der-gelijke functie partijloos moet zijn? Geenszins, juist onder leden van politieke partijen, en zeker de PvdA, zitten veel betrokken en ervaren mensen. Het gaat om de wijze waarop mensen worden benoemd. Laat daarbij iedereen een kans heb-ben en doe dat zo open en trans-parant mogelijk, zodat iedereen ervan uit kan gaan dat voor deze functies de beste personen wor-den aangetrokken. Pragmatisch geredeneerd is het immers zo dat partijlozen de grootste vij-ver vormen om in te vissen. Dat geldt dus ook voor burgemees-ters. Als we de burgemeester rechtstreeks mogen kiezen, zullen zich waarschijnlijk ook mensen melden die geen lid zijn van een politieke partij. 7 Alternatief voor Vakbond

werd in 2005 opgericht om de belangen van flexwerkers en freelancers te vertegenwoordi-gen. Volgens het avv hadden de traditionele bonden te weinig aandacht voor deze groep wer-kenden. dsso (Democratische Solidaire Samenwerking Ondernemers) begon in 2006 uit onvrede over de geringe belangenbehartiging door mkb

Nederland. Ook is er een groei-end aantal verenigingen voor zzp-ers, zoals zzp Netwerk Ne-derland. De Groene Zaak is een nieuwe werkgeversvereniging die de duurzame ondernemer wil vertegenwoordigen. De Ne-derlandse Vervoersbond is de jongste vakbond, opgericht in 2010 door oud-fnv-ers die zich niet meer kunnen vinden in de koers van de fnv.

8 Een voor de hand liggend idee, als je het vergelijkt met verkie-zingen: je hoeft ook geen lid van een partij te zijn om te mogen stemmen.

9 Sijbren Cnossen, Hoe beschaafd

is Nederland? Een fiscale kosten­ batenanalyse, cpb Publicatie 83,

2009.

10 http://www.stiglitz-sen-fitoussi.fr/en/index.htm. 11 Marcel van Dam, Niemands

land. Biografie van een ideaal, De

Bezige Bij, 2009. Wij zijn het overigens niet eens met Van Dams analyse dat het aan de PvdA ligt dat er een klasse met onrendabelen is ontstaan. Ster-ker nog, als je het cpb-rapport van Cnossen tot je neemt mo-gen sociaal-democraten ook wel eens trots op zichzelf zijn. Mede dankzij onze inzet al die jaren is de welvaart hoog en is de inko-mensongelijkheid niet groter geworden, maar zelfs een van de laagste ter wereld.

(17)

19

12 Bas Jacobs, De prijs van gelijkheid, Amsterdam, Bert Bakker, 2008. 13 Vooral in de bouw, de zorg en de

media werken steeds meer zelf-standigen die hetzelfde werk doen als werknemers in die sectoren en een vergelijkbare afhankelijkheid als werkne-mers hebben, maar dan jegens de opdrachtgever. Zie ook: eim,

Zelfstandigen Zonder Personeel,

Den Haag, 2008.

14 cpb, cep 2009, http://www.cpb. nl/nl/pub/cepmev/cep/2009/

pdf/cep2009.pdf, p. 96. 15 De discussies hadden moeten

gaan over een eerlijkere verde-ling van zekerheden en de kan-sen voor de onderkant van de arbeidsmarkt op zinvol werk. Voor de midden- en hoge inko-mens is het vasthouden aan het huidige ontslagrecht zinnig, zowel politiek als economisch. Politiek omdat de middenklasse vreest voor onzekerheid, en eco-nomisch omdat in landen met een redelijke

ontslagbescher-ming de werkloosheid lager en de arbeidsproductiviteit en investeringen in menselijk ka-pitaal hoger zijn. De onderkant van de arbeidsmarkt schiet ech-ter niet zo veel met het ontslag-recht op. De onderkant heeft of geen baan of geen vast contract en kan dus altijd al ontslagen worden.

16 Adviescommissie arbeidspar-ticipatie (Commissie Bakker),

Naar een toekomst die werkt, Den

(18)

20

De afgelopen kabinetsperiode met dat weinig flatteuze

einde geeft veel stof tot nadenken. Wat is er bereikt,

wat had beter gekund — later zal er ongetwijfeld nog

uitgebreid over geschreven worden. Nu overheersen de

komende verkiezingen — met een nieuwe lijsttrekker —

en de te kiezen koers het debat.

Ter afscheid van het gevallen kabinet opent deze

themareeks met een beeldimpressie van

de afgelopen drie jaar.

Joop van den Berg

beschrijft de rivaliteit tussen PvdA en

cda door de jaren heen. Daar gaat geen stimulerende

werking meer van uit: ‘zij zijn immers boksers geworden

die te moe zijn om meer te kunnen dan om elkaar heen

hangen en willekeurig wat onder de gordel stompen’.

Nog vóór de verkiezingen moet een einde gemaakt

worden aan de linkse versnippering in Nederland.

Ook Frans Becker en René Cuperus noemen progressieve

krachtenbundeling als optie, maar sluiten een coalitie

van het midden niet uit. ‘Misschien dwingen de electorale

en maatschappelijke ontwikkelingen uiteindelijk een

combinatie af: een brede midden-linkse alliantie.’

(19)

21 na honderd dagen

Den Haag, 14 juni 2007, feesttent naast het Koetshuis van het Catshuis. Nadat de bewinds­ personen een rondgang van honderd dagen door het land hebben afgesloten, presenteren de premier en de twee vice­premiers het beleidsprogramma van het kabinet­Balkenende iv ‘Samen werken, samen leven’.

(20)

22

bijna crisis

Rotterdam, 20 september 2007, De Doelen. Taartjes voor de aandeelhouders van abn amro. Tijdens de vergadering komt onder andere het openbare bod ter sprake van een consortium gevormd door Fortis, Royal Bank of Scotland en Santander.

(21)

samen leven

Groningen, winkelcentrum Paddepoel.

(22)

24

in uruzgan

Afghanistan, 2009. Nieuwe rekruten van de Afghan National Police worden door de Neder­ landse marechaussee opgeleid in de buitenring van Kamp Holland. Kaal scheren is verplicht.

(23)
(24)

26

buiten het kabinet

Londen, Verenigd Koninkrijk, 16 oktober 2009. Omgeven door veiligheidspersoneel verlaat Geert Wilders een persconferentie.

(25)

weer op verkiezingscampagne

Utrecht, 20 februari 2010. Daags na de val van het kabinet. Na afloop van een manifestatie voor de gemeenteraadsverkiezingen keert het lokale campagneteam huiswaarts.

(26)

28

Over de auteur J.Th.J. van den Berg is emeritus

hoog-leraar parlementaire geschiedenis aan de Universi-teit Leiden en hoogleraar parlementair stelsel aan de Universiteit Maastricht. Hij was van 1992 tot 1996 lid van de Eerste Kamer voor de PvdA en van 1981 tot 1989 directeur van de Wiardi Beckman Stichting. Van 1996 tot 2002 was hij directievoorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Noten zie pagina 34

De val van Balkenende iv: hoe verder? (2)

En weer botsten

de oude rivalen

j.th.j. van den berg

Voor niemand kan de kabinetscrisis zijn geko-men als een donderslag bij heldere hemel. Het vierde kabinet Balkenende, waaraan naast het cda ook de Partij van de Arbeid en de Christen-Unie deelnamen, had al zelden de zon boven zich zien schijnen. Om in weerkundige termen te blijven spreken: het was meestal licht tot zwaar bewolkt met af en toe een regenbui. Zoals toen het ging over het ontslagrecht of over de bestrijding van de economische crisis en de verhoging van de aow-leeftijd.

In de formatie was het eigenlijk al fout ge-gaan, doordat het cda noch wilde weten van een tweede referendum over het Europese constitu-tionele verdrag noch van een degelijk onderzoek naar de besluitvorming inzake deelname van Ne-derland aan de Iraakse oorlog. Het kabinet wist zichzelf voorts een druilerig imago van besluite-loosheid te bezorgen, hoewel dat in de praktijk wel meeviel, zeker tijdens de bankencrisis. De eerste bliksemschichten waren al te zien bij de presentatie van het rapport van de

commissie-Davids inzake de besluitvorming over Irak, toen eerst de premier een gelijkheb-berige reactie leverde en er vervolgens een bijna-crisis ontstond over de juiste reactie van het kabinet. Er moest politiek geweld aan te pas komen, bekwaam gedirigeerd door Mariët-te Hamer, voor de premier weer in het gareel raakte. Toen moest de besluitvorming over de Uruzgan-missie, al moeilijk genoeg op zichzelf, nog komen. Het onweer kon alsnog boven het Binnenhof losbarsten.

(27)

29 voorjaarsschoonmaak: drie scenario’s

De timing van de kabinetscrisis heeft partijpoli-tiek zeker niet slecht uitgepakt. Aanvankelijk zag de toekomst er voor de Partij van de Arbeid erg somber uit, zeker in het zicht van raads-verkiezingen die de vorige keer tot een record-opbrengst hadden geleid. Nu dreigde immers een recordverlies. Belangrijker nog was dat het kabinet voor een heroverwegingsoperatie stond in de openbare financiën, met alle inhoudelijke consequenties van dien, die wij in Nederland gewoonlijk alleen voor elkaar weten te krijgen tijdens een kabinetsformatie.1 Het eerste

crisis-programma van voorjaar 2009 zat weliswaar redelijk in elkaar, maar ook daar was niet alleen het kabinet maar ook het parlement even op de gang gezet. Bovendien had het clubje onderhan-delaars te veel tijd nodig om het eens te worden, zodat het verblijf van kabinet en Kamer in de antichambre al te zichtbaar werd. Dan ging het nog maar over een soort generale repetitie. Dat beloofde allemaal weinig goeds voor de grote operatie, voorbereid door een twintigtal amb-telijke werkgroepen, die dit voorjaar plaats zou moeten grijpen.

Voor deze voorjaarsschoonmaak waren drie scenario’s te bedenken. Het mooiste scenario ¬ oké: tegen beter weten in, maar toch… ¬ zou zijn geweest, als de partijen in de coalitie er een eer in hadden gesteld er niet alleen een zware maar ook een echt gezamenlijke operatie van te maken, met ruime concessies wederzijds en doordachte compromissen. Dan zou het niet gek zijn geweest als de coalitie dit pakket niet alleen had aangeboden aan de Kamer, maar ook aan de kiezers, door middel van een Kamerontbin-ding. De kiezers zouden, met hun steun aan de partijen van de coalitie, dit programma aan een meerderheid hebben kunnen helpen. Vast staat dat daarover in de ministerraad is gesproken, maar dat het idee aanstonds van tafel is geveegd. Wij beleven een tijdperk van politiek risico mij-den, allerminst van courage. Wat in Duitsland wel heeft gekund (het nieuwe kabinet onder Helmut Kohl in 1982) kan bij ons blijkbaar niet.2

Het lelijkste scenario was dat het kabinet met veel hangen en wurgen een pakket zou weten te formuleren, waarbij de vereiste bedragen nauwelijks zouden worden gehaald en waar bovendien politiek kraak noch smaak aan zou zitten, zodat iedereen uit zijn humeur zou zijn geraakt en wij langzaam maar zeker de coalitie zouden hebben zien strompelen naar haar defi-nitieve overlijdensdatum. Zoiets als het lot dat het derde kabinet-Lubbers in 1994 onderging toen het zachtjes jankend uit elkaar viel, onder leiding van een totaal overspannen premier. Dat is ons, laten wij het opgelucht erkennen, bespaard gebleven.

Het derde scenario bestond erin dit voorjaar niet af te wachten, of liever, het te gebruiken om de Kamer te ontbinden en na verkiezingen in de kabinetsformatie te bepalen wat wij met de toekomst van Nederland willen bereiken. De producten van de eerder genoemde ambtelijke werkgroepen zouden er wel moeten komen, maar die zouden inzet worden van de verkie-zingscampagne. Dat is wat er nu ongeveer is gebeurd. Met een paar kleine lelijke details. In de eerste plaats weten kiezers nu nog niets. Zij moeten hun stem uitbrengen in een betrekke-lijke mist. Zij kennen wel (ambtebetrekke-lijke) moge-lijkheden maar kunnen geen richting zien, geen keuze maken tussen een paar alternatieve programma’s. Het is het eeuwige probleem van Nederlandse verkiezingen: kiezers mogen wel stemmen maar zij mogen niet kiezen in onze regentenrepubliek. Tweede ‘detail’, dat ermee samenhangt: verkiezingen riskeren een sterke fragmentatie op te leveren en centrifugale bewegingen tegelijk, die de gevraagde

(28)

30

formatie tot een loodzwaar karwei maken. Daar is wel iets aan te doen ¬ ik kom daar aan het einde op terug ¬ maar lastig wordt het allemaal wel. Toegegeven, het is in elk geval beter dan het hiervoor besproken tweede scenario.

Voor de vijfde keer sedert 19453 is het de

beide oude volkspartijen, tevens emancipa-tiepartijen, cda en PvdA, niet gelukt om de volledige periode met elkaar samen het land te besturen en dat bovendien met enige opgewekt-heid en onderling vertrouwen te doen. Dat leidt onvermijdelijk tot de hoofdvraag: hoe komt dat nu toch en is daar iets aan te veranderen? Mijn hypothese is, dat het allemaal niet zozeer een zaak is van alleen samen kunnen werken ‘in uiterste noodzaak’, maar juist van te grote nabij-heid en rivaliteit tussen beide stromingen.

rivaliteit in drievoud

De verhouding tussen christen-democratie en sociaal-democratie in Nederland is steeds gekenmerkt door drie vormen van rivaliteit die een vertrouwvolle samenwerking zowel voor de hand liggend als erg gecompliceerd hebben gemaakt. Beide stromingen staan immers voor emancipatie van bevolkingsgroepen die, histo-risch gesproken, cultureel en economisch zwak hebben gestaan. Zeker voor de katholieke poot onder het cda, maar ook voor de gereformeerde tak heeft gegolden dat hun partijen, de kvp en de arp, hebben gestreden voor gelijkwaardig-heid en erkenning van hun aanhang in de Nederlandse samenleving.

Bij kvp en arp stond een levensbeschouwe-lijke definitie van hun aanhang voorop, hoewel het onmiskenbaar ook steeds ging over sociale en economische verheffing. Niet voor niets hadden beide een verwante vakbeweging. Bij de democratie stond en staat de sociaal-economische gelijkwaardigheid voorop, maar niet toevallig komt de culturele verheffing van de (voormalige) arbeidersklasse sinds het einde van de jaren tachtig als een belangrijk oogmerk weer terug in de aandacht. Beide stromingen hebben in hun emancipatorische aspiraties

daarom steeds sterk oog gehad voor het onder-wijs, waarvan zij beide veel hebben verwacht, misschien wel eens iets te veel.

Die verwantschap leidde aan het begin van de twintigste eeuw eerder tot verwijdering dan tot toenadering. In het tijdperk van de Antithe-se, afgekondigd door Abraham Kuyper, sloot de arp samenwerking met de sociaal-democratie principieel uit. Colijn zou dat standpunt daarna tot zijn laatste snik koesteren. De katholieke partij voelde van meet af aan de concurrentie, vooral in het zuiden, en wendde zich evenzeer van de ‘rooien’ af, maar voornamelijk uit angst dat samenwerking de keuze voor ‘rood’ zou legi-timeren. Vooral de katholieke bisschoppen wa-ren daarvoor bevreesd. Het bracht de katholieke leider, Mgr. W.H. Nolens, ertoe coalities met de sdap alleen te aanvaarden ‘in uiterste noodzaak’. Wat nog altijd beter was dan helemaal nooit, zoals de bisschoppen wilden.

Al in de jaren dertig begonnen de katholie-ken te beseffen dat dit wederzijdse isolement op den duur niet houdbaar zou zijn. Al was het maar omdat de meer verwante protestantse partijen, arp en chu, uitgesproken liberale ten-densen gingen vertonen. Van vijanden werden vooral de katholieke partij (na 1945: de kvp) en de sociaal-democratische partij (na 1945: de PvdA) elkaars bondgenoten en rivalen tegelijk. P.J. Oud, de vrijzinnige politicus en geschied-schrijver zou het mooi formuleren: ‘Van mekaar meugen ze niet; bij mekaar deugen ze niet.’ Op drieërlei wijze zou die rivaliteit, die samenwerking niet uitsloot, gestalte krijgen. Er was de sociale rivaliteit over de vraag wie het beste sociale stelsel zou inrichten. Er was de rivaliteit om de centrale plek in de Nederlandse

De val van Balkenende iv: hoe verder? J.Th.J. van den Berg En weer botsten de oude rivalen

(29)

31 politieke verhoudingen. En ten slotte was en is

er de rivaliteit om de vraag wie de moderniteit representeert.

Wie is er de mooiste in het land? In de naoorlogse jaren overheerste vooral de sociale rivaliteit: wie maakte het mooiste stelsel van sociale zekerheid en openbare voorzienin-gen? De paradox is dat de PvdA onder de zuinige premier W. Drees behoedzamer opereerde dan de kvp. Meer dan de kvp was de sociaal-democratie zich ervan bewust dat sociale zeker-heid en openbare voorzieningen hoge lasten met zich meebrachten en dat die onevenredig drukten op de lagere inkomens. De eerste es-sentiële stappen naar de sociale rechtsstaat, tot 1958 in samenwerking gezet, waren dan ook sobere stappen, zij het minder karig dan in het Engeland van Labour.

Na 1958 kwam de PvdA in de oppositie terecht. Dat werd voor de kvp aanleiding te demonstreren dat ook zonder de PvdA in Neder-land kon worden gewerkt aan een hoog niveau van sociale bescherming en ontplooiing. Het zijn de jaren van het kabinet-De Quay geweest (1959-1963) waarin de meer ruimhartige sociale wetten tot stand zijn gekomen, zoals de Kinder-bijslagwet, de Weduwen- en wezenwet en, niet te vergeten, de Algemene Bijstandswet. In het onderwijs leidde die periode tot de Mammoet-wet (voortgezet onderwijs), die het oogmerk had veel meer kinderen naar hogere opleidin-gen te brenopleidin-gen.4

De PvdA steunde en stimuleerde die aan-pak; joeg het kabinet als het ware op. Daardoor ontstond de paradoxale situatie dat de bloei van de sociale rechtsstaat eerder werd bevorderd met een PvdA stuwend in de oppositie dan in de jaren van samenwerking. Toen de beide partijen het weer samen probeerden, in het kabinet-Cals (1965-1966), ging het aanstonds mis. De kvp voelde zich meer dan ooit onder druk gezet en de PvdA-minister van Financiën, Anne Vonde-ling, verloor de greep op de uitbundigheid van zowel de kvp in het kabinet (Veldkamp

voorop) als van de PvdA (met Joop den Uyl in de hoofdrol). Hoewel dat bij links door niemand werd toegegeven, zou het er in de jaren na 1967 weer royaler toegaan in het kabinet-De Jong, als bekend zonder PvdA.

Met de sociale rivaliteit is het sindsdien nooit meer goed gekomen. Van lieverlede vond de kvp het wel een beetje welletjes en ging zij meer op de financiële kanten van de zaak letten. De PvdA daarentegen, onder leiding van Den Uyl, liet zich voortaan leiden door de gedachte aan de ‘kwaliteit van het bestaan’, met een veel onbekommerder beroep op de portemon-nee van de burger ten behoeve van publieke voorzieningen, in onderwijs, gezondheidszorg en volkshuisvesting. In het kabinet-Den Uyl liepen de progressieve ministers voorop, naar het scheen zonder veel kostenbesef; de christen-democratie ging, meer in de Kamer dan in het kabinet, op de rem staan. Teleurstelling en wantrouwen waren het gevolg.

De transformatie van confessionele partijen, met de kvp aan de leiding, naar het meer protes-tants geleide cda maakte de afstand tot de PvdA er niet geringer op. De noodzakelijke hervor-ming van de sociale rechtsstaat ¬ waarvoor de geschiedenis van de wao rond 1992 symbool kan staan ¬ was voor de christen-democratie zonder PvdA minder moeizaam te volbrengen dan samen met de sociaal-democratie. Ook in het derde kabinet-Lubbers overheerste eerder wantrouwigheid en rivaliteit dan broederlijke samenwerking. Dat gold des te meer voor het nu uiteengevallen kabinet-Balkenende, die zichzelf niet toevallig ziet als een erfgenaam van Kuyper (ook van Colijn, trouwens). Anti-revolutionairen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarvoor moe ­ ten uit Vlaanderen afkomstige partijen geen extra inspanningen doen, gewoon voor één keer zeggen en doen wat hun grote Vlaams- Belgische voorman uit de

Wel komen er geleidelijk meer aankloppen.” Daarnaast vinden ook veel en almaar meer allochtonen de weg naar de Wel- zijnsschakel in Hoboken. Vooral voor autochtonen blijkt de

Colofon Gemeente Uithoorn, Laan van Meerwijk 16, 1423 AJ Uithoorn, Postbus 8, 1420 AA Uithoorn Opdrachtgever: Gemeenteraad Uithoorn Concept & redactie: Merktuig,

Bovendien toont objectieve numerieke analyse aan dat australopithecus (“zuidelijke aap”), naar veronderstelling voorouders van mensen (homo), gewoon types van apen zijn die niet

Wanneer je zegt dat je meer bent dan je label, maak je een uit- zondering voor autisme, want zo gaan we normaal niet met labels om: "Ik ben geen klant, ik ben een persoon in

Stoppen-met-rokeninterventies voor mensen met een lagere sociaaleconomische positie: Overzicht van goede voorbeelden en werkzame elementen.. Utrecht, Den Haag,

De bedoeling van dit eerste oudercontact was in eerste instantie om samen in gesprek te gaan: hoe is je kleuter gestart in de nieuwe klas, zijn er dingen voor de juf die

Schoolleiders en bestuurders zijn bij uitstek de personen in de school die de positie hebben om te benadrukken dat burgerschaps onderwijs een opdracht is voor de hele school (in