• No results found

J St Radboud

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J St Radboud "

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MC t '&

~,~

J St Radboud

Universitair Medisch Centrum

Bloktoets Datum Aanvang

58103 Celbiologische p,rocessen 1 maart 2013

10.00 uur

Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen.

Achter deze pagina is de codontabel toegevoegd.

FaculteiLder Medische Wetenschappen

LET OP: de foto die hoort bij vraag 61, 62 en 63 is op de pagina direct achter deze vragen opgenomen.

ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

Dit tentamen bestaat uit 75 meerkeuzevragen.

De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.

Controleer of uw tentamenset compleet is.

Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.

Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juis:e of het beste.

• U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen.

Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.

Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS)

zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordformulier.

Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken "?" in.

De op het antwoordformulier ingevulde antwoorcen worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.

Meer dan één ingevuld antwoord per vraag worct als blanco geïnterpreteerd.

Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.

Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelij~e apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.

Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant i.1 dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.

De vragen worden als volgt gescoord:

an tw oor en: d G d oe F OU t open

2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten

3 keuze-vraag 1 .y, 0 Punten

4 keuze-vraag 1 -1/3 0 Punten

5 keuze-vraag 1 -Y. 0 Punten

lnd1en u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het commentaarformulier (laatste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met uw antwoordformulier.

Voor het overige mag u de volledig ter hand gesteld~ tentamenset behouden.

LET OP!!

ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMULIER!

VEEL SUCCES!

Vuurblad MC.dudl-2-2013

(2)

T st position 2nd position 3rd position (5' end}

u c A G I

(3' end}

~ J,

u

Phe Phe Leu Leu Ser Ser Ser Ser Tyr Tyr STOP STOP Cys Trp Cys STOF

c

A

u

G

c

Leu Leu Leu Leu Pro Pro Pro Pro His Gin Gin His Arg Arg Arg Arg

c u

A G

A

tie lle Met lle Thr Thr Thr Thr Asn Asn Lys Lys Ser Ser Arg Arg A

u c

G

G

.Val

Val

Val Val Al a Al a Al a Al a 1\sp Glu Glu ~ Gly Gly Gly Gly

c A u

G

(3)

De endosymbiont-hypothese beschrijft hoe, vroeg in de evolutie, prokaryote en eukaryote voorlopercellen zijn gaan samenwonen.

1. Deze hypothese verklaart daarmee waarom

1. bepaalde antibiotica effecten hebben op mitochondriële functies.

2. de kern van eukaryote cellen omsloten is door een dubbele membraan.

3. uiteindelijk DNA in plaats van RNA de drager van erfelijke informatie is geworden.

2. Welke microscopische techniek biedt de hoog3te resolutie?

1. confocale laser-scanning-microscopie 2. elektronenmicroscopie

3. lichtmicroscopie

Cohesin is een eiwit dat een rol speelt bij de pak_<ing van het DNA.

3. Welke methode is geschikt om de aanwezigheid van cohesin op chromosomen tijdens de M-fase te onderzoeken?

1. 3H-thymidine labeling 2. immuunfluorescentie 3. in-situ-hybridisatie

4. In de nucleolus vindt de assemblage plaats van l. centrosomen .

.2. ribosomen.

3. spliceosomen.

5. Welk organel speelt een centrale rol in de afbraak van celcomponenten en is daardoor in feite de afvalbak van de cel?

1. endosoom 2. lysosoom 3. peroxisoom

6. Hoe heet het proces waarbij een cel vloeistof met daarin opgeloste stoffen opneemt?

1. fagocytose 2. pinocytose

(4)

7. Welke activiteit is NIET een functie van het gladde endoplasmatisch reticulum?

' 1. eiwitsynthese 2. glycogeensynthese 3. lipidensynthese

In de celkern komen euchromatine en heterochrcmatine voor.

I

8. Welke eigenschap kenmerkt euchromatine?

1. De aanwezigheid van biston-Hl is hoog.

2. De activiteit van primase tijdens lateS-faseis hoog.

3. De activiteit van RNA-polymerase is boog.

- 2

1

p--

Zie hierboven de schematische weergave van een chromosoom.

9. Welk cijfer wijst naar de structuur die centromeer wordt genoemd?

10. Welke enkelstrengs DNA-keten zal een volledige dubbele helix vormen met de enkelstrengs keten 5'- TTTTTCAAAAAAA- 3'?

1. 5'- AAAAAGTTTTTTT- 3' 2. 5' - AAAAAAACTTTTT- 3' 3. 5' -\TTTTTCAAAAAAA- 3' 4. 5'- TTTTTTTGAAAAA- 3'

Nucleosomen komen zowel tijdens de interfase als tijdens de M-fase van de celcyclus voor.

11. Deze stelling is 1. juist 2. onjuist

(5)

Tijdens de ontwikkeling en groei van weefsels van de mens komt het soms voor dat aan het eind van de mitose de karyokinese niet gevolgd wordt door een cytokinese. Hierdoor ontstaat één cel met twee kernen.

12. Hoeveel dubbelstrengs DNA-moleculen zijn er op dat moment aanwezigJlli' kern?

1. 23 2.46 3.92

De bouwstenen van DNA en RNA bestaan uit een suiker, een base en fosfaat.

13. Welke van onderstaande structuren geeft een natuurlijke bouwsteen weer van DNA?

1 2

?

5 Thymine

O= P -0-C ~ H o

I

I .

o-

4' H H 1· H 3' :~:·

0

1

- Uracil

o-~-o-cH2 5' 0 1

0- 4'

1~,~-~-~~,h ·

H 3'

OH OH H H

3 4

Cytosine

I 5'

0-

~-O-CH~

0 I

o- 4 ·1 ~1·

H 3'

Guanine

I s•

0=~- 0-CH2: '

0 '' I

o- 4' 1~1 ·

H 3' 2'

OH H H OH

14. Voor welk proces is activiteit van het enzym DNA-ligase nodig?

1. direct DNA-herstel 2. replicatie

3. transcriptie

15. Welk DNA-segment is betrokken bij replicatie?

1. enhancer 2. origin 3. terminator

(6)

16. Welke activiteit tijdens replicatie is geassocieerd met het begrip proofreading?

1. 3' -> 5' exonuclease activiteit 2. 3' -> 5' endonuclease activiteit 3. 5' -> 3' exonuclease activiteit 4. 5' -> 3' endonuclease activiteit

De Japanse onderzoeker Okazaki ontdekte een bepaald type DNA-fragmenten dat later naar hem genoemd werd.

17. Met deze ontdekking bewees hij dat DNA-synthese 1 . continu verloopt.

1. discontinu verloopt.

J. semi-conservatiefverloopt 4. conservatiefverloopt

18. Welke van onderstaande vormen van DNA-schade komt het meest voor in hersenweefsel?

1. depurinatie

2. inbouw van U in plaats van T 3. vorming van pyrimidine-dimeren

Een geactiveerde steroïd-receptor vindt zijn uiteindelijke functie in de celkern.

19. Daar functioneert het als een 1. TFI

2. TFII 3. TFIII

· 20. Wat is de functie van de poly(A)-staart van een mRNA?

1. bescherming van het mRNA tegen afbraak 2. lokalisatie van het mRNA in de cel

3. terminatie van de synthese van het mRNA

Eukaryote cellen maken verschillende soorten R."\lA, ieder met een verschillende eindbestemming in de cel.

21. Welk type RNA komt voomarnelijk voor in het cytoplasma?

l. pre-mRNA 2. iRNA 3. Ul-snRNA

(7)

genstructuur mRNA's

<

Alternatieve spiicing komt bij vrijwel alle genen van de mens voor. Er bestaan verschillende vormen van alternatieve splicing, waarvan er in bovenstaand schema drie zijn weergegeven (exonen zijn getoond als rechthoeken; intronen a~s horizontale streepjes).

22. Welk schema geeft het principe van exon-skbping weer?

23. Welk van onderstaande processen zorgt feitelijk voor inbouw van het juiste aminozuur tijdens de vertaling van het open leesraam in een mRNA?

1. De binding van een anticodon op het tRNA aan een codon van het mRNA.

2. De koppeling van een aminozuur aan e~n bijbehorend tRNA door aminoacyl-tRNA- synthetase.

3. De prooireading van een ingebouwd nucleotide door RNA-polymerase.

Zie hieronder de DNA-sequentie van een kort gen in de enkelstrengs-DNA-notatie (EXONEN in hoofdletters; intron cursief). Dit gen wordt getranscribeerd en na RNA-processing ontstaat een rijp mRNA dat vervolgens wordt getransleerd.

5' -GAC' îAAAATGAGgtacacctagctacgtgatcgatgttttcctttcctccagGTG,GTCCAAACCATAAT AT AA-3'

24. Hoeveel aminozuren bevat het gevormde peptide?

1. vier 2. zes 3. zeven 4. elf

(8)

25. Waar in de cel worden bistonen gesynthetiseerd?

1 . aan het endoplasmatisch reticulum . 2. in het cytosol

3. in de kern

Een polysoom is een mRNA waarop meerdere ribosomen tegelijkertijd bezig zijn met translatie.

26. Welk van deze ribosomen heeft op een gegeven moment het langste eiwit gemaakt? Het ribosoom dichtstbij het

1. 3'-uiteinde van het mRNA.

2. 5'-uiteinde van het mRNA.

Een eiwit X dat door een ribosoom aan het endoplasmatisch reticulum wordt gemaakt belandt na de synthese in het lumen van het endoplasmatisch reticulum.

27. Wat is een mogelijke bestemming voor dit eiwit?

1 . een lysosoom 2. een mitochondrion 3. de nucleolus 4. een peroxisoom

Alternatief promotergebruik draagt bij aan de variatie tussen de proteomen van verschillende celtypes.

28. Welk deel van een eiwit zal hoogstwaarschijnlijk veranderen indien een andere promoter wordt gebruikt?

1. de C-terminus 2. deN-terminus

Het gen voor een kerneiwit heeft een mutatie opgelopen, waardoor het gemuteerde eiwit niet in de kern terechtkomt maar in het cytosol blijft .

.,. 29. Waar in het eiwit bevindt zich de mutatie?

1. AandeN-terminale kant.

2. Ongeveer in het midden.

? . Aan de C-termina1e kant.

4. Dat is met deze gegevens niet te bepalen.

(9)

Proteostase is de balans in de eiwithuishouding, die van groot belang is voor het goed functioneren van de cel. Verstoring hiervan kan leiden tot ziektes.

30. Welk van onderstaande processen of eiwitten is NIET betrokken bij het in stand houden van de proteostase?

1. autofagie 2. caspase 3. chaperonne 4. proteasoom 5. ubiquitinylering

Onderstaande figuur heeft betrekking op vragen 31 en 32.

s \

In de figuur wordt een belangrijk signaaltransductiepad getoond. De namen van een aantal componenten is niet weergegeven. Aan het plus-teken ( EB ) is te zien dat binding van de ligand aan de receptor leidt tot een actiefPLC.

31. Welke stofwordt aangegeven met de letterS?

l.DAG 2. IP3 3. PIP2

32. Welk type G-ei wit is getoond in de figuur?

1. Gi 2. Gs

(10)

Second messengers spelen een grote rol tijdens signaaltransductie.

33. Welke second messenger activeert proteïne-kinase-A?

1. adenylaatcyclase 2. calcium

3. cyclisch AMP

Signaaltransductie door calciumionen berust op een lage Ca2+ -concentratie in het cytosol versus een hoge concentratie in diverse opslagplaatsen.

34. Welk mechanisme gebruikt de cel om de Ca2+-concentratie in het cytosollaag te houden?

1. Ca2+ diffundeert door een kanaal de mitochondriën in.

2. Ca2+ diffundeert door een kanaal naar buiten de cel.

3. Ca2+ wordt door een carrier het endoplasmatisch reticulum ingepompt.

4. Ca2+ wordt door een carrier de kern ingepompt.

35. Een mutatie die het Ras-eiwit continu in de GTP-gebonden vorm houdt, resulteert in een permanente activatie van

1. adenylaatcyclase 2. fosfolipase C

3. zowel adenylaatcyclase als fosfolipase C 4. MAP-kinase

Cdk's zijn kinases die een belangrijke rol spelen tijdens de celcyclus.

36. Een Cdk wordt geactiveerd door binding aan C 2+

1. a . 2. cAMP.

3. calmoduline.

4. cycline.

De celcyclus kan worden onderverdeeld in verschillende fasen en subfasen.

- 37. In welke fase worden lamines gefosforyleerd?

1. G I-fase 2. prometafase 3: S-fase 4. telofase

'

(11)

38. Door welk proces neemt de weefselmassa toe?

1. apoptose 2. differentiatie 3. proliferatie

39. Meiose van één diploïde cel resulteert in de vorming van 1. twee diploïde dochtercellen.

2. vier diploïde dochtercellen.

3. twee haploïde dochtercellen.

4. vier haploïde dochtercellen.

Tijdens cytokinese worden twee dochtercellen gevormd.

40. Welke microtubuli lopen tijdens de cytokinese van de ene dochtercel over in de andere dochtercel?

1. astrale microtubuli 2. kinetochore microtubuli 3. polaire microtubuli

Tijdens mitose is het lot van diverse celorganellen verschillend. Het Golgi-apparaat fragmenteert in kleine blaasjes en krijgt in de dochtercellen, door fusie en synthese van nieuwe componenten, weer de normale structuur.

41. Deze stelling is 1. jui~t.

2. onjuist.

Stamcellen zijn cellen die kunnen differentiëren tot verschillende celtypes.

42. Welke eigenschap bezitten ze nog meer? Stamcellen 1. bevatten een haploïd genoom.

2. komen alleen voor in embryo's.

3. zijn in staat vele malen te delen.

(12)

43. Epitheelcellen bezitten specifieke cel-cel-verbindingsstructuren. Het transmembraan-eiwit cadherine is een onderdeel van de volgende verbindingsstructuur :

l . Desmosoom ) . Gap junction

~:. Hemi-desmosoom 4. Zonula occludens

44. Er zijn verschillende methoden om onderdelen in de cel zichtbaar te maken. Een van die methoden is in-situ-hybridisatie. Het principe van de techniek in-situ-hybridisatie:

1. is gebaseerd op de vorming van gekleurde reactieproducten die neerslaan op de plaats van een enzymactiviteit

2. is gebaseerd op de binding van antilichamen aan een bepaald specifiek eiwit

3. is dat fluorochromen gekoppeld aan antilichamen gebruikt worden om eiwitten specifiek te kunnen labellen.

4. is dat een gemerkte nucleotide reeks een specifieke complementaire binding aangaat met een deel van het DNA of het RNA

45. Geef de correcte volgorde aan van de vier genoemde epitheellagen van de huid, beginnend vanaf de lamina basalis:

I stratum basale, stratum spinosum, stratum granulosum, stratum corneum

2.. stratum intermediaire, stratum granulosum, stratum spinosum, stratum superficiale 3. stratum basale, stratum granulosum, stratum corneum, stratum spinosurn

4. stratum superficiale, stratum spinosum, stratum intermediaire, stratum granulosum

46. Geef aan welke combinatie van morfologische beschrijvingen niet voorkomt : l. cylindrische epitheelcel met een ovale, verticale, kern

2. kubische epitheelcel met een ronde, centrale, kern 3. onverhoornde epitheelcel, zonder kern

4. platte epitheelcel met een ovale, horizontale, kern

47, Welk type epitheel behoort bij classificatie tot het eenlagig epitheel?

I. meerrijig epitheel van de luchtwegen 2. overgangsepitheel van de urineblaas 3. meeriagig epitheel van de oesofagus

4. dubbel kubisch epitheel van klier-afvoergang buisjes

j

(13)

48. Direct ónder epitheel treffen we vrijwel altijd het volgende weefsel aan:

1. Glad spierweefsel 2. Kraakbeen weefsel 3. Losmazig bindweefsel 4. Straf bindweefsel

49. Bindweefsel zorgt voor steun en stevigheid. Welk type bindweefsel geeft de meeste stevigheid?

1. straf ongeordend bindweefsel 2. straf geordend bindweefsel 3. reticulair bindweefsel 4. mucoïd bindweefsel

50. Losmazig bindweefsel zorgt voor bescherming. Welke cellen in dit losmazig bindweefsel zorgen voor bescherming door middel van specifieke afweer door de aanmaak van

antilichamen?

1. mestcellen 2. macrofagen 3. leukocyten 4. erytrocyten 5. plasmacellen

51. Kliercellen worden vaak ingedeeld naar manier van secretie. Hoe wordt de afgifte van een kliercel-product via blaasjes en membraanfusie genoemd?

l . apocrien~ secretie ~

2. merocriene I eccriene secretie 3. receptor-gemedieerde endocytose 4. holocriene secretie

5. heterocriene secretie

52. Klieren worden ook ingedeeld naar organisatie en vorm. Hoe wordt een klier genoemd als de groepjes van kliercellen op zowel lengte- als dwarsdoorsnede er rond uitzien, en het lumen kleiner is dan de diameter van de cellen?

1. acinaire klier 2. gemengde klier 3. homogene klier 4. tubulaire klier

(14)

53. Welke elementen komen voor in de matrix rondom de cellen van elastisch kraakbeen?

(svp het meest correcte en volledige antwoord geven) l. elastische vezels

2. elastische vezels en collagene vezels

3. elastische vezels, collagene vezels en proteoglycaan-complexen

4. elastische vezels, collagene vezels, proteoglycaan-complexen en chondrocyten

54. Electrostatische verbindingen tussen proteoglycaan-aggregaten (= hyaluronzuur + proteoglycanen) en collagene fibrillen zijn een kenmerk van

1. de bindweefsel-matrix in strafbindweefsel 2. de bot-matrix in volwassen bot

3. de kraakbeen-matrix in hyalien kraakbeen 4. alle drie genoemde extracellulaire matrices

55. Herstel na beschadiging van het axon van zenuwcellen is vaak niet mogelijk.

Wanneer kan zenuwregeneratie, en dus herstel, wel succesvol verlopen?

1 0 als het alleen beschadiging van axonen in het ruggenmerg betreft 2 0 als het alleen beschadiging van axonen in de hersenen betreft

3 0 als het alleen beschadiging van axonen in het perifere zenuwstelsel betreft

4. alleen als de oligodendrocyten aanwezig zijn en de axonen opnieuw myeliniseren

56. Welke cellen in het centrale zenuwweefsel kunnen myeline vormen?

1.' astrocyten

2 0 .cellen van Schwann J 0 microgliacellen 4 0 oligodendrocyten

57. Microvilli zijn een vorm van oppervlakte specialisatie van de cel. Het cytoskelet dat vormgeeft aan deze microvilli bestaat uit:

lo actine filamenten 2 0 cytokeratine filamenten 3. intermediaire filamenten 40 microtubuli

58. Voor contractie van de skeletspiercel is het complex tropomyosine-troponine, en de binding van bepaalde moleculen aan een troponine-subunit, essentieel. Welk(! moleculen binden specifiek aan de subunit van dit complex?

1. ATP moleculen 2. Ca2+ moleculen 3. Myosirie moleculen

(15)

59. Welke bewering over enchondrale botvorming is onjuist?

1. In de hypertrofe zone zwellen de cellen van het hyaliene kraakbeen op en resorberen hun eigen kraakbeen matrix

2. Tijdens de enchondrale botvorming ziet men dat de chondrocyten omgevormd worden tot osteoblasten

3. In enehondraai gevormd botweefsel worden verkalkte kraakbeenresten aangetroffen 4. Tijdens de enchondrale botvorming ziet men dat in de proliferatie zone het aantal

chondrocyten toeneemt

60. Welke bewering over botweefsel is juist?

1. In jong bot treft men vele circulaire bot-lamellen aan

2. Een alternatieve naam voor "osteon" is het systeem van Volkmann 3. De proliferatie zone is een onderdeel van de en desmale botvorming 4. Intramembraneuze botvorming is altijd endesmale botvorming

61. In foto 1 staan letters bij de verschillende structuren. Geef aan wat de correcte benaming is van structuur Q en structuur S:

1. Q is een mitochondrium;

2. Q is een fago-lysosoom;

3. Q is een mitochondrium;

4. Q is een fago-lysosoom;

S is het glad endoplasmatisch reticulum (s.e.r.) S is het ruw endoplasmatisch reticulum (r.e.r.) S is het ruw endoplasmatisch reticulum (r.e.r.) S is het glad endoplasmatisch reticulum (s.e.r.)

62. Wat is de functie van structuurRinfoto 1:

1. eiwitsynthese 2, eiwitsortering 3. glucose opslag

63. De letters U, T en P horen bij een structuur of gebied in foto 1. Geef aan welke uitspraak over de combinatie letter en structuur/gebied niet juist is :

1. U is de kernmembraan

2. T is een kernporie in de kernmembraan 3. P geeft een euchromatine gebied aan 4. P geeft een heterochromatine gebied aan

(16)

- 0"

(j) ..::· N .

- <

mru

c..vru

(Q

(17)

64. Welk weefsel ziet U hier?

1. glad spierweefsel 2. collagene fibrillen 3. skeletspierweefsel 4. hartspierweefsel

65. Hoeveel cellen zijn er te zien in deze afbeelding?

J . er is 1 cel te zien

2. et-zijn 3 cellen te zien

3. er zijn 15 cellen te zien

4. er zijn 150 cellen te zien

(18)

6(,. Benoem de grote cellen op deze foto : I cellen van Schwann

~ sanglion-cellen

· ~=' rlia-cellen

glioma-cellen

~ . satelliet -cellen

67. Rondom de grote cellen ligt een cirkel van kleine cellen, dit zijn : l.cellen van Schwann

2. ganglion-cellen 3 .glia-cellen 4.glioma-cellen

':: •ttelliet-cellen

(19)

68. Geef aan welk type weefsel U hier ziet : 1. perifeer zenuwweefsel

2. hyalien kraakbeenweefsel 3. jong botweefsel

4. ongeordend bindweefsel

.. 69. Hoe heten de groepen van cellen die bij elkaar liggen?

1. chondronen

2. neuronen

3. osteonen

(20)

70. Geef aan waar structuren en gebieden helemaal correct met de letters aangeduid worden :

1. C =de Z-lijn; E =een triade; F =de M-lijn

2. D =mitochondrium; A= de A-band; B =de I-band 3. B =de A-band; C = intercalair schijf; D =mitochondrium 4. F- de H-band; E =de I-band; A= A-band

5. E =mitochondrium; C = intercalair schijf; A= I-band

71. Hoeveel sarcomeren zijn in hun geheel te zien op deze foto?

• 1 1 sarcomeer

2. 2 sarcomeren

3. 4 sarcomeren

4. 8 sarcomeren

(21)

\

....

..

~

1

\ .

: • ... .,

72. Bekijk deze afbeelding goed en bepaal welk type botvorming U hier ziet:

1. enchondrale botvorming 2. endesmale botvorming

3. intramembraneuze botvorming 4. perichondrale botvorming

73. Geef aan welk weefsel hier blauw is, en welk weefsel roze aankleurt:

1. bot is blauw; kraakbeen is roze

2. bot is roze; kraakbeen is blauw

(22)

74. Bekijk de manier van groepering van deze cellen, en bestudeer goed hun morfologie. Geef vervolgens aan welk type klier dit is :

t acinaire klier 2. tubulaire klier

3. acino-tubulaire klier 4. tubuló-acinaire klier

75. Klieren kunnen ook aangeduid worden naar het type product dat gesynthetiseerd wordt. De bovenstaande klier is een :

1. mukeuze klier

2. sereuze klier

3. hormonale klier

4. melk-klier

(23)

COMMENTAARFORMULIER van het tentamen:

58103 Celbiologische processen d.d. 1 maart 2013 VRAAG- NAAM:

NR.

Commjorm./7-2-2()/3

STUD.NR.:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daarbij kunnen ook extremere beelden zitten dan er nu zijn, bijvoorbeeld een technologisch natuurbeeld, waarin natuur alleen nog maar volledig door de mens wordt bepaald, onder

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

Enkele delen van het lichaam zijn aangeduid met de letters K, L, M en N. 2p 8 † Noem drie weefseltypen die voorkomen in

Diane-Lee Pretorius has received permission from ________________________________________ to conduct a focus group for the research study entitled, Guidelines to design

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 januari 2015, houdende vaststelling van kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel bb, van het

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

Bij een virusinfectie ontstaat een cytotoxische T-eel respons die gericht is tegen door virus geïnfecteerde cellen3. Kan er ook een humorale respons tegen in de