r
NOTA 659 4 februari 1972 Cultuur techniek en Waterhuishouding
Wageningen
NN31545.0659
LANDSCHAPSANALÏSE VAN "DE MORTELEN"
Ir. A.C. Visser
Nota's van het Instituut zijn in principe interne communicatiemidde-len, dus geen officiële publikaties.
Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de
conclusies echter voor voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten.
Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking
CENTRALE LAND BOUWCATALOGUS 0000 0404 9702
I N H O U D
b i z .
1 . INLEIDING 1
2. METINGEN 3 35. PRESENTATIE VAN DE MEETRESULTATEN 3
4. ANALYSE 7 4.1. Inleiding 7
4.2. Meetresultaten 8 4.5- Randlengte en oppervlakte van bossen 8
4.4. Randlengte en oppervlakte van de totale opgaande
be-groeiing 11 4.5- Vergelijking gemeten randlengte met onderzoek in andere
gebieden 15 4.6. Verband tussen houtwallen, open ruimten en bossen 15
4.7- Randlengte en oppervlakte van open ruimten 17
4.8. Projectiewaarden 17 4.9. W-waarde of V-Wert 20
5- SAMENVATTING 22 6. LITERATUUR 23
1 . INLEIDING
Het gebied 'De Mortelen' is gelegen in het centrum van de drie-hoek, gevormd door de steden 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Tilburg, ongeveer halverwege tussen Boxtel en Oirschot. Het is een landschappe-lijk aantrekkelandschappe-lijk gebied, waarin boscomplexen van variërende grootte en vele houtwallen en lanen voorkomen. Mede door het feit dat het ge-bied gelegen is in de ruilverkaveling Oirschot-Best is een onderzoek gestart, dat ten doel heeft de ontwikkelingsmogelijkheden na te gaan. Hierbij staat het behoud van de landschappelijke waarde en de ontslui-ting voor de recreatie op de voorgrond.
De voorliggende studie vormt een onderdeel van het genoemde onder-zoek. Het doel hiervan is het analyseren van het landschap. Voor deze analyse is gebruik gemaakt van de methode, die door MENZINGA-WAAIJEN-BERG (1971) beschreven is. Door de in 'De Mortelen' verkregen
meetre-sultaten te combineren met remeetre-sultaten van metingen uit het onderzoek van Menzinga-Waaijenberg was het mogelijk conclusies te trekken, die een uitbreiding betekenen van de in Nota 65O van het Instituut vermel-de. De analyse heeft betrekking op het bepalen van een aantal gegevens betreffende de opgaande begroeiing en de open ruimten in het landschap. Hiertoe zijn per vak van 100 ha de oppervlakte van het bos en van de
open ruimten, de randlengte van het bos en van de open ruimten bene-vens de lengte van houtwallen, lanen, etc. gemeten.
Daar nog niet nauwkeurig is vastgesteld wat de gebiedsbegrenzing zal zijn, is voor het onderzoek een begrenzing aangehouden die ge-vormd wordt door ruitlijnen van het coördinatenstelsel van de Rijks-driehoeksmetlng. Het gebied van onderzoek, dat 1200 ha omvat, is aan-geduid in fig. 1 .
PPS§
Wr^r^i$É5r
f j j h ^ A ^ Z Bfjfr/7 ff'-aw, 2j r<y C ^ ^ ^ K P ^ ^ ^ S ImJlV^^KS^JW^J^^^
0-3^ rT^
ï ^ £ / \ f \ lc\=rf*ls^v ^T/^' ^^ti^"w3Ö tf^fu ff^/QvL ' a y j j y T ' ^ f l g ^ j ^ I 'JP/Tl f^Jc'jffwi-J ^ ^ ^ & ^ K S ^ ^ ^ ^ j j ^ ^ ^ ^ ^ iPxfSSfi ^ s j ^ B ^ ^ ^ ^ ^ ^ £f / / . . j p ^ j f ' ^ ^ i ^ f ö ^ s B ^ C j ^ S o ^ i o J k » ^ ^ ^ ! ^ ösS\5Ï p-Vp /JÇàjJ&TS&lii/ /•| ^ ^ ^ ^ ^
:- ^ ^ S ^
M i Ä ^ ^ ^ ^ c t $L^P*«É/%S /^? B ^ f f i ^ ^ p c v s ^ K ^ Y V ö v ? ' ^ ^ ^ ^ ^ ^ »•v-î * - ^ & \ \ U F5 ifT^ffivj j S $L.£Y\L§(Bill
HK^lRJpçr^ ' Œ A I i i <7*T*n5 S™rSr^^ / ' I L 1 'BDI* JS$Ü$Z^ < ffl«Cr^/v^s«AKÏjrllfp
» ' B v S\v^ • "ÄPISS
**s*5fâ\ *£ü \ \ct^tfl I r v ^ i ^ ^ É £ ^ v K ° 'c %« V * { Ä ? \ \ ^ 1ù f e ^
rap?« W ÜRS
Jell " • "i ^* ^^ï?tB%.f^i^sM
^ g f t v ^ î ^ - ^ !^sfmp§kfê&
W* A X W ^ w n s L s y S L^ S ^ L ^ ? ® ^ « sitëSÏÉS'"
2
Ilît
î»/yy*^Nw3 1^» * Y i l - "S* ;/ ö|f /Mil/ 'Iff
"^Cjièrf&Pvr^^v :j ä O ^ ) Ä ! ^ ^ ^ K^T ///5^y%~p | | v ^ ? v
^ 0 K ? " WfeS»
fV-ÄO^SR A V J SLaX.«.-VV5 —'ft <T ftrT4^ ? V
>«ÎP .••.-.-•• 1 C ^ o ,A « ^ ^ i g g p s ^ r y " ^ ^ C ' ^ V f c A HQ&Ë=fcS. * / •§ffZ_ L-A *• « " r ^ U j ^ > y ^ ^ V A ^ ^ —^rva^r^v \ V ^ ^ ^ ^ r ^ ^ x ^j2teRxJ)rji__tf^5r* CV:^äö^^w ^ S ^ ' M Bi^^ö^^fe
> s E i ^ ^ ^ O ° ; "«0"^3K^|"2 ipKCTC^sSi:;:;; C • r 1*>*^v&^ jyjû^ v ^ ^ i ^ - T ^ V ^ ï S ö H • T ^ S S ^ ^ ^ ^ Si«?/i
X J ^ Ä ^ S ^ ^ ^ ^ ^Ig^^We^Ä^V
<^| i \ ^ ^ ^ > j \SaX2£r<\v<pj*va. \€Ir\<Jr$i iV « S ^ «î^ft Àièt I
'•7fi^^^V$r*ZtB*5*% "\7&\ / x ' ^ ? V ^ ^ ^ ^ f ^ S ^ X ' ï < ^ V • 1 ' • ü - ^ f
I^TL^yi'*
i l a l l i ä ^ ^ ^ ^ ^ ^ \7r\ U J-r "W^V v?*C TO'':Vi ^!v i r r ^ ^ r f T " • Jî\' w • \ \ \^^^h^ii^^^
H ^ f e 2 Wr ••$•&£••%&W
A4
S ^ T ^
• 1 • s^>-' ' ^ a ^ ^ l « ^ ^ ^ ^ ^ «rV Jr^aB^r^îsSs/ ^ ^ ^ ^ ^ i^Sî^^' ^ V ^ \fy$êc^& •^S^W^y?"' tf^i&J W /CmwÊSs
^$ÊL
V/iyän^Sv^^^^O w v o 'i' i ^ B | j \ \ ' ^ S LJ«X' -vT-.'?'.Ä\<* R^0Lr^"^^^7v^vrun
&L\t '„LSI •all / ^TL '"UT^StßW^
^rfrwïJ-^^ŒnV. rr*!lE^Jt^ÊSk
^ ^ ^ ^ 3M^S
^ w A ^ ^ ^ S T^**??^*??"*^^^*)^ |^Sd//#Sd ê^vr// / \\ /V" ' ' / / y ^ l . •'•P' n —T^"^InJ^/ffrpW
o[ tj[ rii 11 i j ï i :« S r § o f~f\\zS^
i ^ #A JJ yC ?{/! ' / i ' * n S ^ L-SZZfc' A ••^T^V^CoA?E^^Ä
v j k - X j v Ä K ^ ' ^ Ä ^ T ^ Ï B AteXMjfe
V . . O \ r*«*'l^'^nMk^^^ï/
^ ^ ^ ^ ^ ^ ] a ï » N \ V ^ i - Ö i ^ p ^ ^ ^ j^pH | t 3 / v / ^ ^ % ^ ^ ^ ^ ^ f e f e fe^* <)p^^^% yl$aiÈ^& ^$yy%i&i%p&^^s
? C 7 ^ ^ ^ ? 3 V \ '/^^—r-J / ""^^^=M ^NV / X ß v V - , ^ ^ r ai^isiliiÉ
»7 /•Jrzjv&SaQmmâ
X^^^^^PX; 3Cà^9t^ '-i«jép^rfSKS
j ^ ^ <<5 J S ^ X J ^ % ^ ^(^^^g^
r V ^ P ' r l iv^rr^! s y ^ r j Ä V / j ^ ^ H S T J Ä J^^tög-^i^J"^^i^o
mnfl ^^J'^Äs:Sfl r^&tr'^i xr)K?< ^ ^ ^ ^ J J J L ^ ^ k , ^ j < ï^ r
^^>r I A > ™1/ /#/ f j
^ÄZ w^
^ T / ^ ï T ^ T5* ^ ^ ^ 3Wv\< f/iFS*' *v U y ^ S ^ F i g . 1 . T o p o g r a f i s c h overasicht 1 : 50 000 ^ / t^^^B
é « ^
Ujfk. "=0SL M ~ME'
•^ JUT" ^NsirévsP FF 1 ! F3ÎW ' l#l./Vb-Tfïï
/ VIT 1 |.i .. / I A J U U k-^ -^ ®
±^1^^™^Ç
'r^^^w^S
J&8O^\J***J'SLJX>JK^ • 7jw_^jwW»>«* ' H i Yf w ^
' " / / • / ' \~i'y ^CH\ ^ . ^ o ê ^ ^ ^ ^ ^ ^ âflfyT.N^J^K^^^ ^ ® f ö
/ ' - ^ t _ ^ ^ S :^§Psp
Ä * i [ . - J i t o 13 ïN At M^WV^-SL v t ^ f c Ä ^ f ^ * ~ ~ " T ^ i ...j.--'ZZ^^^Â |*.-.dpZZT.\ wfriijjlfc^
^ W a ^ ^ ^ ; r i ^ l Ä w i T^v^Ä -1 VTB£I / - ^ ^ X J ^1^ê*5^^v
( ^ W j - B j t ó ^1 'ÂrJS * /K-f 'VW3
wreâjc ^ ^ ^ pflpyus ^ & ^ S ¥ * 7 Hï5tâMÊkil>£t A $Câty&^r- $alalroïsH»I\
ÄS-^sT^^lfii
^^^^^«Hraj
j ^ P \ fw .^t fi5s
%jffijyyu^^ulP^^L
^ ^ . n&JFZ< lui ' ' \ *?nir
/wlu^S3i
^ ^ É ^ i 1 " j c i — 1 — -~1^{ —»S|I I
si - . . t ^ - V J - * . N i M W ^ ^ j J ^ s s S r"/ r-jS-^^T- 0 • ff J^U> _ « j . ^ r 5 v ^;^3B
-ICjTTfi
y5* «( C T T T f ^2. METINGEN
Ten behoeve van de bepaling van de oppervlakten van bossen en open ruimten, de randlengte van bossen en open ruimten plus de leng-ten van houtwallen, lanen, etc. zijn vijf kaarleng-ten getekend in de schaal 1 : 25 000. Hierbij is zowel van luchtfoto's als van topogra-fische kaarten gebruik gemaakt. Doordat de foto's recent zijn genomen
(juni 1970) benaderen de kaarten in grote mate de huidige toestand. Pig. 2 geeft een beeld van drie kaarten: in zwart is het bos weerge-geven, in grijs zijn de open ruimten aangeduid, terwijl de houtwallen, lanen, etc. met zwarte lijnen zijn getekend. In deze figuur is te
zien dat de open ruimten een vertekend beeld geven van de werkelijk-heid. Dit wordt veroorzaakt door het feit, dat men uit de voorliggen-de topografische gegevens ruimten moet selecteren en begrenzen. Hier-bij speelt een subjectieve interpretatie een rol. Ook het vaststellen van de minimaal voor te stellen grootten van open ruimten gebeurt sub-jectief.
De metingen van de genoemde elementen zijn uitgevoerd met de Quantimet van de Stichting voor Bodemkartering.
Naast de genoemde elementen zijn van de kaarten, waarop de bos-sen en open ruimten zijn weergegeven, de projectiewaarden in oost-westelijke richting bepaald. Voor een definitie van de projectiewaar-de wordt verwezen naar Nota 650 van het Instituut voor Cultuurtech-niek en Waterhuishouding.
3. PRESENTATIE VAN DE MEETRESULTATEN
De resultaten van de metingen zijn weergegeven in tabel 1 en in een aantal figuren. De opzet van deze figuren is gelijk aan die van de meermalen genoemde nota.
Fig- 3 geeft een grafische voorstelling van de randlengten van bossen en de lengte van houtwallen, lanen, etc. De vakken zijn hier-bij gerangschikt naar toenemende grootte van de som van deze lengten. De figuren 4 en 5 geven informatie over de afzonderlijke bestanddelen van fig. 3« Hierbij zijn de vakken eveneens gerangschikt naar groot-te van het voorgesgroot-telde onderdeel. In fig. 6 is een voorsgroot-telling
ge-open ruimte
houtwal of
bo^ménrij
-Fig. 2. Overzicht van bossen, houtwallen en open ruimten
randlengte in m
16000
8 3 1 2 107 4 5 6 91211ü houtwallen etc.
U bosranden
2 1 4 1 0 8 3 5 712119 6 4 8 3 6 1 7 9 2 5101112vakaanduiding
F i g . 3 . Lengte per vak
van 100 ha van
differentiërende
elementen
F i g . 4. Randlengte van
bossen per vak
van 100 ha
Fig. 5. Lengte van
houtwallen, lanen,
etc. per vak van
100 ha
opp. in ha
8 0 n
70
60
50
40
30
20
10
randlengte in m
8000-6000
4000
2000
r~
2101251 119 6 7 3 8 4F i g . 6. Oppervlakte
bos per vak van
100 ha
4 8 3 7 1 6 91112510 2
F i g . 7. Randlengte van
van open ruimten
per vak van
100 ha
opp. in ha
70 r
6 0
50
4 0
30
20
10
0
t
4 8 3 7 9116125101 2vakaanduiding
F i g . 8. Oppervlakte van
open ruimten per
vak van 100 ha •
geven van de oppervlakte bos in de diverse vakken. De randlengten en
oppervlakken van de open ruimten zijn weergegeven in de figuren 7 en
•8.' '' " "'. o - •
Tabel 1. Overzicht van de bepaalde hoeveelheden
Vak
1.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
U
12
Opp. bos
ha
28,7
7,4
63,1
76,9
23,9
37,6
43,1
67,0
37J
12,2
30,4
17,6
Randl.
bos
hm
32
30
53
36
58
89
58
40
77
39
68
65
Projectie-waarde
bos
1,5
1,3
1,7
2,0
1,6
3,1
2,0
2,1.
3,0
V>3
2,7
2,3
Lengte
hout-wallen
hm
45
67
22
8
68
30
51
17
53
68
79
82
Opp. open
ruimten
ha
49,8
62,3
23,1
11,1 .
42,5
32,7
26,3
18,4
27,8
44,9
31,6
36>9
Randl.
open
ruimten
hm
50
89
43
. 21
75
63
' 46 4
41
72
83
73
74
Projectie-waarde
o-pen
ruim-ten
1,4
3,8
2,0
0,9
2,9
2,7
2,2
1,6
2,7
3,3
3,1
3,6
4. ANALYSE
4.1. I n 1 e i d i n g
Bij het analyseren van de resultaten doet zich het probleem voor
dat de gekozen vakindeling de metingen beïnvloedt. Waar een vakgrens
een bos doorsnijdt, zal de in beide vakken gemeten randlengte geen
overeenkomst vertonen met de bijbehorende oppervlakte. Vooral bij
gro-tere complexen .speelt dit facet een grote rol. Vak 7 (fig- 2) geeft
hiervan een duidelijk voorbeeld. Een deel van de in dit vak gemeten
randlengte behoort tot het grote bos, waarvan de oppervlakte voor een
belangrijk deel in vak 8 gemeten wordt. Een eenvoudige oplossing voor
dit probleem zou kunnen zijn de lengte waarover de vakgrens door het
bos loopt bij de gemeten lengte te tellen. Daar deze oplossing ook weer ©en verkeerde invloed op het resultaat heeft, ondat hiermee het bos in te kleine delen verdeeld wordt, zal een betere oplossing voor dit probleem gezocht moeten worden. In paragraaf 4.3« is aangegeven wat het effect is van de eenvoudige oplossing. Analoog aan deze ge-dachtengang voor bossen kan men deze ook voor (grote) open ruimten volgen.
Een vergelijking van de resultaten met die van het onderzoek uit Nota 650 is voor de hand liggend. Hiervoor is gebruik gemaakt van de
resultaten van de onderzochte gebieden nabij Volthe-De Lutte, Oot-marsum en Schoonoord. Elk gebied heeft een grootte van 900 ha. Ten-einde een inzicht.te geven in de vorm van deze gebieden zijn in de figuren 9, 10 en 11 kaartjes met de bossen van deze gebieden gegeven. 4.2. M e e t r e s u l t a t e n
Bij beschouwing van de histogrammen, die weergegeven zijn in de figuren 3 tot en met 8, blijken alleen in de figuren 6 en 8 enkele
uitschieters voor te komen. In fig. 6 is te zien, dat in de vakken
J>, 4 en 8 relatief veel bos voorkomt. Uit fig. 8 blijkt dat vooral vak 2 een uitschieter is bij de waarden, die de oppervlakten van open ruimten aanduiden. Dit vak is gelegen in een gebied met een zeer ge-ringe hoeveelheid bos en wordt verder gekenmerkt door de aanwezig-heid van een belangrijke lengte aan bermbeplanting, die weinig in-vloed heeft op de totale grootte van de open ruimten.
4 . 3 R a n d l e n g t e e n o p p e r v l a k t e v a n b o s -s e n
Voor het bepalen van een vormfactor van de bossen is het maken van een grafische voorstelling, waarin per vak van 100 ha de
rand-lengte van het.bos wordt uitgezet tegen de oppervlakte van het bos, gewenst (fig. 12a en 12b). Uit de grafieken, waarbij de resultaten van het onderzoek in de gebieden Volthe-De Lutte, Ootmarsum en Schoonoord betrokken zijn, blijkt dat de bossen in twee groepen ge-rangschikt kunnen worden.
Groep a. Kleine boscomplexen
De meetresultaten van de groep met kleine boscomplexen zijn weer-8
• 2
1
1
\W^
*X
jr
9 •
F i g . 9. Bos in Volthe-De Lutte
F i g . 10. Bos in Ootmarsum
randlengte in m
lOOOOr-8 0 0 0
6 0 0 0
4 0 0 0
2 0 0 0
0
7xz4.lÖ
7y
2»12.1oS
\ r= 0.91 ' » » ' 'à Volt he De Lutte
o O o t m a r s u m
A Schoonoord
• De M o r t e l e n
5 v a k n u m m e r
k /
îy
J I I l l _ _ J I L _ J » » i10 2 0 3 0 4 0 5 0 10 2 0 30 4 0 5 0 6 0 70 8 0 9 0 10 20 30 4 0 5 0 6 0 7 0 8 0
oppervlakte in ha
12 c
12 a
12 b
F i g . 12. Verband tussen randlengte en oppervlakte van de b o s s e n per vak
van 100 ha
gegeven in fig. 12a. De in deze figuur getekende lijn geeft een goede benadering van dë relatie tussen randlengte en oppervlakte van de -kleine boscomplëxen. De lijn voldoet aan formule 1. . LI'
x = 4.10~7 y2+ .12.10 y (y< 10 000. m) (1)
waarin : x = oppervlakte bos in ha y = randlengte bos in meters
De vakken 2, 5, 6, 9» 10* 11 en 12 worden gekenmerkt door het voorkomen van kleinere boscomplëxen.
Groep b. Grote boscomplëxen
De meetresultaten van de groep met grotere boscomplëxen zijn weergegeven in fig. 12b. De bossen van de vakken 1 , 3 , 4, J en 8 beho-ren tot deze groep. De spreiding van de waarnemingen is veel groter dan bij de kleinere boscomplëxen het geval was. Deze grotere spreiding wordt mede veroorzaakt door de gesignaleerde moeilijkheden, die op-treden bij het doorsnijden van de bossen door vakgrenzen. In fig. 12c zijn de waarden van fig. 12b zodanig gecorrigeerd, dat bij de totale randlengte per vak 'geteld is de lengte waarover de vakgrenzen dé in het vak liggende bossen doorsnijden. De spreiding van de waarnemingen
is geringer geworden.
Gezien de vrij grote spreiding van de meetuitkomsten is slechts-schetsmatig een benaderende lijn in de figuren 12b en 12c aangegeven. Verwacht mag worden dat bij uitbreiding van het onderzoek in andere.--v. gebieden een betere benadering van déze lijnen zal kunnen worden
ge-geven. "-;:- •
4.4. R a n d l e n g t e e n o p p e r v l a k t e v a n d e t o t a l e o p g a a n d e b e g r o e i i n g
Het zoeken van een relatie tussen de oppervlakte en de randleng-te van de totale opgaande begroeiing, dus inclusief houtwallen, lanen, etc., kan een interessant gegeven opleveren omtrent de aard van het gebied. Allereerst doet zich hierbij het probleem voor welk gewicht men aan; de rand van een houtwal toekent om de verhouding ten opzichte
vaïï de rand van een bos te kunnen aangeven. In fig. 1,3a is uitgegaan van de gedachte dat het gewicht van de.rand van een houtwal gelijk is
aan het gewicht, van de rand. van een bos. Daar een houtwal, twee randen van gelijke lengte heeft en slechts de lengte van de houtwal gemeten werd, is voor het bepalen van de totale randlengte de randlengte van het bos vermeerderd met tweemaal de lengte van de houtwallen.
De oppervlakte van de houtwallen is verwaarloosd. Dit is in dit gebied niet bezwaarlijk omdat de houtwallen hier in het algemeen een geringe breedte hebben. Rekent men met een gemiddelde breedte van 2,5 m dan is in het vak waarin de meeste houtwallen voorkomen een opper-vlakte van ongeveer 2 ha verwaarloosd. Dit is een waarde, die geen in-vloed heeft op de te trekken conclusies.
Men kan.stellen dat de randlengte van bos, mede gezien uit recre-atief oogpunt en als een factor die het doorzicht sterk bepaalt, veel belangrijker is dan de randlengte van houtwallen, lanen, etc. Hierom is het wellicht beter fig. 13b te gebruiken voor het trekken van con-clusies inzake het bestaande verband tussen randlengte en oppervlakte van de totale opgaande begroeiing. In deze figuur is voor de
randleng-te van de houtwallen de lengrandleng-te van deze landschapselemenrandleng-ten gebruikt. De trend van de figuren 13a en 13b is in fig. 13c voortgezet.
Hierin is de randlengte van het bos tegen de oppervlakte van het bos uitgezet. Deze figuur is in wezen een samenvoeging van de figuren 12a en 12b, waarin.de gegevens evenwel anders gerangschikt zijn. De lijnen in de figuren 13a, 13b en 13c, die .een benadering moeten geven van de
waarnemingen, zijn schetsmatig ingetekend omdat het aantal waarnemin-gen te gering en de spreiding van de waarneminwaarnemin-gen groot is. Zij geven dus slechts een trend aan die het verband zal aanduiden dat tussen de uitgezette factoren bestaat. In fig. 13c zijn drie lijnen getrokken. De eerste geeft het verband aan dat men zou kunnen afleiden wanneer men de trend van de lijnen uit de figuren 13a en 13b voortzet. De an-dere lijnen, die overgenomen zijn uit de figuren 12a en 12b, geven
beter het verband aan doordat hierbij onderscheid gemaakt wordt tussen kleine en grote boscomplexen.
De vakken 3> 4 en 8 worden.gekenmerkt door het voorkomen van gro-te complexen bos. In de vakken 11 en 12 komen zeer veel houtwallen, lanen, etc. voor, terwijl daar een geringe hoeveelheid bos aanwezig is. Vak 1 is een gebied dat een uitschieter in de figuren 13a en 13b oplevert. In het vak komt of te \iein±g of te veel bos voor. Het is ook
rondlengte km
24
12 11
J ' '
• - lijn fig 12a
20 4 0 60
13 a
20 4 013 b
6 0 20 40 60 80 oppervlakte in ha 13 cF i g . 13. Verband tussen randlengte en oppervlakte van de begroeiing
per vak van 100 ha
rand lengte in m
6 0 0 0
5 0 0 0
4 0 0 0
-3000
2000
1 0 0 0
-• De Mortelen (exci. 3,4,8)
VoIthe-De Lutte De Mortelen
O o t m a r s u m
Blokland
• Schoonoord
• Ens
F r aneker komt niet voor
10
15 2 0 25 3 0 3 5 . 4 0
F i g . 14. Verband tussen de gemiddelde randlengte en de gemiddelde
oppervlakte van bossen en boomgaarden per vak van 100 ha
in de onderzochte gebieden
2 0 0 0 0
1 5 0 0 0
10000
5000
O o t m a r s u m
• De M o r t e l e n (exci.3,4,8)
Volt h e - D e Lutte
De M o r t e l e n
Blokland
Ens
Franeker
JL
Schoonoord
_L
J
5 10 15 2 0 2 5 3 0 3 5 4 0
o p p e r v l a k t e in ha
F i g . 15. Verband tussen de gemiddelde randlengte en de gemiddelde
oppervlakte van de totale begroeiing per vak van 100 ha in
de onderzochte gebieden
mogelijk dat er bij een gelijke hoeveelheid bos te weinig houtwallen voorkomen. Het aanplanten van bomenrijen of bos zou een verbetering kunnen geven (zie 'De Mortelen, voorstudie en programma van eisen').
4.5. V e r g e l i j k i n g g e m e t e n r a n d l e n g t e m e t o n d e r z o e k i n a n d e r e g e b i e d e n
In de figuren 14 en 15 is een verband gelegd met het onderzoek
van Menzinga-Waaijenberg. De in deze figuren genoteerde waarnemingen zijn gemiddelden van 9 onderzochte vakken van 100 ha.' Alleen de gemid-delden voor.het gehele onderzochte gebied 'De Mortelen' betreffen 12 vakken van 100 ha. In fig. 14 is uitsluitend bos en boomgaard in reke-ning gebracht. In fig. 15 is ook rekereke-ning gehouden met de lengte van de houtwallen door deze tweemaal te tellen bij de randlengte van bos en boomgaard. In beide figuren is te zien dat het gebied 'De Mortelen' gekenmerkt wordt door een grote versnippering van de bossen. Wat be-treft de lengte aan houtwallen kan worden opgemerkt dat deze overeen-komt met die in het gebied Volthe-De Lutte. In Ootmarsum overeen-komt een gro-tere lengte aan houtwallen voor.
4.6. V e r b a n d t u s s e n h o u t w a l l e n , o p e n r u i m t e n e n b o s s e n
In fig. 2 is te zien dat de witte plekken, die overblijven wan-neer open ruimten en bossen ingekleurd zijn, worden gevuld door hout-wallen en de grotendeels hierbij behorende kleine open ruimten. Ge-zocht is naar een verband tussen deze resterende ruimten en de lengte van de houtwallen. Dit verband is in fig. 16 uitgezet. Een lijn met een lijnvergelijking vermeld in formule 2 blijkt een goede benadering te geven voor het gezochte verband.
y = -225 x +21 000 (50<x <90 ha) (2) waarin: y = lengte houtwallen in meters
x = oppervlakte van bos plus open ruimten in ha
randlengte in m
J 2 rs 0.92 (11 y=-225x» 21000 16 0 0 050 60 70 8 0 9 0 1 0 0
12000
8 0 0 0
4 0 0 0
y = -1,8x*265x rz 0,77 x gemiddelde • waarneming 5 vak nu mer0 20 40 60 80
oppervlakte in ha
F i g . 16. Verband tussen lengte
van houtwallen en
op-pervlakte van bossen
en open ruimten per
vak van 100 ha
F i g . 17- Verband tusöen
rand-lengte en oppervlakte
van open ruimten per
vak van 100 ha
4*7« R a n d l e n g t e e n o p p e r v l a k t e v a n o p e n
r u i m t e n
Evenals bij bossen is voor de open ruimten een verband tussen de
randlengte en de oppervlakte opgespoord. In fig. 17 zijn de
meetresul-taten grafisch voorgesteld en is een benaderende lijn aangegeven. Voor
de vorm van de lijn is een tweedegraads kromme gekozen om aan te
slui-ten bij de veel duidelijker vorm van de lijn, die bij de bossen het
verband aangeeft tussen randlengte en oppervlakte. De lijn voldoet
aan formule 3«
y = -1,8 x2 + 265 x ( x ( 7 0 ha) (3)
waarin: y = randlengte van open ruimten in meters
x = oppervlakte van open ruimten in ha
De waarnemingen van vak 1 wijken het sterkst af. Bij dit vak zal
dit veroorzaakt zijn door het eerder aangeduide probleem van het
door-snijden van open ruimten met vakgrenzen.
4.8. P r o j e c t i e w a a r d e n
De projectiewaarde van bos of open ruimten geeft in relatie tot
de oppervlakte van bos of open ruimten aanleiding tot het bepalen van
een vormfactor. De in de figuren 18 tot en met 21 gebruikte
projectie-waarde is ontleend aan een meting van deze projectie-waarde in oost-westelijke
richting.
De relatie tussen projectiewaarde en oppervlakte van open ruimten
blijkt duidelijk te bestaan (zie fig. 1 8 ) . Slechts de waarden van de
vakken 1 en 2 wijken sterk af. Dit wordt veroorzaakt door de
doorsnij-ding van de open ruimten met vakgrenzen. Het gevonden verband voldoet
aan formule 4.
y = 12x ( x < 4 ) (4)
waarin: y = oppervlakte van open ruimten in ha
x = projectiewaarde van open ruimten
Voor bos lijkt een dergelijke eenvoudige relatie niet te bestaan.
De oorzaak hiervan zal gezocht kunnen worden in de heterogeniteit van
de boscomplexen en in de verdeling van het gebied in vakken. Een lijn
opp. in ha
Ö U7 0
6 0
5 0
4 0
3 0
20
10
y = 12x
r : 0,63
~~ • i . . .-S I I
6 x ^ :V
9 2 *•Kr/
•5 > ^^ Î2
' i lI I
#3 •4 • 8 1 . ^ " \ l ^ - " #12 V »10_L
• • 6 ^5 ö±
1 2 3
p r o j e c t i e w a a r d e
F i g - 1 8 . Relatie projectiewaarde en
oppervlakte van open ruimten
F i g . 19. Relatie projectiewaarde
en oppervlakte van bos
rand lengte in m
J u u u8 0 0 0
6 0 0 0
4 0 0 0
2 0 0 0
n
12 5. / / 3 / 1 0 / 8 / é 1 *4I I
• / / /•11y = 2 5 7 0 x
r = 0,86
I I
y = 2 4 0 0 *
r = 0,94
1 2 , 3 4
p r o j e c t i e w a a r d e
F i g . 20. Relatie projectiewaarde F i g . 2 1 . Relatie projectiewaarde en
en randlengte van bos r andlengte yan open ruimten
met dezelfde lijnvergelijking als in fig. 18 is in fig. 19 getrokken. r>e spreiding rond deze lijn is te groot dan dat kan worden gezegd dat deze lijn een benadering geeft van het gezochte verband. Vooral de vak-ken waarin grote boscomplexen voorkomen wijvak-ken sterk af.
Het verband tussen randlengte en projectiewaarde is zowel bij bos als bij open ruimten duidel ijker aanwezig dan het verband, dat gezocht werd tussen oppervlakte en projectiewaarde. De meetresultaten en de ge-vonden relaties zijn in de figuren 20 en 21 uitgezet. Het verband tus-sen randlengte en projectiewaarde van bos wordt benaderd door formule 5.
y = 2570 x (x < 4 ) (5) waarin: y = randlengte van bos in meters
x = projectiewaarde ééàeÉés^Z— w*-*^ ^ — v . tt .
Tussen de randlengte en de projectiewaarde van open ruimten wordt het verband aangeduid met formule 6.
y = 2400 x (x { 4) (6) waarin: y = randlengte van open ruimten in meters
x = projectiewaarde vftii ..bos 4.9. W - w a a r d e o f V - W e r t
Door Kiemstedt is een waardering»f aofcoi- geïntroduceerd die aan de verschillende landschappen een waarde toekent. Deze V-Wert is door Smith-Romeyn bewerkt voor Nederlandse omstandigheden. Zij heeft de waarderingsfactor W-waarde genoemd (Thijsen bespreekt beide factoren en geeft een andere waarderingsopzet aan). Deze W-waarde wordt bepaald, uit de randlengte van bos en 'recreatief' water, reliëf en grondge-bruik.
In het gebied komt geen 'recreatief' water voor. Ook met het re-liëf behoeft geen rekening te worden gehouden. De hoogteligging van het gebied varieert van 9rJ> m tot 11,9 m + N.A.P. Daar slechts aan
sprongen van 20 m punten worden toegekend, zijn deze verschillen te verwaarlozen.
Van de benodigde gegevens voor het bepalen van de W-waarde zijn dan alleen van belang de randlengte van bos in meters per vak van 100
ha en het grondgebruik in ha per vak van 100 ha. Dit grondgebruik be-staat uit de oppervlakte bos, weiland, akkers en bebouwing. Zowel de randlengte als de oppervlakte van bos zijn met de Quantimet gemeten. Worden de oppervlakte van.-4e bebouwing en de oppervlakte, die in ge-bruik zou zijn-voor ; akkerbouw, verwaarloosd dan is de oppervlakte
wei-land per vafc-vàn 100 ha gelijk aan 100 ha minus de oppervlakte, bos per vak van 100 ha. Deze vereenvoudigingen hebben vrijwel geen in-vloed op de berekende resultaten.
De bepaling van de W-waarde per vak van 100 ha is volgens Kiem-stedt nu als volgt: W-waarde = (randlengte bos in m + oppervlakte bos in ha x 19 t oppervlakte weiland in ha x 15) : 1000.
Een berekening levert de resultaten op, die in tabel 2 zijn ver-meld. In tabel 3 zijn deze waarden gerangschikt in een volgorde van klein naar groot.
Tabel 2. Berekende W-waarden uit eigen waarneming
Vak W-waarde
1 2 3.
4,8 4,5 7,14 5
5,4 7,46
10,5 7 8 9 7,5 5,8 9,3 10 11 5,4 8,4 12 8,1Smith-Romeyn heeft de W-waarden berekend per vak van 6,25 ha. In een bijlage van haar rapport betreffende.een onderzoek van 'De Mortelen' is de orde van grootte van deze bedragen met een arcering aangegeven. De door haar berekende W-waarden zijn ingedeeld in de volgende klassen:'0-1,5; 1,5-3,0; 3,0-5,0; 5,0-7,0; <^ 7,0.
Opvallend is dat de in deze bijlage vermelde waarden op een la-ger niveau liggen dan bovenstaande waarden. Mogelijk is dit verschil toe te schrijven aan een verschil in interpretatie van wat onder bos wordt verstaan. Het feit dat de W-waarden in het rapport van Smith-Romeyn betrekkelijk ruw zijn bepaald kan ook van invloed zijn op de verkregen resultaten. Ook het gebruik van recenter kaartmateriaal in het door het I.C.W. verrichte onderzoek kan van invloed zijn.
Doordat de waarden per vak niet numerisch zijn opgegeven, doch grafisch in een klasseindeling zijn vermeld, is het niet mogelijk de juiste waarden per vak van 100 ha te berekenen uit de waarden per vak van 6,25 ha. Wel is het mogelijk, onder enig voorbehoud, een groepering haar grootte van de W-waarde per vak van 100 ha te bepalen.
Een rangschikking naar grootte die op deze wijze verkregen wordt is in 'tabel'3 weergegeven. De verschillen in volgorde met de uit eigen waarneming verkregen resultaten zullen kleiner zijn wanneer de boven opgesomde problemen zijn opgelost.
Tabel 3. Rangschikking van W-waarden van klein naar groot
Eigen waarneming 2 1 10 4 8 3. 5 7 12 11 9 6 Onderzoek
Smith-Romeyn 2 1 12 10 5 3 11 4 6 8 7 9
Het is duidelijk dat men zeer snel met de Quantimet de benodigde gegevens voor het bepalen van de W-waarde kan meten.
5- SAMENVATTING
Het analyseren van opgaande begroeiing en open ruimten met behulp van speciaal voor dit doel getekende kaarten blijkt goed mogelijk te zijn wanneer de Quantimet voor metingen gebruikt wordt. Uit een ver-gelijking van het gehele onderzochte gebied 'De Mortelen' met onder-zoekingen van gebieden in de omgeving van Volthe-De Lutte,. Ootmarsum en Schoonoord blijkt dat het landschap gekenmerkt wordt door het voor-komen van veel boscomplexen in een verspreide ligging. De hoeveelheid houtwallen, lanen, etc. is vergelijkbaar met Volthe-De Lutte, doch ge-ringer dan in Ootmarsum (fig. 2, 9, 10, 11, 14 en 15). Een
vergelij-king met open ruimten in andere gebieden is nog niet mogelijk door het ontbreken van vergelijkbaar onderzoeksmateriaal. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verkregen meetresultaten. De figuren j5 tot en met 8 geven deze resultaten grafisch weer.
Er is getracht enige relaties te leggen tussen gemeten groothe-den. Deze verbanden zijn gelegd tussen:
a) randlengte en oppervlakte van bossen (fig. 12a, 12b, 12c en 14) b) randlengte en oppervlakte Van de begroeiing (fig. 13a, 13b> 13c en - 1 5 )- •••-•• -.
c) lengte van houtwallen en oppervlakte van bos plus open ruimten (fig. 16)
d) randlengte en oppervlakte Van open: ruimten (fïg; 17) e) projectiewaarde en oppervlakte van open ruimten (fïg; 18) f) projectiewaarde en oppervlakte van bos (fig. 1.9)
g) projectiewaarde en randlengte van bos (fig. 20)
h) projectiewaarde en randlengte van open ruimten (fig. 21)
Alle waarden zijn bepaald per vak van 100 ha, dat overeenkomt met een ruit van de topografische kaart.
In paragraaf 4.9. is een vergelijking getrokken met de uit de waarnemingen te berekenen W-waarde van Kiemstedt en de door Smith-Romeyn in een rapport aangeduide waarden.
Uit het onderzoek komt naar voren dat voortgezet onderzoek nodig is waarin:
a. de houtwallen, lanen, etc. verder worden uitgesplitst b. de open ruimten worden gedefinieerd
c. een oplossing gevonden wordt voor de onjuistheden, die optreden door het in vakken verdelen van het gebied
d. bos nader wordt gedefinieerd (bosrand, boswegen) en de grens tussen houtwallen en bossen wordt vastgesteld
6. LITERATUUR
KIEMSTEDT, H. I967. Zur Bewertung naturlicher Landschaftselementen fur die Planung von Erholungsgebieten. Diss. Hannover
Möglichkeiten zur Bestimmung der Erholungseignung in unterschiedlichen Landschaftsräumen. Natur und Landschaft, Heft 11
MENZINGA-WAAIJENBERG, J.P. 1971. Landschapsanalyse met behulp van luchtfoto's en Quantimet. Nota 650 Instituut voor Cultuurtech-niek en Waterhuishouding
SMITH-ROMEYN, E. 1969. Een systeem van landschapswaardering uit het oogpunt van de recreatie. Recreatievoorzieningen nr. 6
I97O. Landschapswaardering uit het oogpunt van de recreatie (netschema's voor de recreatieve waarden). Recrea-tievoorzieningen nr. 1
1971 • De Mortelen, voorstudie en programma van eisen. Rapport van Raadgevend Ingenieursburo Ir. L. Smith en Elna Smith-Romeyn N.V. te Eindhoven
THIJSEN, W. 19, .Een hypothese ter fundering van de landschapsarchi-tectuur