• No results found

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n

C o m m i s s i e v a n B e r o e p N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

Openbare terechtzitting van 16 december 2016

In de zaak 0467/2013/(…)/N ingeleid op verzoek van:

Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren met zetel gevestigd te 1000 Brussel, E. Jacqmainlaan 135, die wordt vertegenwoordigd door de heer (…), bedrijfsrevisor en raadslid.

ten laste van:

de heer (…), bedrijfsrevisor, wonende te (…), ingeschreven in het openbaar register onder nummer (…), die wordt bijgestaan en vertegenwoordigd door zijn raadsman Mr. (…), advocaat met kantoor te (…).

* * * * * * * * * *

A. Over de antecedenten in de rechtspleging.

01. Het voorliggende hoger beroep werd ingesteld door de Raad van het Instituut bij een aangetekend schrijven van 17 april 2014, tegen een beslissing die op 13 maart 2014 werd uitgesproken door de Tuchtcommissie.

02. Nadat de Commissie van Beroep bij een eerste beslissing van 12 juni 2015 het debat heeft heropend, heeft ze bij een tweede beslissing van 18 december 2015 het Grondwettelijk Hof prejudicieel geadieerd betreffende twee rechtsvragen over artikel 64, § 1, eerste lid en § 2, eerste lid enerzijds en artikel 64, § 2 tweede lid anderzijds van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor. Ze heeft de rechtspleging geschorst in afwachting van het arrest hierover van het Grondwettelijk Hof.

(2)

03. Bij een arrest van 22 september 2016 (arrest nr. 122/2016) heeft het Grondwettelijk Hof beslist over de gestelde vragen.

04. De Raad van het Instituut en de bedrijfsrevisor werden uitgenodigd om een standpunt te formuleren over de incidentie van het voormelde prejudiciële arrest op de voorliggende rechtspleging.

De advocaat van de bedrijfsrevisor heeft op 15 november 2016 een derde memorie ingediend.

05. De vertegenwoordiger van de Raad en de advocaat van bedrijfsrevisor (…) werden gehoord op de openbare terechtzitting van 25 november 2016.

06. Het standpunt van de bedrijfsrevisor over de incidentie van het arrest van het Grondwettelijk Hof, zoals het blijkt uit zijn derde memorie, kan als volgt worden samengevat:

- in hoofdorde: het gevolg van de beslissing van het Grondwettelijk Hof is dat de betrokken wetsbepaling buiten toepassing moet worden gelaten; de langere beroepstermijn voor de Raad en/of de Procureur-generaal is ongrondwettelijk bevonden zodat deze langere termijn buiten toepassing moet worden gelaten; nu het hoger beroep tijdens deze langere termijn werd ingesteld is het niet-ontvankelijk, ontoelaatbaar en minstens ongegrond;

- subsidiair: wordt het hoger beroep niet onontvankelijk verklaard, dan moet de bedrijfsrevisor de mogelijkheid worden geboden om incidenteel hoger beroep in te stellen om de verschillende behandeling en de als gevolg hiervan ontstane schending van de rechten van verdediging te verhelpen.

Vervolgens stelt de bedrijfsrevisor subsidiair incidenteel hoger beroep in en herneemt hij de argumentatie die hij in zijn tweede memorie heeft ontwikkeld. Deze houdt samengevat het volgende in:

- de aanvankelijk oproeping om te verschijnen voor de Tuchtcommissie is nietig en zodoende kon de Tuchtcommissie niet oordelen over de tuchtvervolging; wordt de oproeping niet nietig verklaard, dan is de vervolging toch onontvankelijk wegens schending van de rechten van de verdediging;

- komt de Commissie van Beroep toe aan de beoordeling van de grond van de zaak en oordeelt ze dat de feiten bewezen zijn, dan volstaat een waarschuwing als tuchtsanctie;

- oordeelt de Commissie van Beroep dat een waarschuwing niet volstaat, dan moet het hoger beroep in elk geval worden ongegrond verklaard.

07. De vertegenwoordiger van de Raad heeft meegedeeld dat de Raad geen standpunt inneemt over de vraag hoe met de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dient te

(3)

B. De verdere beoordeling.

08. Voor wat de feiten van de tuchtprocedure aangaat en de rechtsregels die voor de oplossing van het geschil in aanmerking moeten worden genomen, verwijst de Commissie van Beroep naar de eerder door haar genomen beslissingen van 12 juni 2015 en 18 december 2015.

09. De wetsbepalingen uit de IBR-wet van 22 juli 1953 in de te dezen toepasselijke versie, gecoördineerd op 30 april 2007, waarover de Commissie van Beroep het Grondwettelijk Hof heeft geadieerd, luiden als volgt:

(-) artikel 64, § 1, eerste lid bepaalt:

‘De betrokken bedrijfsrevisor kan beroep aantekenen per aangetekend schrijven gericht aan de Commissie van Beroep binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de betekening’.

(-) artikel 64, § 2, eerste lid bepaalt:

‘De Procureur-generaal bij het Hof van Beroep en de Raad en, in voorkomend geval, de speciaal daartoe, overeenkomstig artikel 49, § 2 van de wet, aangeduide expert, kunnen binnen een termijn van veertig dagen te rekenen vanaf de betekening, beroep aantekenen per aangetekende schrijven gericht aan de Commissie van Beroep.’

10. De vragen die gericht werden aan het Grondwettelijk Hof zijn ingegeven door de vaststelling dat wegens het verschil in de duur van de termijnen om hoger beroep in te stellen, enerzijds wat de bedrijfsrevisor aangaat, die over dertig dagen beschikt, en anderzijds wat de Raad van het Instituut en de Procureur-generaal betreft, die over veertig dagen beschikken, telkens te rekenen vanaf de betekening van de beslissing van de Tuchtcommissie, er een situatie van wapenongelijkheid kan ontstaan door een samenloop van twee situaties waartoe de bevraagde wetsvoorschriften aanleiding kunnen geven.

Stelt de Raad of de Procureur-generaal hoger beroep in nadat de beroepstermijn voor de bedrijfsrevisor is verstreken, dan staat voor de bedrijfsrevisor niettemin een incidenteel beroep of een navolgend hoger beroep niet open.

Tegelijk staat het de Raad en de Procureur-generaal vrij om een beperkt hoger beroep in te stellen, zoals in onderhavige rechtspleging het geval is: de Raad komt enkel op tegen de strafmaat, die hij te licht acht.

11. Het gevolg hiervan is dat de bedrijfsrevisor, die geen hoger beroep instelt binnen de voor hem geldende vervaltermijn van dertig dagen, nog maar beperkt verweer kan voeren voor de Commissie van Beroep na een beperkt hoger beroep van de Raad of de Procureur-generaal, terwijl de Raad en de Procureur-generaal na een beperkt hoger beroep ingesteld door de bedrijfsrevisor, ten alle tijde de mogelijkheid hebben om een onbeperkt hoger beroep in te stellen gedurende de tien dagen die volgen na het verstrijken van de wettelijke termijn voor de bedrijfsrevisor.

(4)

12. Bij het vermelde prejudiciële arrest van 22 september 2016 zegt het Grondwettelijk Hof voor recht:

‘Artikel 64, § 1, eerste lid, en § 2, van de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor, gecoördineerd op 30 april 2007, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

.’

Aan deze conclusie ligt hoofdzakelijk de overweging ten grondslag dat ingevolge de onder randnummer 10. vermelde omstandigheden, de rechten van de bedrijfsrevisor op onevenredige wijze worden beperkt.

13. Luidens art. 28 van de Bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof van 6 januari 1989 moet het rechtscollege dat de prejudiciële vraag heeft gesteld evenals elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak doet, voor de oplossing van het geschil naar aanleiding waarvan de in art. 26 bedoelde vragen zijn gesteld, zich voegen naar het arrest van het Grondwettelijk Hof.

De wetsbepaling waarover het Grondwettelijk Hof oordeelt dat ze de Grondwet schendt, mag niet worden toegepast (zie hierover: J. SMETS & F. DEBAEDTS, Prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof, APR 2016, nrs. 586 -588 en nr.603).

14. De bij het arrest van 22 september 2016 door het Grondwettelijk Hof vastgestelde schending van het gelijkheidsbeginsel in het licht van de wapengelijkheid betreft de ongelijke duur van de termijn om hoger beroep in te stellen voor de bedrijfsrevisor enerzijds en de Raad en de Procureur-generaal anderzijds, terwijl de bedrijfsrevisor niet de mogelijkheid heeft om incidenteel hoger beroep in te stellen en hierdoor wordt beperkt in zijn recht om zich te verdedigen.

Hieruit volgt dat in het voorliggende geval de wapengelijkheid kan worden hersteld indien (a) ofwel wordt aangenomen dat een hoger beroep door de Raad niet kan worden ingesteld gedurende een ruimere termijn dan diegene waarover de bedrijfsrevisor beschikt, (b) ofwel aan de bedrijfsrevisor het recht wordt toegekend om na het verstrijken van zijn beroepstermijn alsnog een onbeperkt hoger beroep in te stellen volgend op een beperkt hoger beroep van de Raad.

15. De oplossing waarbij een door de bedrijfsrevisor ingesteld hoger beroep, buiten de hem door de wet toebedeelde termijn van 30 dagen, zou worden toegelaten, komt er in wezen op neer dat zijn rechten zouden worden uitgebreid in een specifieke hypothese die door de wetgever niet werd in aanmerking genomen.

Aldus zou een leemte in de wet moeten worden opgevuld. Hierover oordeelde het Hof van Cassatie dat de rechter zo mogelijk deze leemte moet opvullen.

(5)

Indien de leemte van die aard is dat zij noodzakelijk vereist dat een andere regeling wordt ingevoerd, die een hernieuwde maatschappelijke afweging van belangen door de wetgever of een aanpassing van een of meer andere wettelijke bepalingen vereist, kan de rechter zich daarvoor niet in de plaats van de wetgever stellen (Cass. 3 november 2008, R.W. 2008-2009, 1193; Cass. 17 januari 2008, met noot P. POPELIER, R.W. 1184; zie ook J. SMETS & F. DEBAEDTS, o.c., nrs. 631-642).

16. In het voorliggende geval kan de toekenning aan de bedrijfsrevisor van het recht om alsnog een ontvankelijk hoger beroep in te stellen na het verstrijken van de in artikel 64, § 1 van de IBR-wet bepaalde termijn slechts worden bewerkstelligd indien aan verschillende wettelijke bepalingen wordt geraakt.

Aangezien de Commissie van Beroep zich niet in de plaats van de wetgever kan stellen, kan die oplossing niet worden overwogen.

17. Daarentegen wordt met de oplossing waarbij de in artikel 64, § 2 van de IBR-wet bepaalde termijn van veertig dagen wordt beperkt tot dertig dagen, zoals het geval is voor de bedrijfsrevisor, de door het Grondwettelijk Hof vastgestelde schending van de Grondwet weggewerkt.

De uitwerking van de betrokken wetsbepaling wordt dan ingeperkt en ze wordt niet toegepast in zoverre ze een ruimere beroepstermijn instelt dan 30 dagen (vgl. J. SMETS &

F. DEBAEDTS, o.c. nr. 605).

18. Zodoende oordeelt de Commissie van Beroep dat een hoger beroep dat is ingesteld na het verstrijken van een termijn van dertig dagen na de betekening van de beslissing van de Tuchtcommissie niet meer kan worden toegelaten, ook als het rechtsmiddel wordt aangewend door de Raad en de Procureur-generaal.

19. Nu het hoger beroep dat ter beoordeling staat door de Raad werd ingesteld na het verstrijken van dertig dagen sedert de door haar bestreden beslissing van de Tuchtcommissie haar werd betekend, kan het niet worden toegelaten.

20. Aangezien het hoger beroep van de Raad moet worden verworpen, behoeft het subsidiair door de bedrijfsrevisor ontwikkelde verweer geen nader antwoord.

OM DEZE REDENEN,

DE COMMISSIE VAN BEROEP,

(6)

Beslist na tegenspraak,

Verklaart het hoger beroep dat werd ingesteld door de Raad van het Instituut na het verstrijken van een termijn van dertig dagen niet-ontvankelijk en verwerpt het.

Aan de beraadslaging over deze beslissing werd deelgenomen door:

(…)

De beslissing werd uitgesproken in openbare terechtzitting op 16 december 2016.

(…)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij uitkeringsovereenkomsten is het uitvoerbaar om de indicatieve gevolgen voor het pensioeninkomen en de indicatieve hoogte van de afkoopwaarde te tonen als een (gewezen)

Jezus’ naam zal aan elkeen / toegang tot zijn heil verlenen / om in zijn verbond te staan, en de weg met Hem te gaan.. Jezus’ naam zij lof gebracht / als

Les instigateurs de ces discours pensent que l’on doit être prudent dans le travail avec les «assistants techniques» et en affaires avec les capitalistes

organisation/company to paying 25% of the rental price as a deposit 10 working days after receiving the invoice from BelExpo and the balance, being 75% of the rental price, at

However, some major differences are discemable: (i) the cmc depends differently on Z due to different descriptions (free energy terms) of the system, (ii) compared for the

De Studio beschikt over verschillende kleine en grote ruimtes en zijn geschikt voor iedere online of hybride bijeenkomst.. Daarnaast is de Studio omringd door raampartijen waardoor

Steenmarter is niet uit de directe omgeving bekend, maar het plangebied vormt wel geschikt leefgebied voor de soort.. Sporen van deze soort, zoals uitwerpselen

De leerlingen hebben al voorkennis van bewerkingen (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen) uitvoeren met natuurlijke en decimale getallen, wat positieve en negatieve