• No results found

Personenbelasting (aanslagjaar 2018) - Analyse van het fiscaal beleid en berekeningswijzigingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Personenbelasting (aanslagjaar 2018) - Analyse van het fiscaal beleid en berekeningswijzigingen"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

WORKING PAPER 2021/03

Personenbelasting (aanslagjaar 2018) -

Analyse van het fiscaal beleid en berekeningswijzigingen

Dierk OP ’T EYNDE

FOD Financiën, Beleidsexpertise en -ondersteuning dierk.opteynde@minfin.fed.be

Pierre-Alexandre MODART

FOD Financiën, Beleidsexpertise en -ondersteuning, Studiedienst pierre-alexandre.modart@minfin.fed.be

September 2021

(2)

Disclaimer

Het doel van de “Working papers” is het presenteren van studie- en onderzoekswerk uitgevoerd bij de FOD Financiën, Administratie "Beleidsexpertise en -ondersteuning". De geuite meningen zijn die van de auteurs en binden de FOD Financiën of de minister van Financiën niet.

Les «Working papers» ont pour but de présenter des travaux d’étude et de recherche effectués au SPF Finances, Administration «Expertise et support stratégiques». Les opinions exprimées sont celles des auteurs et n’engagent ni le SPF Finances ni le Ministre des Finances.

The purpose of the “Working papers” is to present study and research work carried out at the FPS Finance, Administration "Strategic expertise and support". The opinions expressed are those of the authors and do not commit the FPS Finance or the Minister of Finance.

(3)

Samenvatting

Dit document beschrijft de impact van de wijzigingen aan de berekening van de Belgische personenbelasting (PB) tijdens het aanslagjaar 2019, inkomstenjaar 2018. De analysebasis is de toestand op 30 juni 2020. Alle 7.046.305 aangiften, inclusief de aangiften van belasting niet-inwoners (BNI), waren op dat moment minstens een eerste maal berekend.

De berekening van inkomens en belastingdruk gebeurt enkel op basis van de gegevens bij de aangifte en de berekening van de personenbelasting. Zo is ook voor de Lorenz-curven en Gini-coëfficiënten enkel de personenbelasting in rekening genomen. De beschreven resultaten dienen dan ook in die zin geïnterpreteerd te worden, de vermelde Gini-coëfficiënten kunnen niet vergeleken worden met de officiële Gini-coëfficiënten (bv. SILC-enquête).

JEL codes H2, H21, H24

Kernwoorden

Fiscaal beleid, personenbelasting

(4)

Inhoud

Inleiding ... 5

1. Kerncijfers ... 7

1.1 Belastbaar inkomen ... 7

1.2 Fiscale ontvangsten ... 9

1.3 De Gini-coëfficiënt en de Lorenz-curve ... 15

1.4 De belastingdruk ... 17

1.5 Belasting van niet-inwoners ... 22

2. Gezamenlijk effect van alle beleidsmaatregelen aanslagjaar 2018 ... 24

3. Afzonderlijke impact voor maatregelen (aanslagjaar 2018) ... 33

3.1 Arrest Imfeld-Garcet... 33

3.2 Stijging van de roerende voorheffing van 27 % naar 30 % ... 36

3.3 Autonomiefactor & gewestelijke opcentiemen ... 39

3.4 Maatregelen voor alleenstaande ouders ... 43

3.5 Afschaffing van de speculatietaks ... 46

3.6 Belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten (BNI) ... 47

3.7 Proratisering ... 50

3.8 Bijkomende vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten ... 56

3.9 Maatregelen met een beperkte begrotingsimpact ... 58

Bijlagen ... 59

Bijlage 1 : overzichtstabel per maatregel aanslagjaar 2018 ... 59

Bijlage 2 : methodologie ... 61

Bijlage 3 : karakteristieken voor de berekening van de personenbelasting ... 63

Bijlage 4 : evolutie inkomensdecielen ... 64

Bijlage 5 : lijst van gewijzigde aanslagvoeten gemeentebelasting ... 65

(5)

Inleiding

In 2017 steeg het BBP met 3,46% en bleef het aantal aangiften in de personenbelasting op hetzelfde niveau. Er was een toename van het totaal belastbare inkomen met 3,2% en een aangroei van de fiscale ontvangsten met 4% tot 46,5 miljard euro. Deze toename kwam vooral ten goede aan het federaal budget.

De inkomensongelijkheid en belastingsongelijkheid zijn merkelijk groter bij de alleenstaanden vergeleken met de fiscaal gehuwden. Bovendien is de belastingsongelijkheid groter dan de inkomensongelijkheid. De sterkste schouders dragen dus de zwaarste lasten. Al deze ongelijkheden namen gevoelig af bij het aanslagjaar 2018 vergeleken met aanslagjaar 2017, nadat het jaar ervoor deze ongelijkheden waren toegenomen.

De belastingdruk steeg gemiddeld met bijna 0,2%, tot 21,06% voor alleenstaanden en tot 23,23% voor fiscaal gehuwden. De grootste toename in de gemiddelde aanslagvoeten is te noteren bij de Vlaamse koppels, belastingplichtigen zonder kinderen ten laste, de middenklasse (deciel 6), ouderen en jonge alleenstaanden.

De nieuwe fiscale maatregelen hebben in de eerste plaats grote wijzigingen veroorzaakt in de geldstromen tussen de verschillende entiteiten in België. Het effect op de belastingen van burgers zelf was veel kleiner. De belangrijkste oorzaken zijn de neerwaartse herziening van de autonomiefactor en de wijziging van de gewestelijke opcentiemen. De grote baathebber is de federale schatkist met liefst 488,9 miljoen euro extra. Entiteit II ontvangt minder : het Vlaams Gewest liefst 320,2 miljoen euro, het Waals Gewest 139,8 miljoen euro, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 59,5 miljoen euro. De impact op de lokale overheden is beperkt : 1,5 miljoen euro minder.

De belangrijkste oorzaak van de wijzigingen bij deze financiële stromen ligt in de zesde staatshervorming. Samen met de bevoegdheden, vloeiden er ook nieuwe geldstromen naar de deelstaten. Doordat bij het opmaken van de financieringswet een aantal geldstromen fluctueerden, werd er uitgegaan van een ‘voorlopige autonomie-factor’. Door de aanvankelijk ruime inschatting hiervan, dienen de Gewesten en Gemeenschappen geld terug te storten aan de federale entiteit als correctie voor de te hoge belastingbedragen die sinds 2015 aan de gewesten werden gestort.

(6)

De budgettaire kost van het fiscaal beleid voor de gezamenlijke overheid bedraagt 32,1 miljoen euro.

Alle beleidsmaatregelen hebben dus voor een verlaging van de personenbelasting gezorgd van gemiddeld 4,6 € per aangifte in vergelijking met een jaar ‘ongewijzigd beleid’. Fiscaal gehuwden hebben een grotere kans geïmpacteerd te zijn, en de gemiddelde impact is voor hen ook hoger in vergelijking met alleenstaanden.

De grootste baathebbers van het gevoerde beleid bij de belastingplichtigen die in België wonen zijn :

• de alleenstaanden van de decielen 3 tot en met 5 en de fiscaal gehuwden in de laatste decielen,

• de loontrekkenden

• alleenstaanden : de Brusselaars en de bewoners van Henegouwen

• fiscaal gehuwden : Brussels Gewest en Oost-België

• 3 of meer kinderen ten laste

• op arbeidsleeftijd

De grootste verliezers zijn de aangiften met inkomsten uit roerende goederen.

Niet-inwoners kenden gemiddeld een aanzienlijke belastingverhoging door de nieuwe maatregelen : gemiddeld 114 € voor een alleenstaande en 152 € voor een gezamenlijke aangifte. In deze groep is het de middenklasse (decielen 5 tot en met 8) en de pensioentrekker die gemiddeld de grootste verhoging noteren.

In de lijst van representatieve gezinstypes volgens de OESO-classificatie levert het gevoerd fiscaal beleid het grootste belastingvoordeel op voor de alleenstaanden met een beperkt loon en 2 kinderen ten laste : gemiddeld 144 euro.

De belangrijkste fiscale maatregelen met grootste budgettaire weerslag zijn :

• Imfeld-Garcet : de aanrekening van de belastingvrije som voor kinderlast, +24,85 miljoen euro;

• Gewestelijke opcentiemen, +20,93 miljoen euro, uitsluitend op rekening van de Brusselse belastingplichtigen;

• Roerende voorheffing van 27 naar 30% : -23,89 miljoen euro.

Het afzonderlijke effect van al deze maatregelen wordt uitvoerig besproken in hoofdstuk 3. Per maatregel worden de winnaars en verliezers geprofileerd. Bovendien zijn de interactie-effecten tussen de verschillende maatregelen heel beperkt : de optelsom van de afzonderlijke effecten komt voor zowat 99% overeen met hun gezamenlijk effect.

In de bijlagen kan u een gedetailleerde overzichtstabel per beleidsmaatregel vinden, alsook een toelichting van de toegepaste methodologie en simulatieprogramma. We lichten er ook de sterk toegenomen complexiteit van de berekening van de personenbelasting toe door het Imfeld-Garcet- arrest. Een doorgedreven vereenvoudiging dringt zich op. Tot slot beschrijven we de evolutie van de inkomensdecielen en de gemeenten met gewijzigde aanslagvoeten voor de gemeentebelasting.

(7)

1. Kerncijfers

Tabel 1 toont de evolutie van het bbp in België, de inflatie en de Belgische bevolking voor de jaren 2015 tot 2017. Belangrijke opmerking: de bevolking die vermeld staat onder 2015 is de bevolking in België per 1 januari 2016. Het leek ons nuttig om de feiten op die manier voor te stellen omdat in de belastingaangifte van het jaar T de belastingplichtige zijn/haar situatie per 1 januari van het jaar T+1 moet opgeven (zie vak II van de aangifte).

Tabel 1 – Macro-economische en demografische parameters (jaren 2015-2017)

Jaar 2015 2016 2017 Evolutie 2016-2017

Belgisch bbp (in miljard euro) 416,7 430,09 444,99 3,46 % Belgische bevolking (in miljoen) 11,27 11,32 11,38 0,53 %

Inflatie (België) 0,60 % 1,80 % 2,20 %

Tabel 2 toont de evolutie van het aantal belastingaangiften in zowel de personenbelasting (PB) als in de belasting van niet-inwoners (BNI) voor de aanslagjaren 2016 tot 2018. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de aangiften van alleenstaande belastingplichtigen en de gezamenlijke aangiften.

Tabel 2 – Aantal aangiften (aanslagjaren 2016 tot 2018)

Aanslagjaar 2016 2017 2018

Evolutie 2017-2018 PB – aantal aangiften van alleenstaanden 4 646 987 4 699 186 4 695 789 -0,07 % PB – aantal gezamenlijke aangiften 2 222 042 2 228 804 2 225 455 -0,15 % BNI – aantal aangiften van alleenstaanden 38 477 43 287 45 271 4,58 % BNI – aantal gezamenlijke aangiften 24 241 26 542 25 723 -3,09 % Totaal aantal aangiften 6 931 747 6 997 819 6 992 238 -0,08 %

Bij de aangiften in de personenbelasting blijft de verhouding tussen de aangiften van alleenstaande belastingplichtigen (68 %) en de gezamenlijke aangiften (32 %) gelijk voor alle aanslagjaren. Bij de belasting van niet-inwoners neemt het aandeel van alleenstaande belastingplichtigen elk aanslagjaar toe (61,35 % voor aanslagjaar 2016; 61,99 % voor aanslagjaar 2017 en 63,77 % voor aanslagjaar 2018).

Aan het einde van dit hoofdstuk wordt de belasting van niet-inwoners kort toegelicht.

1.1 Belastbaar inkomen

Voor elk type aangifte (alleenstaand of gezamenlijk) werd de bevolking opgedeeld in decielen op basis van belastbaar inkomen (d.w.z. de ontvangen bruto-inkomsten na aftrek van werkelijke en/of forfaitaire kosten en na aftrek van betaalde onderhoudsuitkeringen).

Er werd een bijkomend deciel gecreëerd voor de belastingplichtigen met een belastbaar inkomen dat gelijk is aan nul.

(8)

De bovengrenzen van het belastbaar inkomen voor elk deciel voor de aanslagjaren 2016 tot 2018 worden in bijlage 4 uiteengezet.

Tabel 3 gaat over het in de PB belastbaar inkomen en maakt een onderscheid tussen het gezamenlijk belastbaar inkomen en het afzonderlijk belastbaar inkomen. Er vindt ook een uitsplitsing plaats tussen de aangiften van alleenstaande belastingplichtigen en de gezamenlijke aangiften.

Tabel 3 – In de PB belastbaar inkomen (bedragen in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie 2017-2018

Gezamenlijk belastbaar inkomen 191 513,7 194 141,3 200 452,8 3,3 % - aangiften van alleenstaanden 83 151,5 84 210,1 87 251,2 3,6 % - gezamenlijke aangiften 108 362,2 109 931,2 113 201,6 3,0 % Afzonderlijk belastbaar inkomen 7 990,2 8 225,3 8 308,2 1,0 % - aangiften van alleenstaanden 2 844,4 2 982,8 2 773,6 -7,0 % - gezamenlijke aangiften 5 145,8 5 242,5 5 534,6 5,6 % Belastbaar inkomen – totaal 199 503,9 202 366,7 208 761,0 3,2 % - aangiften van alleenstaanden 85 995,9 87 192,9 90 024,8 3,2 % - gezamenlijke aangiften 113 508,0 115 173,7 118 736,2 3,1 %

De volgende twee grafieken tonen de verdeling van het belastbaar inkomen per deciel voor aanslagjaar 2018.

Grafiek 1

464 2 567 5 162 6 243 7 151 8 265 9 691 11 429

14 165

24 889

Deciel 1 Deciel 2 Deciel 3 Deciel 4 Deciel 5 Deciel 6 Deciel 7 Deciel 8 Deciel 9 Deciel 10

Alleenstaanden - belastbaar inkomen (miljoen €)

(9)

Grafiek 2

1.2 Fiscale ontvangsten

Generaal

Tabel 4a geeft een overzicht van de globale ingekohierde PB tijdens de aanslagjaren 2016 tot 2018.

Ze omvat de federale en de gewestelijke belasting, maar niet de aanvullende gemeentebelasting.

Tabel 4a – Globale ingekohierde belasting (in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie

2017-2018

Voorafbetalingen 1 459,8 1 467,0 1 526,6 4,1 %

Voorheffingen 45 002,7 44 775,1 46 468,1 3,8 %

Positieve kohieren 2 684,3 2 859,1 2 930,7 2,5 %

Negatieve kohieren -7 514,1 -7 476,7 -7 635,8 2,1 %

Globale (federale en gewestelijke) PB 41 632,7 41 624,5 43 289,6 4,0 %

Per entiteit

In tabel 4b wordt de ingekohierde belasting uitgesplitst per bestuurslaag (federaal niveau, gewesten en gemeentelijke PB). Tot slot wordt de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid (BBSZ) ingehouden via de maandelijkse sociale bijdragen, maar wordt er een jaarlijkse afrekening gemaakt bij het inkohieren van de belasting. Het bedrag in de tabel is het totaal van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid (de maandelijkse sociale bijdragen en de jaarlijkse afrekening).

We stellen een stijging van de globale belasting (exclusief BBSZ) van 4,0 % vast tussen de aanslagjaren 2017 en 2018. Er wordt een stijging vastgesteld van de belastinginkomsten voor het

3 580 5 239 6 467 7 604 8 904 10 429 12 194 14 400

17 701

32 220

Deciel 1 Deciel 2 Deciel 3 Deciel 4 Deciel 5 Deciel 6 Deciel 7 Deciel 8 Deciel 9 Deciel 10

Koppels - belastbaar inkomen (in miljoen €)

(10)

federale niveau en de gemeenten, terwijl de gewesten hun inkomsten zien stagneren of zelfs verminderen.

De stijging van het federale aandeel in de PB wordt onder meer verklaard door de verlaging van de autonomiefactor. We komen daar later op terug bij de analyse van deze maatregel.

Tabel 4b – Totale belastinginkomsten per bestuurslaag (in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie 2017-2018

Federaal 32 341,8 32 284,1 34 003,1 5,3 %

Vlaams Gewest 5 865,3 5 903,8 5 906,8 0,1 %

Waals Gewest 2 616,2 2 602,9 2 563,9 -1,5 %

Brussels Hoofdstedelijk Gewest 809,4 833,7 815,8 -2,1 %

Gemeentelijke PB1 3 169,6 3 130,9 3 249,9 3,8 %

Globale PB – exclusief BBSZ 44 802,3 44 755,4 46 539,5 4,0 % Bijzondere bijdrage

voor de sociale zekerheid (BBSZ) 1 146,3 1 146,0 1 178,1 2,8 %

De volgende twee grafieken geven een grafische voorstelling van de uitsplitsing van de belastinginkomsten afkomstig van de personenbelasting per bestuurslaag voor de aanslagjaren 2017 en 2018.

We stellen vast dat het federale gedeelte van de belasting met een procent toenam tussen de twee aanslagjaren (van 72 % naar 73 %), ten koste van de gewesten (die hun aandeel zagen slinken van 21

% tot 20 %). Het gemeentelijke gedeelte bleef stabiel met een aandeel van 7 % in de totale opbrengst van de personenbelasting.

1 Voor aanslagjaar 2016 omvat dit bedrag de opcentiemen op de personenbelasting voor de Brusselse agglomeratie. Die opcentiemen werden vanaf aanslagjaar 2017 afgeschaft. Voor aanslagjaar 2016 kwamen de belastinginkomsten voor de agglomeratie, afkomstig van de personenbelasting, op 35,1 miljoen euro uit.

(11)

Grafiek 3 - Percentage van de opbrengst van de PB per bestuurslaag (aanslagjaar 2017)

Grafiek 4 - Percentage van de opbrengst van de PB per bestuurslaag (aanslagjaar 2018)

(12)

Als % van het BBP

Grafiek 5 toont de evolutie van de personenbelasting (exclusief bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid) uitgedrukt in percentage van het bbp tijdens de aanslagjaren 2016 tot 2018. We stellen een daling van 0,35 % vast tussen de aanslagjaren 2016 en 2017 en een stagnatie voor de aanslagjaren 2017 en 2018.

Grafiek 5

In tabel 5 wordt de globale personenbelasting (exclusief bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid) uitgesplitst tussen de aangiften van alleenstaande belastingplichtigen en de gezamenlijke aangiften.

Tabel 5 – Totale opbrengst van de PB (bedragen in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie 2017-2018

Globale belasting – exclusief BBSZ 44 802,3 44 755,4 46 539,5 4,0 % - aangiften van alleenstaanden 18 350,7 18 215,1 18 957,3 4,1 % - gezamenlijke aangiften 26 451,5 26 540,4 27 582,2 3,9 %

Voor aanslagjaar 2018 blijkt uit de tabellen 3 en 5 dat 57 % van het belastbaar inkomen afkomstig is van de gezamenlijke aangiften, terwijl het aandeel hiervan in de globale belasting 59 % bedraagt. Er is dus wat dat betreft geen groot verschil tussen de gezamenlijke aangiften en de aangiften van alleenstaande belastingplichtigen.

10,75%

10,41%

10,46%

2016 2017 2018

Aanslagjaar

Personenbelasting (in % van het BBP)

(13)

Per deciel van inkomsten

Grafieken 6 en 7 tonen de uitsplitsing per deciel van de totale belastinginkomsten voor aanslagjaar 2018.

De globale belasting is negatief voor de belastingplichtigen die geen belastbaar inkomen hebben. Dat geldt ook voor de eerste twee decielen van alleenstaande belastingplichtigen en voor het eerste deciel van de koppels. Dat wordt verklaard door de verschillende belastingkredieten die voor deze belastingplichtigen gelden.

Grafiek 6

-30 -11 -44 63 113 540 1 068 1 832

2 715

3 975

8 735

Geen inkomsten

Deciel 1 Deciel 2 Deciel 3 Deciel 4 Deciel 5 Deciel 6 Deciel 7 Deciel 8 Deciel 9 Deciel 10

Alleenstaanden - Globale PB (in miljoen €)

(14)

Grafiek 7

Door het progressieve karakter van de belasting betalen de belastingplichtigen in het tiende deciel van het belastbaar inkomen de meeste belasting. Voor de alleenstaande belastingplichtigen is de belasting van het tiende deciel goed voor 46 % van de globale belasting van alle alleenstaande belastingplichtigen. Voor koppels is de belasting van dit laatste deciel gelijk aan 41 % van de globale belasting verschuldigd door koppels.

Tot slot maakt tabel 6 een vergelijking mogelijk tussen het aandeel van het inkomen dat door elk deciel is ontvangen en het aandeel van de belasting dat door elk deciel is betaald. Dit wordt opnieuw afzonderlijk bekeken voor aangiften van alleenstaanden en gezamenlijke aangiften.

Zo zien we dat het belastbaar inkomen van de rijkste alleenstaande belastingplichtigen 27,6 % vertegenwoordigt van de totale inkomsten van alle alleenstaanden, maar dat deze groep 46,1 % betaalt van de globale belasting die door de alleenstaande belastingplichtigen verschuldigd is. Bij de koppels bezit het tiende deciel 27,1 % van het belastbaar inkomen, terwijl deze groep 40,9 % betaalt van de globale belasting verschuldigd door alle koppels. De sterkste schouders dragen dus de zwaarste lasten.

-10 -96 125 403 727 1 273 1 952

2 756

3 797

5 382

11 274

Geen inkomsten

Deciel 1 Deciel 2 Deciel 3 Deciel 4 Deciel 5 Deciel 6 Deciel 7 Deciel 8 Deciel 9 Deciel 10

Koppels - Globale PB (in miljoen €)

(15)

Tabel 6 – Vergelijking aandeel inkomen – aandeel belasting Aangiften van

alleenstaanden Gezamenlijke aangiften

% inkomen % belasting % inkomen % belasting

Geen inkomen 0,0 % -0,2 % 0,0 % 0,0 %

Deciel 1 0,5 % -0,1 % 3,0 % -0,3 %

Deciel 2 2,9 % -0,2 % 4,4 % 0,5 %

Deciel 3 5,7 % 0,3 % 5,4 % 1,5 %

Deciel 4 6,9 % 0,6 % 6,4 % 2,6 %

Deciel 5 7,9 % 2,8 % 7,5 % 4,6 %

Deciel 6 9,2 % 5,6 % 8,8 % 7,1 %

Deciel 7 10,8 % 9,7 % 10,3 % 10,0 %

Deciel 8 12,7 % 14,3 % 12,1 % 13,8 %

Deciel 9 15,7 % 21,0 % 14,9 % 19,5 %

Deciel 10 27,6 % 46,1 % 27,1 % 40,9 %

1.3 De Gini-coëfficiënt en de Lorenz-curve

2

Om de ginicoëfficiënt te berekenen en de lorenzcurven te tekenen, werd de negatieve belasting van de eerste decielen tot 0 teruggebracht.

De ginicoëfficiënt heeft een waarde tussen 0 en 1 en bestrijkt het gebied dat zich tussen de blauwe rechte lijn en de lorenzcurve bevindt. Is die coëfficiënt gelijk aan 0, dan vallen de curve en de rechte lijn samen en spreken we van perfecte gelijkheid. Is de coëfficiënt daarentegen gelijk aan 1, dan is het gebied tussen de rechte lijn en de curve maximaal en hebben we met perfecte ongelijkheid te maken.

Tabel 7 toont de evolutie van de ginicoëfficiënt voor het belastbaar inkomen en voor de betaalde belasting (exclusief BBSZ) voor de aanslagjaren 2016 tot 2018. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen alleenstaande belastingplichtigen en koppels.

Tabel 7 – Evolutie ginicoëfficiënt

Aanslagjaar

Alleenstaande belastingplichtigen Koppels

Gini – inkomen Gini – belasting Gini – inkomen Gini – belasting

2016 46,66 % 72,26 % 35,34 % 61,52 %

2017 46,84 % 73,06 % 35,31 % 62,22 %

2018 45,97 % 72,15 % 35,12 % 61,58 %

Uit deze tabel kunnen we besluiten dat de ongelijkheid groter is bij alleenstaande belastingplichtigen dan bij koppels en dit zowel wat de inkomensverdeling als wat de verdeling van de verschuldigde

2 Voor de Lorenz-curven, Gini-coëfficiënten en inkomensberekening is enkel de personenbelasting in rekening genomen. Resultaten in dit hoofdstuk dienen dan ook in die zin geïnterpreteerd te worden. De verkregen cijfers kunnen derhalve ook niet vergeleken worden met de officiële Gini-coëfficiënten (bv.

SILC-enquête).

(16)

belasting betreft. Voor beide typen belastingplichtigen stellen we ook vast dat de ongelijkheid groter is in de belastingverdeling dan in de inkomensverdeling.

Tot slot neemt de ongelijkheid toe tussen de aanslagjaren 2016 en 2017 en neemt ze af voor aanslagjaar 2018. De ongelijkheid in dat aanslagjaar is zelfs kleiner dan in aanslagjaar 2016, met uitzondering van de ginicoëfficiënt voor de belasting van gezamenlijk belaste belastingplichtigen.

De volgende twee grafieken tonen – voor aanslagjaar 2018 en voor beide typen belastingplichtigen – de lorenzcurve van de inkomensverdeling en die van de verdeling van de te betalen belasting.

Grafiek 8 – Lorenzcurven (alleenstaande belastingplichtigen)

De blauwe curve staat voor de inkomensverdeling en de rode curve voor de belastingverdeling. We leiden hieruit af dat 50 % van de alleenstaanden 20 % verdient van het totaal belastbaar inkomen en geen belasting betaalt. De overige 50 % verdient dus 80 % van het totaal belastbaar inkomen en betaalt de volledige belasting die door de alleenstaande belastingplichtigen verschuldigd is.

(17)

Grafiek 9 – Lorenzcurven (koppels)

1.4 De belastingdruk

Voor het aanslagjaar 2018 bedraagt de belastingdruk, het aandeel personenbelasting van het beschikbaar inkomen, voor alleenstaanden 21,06%. Voor fiscaal gehuwden is dit 23,23%. Ook de belastingplichtigen die niet belast worden (bijvoorbeeld jobstudenten, lage pensioenen,…) zijn vervat in deze gemiddelden.

We hanteren hier de belastingdruk in zijn economische betekenis, dus als het totaal van de belastingen gedeeld door het totaal van de belastbare inkomens. Hierbij werd de negatieve belasting van de eerste decielen tot 0 teruggebracht om altijd een positieve belastingdruk te bekomen. De belastingdruk komt dus geenszins overeen met een gemiddelde van de aanslagvoeten zoals vermeld op het aanslagbiljet.

Algemeen

In aanslagjaar 2017 kenden we een gevoelige daling van de belastingdruk. In 2018 noteren we een stijgende evolutie.

Fiscaal gehuwden noteren een hogere belastingdruk en kenden gemiddeld een kleinere daling in 2017, respectievelijk een grotere aangroei in 2018. Over de gehele bestudeerde periode kennen alleenstaanden dus een gemiddeld een grotere daling van de belastingdruk.

(18)

Tabel 8 – De belastingdruk, algemeen

Aanslagjaar

Totaal fiscale ontvangsten (miljoen €)

Totaal beschikbaar inkomen (miljoen €)

Belastingdruk Evolutie

Alleenstaanden 2016 18.351 85.996 21,34%

2017 18.215 87.193 20,89% -0,45%

2018 18.957 90.025 21,06% 0,17%

Fiscaal gehuwden

2016 26.452 113.508 23,30%

2017 26.540 115.173 23,04% -0,26%

2018 27.582 118.736 23,23% 0,19%

Per gewest

Brusselse alleenstaanden hebben gemiddeld de hoogste gemiddelde aanslagvoet, maar de Vlaamse en Waalse alleenstaanden kennen de hoogste groei in belastingdruk. Bij de koppels zijn het de Vlaamse fiscaal gehuwden die de hoogste belastingdruk én de kleinste daling / grootste groei noteren.

Vlaamse koppels kennen de hoogste belastingdruk, en het verschil met de andere gewesten neemt toe over de periode 2016-2018. Bij de alleenstaanden noteren de Brusselse belastingplichtigen de hoogste belastingdruk, maar het verschil met de andere gewesten neemt af. Het Brussels gewest is in die zin een buitenbeetje : de belastingdruk bij alleenstaanden is er relatief hoog, historisch zelfs hoger dan de belastingdruk voor koppels.

Tabel 9 – De belastingdruk per gewest

Gewest Belastingdruk 2016

Belastingdruk 2017

Belastingdruk 2018

Evolutie 2016-

2017

Evolutie 2017-

2018 Alleenstaanden Vlaanderen 22,06% 21,65% 21,83% -0,42% 0,18%

Wallonië 19,66% 19,17% 19,36% -0,48% 0,18%

Brussel 22,49% 21,95% 22,03% -0,54% 0,08%

Fiscaal gehuwden

Vlaanderen 23,90% 23,65% 23,87% -0,25% 0,22%

Wallonië 22,21% 21,93% 22,04% -0,28% 0,11%

Brussel 22,19% 21,92% 22,06% -0,28% 0,14%

(19)

Volgens aantal kinderen ten laste

Zowel alleenstaanden als koppels met 1 of 2 kinderen ten laste kennen de hoogste belastingdruk. Zij die veel kinderen ten laste hebben genoten van de grootste dalingen. Opvallend : van de belastingplichtigen zonder kinderen ten laste kennen de alleenstaanden een hogere belastingdruk dan de fiscaal gehuwden.

Tabel 10 – De belastingdruk volgens het aantal kinderen ten laste

Aantal kinderen

Belastingdruk 2016

Belastingdruk 2017

Belastingdruk 2018

Evolutie 2016-2017

Evolutie 2017-2018 Alleenstaanden

0 21.39% 20.94% 21.15% -0.46% 0.21%

1 22.57% 22.03% 22.08% -0.55% 0.05%

2 21.92% 21.71% 21.57% -0.21% -0.14%

3 14.77% 14.42% 14.39% -0.35% -0.03%

4 4.01% 3.11% 3.13% -0.90% 0.02%

5+ 0.00% 0.00% 0.00% 0.00% 0.00%

Fiscaal gehuwden

0 20.81% 20.65% 20.94% -0.16% 0.29%

1 26.62% 26.27% 26.46% -0.35% 0.19%

2 26.84% 26.54% 26.65% -0.30% 0.11%

3 23.77% 23.39% 23.39% -0.38% 0.00%

4 16.57% 15.84% 15.81% -0.73% -0.04%

5+ 4.97% 4.07% 3.71% -0.91% -0.35%

(20)

Per inkomensdeciel

De belastingdruk stijgt per inkomensdeciel. De middenklasse kende de grootste schommelingen.

Doorgaans is de belastingdruk verhoudingsgewijs lager bij alleenstaanden, met uitzondering van het hoogste inkomensdeciel.

Tabel 11 – De belastingdruk volgens inkomensdeciel

Inkomens- deciel

Belastingdruk 2016

Belastingdruk 2017

Belastingdruk 2018

Evolutie 2016-2017

Evolutie 2017-2018 Alleenstaanden

1 0% 0% 0% 0% 0%

2 0% 0% 0% 0% 0%

3 1,45% 1,14% 1,17% -0,31% 0,03%

4 1,84% 1,63% 1,85% -0,22% 0,23%

5 6,70% 6,78% 7,37% 0,08% 0,59%

6 13,74% 12,46% 13,11% -1,28% 0,65%

7 19,66% 18,62% 18,92% -1,04% 0,30%

8 24,44% 23,55% 23,76% -0,89% 0,21%

9 28,38% 27,90% 28,06% -0,49% 0,16%

10 35,00% 34,99% 35,10% -0,01% 0,10%

Fiscaal gehuwden

1 0% 0% 0% 0% 0%

2 2,02% 1,93% 2,39% -0,09% 0,46%

3 6,11% 5,87% 6,23% -0,24% 0,36%

4 9,41% 9,03% 9,56% -0,38% 0,53%

5 14,43% 13,82% 14,30% -0,61% 0,48%

6 18,98% 18,33% 18,72% -0,65% 0,38%

7 22,82% 22,29% 22,60% -0,53% 0,31%

8 26,47% 26,10% 26,37% -0,38% 0,27%

9 30,40% 30,19% 30,41% -0,21% 0,22%

10 34,97% 35,12% 34,99% 0,15% -0,13%

(21)

Per leeftijdsklasse

De 45 tot 54-jarigen noteren de hoogste belastingdruk. De grootste toenames zijn terug te vinden bij de ouderen (zowel alleenstaanden als koppels) en de zeer jonge koppels.

Tabel 12 – De belastingdruk per leeftijdsklasse

Leeftijds- klasse

Belastingdruk 2016

Belastingdruk 2017

Belastingdruk 2018

Evolutie 2016-2017

Evolutie 2017-2018 Alleenstaanden

<25 16.35% 14.98% 14.99% -1.36% 0.00%

25-34 22.97% 22.17% 22.34% -0.80% 0.17%

35-44 24.28% 23.72% 23.68% -0.56% -0.04%

45-54 25.64% 25.24% 25.32% -0.41% 0.08%

55-64 22.97% 22.75% 23.03% -0.22% 0.28%

65-74 15.21% 15.35% 15.75% 0.13% 0.40%

75-84 12.62% 12.84% 13.48% 0.22% 0.64%

85+ 12.49% 12.61% 13.04% 0.12% 0.43%

Fiscaal

gehuwden

<25 15.95% 15.36% 15.96% -0.59% 0.61%

25-34 21.59% 21.08% 21.43% -0.51% 0.35%

35-44 24.96% 24.56% 24.61% -0.40% 0.04%

45-54 28.12% 27.83% 27.94% -0.29% 0.11%

55-64 24.10% 24.12% 24.42% 0.02% 0.30%

65-74 15.46% 15.59% 16.07% 0.14% 0.48%

75-84 11.49% 11.70% 12.31% 0.21% 0.61%

85+ 11.10% 10.94% 11.05% -0.16% 0.11%

Noot : voor fiscaal gehuwden is de leeftijdsklasse de gemiddelde leeftijd van de beide partners, afgerond naar beneden.

(22)

1.5 Belasting van niet-inwoners

Tabel 13 toont de evolutie van het inkomen dat belastbaar is in de belasting van niet-inwoners voor de aanslagjaren 2016 tot 2018.

Tabel 13 – In de BNI belastbaar inkomen (bedragen in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie 2017-2018

Gezamenlijk belastbaar inkomen 2 540,5 2 742,4 2 774,9 1,2 % - aangiften van alleenstaanden 1 144,1 1 261,2 1 311,0 4,0 % - gezamenlijke aangiften 1 396,4 1 481,2 1 463,9 -1,2 %

Afzonderlijk belastbaar inkomen 83,0 69,9 83,2 19,0 %

- aangiften van alleenstaanden 32,7 30,7 36,2 18,2 %

- gezamenlijke aangiften 50,3 39,3 47,0 19,6 %

Belastbaar inkomen – total 2 623,5 2 812,3 2 858,1 1,6 % - aangiften van alleenstaanden 1 176,8 1 291,9 1 347,2 4,3 % - gezamenlijke aangiften 1 446,7 1 520,5 1 510,9 -0,6 %

Tabel 14 toont de evolutie van de ingekohierde belasting van niet-inwoners tijdens de aanslagjaren 2014 tot 2018. We merken dat de voorafbetalingen door niet-inwoners voortdurend afnemen. Het grootste deel van de belasting wordt evenwel betaald via voorheffingen.

Tabel 14 – Globale ingekohierde belasting van niet-inwoners (in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie 2017-2018

Voorafbetalingen 11,6 9,9 7,3 -27,4 %

Voorheffingen 873,7 939,9 955,0 1,7 %

Positieve kohieren 137,2 138,7 136,7 -1,4 %

Negatieve kohieren -121,2 -134,1 -135,3 0,9 %

Globale BNI 901,2 954,5 963,7 1,0 %

De belasting van niet-inwoners is federaal gebleven. Maar om discriminatie tussen belastingplichtigen te vermijden, komen sommige niet-inwoners in aanmerking voor gewestelijke belastingverminderingen.

Het totale bedrag van die verminderingen wordt vervolgens door de federale overheid opgeëist bij de drie gewesten. Tabel 15 toont de evolutie van de opbrengst van de belasting van niet-inwoners voor de aanslagjaren 2016 tot 2018.

(23)

Tabel 15 – Totale opbrengst van de belasting van niet-inwoners (in miljoen euro)

Aanslagjaar 2016 2017 2018 Evolutie 2017-2018

Globale belasting – exclusief BBSZ 901,2 954,5 963,7 1,0 % - aangiften van alleenstaanden 388,9 421,2 437,9 4,0 %

- gezamenlijke aangiften 512,3 533,2 525,7 -1,4 %

Bijzondere bijdrage

voor de sociale zekerheid (BBSZ) 10,8 11,3 11,3 -0,4 %

(24)

2. Gezamenlijk effect van alle beleidsmaatregelen aanslagjaar 2018

In dit en volgend hoofdstuk evalueren het fiscaal beleid dat in voege trad bij het aanslagjaar 2018.

Belangrijke opmerking: de analyse in dit hoofdstuk houdt enkel rekening met de maatregelen die onderzocht kunnen worden op basis van de aangiften voor aanslagjaar 2018. Voor het overige vallen er nieuwe beleidslijnen buiten ons onderzoeksgebied, omdat ze niet op basis van de aangifte in de personenbelasting kunnen worden bestudeerd.

We starten met de studie van het gezamenlijk effect van alle beleidsmaatregelen. In het volgende hoofdstuk duiden we deze maatregelen individueel en worden de afzonderlijke budgettaire effecten beschreven.

De grootste impact zijn de financiële stromen tussen de verschillende entiteiten. Oorzaak hiervan zijn de nieuwe autonomiefactor en de gewijzigde gewestelijke opcentiemen. De federale overheid ontvangt hierdoor liefst 488,9 miljoen euro extra.

De totale budgettaire kost van het fiscaal beleid voor de gezamenlijke overheid bedraagt 32,1 miljoen euro. De beleidsmaatregelen hebben dus voor een verlaging van de personenbelasting gezorgd van gemiddeld 4,6 € per aangifte in vergelijking met een jaar ‘ongewijzigd beleid’.

De alleenstaande niet-inwoners betaalden gemiddeld 114 euro extra belastingen, de koppels zowat 152 euro gemiddeld extra. Enkele beleidsmaatregelen - proratisering van federale voordelen en de aanpassing van de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomen – hebben een grote impact voor deze groep van belastingplichtigen.

De in België wonende alleenstaanden betaalden gemiddeld 4 euro minder belastingen ten gevolge van het gevoerde fiscaal beleid. Voor koppels wonende in België bedraagt dit gemiddeld 10 euro minder belastingen.

De beleidsmaatregelen hadden slechts impact op een gedeelte van de belastingplichtigen. Bij de alleenstaanden genoten 34% hierdoor meestal een voordeel. Bij de koppels werden ongeveer 60%

geïmpacteerd.

Totale impact fiscaal beleid (in miljoen €)

Aantal aangiften

Gemiddelde per aangifte

Aantal geïmpac-

teerden

Gemiddelde bij geïmpac-

teerden Residenten

in België

Alleenstaanden 19,009 4 695 789 4,0 € 1 614 104 11,8 € Fiscaal

gehuwden

22,193 2 225 455 10,0 € 1 354 002 16,4 €

Niet- inwoners (BNI)

Alleenstaanden -5,180 45 271 -114,4 € 15 267 -339,3 € Fiscaal

gehuwden

-3,904 25 723 -151,8 € 8 790 -444,2 €

Totaal 32,117 6 992 238 4,6 € 2 992 163 10,7 €

Tenzij expliciet de BNI-aangiften worden vermeld, betreft het vervolg van dit hoofdstuk enkel de impact van het fiscaal beleid op de inwoners van België.

We profileren de sterkst geïmpacteerden bij de personenbelasting : wie zijn de grootste winnaars en verliezers van de fiscale maatregelen die voor het aanslagjaar 2018 in voege traden ? Statistische analyses selecteerden de volgende 6 socio-economische parameters – uit een totaal van 150

(25)

beschikbare parameters - als beste discriminanten : respectievelijk het belastbaar inkomen, loontrekkend, inkomsten uit roerende goederen, het arrondissement, het aantal kinderen ten laste, het geboortejaar.

Voor de niet-inwoners typeren de volgende 2 parameters het best de sterkst geimpacteerden : de inkomens-decielen en al of niet pensioentrekkend.

We starten dit hoofdstuk met de analyse van het gevoerde fiscaal beleid op de budgetten van de verschillende entiteiten. We eindigen met de effecten op de verschillende gezinstypes volgens de OESO-classificatie.

Impact per entiteit

Gezamenlijke impact per entiteit (in miljoen euro)

Entiteit

Totale impact (in miljoen Euro)

waarvan Belgische residenten (in miljoen Euro)

waarvan niet- inwoners (in miljoen Euro)

Federaal 488,9 478,8 -10,1

Vlaams gewest -320,3 -319,1

Waals gewest -139,8 -139,6 1.0

Brussels hoofdstedelijk gewest -59,5 -59,2

Gemeentebelastingen -1,5 -2,1 0,0

Impact voor belastingplichtigen 32,1 41,2 -9,1

De nieuwe fiscale maatregelen hebben in de eerste plaats grote wijzigingen veroorzaakt in de geldstromen tussen de verschillende entiteiten in België. Het effect op de belastingen van burgers zelf was veel kleiner, namelijk 32,1 miljoen euro. De belangrijkste oorzaken zijn de neerwaartse herziening van de autonomiefactor en de wijziging van de gewestelijke opcentiemen, met een specifieke wijziging voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De grote baathebber is de federale schatkist met liefst 488,9 miljoen euro extra. Entiteit II ontvangt minder : het Vlaams Gewest liefst 320,2 miljoen euro, het Waals Gewest 139,8 miljoen euro, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 59,5 miljoen euro. De impact op de lokale overheden is beperkt : 1,5 miljoen euro minder.

De belangrijkste oorzaak van de wijzigingen van deze financiële stromen ligt in de zesde staatshervorming. Samen met de bevoegdheden, vloeiden er ook nieuwe geldstromen naar de deelstaten. Doordat bij het opmaken van de financieringswet een aantal geldstromen fluctueerden, werd er uitgegaan van een ‘voorlopige autonomie-factor’. Door de aanvankelijk ruime inschatting hiervan, dienen de Gewesten en Gemeenschappen geld terug te storten aan de federale entiteit als correctie voor de te hoge belastingbedragen die sinds 2015 aan de gewesten werden gestort.

Ministerraad van 7 juli 2017:

“In het kader van hun fiscale autonomie inzake de personenbelasting, kunnen de gewesten opcentiemen heffen op een deel van de personenbelasting. De gewestelijke opcentiemen worden berekend op de gereduceerde belasting Staat, dit is de belasting Staat verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de belasting Staat vermenigvuldigd met de autonomiefactor. Voor de aanslagjaren 2015, 2016 en 2017 werd de autonomiefactor voorlopig vastgelegd op 25,99% op basis van de vermoedelijke

(26)

dotatie en de geraamde belastingen en fiscale uitgaven voor het aanslagjaar 2015. Vanaf aanslagjaar 2018 moet de definitieve autonomiefactor worden toegepast.”

Het netto-effect van de aanpassing van de autonomiefactor en de gewijzigde opcentiemen wordt verder in detail besproken bij de maatregel “3.3 Autonomiefactor en gewestelijke opcentiemen”.

Impact per inkomensdeciel

Het gevoerde beleid was gunstig voor alleenstaanden in decielen 3 tot en met 5 en de fiscaal gehuwden in de laatste decielen. Het zorgde voor een beperkt nadelig effect voor de eerste decielen.

(27)

Impact : loontrekkend

De nieuwe maatregelen waren gunstig voor de loontrekkenden, zeker bij de fiscaal gehuwden.

Impact : inkomsten uit roerende goederen

De aangiften met inkomsten uit roerende goederen kenden een duidelijk negatief effect, die het sterkst tot uiting komt bij de alleenstaanden. Dit is duidelijk een gevolg van de verhoging van de roerende voorheffing van 27% naar 30%.

Impact per arrondissement

Bij de alleenstaanden waren de Brusselaars en de bewoners van Henegouwen de grootste baathebbers. De provincies Waals-Brabant, Limburg en Antwerpen kenden minder voordeel bij het gevoerde beleid.

(28)

Alleenstaanden

Bij de koppels zijn gemiddeld de grootste winnaars terug te vinden in het Brussels Gewest en Oost- België. De grootste oorzaak hiervan is het Imfeld-Garcet arrest, zie “3.1 Arrest Imfeld-Garcet.”

Fiscaal gehuwden

(29)

Impact: aantal kinderen ten laste

Het voordeel was het sterkst voor alleenstaanden met 3 of meer kinderen ten laste. De koppels met 3 of kinderen ten laste genoten ook, maar in mindere mate, van het gevoerde beleid.

(30)

Impact : geboortejaar

De grootste winnaars zijn de koppels en alleenstaanden op arbeidsleeftijd.

(31)

Impact niet-inwoners (BNI) : inkomensdeciel

Bij de niet-inwoners zijn het de decielen 5 tot en met 8 die de grootste verliezers zijn van het gevoerde beleid.

Impact niet-inwoners (BNI) : pensioentrekkend

Bij de niet-inwoners zijn het overduidelijk de pensioentrekkers die gemiddeld een aanzienlijke belastingverhoging kennen bij het gevoerde beleid. De oorzaak hiervan is de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomens, zie “3.6 Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten (belasting van niet-inwoners)”.

(32)

Impact per representatieve fiscale gezinstypes (OESO)

Centraal in de benadering van de OESO-statistiek staat de representatieve belastingplichtige, die gedefinieerd wordt als een alleenstaande zonder kinderen, die als inkomen een looninkomen verdient dat gelijk is aan het loon van een voltijdsarbeider (man of vrouw) in de verwerkende nijverheid. Deze representatieve belastingplichtige wordt de ‘Average Production Worker (APW)’ genoemd. Rond deze APW wordt een aantal ‘representatieve’ fiscale gezinnen geconstrueerd, die gebaseerd zijn op combinaties van gezinstypes en inkomensniveaus :

1. fiscaal gehuwden met 1 inkomen en 2 kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen;

2. alleenstaande zonder kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen;

3. alleenstaande zonder kinderen ten laste, 167 % van het gemiddeld inkomen;

4. alleenstaande zonder kinderen ten laste, 67 % van het gemiddeld inkomen;

5. alleenstaande met 2 kinderen ten laste, 67 % van het gemiddeld inkomen;

6. fiscaal gehuwden met 2 inkomens en 2 kinderen ten laste, elk 100 % van het gemiddeld inkomen;

7. fiscaal gehuwden met 2 inkomens en 2 kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen en de partner 67 % van het gemiddeld inkomen;

8. fiscaal gehuwden met 2 inkomens zonder kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen en de partner 67 % van het gemiddeld inkomen;

Om op Belgisch niveau een representatief staal te bekomen per gezinstype werd de OESO-definitie uitgebreid tot inkomens uit loon én andere inkomens, in een bepaalde inkomensvork.

OESO gezinstype

Inkomensvork:

% van het gemiddeld inkomen

Aantal aangiften

% impacted

gemiddelde impact One-earner couple at 100% of average

earnings, 2 children 85% - 115% 9.964 18.11% 1,6 €

Single person at 100% of average earnings, no

child 85% - 115% 343.658 11.09% 0,1 €

Single person at 167% of average earnings, no

child 150% - 185% 257.816 9.49% 2,7 €

Single person at 67% of average earnings, no

child 50% - 85% 313.981 10.94% -2,2 €

Single person at 67% of average earnings, with

2 children 50% - 85% 22.634 44.34% 143,6 €

Two-earner couple, one at 100% of average earnings and the other at 100%, 2 children

85% - 115%

85% - 115% 18.306 39.83% 28,1 € Two-earner couple, one at 100% of average

earnings and the other at 67%, 2 children

85% - 115%

50% - 85% 30.152 29.28% 26,7 € Two-earner couple, one at 100% of average

earnings and the other at 67%, no child

85% - 115%

50% - 85% 37.396 6.14% 0,9 €

Het fiscaal beleid levert het grootste belastingvoordeel voor de alleenstaanden met een beperkt loon en 2 kinderen ten laste: gemiddeld 144 euro. Deze gezinstypes hebben ook de grootste kans geïmpacteerd te zijn door het gevoerde beleid. Enkele maatregelen waren specifiek gericht op deze doelgroep, zie “3.4. Maatregelen voor alleenstaande ouders”.

(33)

3. Afzonderlijke impact voor maatregelen (aanslagjaar 2018)

In dit hoofdstuk worden de maatregelen onderzocht die de berekening van de belasting in aanslagjaar 2018 (inkomstenjaar 2017) hebben beïnvloed. Elke maatregel wordt toegelicht en het profiel van de koppels en alleenstaanden die een impact van de maatregelen ondervinden, wordt onderzocht voor de maatregelen waarvan de impact in absolute waarde groter is dan 1 miljoen euro.

Voor elke maatregel wordt per deciel van het belastbaar inkomen een analyse gemaakt van de belastingplichtigen die een impact ondervinden. Ook worden de meest significante sociaaleconomische factoren opgesomd die de winnaars en de verliezers van de onderzochte maatregel van elkaar onderscheiden. De analyse in dit hoofdstuk heeft voornamelijk betrekking op de personenbelasting tenzij anders vermeld.

Een belastingplichtige wordt geacht een impact te ondervinden als zijn/haar belasting ten gevolge van de maatregel met minstens 2,5 euro is toegenomen of met minstens 2,5 euro is afgenomen.

Wanneer binnen een deciel minder dan 50 aangiften een impact ondervinden, wordt de gemiddelde impact voor dat deciel niet gegeven. In dat geval zijn er namelijk niet voldoende waarnemingen om voor dat deciel een conclusie te kunnen trekken.

Al deze maatregelen zijn nog eens opgelijst in de tabel terug te vinden in

Belangrijk : er zijn vaak interactie-effecten tussen individuele maatregelen, ze kunnen elkaar versterken of verzwakken. De optelsom van de individuele budgettaire kosten per maatregel wijkt dus af van de budgettaire kost verkregen door het gecombineerd effe ct van alle maatregelen gezamenlijk beschreven in de voorgaande hoofdstukken.

Voor de hieronder beschreven maatregelen bleken de interactie-effecten beperkt, slechts zowat 1% voor alle budgettaire kosten (impacten op het saldo). Ook de federale meeropbren gsten ten belope van 488,9 miljoen euro, waren slechts voor 1,3% het gevolg van interactie-effecten.

We kunnen hieruit besluiten dat de verschillende beleidsmaatregelen onafhankelijke impacten genereren, en de afzonderlijke effecten quasi volledig bijdragen tot de eindresultaten.

3.1 Arrest Imfeld-Garcet

Het is altijd zo geweest dat voor personen ten laste het basisbedrag van de belastingvrije som wordt verhoogd voor de partner die in een gemeenschappelijke aanslag het hoogste gezamenlijk belaste inkomen heeft. Rekening houdend met de progressiviteit van de belasting is deze werkwijze in principe het gunstigst. Maar als de partner met het hoogste belastbaar inkomen enkel vrijgestelde inkomsten ontvangt, terwijl de andere partner een in België belastbaar inkomen geniet, heeft deze bepaling tot gevolg dat de voordelen wegens gezinslasten niet werkelijk worden toegekend, terwijl ze wel degelijk volledig zouden zijn toegekend had de andere partner de vrijgestelde inkomsten ontvangen. Het Europees Hof van Justitie (arrest Imfeld–Garcet)3 en het Grondwettelijk Hof hebben respectievelijk beslist dat het vroegere artikel 134, § 4, WIB, in strijd was met het recht van de Unie en het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

3 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A62012CJ0303

(34)

De regering heeft daarom beslist om in het geval van een gemeenschappelijke aanslag de basisregel te behouden en dus het basisbedrag van de belastingvrije som van de partner met het hoogste gezamenlijk belaste inkomen te verhogen met een toeslag voor personen ten laste (in principe de gunstigste werkwijze), maar om in voormelde wettelijke bepaling een aanvullende regel op te nemen die stelt dat toeslagen op de belastingvrije som evenwel zullen worden toegevoegd aan het basisbedrag van de belastingvrije som van de andere partner als dat voordeliger is.

Voor aanslagjaar 2017 (inkomstenjaar 2016) werd het arrest Imfeld-Garcet enkel toegepast op de gezamenlijke aangiften waarin zowel sprake was van personen ten laste als van vrijgestelde buitenlandse inkomsten of buitenlandse inkomsten tegen verlaagd tarief, om na te gaan of het gunstiger was om de verhogingen van de belastingvrije som voor personen ten laste toe te kennen aan belastingplichtige A dan wel aan belastingplichtige B. De begrotingskosten hiervan voor aanslagjaar 2017 kwamen uit op 15,04 miljoen euro. Vanaf aanslagjaar 2018 (inkomstenjaar 2017) vindt deze optimalisatie plaats voor alle gezamenlijke aangiften waarin personen ten laste zijn vermeld.

De begrotingskosten als gevolg van de toepassing van dit arrest bedragen 24,74 miljoen euro voor een totaal van 253.234 gezinnen die een (positieve of negatieve) impact ondervinden van dit arrest.

Omdat de belastingberekening jaar na jaar complexer wordt, is de toepassing van het arrest Imfeld- Garcet niet voor alle gezinnen voordelig. Toch moet maar een minderheid van de gezinnen, namelijk minder dan 1 % van alle gezinnen die een impact ondervinden, meer belasting betalen als gevolg van het arrest Imfeld-Garcet. Het voordeel ten gevolge van de toepassing van dit arrest bedraagt gemiddeld 97,69 euro. Grafiek 1 toont het gemiddelde voordeel per deciel van het inkomen. De decielen waarvoor het gemiddelde voordeel het hoogst is, zijn de decielen 2, 3, 4 en 10, met een gemiddeld voordeel van meer dan 200 euro.

Het aantal aangiften waarvoor een impact bestaat per deciel van het inkomen bevindt zich rechts in de grafiek. Zo stellen we vast dat voornamelijk de koppels in de laatste decielen de meeste impact ondervinden van de maatregel en dan vooral de koppels in de decielen 7 en 8.

(35)

Grafiek 1 – Gemiddelde impact per deciel van het inkomen

Zoals blijkt uit grafiek 2 is het gemiddelde voordeel als gevolg van de toepassing van het arrest Imfeld zeer groot voor koppels met minstens drie kinderen ten laste. Het gemiddelde voordeel bedraagt iets minder dan 300 euro voor koppels met drie kinderen ten laste en 600 euro voor koppels met vier kinderen ten laste. Het bedraagt meer dan 900 euro voor koppels met minstens vijf kinderen ten laste.

Voor koppels met hoogstens twee kinderen ten laste bedraagt het gemiddelde voordeel niet meer dan 100 euro.

Grafiek 2 – Gemiddelde impact naargelang aantal kinderen ten laste

Aantal aangiften

34973 43916 66814 63372 26045 8252 3121 3702 2806 233

PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 10 : > 91.503 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 9 : 71.404 - 91.503 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 8 : 59.726 - 71.404 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 7 : 51.022 - 59.726 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 6 : 43.608 - 51.022 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 5 : 37.223 - 43.608 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 4 : 31.819 - 37.223 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 3 : 26.666 - 31.819 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 2 : 20.804 - 26.666 PB- Gezamenlijke aangifte, deciel 1 : 1 - 20.804

Gemiddelde impact per aangifte in Euro

0,00 100,00 200,00 300,00

Aantal aangiften

270 2935 26226 117917 103378 2508

5 of meer 4 3 2 1 0

Gemiddelde impact per aangifte in Euro

0,00 100,00 200,00 300,00 400,00 500,00 600,00 700,00 800,00 900,00 1.000,00

(36)

Uit onderstaande kaart blijkt duidelijk dat de gezinnen die het meeste baat hebben bij de toepassing van het arrest Imfeld-Garcet de gezinnen zijn die in de arrondissementen van de provincies Luxemburg, Luik en Limburg wonen en in het arrondissement Doornik-Moeskroen in de provincie Henegouwen. Dat wordt verklaard door het feit dat er in die arrondissementen proportioneel meer belastingplichtigen zijn die in het buitenland werken. Die belastingplichtigen worden op hun beroepsinkomen belast in het buitenland. Die beroepsinkomsten zijn in België vrijgesteld met progressievoorbehoud, dat wil zeggen ze worden enkel in de berekening van de belasting meegenomen om te bepalen welke aanslagvoet op de Belgische inkomsten van deze belastingplichtigen zal worden toegepast.

Kaart 1 – Gemiddelde impact per arrondissement

3.2 Stijging van de roerende voorheffing van 27 % naar 30 %

Het tarief van de roerende voorheffing op inkomsten uit kapitaal en roerende goederen en op diverse inkomsten nam op 1 januari 2017 toe van 27 % naar 30 %. De analyse van deze maatregel wordt in deze studie beperkt tot de roerende inkomsten en de diverse inkomsten van roerende aard die werden aangegeven in de personenbelasting. De roerende voorheffing is namelijk bevrijdend: de financiële instellingen houden de roerende voorheffing aan de bron in en het aangeven van de ontvangen inkomsten waarop de roerende voorheffing reeds werd geïnd, is facultatief.

Voor de aangegeven roerende inkomsten heeft de stijging van de roerende voorheffing van 27 % naar 30 % gezorgd voor 23,89 miljoen euro bijkomende opbrengst in de personenbelasting. De maatregel heeft een impact op 55.975 koppels en 41.162 alleenstaande belastingplichtigen. Vanwege de

(37)

complexiteit van de belastingberekening zijn na een verandering van beleid onverwachte effecten mogelijk.

Het gemiddelde verlies bedraagt 276,89 euro per koppel en 203,88 euro voor belastingplichtigen die alleen worden belast.

Grafiek 3 toont dat de zwaarst getroffen koppels de koppels in het tiende deciel zijn met een gemiddeld verlies van bijna 700 euro. Voor de decielen 7 tot 9 bedraagt de aanvullende belasting als gevolg van de stijging van de roerende voorheffing gemiddeld meer dan 100 euro.

Het feit dat de hardst getroffen gezinnen degene zijn die tot het tiende deciel van het belastbaar inkomen behoren, is niet verwonderlijk, aangezien het aandeel van roerende inkomsten en diverse inkomsten van roerende aard die onderworpen zijn aan het tarief van 30 % in het tiende deciel 85 % vormt van dit totaal.

Grafiek 3 – Gemiddelde impact per deciel van het inkomen (gezamenlijke aangiften)

Grafiek 4 toont dat het fiscale verlies groter is voor koppels waarvan belastingplichtige A geen loontrekkende is. Belastingplichtige A is in dat geval zelfstandig, werkloos, gepensioneerd of ontvangt ziekte-uitkeringen. Voor die koppels is het gemiddeld fiscaal verlies groter dan 300 euro, terwijl het lager dan 150 euro is voor koppels waarvan belastingplichtige A bezoldigd wordt als loontrekkende.

(38)

Grafiek 4 – Gemiddelde impact naargelang van het loon ontvangen door belastingplichtige A (gezamenlijke aangiften)

Bij de alleenstaande belastingplichtigen is de impact op de belastingplichtigen in de decielen 2 tot 9 negatief en gemiddeld lager dan 100 euro. Belastingplichtigen in deciel 10 worden het hardst getroffen en lijden een gemiddeld verlies van meer dan 500 euro. De eerste decielen worden in de grafiek niet weergegeven omdat minder dan 2.000 aangiften in die decielen een impact ondervinden van de stijging van de roerende voorheffing.

In het geval van aangiften van alleenstaande belastingplichtigen wordt 78 % van het totale bedrag aan roerende inkomsten en diverse inkomsten van roerende aard die onderworpen zijn aan de roerende voorheffing van 30 % voor de alleenstaanden die een impact ondervinden, aangegeven door belastingplichtigen die tot het tiende deciel van het belastbaar inkomen behoren.

Grafiek 5 – Gemiddelde impact per deciel van het inkomen (aangiften van alleenstaanden)

Net zoals bij de getroffen gezinnen merken we dat het al dan niet bezoldigd worden als loontrekkende een impact heeft op het gemiddelde verlies van de alleenstaande belastingplichtige. Belastingplichtigen die geen loontrekkende zijn, lijden bijvoorbeeld gemiddeld een verlies dat tweemaal hoger is (meer dan 200 euro) dan het verlies van de loontrekkenden, dat gemiddeld iets meer dan 100 euro bedraagt.

Aantal aangiften

18874 37101 Waar

Onwaar

Gemiddelde impact per aangifte in Euro

-400,00 -300,00 -200,00 -100,00 0,00

(39)

Grafiek 6 – Gemiddelde impact naargelang van het loon ontvangen door de belastingplichtige (aangiften van alleenstaanden)

3.3 Autonomiefactor & gewestelijke opcentiemen

Sinds de zesde staatshervorming, die in werking trad vanaf 2014 (aanslagjaar 2015), wordt de belasting Staat tussen het federale niveau en de gewesten verdeeld op basis van de autonomiefactor. Tijdens de aanslagjaren 2015 tot 2017 was de autonomiefactor voorlopig vastgesteld op 25,990 %. Vanaf aanslagjaar 2018 ligt dat cijfer definitief vast op 24,957 %.

Het deel dat wordt toegewezen aan het federale niveau, dat sinds aanslagjaar 2018 gelijk is aan 75,043

%, wordt de 'gereduceerde belasting Staat' genoemd en vormt de berekeningsbasis voor de gewestelijke opcentiemen. Vanaf aanslagjaar 2018 bedraagt het tarief van de gewestelijke opcentiemen 33,257 %, tenzij een gewest een ander tarief wenst toe te passen. Zo besliste het Brussels Gewest om zijn tarief vanaf aanslagjaar 2018 vast te leggen op 32,591 %.

Voor het Brussels Gewest vormen de gereduceerde belasting Staat en de opcentiemen dus niet langer 100 % van de belasting Staat, maar slechts 99,5 %.

De impact van deze wijzigingen resulteert in een totaal voordeel van 20,6 miljoen euro voor de belastingplichtigen (meer bepaald: 9,2 miljoen voor koppels en 11,4 miljoen voor alleenstaande belastingplichtigen).

Vooral de belastingplichtigen die in het Brussels Gewest wonen, ondervinden een impact van de maatregel en de impact is voor hen ook groter. Het gemiddelde belastingvoordeel voor een Brussels koppel dat een impact ondervindt, bedraagt namelijk 85 euro. Voor een alleenstaande belastingplichtige die een impact ondervindt, is dat 44 euro. Maar het belastingvoordeel voor koppels en alleenstaande belastingplichtigen die een impact ondervinden en die in het Vlaams of Waals Gewest wonen, bedraagt niet meer dan 5 euro.

Grafiek 7 toont dat alle decielen vrij proportioneel de impact van deze maatregel ondervinden, behalve in deciel 1, waar slechts 2.180 koppels een impact ondervinden. Wat de impact betreft, stellen we vast dat het gemiddelde voordeel toeneemt naarmate het belastbaar inkomen stijgt. Het gemiddelde voordeel is lager dan 100 euro voor de decielen 1 tot 8, terwijl het ongeveer 130 euro bedraagt voor het negende deciel en iets minder dan 300 euro voor het tiende deciel.

Aantal aangiften

10709 30453 Waar

Onwaar

Gemiddelde impact per aangifte in Euro

-300,00 -200,00 -100,00 0,00

(40)

Grafiek 7 – Gemiddelde impact per deciel van het inkomen (gezamenlijke aangiften)

Zoals aangegeven in grafieken 8 en 9 stellen we vast dat het gemiddelde voordeel hoger is voor koppels waarvan belastingplichtige A geen pensioen ontvangt, met een gemiddeld voordeel van 90 euro, tegenover ongeveer 60 euro voor koppels waarvan belastingplichtige A wel pensioeninkomsten geniet.

De impact is gunstiger voor koppels waarvan belastingplichtige A onroerende inkomsten aangeeft (gemiddeld voordeel 125 euro, tegenover 65 euro voor koppels waarvan belastingplichtige A geen onroerende inkomsten aangeeft).

Grafiek 8 – Gemiddelde impact naargelang van het pensioen ontvangen door belastingplichtige A (koppels)

(41)

Grafiek 9 – Gemiddelde impact naargelang van de onroerende inkomsten ontvangen door belastingplichtige A (koppels)

Voor alleenstaande belastingplichtigen lopen de vaststellingen gelijk: de eerste decielen (decielen 2 tot 4) ondervinden minder impact van de maatregel dan de volgende decielen en het gemiddelde voordeel neemt toe naargelang van het belastbaar inkomen.

Grafiek 10 – Gemiddelde impact per deciel van het inkomen (alleenstaande belastingplichtigen)

Net zoals voor koppels levert het niet ontvangen van een pensioen een groter gemiddeld voordeel op (47 euro tegenover 32 euro); het verschil is evenwel minder groot dan bij koppels. Ook het aangeven van onroerende inkomsten vergroot het gemiddelde voordeel dat uit de maatregel wordt gehaald (70 euro tegenover iets minder dan 40 euro voor belastingplichtigen zonder onroerende inkomsten).

(42)

Grafiek 11 – Gemiddelde impact naargelang van het ontvangen pensioen (alleenstaande belastingplichtigen)

Grafiek 12 – Gemiddelde impact naargelang van de ontvangen onroerende inkomsten (alleenstaande belastingplichtigen)

Om de impact op de verschillende bestuurslagen te onderzoeken, houden we rekening met alle aangiften en niet alleen met de aangiften waarvoor de impact in absolute waarde groter is dan 2,5 euro.

De impact kan voor de belastingplichtigen namelijk zeer klein tot zelfs onbestaande zijn, maar deze maatregel houdt in dat er overdrachten tussen entiteiten plaatsvinden.

Tabel 1 geeft een samenvatting van die overdrachten tussen het federale niveau en de gewesten. Het voordeel voor het federale niveau is een gevolg van de verhoging van de gereduceerde belasting Staat.

De gewesten ontvangen minder belastinginkomsten omdat de opcentiemen werden verlaagd als gevolg van de verandering van de autonomiefactor. Voor het Brussels Gewest zijn er 19,31 miljoen euro bijkomende kosten omdat het gewest zijn opcentiemen verminderde tot 32,591 %.

Wat de opbrengst van de gemeentelijke PB betreft tot slot, ondervinden enkel de Brusselse gemeenten een impact van de bijkomende verlaging van de opcentiemen van dit gewest.

Uit de laatste kolom blijkt dat als het Brussels Gewest zijn opcentiemen op hetzelfde peil had gelaten als de andere twee gewesten, er geen impact zou zijn voor de belastingplichtigen en de maatregel enkel zou bestaan uit een overdracht tussen het federale niveau en de gewesten.

(43)

Tabel 1 – Impact per bestuurslaag (in miljoen euro)

Entiteit

Impact van de maatregel

Impact met 33,257 % voor Brussel

Federaal 494,87 494,87

Vlaams Gewest -317,16 -317,16

Waals Gewest -137,81 -137,81

Brussels Hoofdstedelijk Gewest -59,26 -39,90

Gemeentelijke PB -1,24 0,00

Totaal voor de belastingplichtigen 20,6 0,00

3.4 Maatregelen voor alleenstaande ouders

3.4.1. Verhoging van de belastingvrije som

Alleenstaande ouders met een laag inkomen hebben vanaf aanslagjaar 2018 recht op een bijkomende verhoging van de belastingvrije som als hun nettoberoepsinkomen (na aftrek van beroepskosten) tussen 3.200 en 19.000 euro uitkomt. Werkloosheidsuitkeringen, pensioenen en afzonderlijk belastbare inkomsten worden in dit geval niet in de berekening van het nettoberoepsinkomen opgenomen omdat de maatregel bedoeld is als aanmoediging voor alleenstaande ouders die werken.

De verhoging bedraagt 1.000 euro voor belastingplichtigen met een belastbaar inkomen van minder dan 15.000 euro. Tussen 15.000 en 19.000 euro wordt dit bedrag degressief toegekend en er wordt geen bijkomende verhoging van de belastingvrije som toegepast zodra het belastbaar inkomen hoger is dan 19.000 euro.

De maatregel is bedoeld voor 'echte' alleenstaanden en niet voor feitelijk samenwonende ouders. Om er recht op te hebben, moet de belastingplichtige in vak II van de aangifte de code 1101 aanvinken.

Het deel van het voordeel dat niet kan worden verrekend, wordt omgezet in belastingkrediet.

De begrotingskosten van deze maatregel bedragen 15,33 miljoen euro. De maatregel is van toepassing op 64.226 alleenstaande belastingplichtigen en het belastingvoordeel bedraagt gemiddeld 238,72 euro.

Het gemiddelde voordeel ligt tussen 200 en 300 euro voor de decielen 4 en 10. Voor de decielen 2 en 3 is het gemiddelde belastingvoordeel zelfs hoger dan 300 euro. Ook zien we in de grafiek dat de meeste belastingplichtigen die een impact van de maatregel ondervinden tot de decielen 3 tot 5 behoren.

(44)

Grafiek 13 – Gemiddelde impact per deciel van het inkomen

Het gemiddelde belastingvoordeel stijgt naargelang van het aantal kinderen ten laste, zoals uit volgende grafiek blijkt. Het is groter dan 300 euro voor alleenstaande ouders die meer dan drie kinderen ten laste hebben.

Het kan vreemd lijken dat belastingplichtigen die geen kinderen ten laste hebben, aanspraak kunnen maken op deze bijkomende vermindering. Dat wordt verklaard door het feit dat het aantal kinderen ten laste niet de kinderen omvat die fiscaal ten laste zijn van de andere ouder maar waarvoor het stelsel van co-ouderschap geldt.

Grafiek 14 – Gemiddelde impact naargelang aantal kinderen ten laste

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Rubriek II, B is bestemd voor de (niet in rubriek II, A vermelde) uitgaven die geen betrekking hebben op een woning of voor een woning die op het tijdstip van de betaling niet

Dit zijn onder andere de kosten voor de bankrekening die voor de fractie wordt aangehouden door de penningmeester. Gedurende het jaar hebben we op twee momenten

Jaarrekeningcijfers verstrekt aan BZK* en gebaseerd op door gemeenten aan het CBS geleverde cijfers, door het CBS gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd..

[r]

Op basis van de wettelijke formule zoals opgenomen in randnummer 12 de x- en q- factoren zoals opgenomen in randnummer 16 en de cpi zoals opgenomen in randnummer 17 stelt ACM

Op basis van de wettelijke formule zoals opgenomen in randnummer 12 de x- en q- factoren zoals opgenomen in randnummer 16 en de cpi zoals opgenomen in randnummer 17 stelt ACM

Planning Control begrotingswijziging vjr 2009 alles meest actueel groter dan € 25000/Totaal 19-5-2009.. Begrotingswijziging: Voorjaarsnota

mutatie totalen per programma Uitgaven Inkomsten Uitgaven Inkomsten Uitgaven Inkomsten Uitgaven Inkomsten Uitgaven