• No results found

Gezamenlijk effect van alle beleidsmaatregelen aanslagjaar 2018

In dit en volgend hoofdstuk evalueren het fiscaal beleid dat in voege trad bij het aanslagjaar 2018.

Belangrijke opmerking: de analyse in dit hoofdstuk houdt enkel rekening met de maatregelen die onderzocht kunnen worden op basis van de aangiften voor aanslagjaar 2018. Voor het overige vallen er nieuwe beleidslijnen buiten ons onderzoeksgebied, omdat ze niet op basis van de aangifte in de personenbelasting kunnen worden bestudeerd.

We starten met de studie van het gezamenlijk effect van alle beleidsmaatregelen. In het volgende hoofdstuk duiden we deze maatregelen individueel en worden de afzonderlijke budgettaire effecten beschreven.

De grootste impact zijn de financiële stromen tussen de verschillende entiteiten. Oorzaak hiervan zijn de nieuwe autonomiefactor en de gewijzigde gewestelijke opcentiemen. De federale overheid ontvangt hierdoor liefst 488,9 miljoen euro extra.

De totale budgettaire kost van het fiscaal beleid voor de gezamenlijke overheid bedraagt 32,1 miljoen euro. De beleidsmaatregelen hebben dus voor een verlaging van de personenbelasting gezorgd van gemiddeld 4,6 € per aangifte in vergelijking met een jaar ‘ongewijzigd beleid’.

De alleenstaande niet-inwoners betaalden gemiddeld 114 euro extra belastingen, de koppels zowat 152 euro gemiddeld extra. Enkele beleidsmaatregelen - proratisering van federale voordelen en de aanpassing van de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomen – hebben een grote impact voor deze groep van belastingplichtigen.

De in België wonende alleenstaanden betaalden gemiddeld 4 euro minder belastingen ten gevolge van het gevoerde fiscaal beleid. Voor koppels wonende in België bedraagt dit gemiddeld 10 euro minder belastingen.

De beleidsmaatregelen hadden slechts impact op een gedeelte van de belastingplichtigen. Bij de alleenstaanden genoten 34% hierdoor meestal een voordeel. Bij de koppels werden ongeveer 60%

Tenzij expliciet de BNI-aangiften worden vermeld, betreft het vervolg van dit hoofdstuk enkel de impact van het fiscaal beleid op de inwoners van België.

We profileren de sterkst geïmpacteerden bij de personenbelasting : wie zijn de grootste winnaars en verliezers van de fiscale maatregelen die voor het aanslagjaar 2018 in voege traden ? Statistische analyses selecteerden de volgende 6 socio-economische parameters – uit een totaal van 150

beschikbare parameters - als beste discriminanten : respectievelijk het belastbaar inkomen, loontrekkend, inkomsten uit roerende goederen, het arrondissement, het aantal kinderen ten laste, het geboortejaar.

Voor de niet-inwoners typeren de volgende 2 parameters het best de sterkst geimpacteerden : de inkomens-decielen en al of niet pensioentrekkend.

We starten dit hoofdstuk met de analyse van het gevoerde fiscaal beleid op de budgetten van de verschillende entiteiten. We eindigen met de effecten op de verschillende gezinstypes volgens de OESO-classificatie.

Impact per entiteit

Gezamenlijke impact per entiteit (in miljoen euro)

Entiteit

Brussels hoofdstedelijk gewest -59,5 -59,2

Gemeentebelastingen -1,5 -2,1 0,0

Impact voor belastingplichtigen 32,1 41,2 -9,1

De nieuwe fiscale maatregelen hebben in de eerste plaats grote wijzigingen veroorzaakt in de geldstromen tussen de verschillende entiteiten in België. Het effect op de belastingen van burgers zelf was veel kleiner, namelijk 32,1 miljoen euro. De belangrijkste oorzaken zijn de neerwaartse herziening van de autonomiefactor en de wijziging van de gewestelijke opcentiemen, met een specifieke wijziging voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De grote baathebber is de federale schatkist met liefst 488,9 miljoen euro extra. Entiteit II ontvangt minder : het Vlaams Gewest liefst 320,2 miljoen euro, het Waals Gewest 139,8 miljoen euro, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 59,5 miljoen euro. De impact op de lokale overheden is beperkt : 1,5 miljoen euro minder.

De belangrijkste oorzaak van de wijzigingen van deze financiële stromen ligt in de zesde staatshervorming. Samen met de bevoegdheden, vloeiden er ook nieuwe geldstromen naar de deelstaten. Doordat bij het opmaken van de financieringswet een aantal geldstromen fluctueerden, werd er uitgegaan van een ‘voorlopige autonomie-factor’. Door de aanvankelijk ruime inschatting hiervan, dienen de Gewesten en Gemeenschappen geld terug te storten aan de federale entiteit als correctie voor de te hoge belastingbedragen die sinds 2015 aan de gewesten werden gestort.

Ministerraad van 7 juli 2017:

“In het kader van hun fiscale autonomie inzake de personenbelasting, kunnen de gewesten opcentiemen heffen op een deel van de personenbelasting. De gewestelijke opcentiemen worden berekend op de gereduceerde belasting Staat, dit is de belasting Staat verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de belasting Staat vermenigvuldigd met de autonomiefactor. Voor de aanslagjaren 2015, 2016 en 2017 werd de autonomiefactor voorlopig vastgelegd op 25,99% op basis van de vermoedelijke

dotatie en de geraamde belastingen en fiscale uitgaven voor het aanslagjaar 2015. Vanaf aanslagjaar 2018 moet de definitieve autonomiefactor worden toegepast.”

Het netto-effect van de aanpassing van de autonomiefactor en de gewijzigde opcentiemen wordt verder in detail besproken bij de maatregel “3.3 Autonomiefactor en gewestelijke opcentiemen”.

Impact per inkomensdeciel

Het gevoerde beleid was gunstig voor alleenstaanden in decielen 3 tot en met 5 en de fiscaal gehuwden in de laatste decielen. Het zorgde voor een beperkt nadelig effect voor de eerste decielen.

Impact : loontrekkend

De nieuwe maatregelen waren gunstig voor de loontrekkenden, zeker bij de fiscaal gehuwden.

Impact : inkomsten uit roerende goederen

De aangiften met inkomsten uit roerende goederen kenden een duidelijk negatief effect, die het sterkst tot uiting komt bij de alleenstaanden. Dit is duidelijk een gevolg van de verhoging van de roerende voorheffing van 27% naar 30%.

Impact per arrondissement

Bij de alleenstaanden waren de Brusselaars en de bewoners van Henegouwen de grootste baathebbers. De provincies Waals-Brabant, Limburg en Antwerpen kenden minder voordeel bij het gevoerde beleid.

Alleenstaanden

Bij de koppels zijn gemiddeld de grootste winnaars terug te vinden in het Brussels Gewest en Oost-België. De grootste oorzaak hiervan is het Imfeld-Garcet arrest, zie “3.1 Arrest Imfeld-Garcet.”

Fiscaal gehuwden

Impact: aantal kinderen ten laste

Het voordeel was het sterkst voor alleenstaanden met 3 of meer kinderen ten laste. De koppels met 3 of kinderen ten laste genoten ook, maar in mindere mate, van het gevoerde beleid.

Impact : geboortejaar

De grootste winnaars zijn de koppels en alleenstaanden op arbeidsleeftijd.

Impact niet-inwoners (BNI) : inkomensdeciel

Bij de niet-inwoners zijn het de decielen 5 tot en met 8 die de grootste verliezers zijn van het gevoerde beleid.

Impact niet-inwoners (BNI) : pensioentrekkend

Bij de niet-inwoners zijn het overduidelijk de pensioentrekkers die gemiddeld een aanzienlijke belastingverhoging kennen bij het gevoerde beleid. De oorzaak hiervan is de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomens, zie “3.6 Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten (belasting van niet-inwoners)”.

Impact per representatieve fiscale gezinstypes (OESO)

Centraal in de benadering van de OESO-statistiek staat de representatieve belastingplichtige, die gedefinieerd wordt als een alleenstaande zonder kinderen, die als inkomen een looninkomen verdient dat gelijk is aan het loon van een voltijdsarbeider (man of vrouw) in de verwerkende nijverheid. Deze representatieve belastingplichtige wordt de ‘Average Production Worker (APW)’ genoemd. Rond deze APW wordt een aantal ‘representatieve’ fiscale gezinnen geconstrueerd, die gebaseerd zijn op combinaties van gezinstypes en inkomensniveaus :

1. fiscaal gehuwden met 1 inkomen en 2 kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen;

2. alleenstaande zonder kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen;

3. alleenstaande zonder kinderen ten laste, 167 % van het gemiddeld inkomen;

4. alleenstaande zonder kinderen ten laste, 67 % van het gemiddeld inkomen;

5. alleenstaande met 2 kinderen ten laste, 67 % van het gemiddeld inkomen;

6. fiscaal gehuwden met 2 inkomens en 2 kinderen ten laste, elk 100 % van het gemiddeld inkomen;

7. fiscaal gehuwden met 2 inkomens en 2 kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen en de partner 67 % van het gemiddeld inkomen;

8. fiscaal gehuwden met 2 inkomens zonder kinderen ten laste, 100 % van het gemiddeld inkomen en de partner 67 % van het gemiddeld inkomen;

Om op Belgisch niveau een representatief staal te bekomen per gezinstype werd de OESO-definitie uitgebreid tot inkomens uit loon én andere inkomens, in een bepaalde inkomensvork.

OESO gezinstype

Single person at 100% of average earnings, no

child 85% - 115% 343.658 11.09% 0,1 €

Single person at 167% of average earnings, no

child 150% - 185% 257.816 9.49% 2,7 €

Single person at 67% of average earnings, no

child 50% - 85% 313.981 10.94% -2,2 €

Single person at 67% of average earnings, with

2 children 50% - 85% 22.634 44.34% 143,6 €

Two-earner couple, one at 100% of average earnings and the other at 100%, 2 children

85% - 115%

85% - 115% 18.306 39.83% 28,1 € Two-earner couple, one at 100% of average

earnings and the other at 67%, 2 children

85% - 115%

50% - 85% 30.152 29.28% 26,7 € Two-earner couple, one at 100% of average

earnings and the other at 67%, no child

85% - 115%

50% - 85% 37.396 6.14% 0,9 €

Het fiscaal beleid levert het grootste belastingvoordeel voor de alleenstaanden met een beperkt loon en 2 kinderen ten laste: gemiddeld 144 euro. Deze gezinstypes hebben ook de grootste kans geïmpacteerd te zijn door het gevoerde beleid. Enkele maatregelen waren specifiek gericht op deze doelgroep, zie “3.4. Maatregelen voor alleenstaande ouders”.