• No results found

RELATIE TUSSEN PATELLALUXATIE EN LICHAAMSGEWICHT BIJ DE HOND

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RELATIE TUSSEN PATELLALUXATIE EN LICHAAMSGEWICHT BIJ DE HOND"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RELATIE TUSSEN PATELLALUXATIE EN LICHAAMSGEWICHT BIJ DE HOND

Aantal woorden: 10.590

Nathalie Maes

Studentennummer: 01704507

Promotor: Prof. dr. Bernadette Van Ryssen Promotor: dr. Eva Coppieters

Promotor: Evelien Bogaerts Co-promotor: David Haelterman

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de diergeneeskunde

Academiejaar: 2019 – 2020

(2)

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

(3)

Preambule

Door de coronacrisis kon er een deel van de klinische gegevens niet worden opgezocht in het Filemaker computersysteem van de Universitaire dierenkliniek te Merelbeke. Hierdoor kon het onderzoek naar complicaties na de chirurgische behandeling van patellaluxatie niet worden uitgevoerd. Hierbij zou gekeken worden naar een mogelijks effect van overgewicht op het ontstaan van complicaties na de chirurgische ingreep en de vlotheid van herstel. Er is dan ook beslist om dit deel van het onderzoek niet op te nemen in deze masterproefstudie.

(4)

Voorwoord

Hierbij wil ik de gelegenheid nemen om mijn promotoren te bedanken voor al hun advies en tips.

Ook wil ik dierenartsenpraktijk Akuut bedanken voor hun medewerking bij het verzamelen van de klinische gegevens voor deze masterproef. Daarnaast wens ik nog mijn ouders en mijn vriend te bedanken om mij steeds te steunen.

(5)

Inhoudsopgave

Preambule ... 3

Voorwoord ... 4

Inhoudsopgave ... 5

Samenvatting ... 6

1. Inleiding ... 7

2. Literatuurstudie ... 8

2.1. Anatomie van de knie ... 8

2.1.1 Benige structuren ... 8

2.1.2. Ligamenten ... 9

2.2. Patellaluxatie... 10

2.2.1. Gradatie... 10

2.2.2. Symptomen ... 11

2.2.3. Diagnose ... 11

2.2.4. Behandeling ... 12

2.2.4.1. Conservatief ... 12

2.2.4.2. Operatief ... 12

2.2.3.3. Postoperatief ... 15

2.3. Obesitas ... 15

2.3.1. Algemeen ... 15

2.3.2. Obesitas en orthopedische aandoeningen ... 16

2.3.3. Body condition scoring ... 17

3. Doelstelling ... 17

4. Materiaal en methode ... 18

5. Resultaten ... 18

6. Discussie ... 28

7. Conclusie ... 30

Referentielijst ... 31

Bijlage 1 ... 33

(6)

Samenvatting

Overgewicht is een steeds groter wordend probleem bij honden die als huisdier gehouden worden.

Tegenwoordig wordt dit gezien als een echte ziekte, namelijk een chronische, laaggradige en systemische inflammatie van het lichaam. Er wordt daarnaast ook een correlatie gezien tussen overgewicht en het vaker voorkomen van orthopedische problemen. In een deels retrospectieve en een deels prospectieve studie werd nagegaan of lichaamsgewicht en body condition score een effect hebben op het voorkomen en de graad van patellaluxatie bij honden.

Patellaluxatie is één van de meest voorkomende orthopedische aandoening bij honden. De ergheid ervan wordt weergegeven via een gradatiesysteem van 1 tot 4. Bij patellaluxatie graad 4 kan de patella niet meer in de trochleagroeve van de knie en deze honden vertonen vaak de ergste symptomen. Vanaf graad 2 is meestal een chirurgische behandeling nodig.

Ook werd er nagegaan bij welke hondenrassen patellaluxatie het vaakst voorkomt in de regio van de masterproefstudie en of er bij deze rassen al dan niet een groter effect is van overgewicht op het voorkomen van patellaluxatie.

Patellaluxatie komt het vaakst voor bij kleine honden onder de 15 kg en bij honden met een ideaal lichaamsgewicht. Toch is er bij de groep met patellaluxatie een hoger percentage met overgewicht te zien dan in de controlegroep. Ook is de kans groter op een hogere graad van patellaluxatie bij een hond met overgewicht. Patellaluxatie werd het meest waargenomen bij de Chihuahua, Cavalier King Charles Spaniël, Jack Russel Terriër, Kleine Keeshond, Maltezer en Yorkshire Terriër. Bij deze rassen is er echter geen hoger percentage aan overgewicht te zien en speelt overgewicht in deze rassen dus geen rol in het vaker voorkomen van patellaluxatie.

(7)

1. Inleiding

Dieren met overgewicht komen steeds vaker voor (German, 2006). Een studie bij dierenartspraktijken in Australië gaf aan dat 41% van de honden overgewicht of obesitas hadden (McGreevy et al., 2005). In een studie in Frankrijk was dit 38,8% (Colliard et al., 2006). Obesitas is een accumulatie van een overdreven hoeveelheid vetweefsel in het lichaam, door te veel energieopname of onvoldoende energieverbruik, wat een positieve energiebalans veroorzaakt (German, 2006). Er blijft dus een te veel aan energie opgestapeld in het lichaam en dit resulteert in een mindere levenskwaliteit (German et al., 2012) en leidt zelfs tot een verkorte levensduur van het dier (Salt et al., 2018). Daarbij geeft obesitas ook een predispositie voor orthopedische problemen, diabetes mellitus, abnormaliteiten in vetcirculatie, cardiorespiratoire aandoeningen, urineweg- en voortplantingsstoornissen, neoplasieën (mammatumoren en transitionel cell carcinoma), dermatologische aandoeningen en anesthetische complicaties (German, 2006).

Volgens Fascetti (2006) is een te hoge opname van energie, wat meestal leidt tot overgewicht, één van de twee belangrijkste nutritionele oorzaken voor het ontstaan van orthopedische problemen.

Er zijn zeer veel verschillende methoden om de hoeveelheid overgewicht bij honden te bepalen. In deze masterproefstudie werd gebruik gemaakt van de body condition scoring. Dit is een subjectieve, semi-kwantitatieve methode waarbij de lichaamscompositie wordt geëvalueerd. Er is een 3, 5, 6 en 9 puntenschaal, waarbij de 9 puntenschaal het meest gebruikt wordt. Alle schalen werken met kenmerken waarbij je zowel visueel moet waarnemen als palperen. Deze kenmerken zijn gecorreleerd aan subcutaan en abdominaal vet, alsook superficiële bespiering (German, 2006;

Burkholder, 2000). Dit is door enkele bedrijven gevisualiseerd in dierensilhouetten die de typische karakteristieken tonen per schaal op een gemiddelde hond. In deze proef wordt gebruik gemaakt van de visualisatie ontwikkeld door Nestlé Purina1.

Voor deze masterproef wordt het effect van lichaamsgewicht op patellaluxatie bestudeerd. De patella is een ossificatie in de insertie van de quadriceps en helpt bij het strekmechanisme van de knie. Om deze functie uit te oefenen, articuleert de patella met de trochlea van de femur. Bij patellaluxatie is de patella verplaatst naar mediaal of lateraal van de groeve van de trochlea (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993). Mediale patellaluxatie komt voornamelijk voor bij kleine rassen, terwijl laterale patellaluxatie over het algemeen minder voorkomt en voornamelijk bij grote hondenrassen (Di Dona et al., 2018; Hayes, 1994). Er zijn verschillende oorzaken voor patellaluxatie. Een groot deel daarvan is nog onbekend en moet verder onderzocht worden. Deze oorzaken kunnen verdeeld worden in 3 groepen: erfelijk/congenitaal, verworven of traumatisch. De patellaluxaties veroorzaakt door een trauma zullen niet worden meegenomen in dit onderzoek.

Sommige rassen zijn gevoeliger aan patellaluxatie. Deze rassen zijn: de Poedel, Yorkshire Terriër, Pomeriaan, Pekinees, Chihuahua, Boston Terriër, Franse Bulldog, Lhasa Apso, Cavalier King Charles Spaniël, Amerikaanse Cocker Spaniël, Australian Terriër, Bichon, Mopshond, Basset Hound, Cairn Terriër, Chinese Shar Pei, Chow Chow, West Highland White Terriër, Jack Russel Terriër, Grote Pyrenees, Japanse Chin, Keeshond, Maltezer, Miniatuur Pinscher, Papillon, Silky Terriër, Toy Fox Terriër, Wirehaired Fox Terriër Akita Inu, Shit-Tzu en Flat Coated retriever (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993, LaFond et al., 2002).

1 Terug te vinden op: https://www.library.tufts.edu/vet/images/bcs_dog.pdf (laatst geconsulteerd in april 2019)

(8)

In deze masterproef wordt er nagegaan bij welke rassen patellaluxatie het meeste voorkomt in de omgeving van dierenartsenpraktijk Akuut en de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde te Merelbeke. Vervolgens zal er gekeken worden naar het lichaamsgewicht en de body condition score (BCS) van de aangeboden dieren en de graad van patellaluxatie.

2. Literatuurstudie

2.1. Anatomie van de knie 2.1.1 Benige structuren

De knie bestaat uit drie delen die samenwerken. Deze zijn de femorotibiale junctie, de femoropatellaire junctie en de tibiofibullaire junctie (Payne et al., 1993). Het gehele kniegewricht wordt gevormd door drie lange beenderen, namelijk de femur, de tibia en de fibula, en vier sesamsbeentjes. Deze sesamsbeentjes zijn de patella en de drie fabellae (Carpenter et al., 2000).

Het distale deel van de femur bevat craniodistaal de trochlea die doormiddel van twee kammen een gladde groeve vormt waarmee de patella kan articuleren. De mediale trochleakam is meestal dikker dan de laterale. De patella is een sesamsbeentje gevormd in de insertiepees van de quadriceps spier om zowel de pees als het gewricht te beschermen. De quadriceps spier bestaat uit vier verschillende delen met elk hun eigen origine die distaal fusioneren en een gezamenlijke insertie hebben. Zijn functie is het strekken van de knie. De trochleakammen worden richting caudaal verlengd en vormen daar de laterale en mediale femur condylen. Deze worden gescheiden door een spatie die de intercondylaire fossa wordt genoemd.

Cranioproximaal van de condylen bevinden zich beiderzijds twee ruwe zones, namelijk de mediale en laterale epicondylen. Op deze zones hechten de collateraalbanden van de knie aan. De femurcondylen articuleren via de menisci met de tibia. De menisci zijn halvemaanvormige, fibrocartillageneuze structuren die voornamelijk een schokdempende functie uitoefenen in de knie. Zij steunen op twee relatief platte condylen van de tibia en zorgen hierbij voor de congruentie van het gewricht. De laterale condyl van de tibia is iets prominenter dan de mediale en bevat lateraal een facet waarmee de condyl articuleert met de fibulla. De mediale en laterale condyl van de tibia worden gescheiden door de intercondylaire eminensia. Deze intercondylaire eminensia worden gevormd door twee langwerpige verhogingen in het bot. De tibia is proximaal breder dan het distale uiteinde van de femur. Dit komt voornamelijk door het naar craniaal uitsteken van de vierhoekige tuberositas tibiae.

Hierop hecht de patellapees aan en dus ook de quadriceps femoris, biceps femoris en het craniale deel van de sartorius spier. De tuberositas tibiae verlengt zich naar distaal via de craniale rand van de tibia waarop andere spieren kunnen aanhechten (Evans et al., 2017).

De knie bevat 4 sesamsbeentjes waarvan de patella de grootste is. De patella is zelfs het grootste sesamsbeentje van het lichaam. De caudale zijde is convex en glad en articuleert, zoals eerder al

Figuur 1: Craniaal zicht van het kniegewricht.

1) Femur condyl, 2) Tibia, 3) Fibula, 4) Trochlea, 5) Lateraal collateraal ligament, 6) Mediaal collateraal ligament, 7) craniale kruisband, 8) Caudale kruisband, 9) Laterale meniscus, 10) Mediale meniscus, 11) Patella ligament (omgeklapt). Bron: Gardiner en Raynor, 2014.

(9)

aangehaald, met de trochlea van de femur. Mediaal en lateraal bevat het parapatellaire fibrocartillageneuze structuren die er, samen met de trochleakammen, voor zorgen dat de patella moeilijker kan luxeren (Carpenter et al., 2000). Caudodorsaal van elke femorale condyl zit een sesamsbeentje. Deze worden de fabellae genoemd. Het laatste sesamsbeentje is het popliteus sesamsbeentje. Deze zit, zoals de naam het al doet vermoeden, in de popliteus spier en bevindt zich caudolateraal van de laterale condyl van de tibia (Evans et al., 2017).

2.1.2. Ligamenten

Het kniegewricht is omringd door vier ligamenten die voor stabiliteit zorgen en beweging toelaten.

De mogelijke bewegingen van de knie zijn strekken, plooien, gelimiteerde varus en valgus, gelimiteerde craniocaudale beweging en axiale rotatie. Het eerste ligament is de craniale kruisband. Dit bevindt zich intra-articulair en loopt van het caudomediale deel van de laterale femorale condyl naar cranioaxiaal op het tibiaal plateau (Carpenter et al., 2000; Payne et al., 1993).

Het verhindert de craniale beweging en limiteert de inwaartse rotatie van de tibia ten opzichte van de femur (Dennler et al., 2006). De caudale kruisband, het tweede ligament, bevindt zich ook intra- articulair en loopt van de laterale zijde van de mediale femorale condyl naar caudoaxiaal op de tibia. Het derde ligament is het mediale collateraal ligament. Deze heeft zijn origine ter hoogte van de mediale femorale epicondyl en zijn insertie net distaal van de mediale tibiale condyl. De mediale collateraalband fusioneert met het gewrichtskapsel en de mediale meniscus. Het vierde ligament is het laterale collateraal ligament. Deze heeft zijn origine ter hoogte van de laterale femorale epicondyl en zijn insertie op het hoofd van de fibula. Dit ligament fusioneert niet met de laterale meniscus. De collateraalbanden zorgen voor varus en valgus stabiliteit.

Verder worden de menisci ter plaatse gehouden door zes ligamenten (Carpenter et al., 2000;

Payne et al., 1993). Elke meniscus wordt verankerd aan de tibia door middel van een craniaal en caudaal meniscotibiaal ligament. Het intermeniscale of transverse ligament verbindt de craniale tibiale ligamenten van de menisci en ligt juist craniaal van de craniale kruisband. Het zesde en laatste ligament is het meniscofemorale ligament dat loopt van het caudale aspect van de laterale meniscus naar de laterale zijde van de mediale femorale condyl (Carpenter et al., 2000).

Figuur 2: Lateraal zicht van het kniegewricht.

1) Femur, 2) Tibia, 3) Fibula, 4) Pees van quadriceps femoris spier 5) Patella ligament, 6) Lateraal collateraal ligament, 7) Laterale meniscus, 8) Pees van de popliteus spier, 9) Laterale fabella, 11) Laterale femoropatellaire ligament. Bron: Gardiner en Raynor, 2014.

Figuur 3: Mediaal zicht van het kniegewricht.

1) Femur, 2) Tibia, 3) Fibula, 4) Pees van quadriceps femoris spier, 5) Patellal ligament, 6) Mediaal collateraal ligament, 7) Mediale meniscus, 8) Mediale femoropatellaire ligament, 9) Mediale Fibulla. Bron: Gardiner en Raynor, 2014.

(10)

De patella wordt op zijn plaats gehouden door meerdere ligamenten. De patella bevindt zich in de insertiepees van de quadriceps femoris spier. Het stuk pees van aan de patella tot de tuberositas tibiae wordt de patellapees of het patella ligament genoemd. Daarnaast wordt de patella ook beiderzijds in de trochleagroeve gehouden door middel van de laterale en mediale femoropatellaire ligamenten (Carpenter et al., 2000). De patellapees wordt gescheiden van het gewrichtskapsel van de knie door een grote hoeveelheid vet dat de infrapatellaire fat pad wordt genoemd (Carpenter et al., 2000; Payne et al., 1993). Radiografische veranderingen in deze structuur worden gebruikt om reacties in de knie waar te nemen.

2.2. Patellaluxatie 2.2.1. Gradatie

Patellaluxatie wordt onderverdeeld in verschillende gradaties (Tabel 1). Deze graden worden gebruikt om te bepalen of en wanneer therapie nodig is, alsook voor het maken van een prognose en voor postoperatieve opvolging. De diagnose gebeurt via palpatie van de knie in zijn volledige range of motion. Bij graad 1 en 2 is er vaak manuele mediale of laterale druk tegen de patella nodig. Bij obese dieren is de patella soms moeilijk te voelen en dit bemoeilijkt het stellen van de diagnose. Bij twijfel kan bij obese dieren radiografie als hulpmiddel worden gebruikt (Roush,1993).

Het luxeren van de patella kan gepaard gaan met pijn, wat zich kan uiten in intermitterend of continu manken, afhankelijk van de graad.

Tabel 1: de gradaties van patellaluxatie

Graad 1 De patella is manueel uit de trochlea groeve te duwen maar springt vanzelf terug op zijn plaats bij het loslaten.

Graad 2 De patella is manueel uit de trochlea groeve te duwen en blijft zitten bij het loslaten. De patella kan wel terug op zijn plaats worden geduwd en blijft dan zitten.

Graad 3 De patella zit permanent lateraal of mediaal maar kan nog op zijn plaats geduwd worden. Bij het loslaten reluxeert de patella spontaan.

Graad 4 De patella zit permanent lateraal of mediaal en kan niet meer op zijn plaats geduwd worden.

Figuur 4: Dorsaal zicht van de linker tibia, kijkend bovenop het proximale tibiale oppervlak. 1) Craniale kruisband, 2) Caudale kruisband, 3) Mediale collateraal ligament, 4) Laterale collateraal ligament, 5) Laterale meniscus, 6) Mediale meniscus, 7) craniale meniscale ligamenten, 8) caudale meniscale ligamenten, 9) Intermeniscaal ligament of transverse ligament, 10) Meniscofemoraal ligament,

11) Tuberositas tibiae, 12) Patella ligament. Bron: Gardiner en Raynor, 2014.

(11)

2.2.2. Symptomen

De symptomen zijn afhankelijk van de graad van patellaluxatie (zie Tabel 1) en kunnen sterk variëren per dier. Bij graad 1 worden vaak geen tot minimale symptomen waargenomen waardoor het vaak een toevalsbevinding is bij klinisch onderzoek. Mogelijke symptomen bij hogere graden zijn continu of intermitterend manken, pijn bij bewegen of het volledig weigeren van beweging (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993). Hoe hoger de graad van patellaluxatie, hoe erger het manken wordt (Gibbons et al., 2006). Bij graad 3 en 4 ziet men vaak persisterende mankheid met abnormale houding. Bij bilaterale mediale patellaluxatie kan men in de plaats van mankheid soms een afwijkende gang zien. Hierbij zijn de benen continu half gebogen en inwaarts geroteerd. Vaak ziet men ergere symptomen bij laterale dan bij mediale patellaluxatie (Di Dona et al., 2018). Een vaak voorkomende anamnese is het ‘huppelen’ van de hond. Hierbij zal de hond enkele passen normaal lopen, vervolgens één of meerdere passen het pootje opgetrokken houden, om dit vervolgens weer te strekken en normaal verder te lopen (Roush, 1993). Indien de patellaluxatie al vanaf jonge leeftijd aanwezig is, kunnen ook conformatiestoornissen van de achterpoten worden waargenomen. Dit kan gaan over angulaire afwijkingen of torsies door foute inwerking van krachten op de nog open groeiplaten. Bij oudere dieren ziet men dan weer degeneratieve veranderingen (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993).

2.2.3. Diagnose

Symptomen zoals manken op de achterpoot en pijn bij het bewegen van de achterpoot zijn niet pathognomonisch voor patellaluxatie. Flexie- en extensietesten kunnen vaak wel helpen bij het geven van een indicatie over welk gewricht er betrokken is. De differentiaal diagnose voor de hierboven vermelde symptomen gaat als volgt (Tilley et al., 2016):

• Patellaluxatie

• Craniale kruisband ruptuur (al dan niet met een meniscusletsel)

• Avulsie van het tibiaal tuberkel

• Ruptuur van de patellapees

• Verplaatsing van de quadriceps spier door slechte of verkeerde heling van fracturen van de femur of tibia

• …

Om een craniale kruisbandruptuur met zekerheid uit te sluiten, kan een schuiflade test of tibiale compressietest worden uitgevoerd. Bij een kruisbandruptuur is er vaak bijna geen steunname.

De diagnose van patellaluxatie wordt voornamelijk gesteld door een grondig orthopedisch onderzoek van de knie. Hiertoe behoren het beoordelen van de gang, flexie-extensie testen en evaluatie van de range of motion. Daarnaast is ook een grondige palpatie van de knie nodig waarbij men luxatie van de patella nagaat en, indien aanwezig, deze een gradatie geeft. Indien de patella zich in de trochleagroeve bevindt, moet er laterale druk op de patella worden uitgeoefend tijdens endorotatie van de knie (voor mediale patellaluxatie) of mediale druk tijdens exorotatie (voor laterale patellaluxatie). Indien de patella zich mediaal of lateraal van de trochleagroeve bevindt, moet er steeds geprobeerd worden de patella opnieuw naar centraal te bewegen om een onderscheid te kunnen maken tussen graad 3 en 4 (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993). De palpatie gebeurt best bij een hond in laterale decubitus, aangezien de spanning van de spieren soms luxatie kan verhinderen. Bij dieren die niet meewerken, kan sedatie nodig zijn. Hierbij wordt manipulatie

(12)

wel nog meer gefaciliteerd door spierrelaxatie (Di Dona et al., 2018). Om een goede vergelijking te maken tussen links en rechts is het echter beter om het dier staand te onderzoeken. Bij sommige dieren, bijvoorbeeld ten gevolge van obesitas, is de patella soms moeilijk te voelen. In deze gevallen kan men een indicatie krijgen van zijn positie door de richting van de patellapees te volgen.

De patellapees is meestal te vinden na identificatie van de tuberositas tibiae en is vaak beter palpeerbaar (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993).

Radiografie is meestal niet nodig maar kan de diagnose van patellaluxatie wel bevestigen en kan extra informatie geven. Op een laterale projectie overlapt de patella met de femorale condylen bij dislocatie van de patella. Op een craniocaudale projectie kan men zien of de patella zich mediaal of lateraal bevindt en kan men ook varus en valgus deformaties vaststellen. Soms wordt er ook een skyline radiografie gemaakt van de trochlea van de femur om zo preoperatief de diepte van de trochlagroeve te kunnen beoordelen (Di Dona et al., 2018). Dit wordt echter meestal en juister intra- operatief gedaan (Gibbons et al., 2006; Roush, 1993). Er kan ook gebruik gemaakt worden van een CT-scan. Dit geeft vaak duidelijkere beelden en juistere metingen om het chirurgisch plan mee te bepalen (Di Dona et al., 2018).

2.2.4. Behandeling 2.2.4.1. Conservatief

Bij graad 1 kan ervoor gekozen worden om conservatief te behandelen. Dit is echter enkel een goed idee indien het dier slechts zeer mild en niet frequent mankt. In deze gevallen wordt meestal behandeld met niet steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAIDs) en eventueel andere medicatie met analgetische werking. Ook fysiotherapie kan helpen om het quadriceps mechanisme aan te sterken. Controle van het gewicht is daarnaast ook een deel van de behandeling om de belasting op het kniegewricht te verminderen (Di Dona et al., 2018).

2.2.4.2. Operatief

De chirurgische ingrepen kunnen onderverdeeld worden in twee groepen: deze die betrekking hebben tot de weke delen en deze die betrekking hebben tot de beenstructuren. Meestal gebeurt er een combinatie van beiden. Onder de weke delen procedures vallen de desmotomie, imbricatie, anti-rotationele hechtingen en het losmaken van de musculatuur (Di Dona et al., 2018). De procedures met betrekking tot de benige structuren kan men onderverdelen in deze waarbij de trochlea groeve wordt uitgediept en deze waarbij de tuberositas tibiae wordt verplaatst. Het uitdiepen van de trochleagroeve kan onder andere via trochleoplastie, wedge recessie of block recessie (Harasen, 2006). Er is tegenwoordig ook een nieuwere techniek dat kan worden toegepast, dat de ridge stop heet. Deze maakt gebruik van een implantaat om de trochleagroeve te verdiepen.2 Vroeger werd ook soms een patellectomie uitgevoerd, maar dit resulteerde in een slechte beenfunctie en wordt nu dus niet meer aangeraden (Roush, 1993). Uiteraard blijft de wetenschap steeds zoeken naar nieuwe methodes. Patellar groove replacement is een van deze nieuwe technieken waarbij er gewerkt wordt met een prothese die de trochleagroeve vervangt (Dokic et al., 2015). Ook andere correctieve osteotomieën, waaronder deze die de varus en valgus deformaties verbeteren, worden soms uitgevoerd bij de behandeling van patellaluxatie.

2 Terug te vinden op: https://www.orthomed.co.uk/eu/systems/ridgestop-patella-luxation-repair-systems/

(laatste geconsulteerd in april 2019)

(13)

Er zijn dus zeer veel verschillende methodes om patellaluxatie chirurgisch te behandelen.

Hieronder worden de meest gebruikte technieken van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde te Merelbeke besproken. Elk dier en elke knie wordt individueel bekeken vooraleer men besluit welke operatietechniek het meest geschikt is. Meestal wordt er een combinatie gemaakt van meerdere technieken om de beste resultaten te verkrijgen. Vanaf een graad 2 patellaluxatie wordt een chirurgische behandeling aanbevolen. Dit wordt best zo snel mogelijk na het stellen van de diagnose uitgevoerd, zowel bij jonge als oudere dieren. Bij jonge dieren wil men zo snel mogelijk de abnormale krachten op de groeiplaten wegwerken om zo te vermijden dat skeletale deformaties ontstaan. Bij oudere dieren is de snelheid van ingrijpen belangrijk om degeneratieve gewrichtsproblemen zoveel als mogelijk te beperken. De operatie zal echter zelden de progressie van osteoartritis volledig kunnen stopzetten (Di Dona et al., 2018;

Roush, 1993).

Modificatie van de trochleagroeve

Trochleoplastie wordt gebruikt bij patellaluxatie waarbij de trochleagroeve niet diep genoeg is.

Liefst zit de patella voor 50 procent in de trochleagroeve (Di Dona et al., 2018, Gibbons et al., 2006). In de dierenkliniek te Merelbeke worden de twee technieken die nu besproken worden het meeste gebruikt om de trochleagroeve uit te diepen. De eerste techniek is de trochlear wedge recession en de tweede is de trochlear block recession of ook wel de

rectangular recession trochleoplastie genoemd (Goring et al., 2000).

Onderzoek wijst uit dat er geen verschil is in de verkregen diepte van de trochleagroeve bij deze beide technieken. Wel zou de patella proximaal dieper zitten in en meer contact hebben met de nieuwe trochleagroeve bij de trochlear block recession. Ook zou deze laatste techniek een kleinere kans hebben op reluxatie. Dit doordat bij de trochlear wedge recession het verlaagde deel proximaal en distaal in de groeve eindigt in een punt. Hierdoor zal bij het strekken van de knie en dus het proximaal verplaatsen van de patella, de patella in een minder diep gedeelte van de trochleagroeve terecht komen. Bij de trochlear block recession is het verlaagde deel een rechthoek waardoor de breedte en diepte overal hetzelfde is in de trochleagroeve (Johnson et al., 2001).

Wanneer de luxatie redelijk proximaal of distaal van de trochleagroeve luxeert, kan er beter gekozen worden voor een trochlear block recession.

Indien de patella ongeveer in het midden luxeert, kan er ook gekozen worden voor een trochlear wedge recession (Gibbons et al., 2006).

Beide technieken behouden het hyaliene kraakbeen in de trochleagroeve. Dit kan doordat er eerst een vorm uit de trochleagroeve wordt gesneden en wordt opgeheven. Vervolgens wordt het gemaakte defect uitgediept onder dezelfde hoek als het eerder uitgesneden deel. Nadien kan het uitgesneden deel, waarop het hyaliene kraakbeen zich bevindt, worden teruggeplaatst. Aangezien dezelfde hoek wordt aangehouden, zal dit deel mooi passen en hoeft er geen interne fixatie gebruikt te worden (Di Dona et al., 2018). Het behoud van het hyalien kraakbeen zorgt voor een kleinere kans op het ontstaan van degeneratieve gewrichtsproblemen en resulteert in een sneller functioneel herstel (Johnson et al., 2001).

Figuur 5: Schematische weergave van het articullerend oppervlak bij een block (A) en wedge (B) recessie. De patella is weergegeven als een cirkel en bevindt zich in het proximale deel van de trochlea. Bron: Hohnson et al., 2001)

(14)

Tuberositas transpositie

Een tuberositas transpositie is vaak een belangrijk component van de chirurgische behandeling van patellaluxatie. Deze ingreep wordt uitgevoerd indien de positie van de tuberositas tibiae abnormaal naar mediaal of lateraal staat of indien er een duidelijke interne rotatie van de tibia aanwezig is. Het uiteindelijke doel van deze chirurgische ingreep is het quadriceps mechanisme uitlijnen. Hiervoor wordt een volledige of gedeeltelijke osteotomie van de tuberositas tibiae uitgevoerd. Bij de gedeeltelijke osteotomie blijft de tuberositas tibiae distaal verbonden met de tibia via het periost. Vervolgens wordt dit stuk bot naar lateraal (bij mediale patellaluxatie) of naar mediaal (bij laterale patellaluxatie) geplaatst. Deze wordt zo geplaatst dat de patella opnieuw centraal komt te liggen in de trochleagroeve. Indien nodig kan de tuberositas tibiae ook naar distaal worden verplaatst om de patellapees iets meer onder spanning te brengen, om zo de kans op reluxatie te verminderen. Op de nieuwe plaats waar de tuberositas tibiae terecht zal komen, wordt het corticale bot weggenomen om zo een betere hechting te krijgen. Als laatste wordt de tuberositas tibiae vastgezet op zijn nieuwe plaats via Kirschner wires (Di Dona et al., 2018; Roush, 1993).

RidgeStopTM

De RidgeStopTM is een prothese die gebruikt wordt om de randen van de trochlea te verhogen.

Deze prothese is gemaakt uit Ultra High Molecular Weight Polyethylene en heeft een zeer lage frictie coëfficiënt waardoor het ideaal is bij patellaluxatie. De RidgeStopTM bestaat in 5 maten en wordt vastgezet met standaard corticale schroeven² (Di Dona et al., 2018). Deze techniek is redelijk nieuw en is minder traumatisch voor het gewricht en wordt sinds ongeveer twee jaar regelmatig uitgevoerd in de dierenkliniek van de universiteit Gent.

Zachte weefsels chirurgie

Bij de chirurgische technieken van de zachte weefsels speelt men in op het feit dat de zachte weefsels rondom de patella te strak of te los zijn. Bij desmotomie maakt men de zachte weefsels losser door een incisie in het retinaculum mediaal of lateraal van de patella, afhankelijk van de richting van de luxatie, aan te brengen. Het gewrichtskapsel kan hierbij betrokken worden. Bij imbricatie worden de weefsels juist opgespannen aan de contralaterale zijde van de luxatie. Men spreekt dan onder andere over het opspannen van het gewrichtskapsel. Vaak worden deze 2 technieken gecombineerd (Di Dona et al., 2018).

Figuur 6: Schematische weergave van een trochlear wedge recession. Bron: Di Dona et al., 2018)

(15)

2.2.3.3. Postoperatief

Postoperatief kan er een zacht wondverband aangebracht worden ter hoogte van de wonde dat enkele dagen wordt aangelaten om zwelling en pijn te verminderen en zelftrauma te voorkomen.

Post-operatief worden best RX-opnames genomen om de correctie van de patellaluxatie en de plaatsing van eventuele materialen te beoordelen. Beweging moet gedurende 6 tot 8 weken beperkt worden en de hond mag enkel buiten tijdens korte wandelingen aan de leiband. Na deze 6 tot 8 weken zouden nieuwe RX-opnames moeten gemaakt worden om heling na te gaan in geval van tuberositas tibiae transpositie. Wanneer alles goed gaat, mag de beweging rustig terug worden opgebouwd. Post-operatieve analgesie bestaat voornamelijk uit NSAIDs (Di Dona et al., 2018).

Chirurgische ingrepen om patellaluxatie te behandelen, hebben een redelijke kans tot slagen. In de meeste gevallen verhelpt chirurgie patellaluxatie volledig. In een onderzoek van Arthurs et al.

(2006) werd er slechts in 2% van de gevallen niet in geslaagd om de patellaluxatie chirurgisch te corrigeren. In het onderzoek van Wangdee et al. (2013) was er echter in 20% van de gevallen sprake van persisterend manken, zelfs na een chirurgische ingreep. Dit komt waarschijnlijk voor bij honden met al te veel kraakbeenschade of osteoarthrose op het moment dat er ingegrepen wordt.

Er is ook steeds een mogelijkheid tot complicaties. De meest voorkomende complicaties zijn implantaat-geassocieerde complicaties, reluxaties en tuberositas tibiae avulsie (Cashmore et al., 2014; Di Dona et al., 2018). Ernstige complicaties, die een revisie chirurgie nodig hebben, komen voor bij 10-18,5% van de patiënten. Deze complicaties komen algemeen gezien het meeste voor bij honden met een patellaluxatie graad 4 (Cashmore et al., 2014; Wangdee et al., 2013). Over het effect van lichaamsgewicht bij het ontstaan van complicaties is er tegenstrijdige informatie te vinden in artikels. Volgens Di Dona et al. (2018) tonen studies aan dat hoe hoger het gewicht van het dier bij de operatie, hoe hoger de kans op grote complicaties waaronder reluxatie. Cashmore et al.

(2014) meldt echter geen enkele associatie tussen lichaamsgewicht en het risico op ontwikkeling van complicaties.

2.3. Obesitas 2.3.1. Algemeen

Obesitas wordt gedefinieerd als een accumulatie van een overschot aan lichaamsvet en dus een expansie van het witte vetweefsel in het lichaam (German et al., 2010; Hand et al., 2010). Zoals eerder gezegd, geeft obesitas predispositie voor onder andere orthopedische problemen, diabetes mellitus, abnormaliteiten in vetcirculatie, cardiorespiratoire ziekten, urinewegstoornissen, voort- plantingsstoornissen, neoplasieën, dermatologische ziekten en anesthetische complicaties (German 2006; Hand et al., 2010). Er is aangetoond dat bij honden met obesitas veranderingen optreden aan de structuur en de functie van het hart (Tropf et al, 2017). Obesitas heeft ook effect op de kwaliteit en de lengte van het leven. Zo zouden obese honden die gewicht verliezen een toegenomen vitaliteit en emotionele gezondheid vertonen en een lagere pijnscore hebben.

Eigenaars geven zelf ook aan dat de kwaliteit van hun dieren is toegenomen na het afvallen (German et al., 2012). Onderzoek van Salt et al (2018) toonde aan dat bij de 12 onderzochte rassen, er een kortere gemiddelde levensduur werd gezien bij dieren met overgewicht dan bij dieren met een normaal gewicht. Het verschil varieerde van 5 maanden bij de Duitse Herder tot 2 jaar en 6 maanden bij de Yorkshire Terriër. Ook het relatief risico om te sterven zou, volgens dit onderzoek, groter zijn bij dieren met overgewicht dan bij dieren met een normaal gewicht.

Vetweefsel wordt niet langer gezien als enkel een stockageplaats van vet. Het is een actief endocrien orgaan dat een brede waaier van hormonen en peptiden produceert. Deze worden

(16)

adipokines genoemd en hebben een effect op allerlei biologische systemen in het lichaam (German et al., 2010). De meeste van deze adipokines zijn pro-inflammatoir (Hand et al., 2010). Bij obese honden wordt er dan ook een verhoogde concentratie van inflammatoire markers waargenomen.

(Tropf et al., 2017). Adiponectin, een anti-inflammatoir adipokine, wordt dan weer minder vrijgesteld bij dieren met obesitas (Fascetti, 2006). Dit alles samen zorgt ervoor dat obesitas tegenwoordig als een echte ziekte wordt gezien en beschreven wordt als een chronische, laaggradige, systemische inflammatie (German et al., 2010; Hand et al., 2010). Deze inflammatie neemt meestal af wanneer het dier afvalt (German et al., 2010). Een extra theorie zegt dat door de expansie van het vetweefsel de weefselperfusie verminderd. Dit zou tot hypoxie leiden wat de productie en release van inflammatoire adipokines nog meer zou triggeren (German et al., 2010).

Overgewicht en obesitas bij honden neemt, net zoals bij de mens, de laatste jaren toe in ontwikkelde landen (Colliard et al., 2006; German et al., 2010). Volgens Hand et al (2010) zou de prevalentie van overgewicht en obesitas bij honden tussen de 24% en 30% liggen. In studies in Groot-Brittannië en de Verenigde staten zou de prevalentie van overgewicht en obesitas tussen de 18% en 44% liggen (Colliard et al., 2006). Een studie in Frankrijk uitgevoerd door Colliard et al.

(2006) toonde een prevalentie van 38,8% van honden met een te hoge BCS. Hiervan had 33,8%

overgewicht (BCS 4) en 5% obesitas (BCS 5).

2.3.2. Obesitas en orthopedische aandoeningen

Er is een hogere prevalentie van traumatische en degeneratieve orthopedische aandoeningen bij obese honden dan bij honden met een ideaal gewicht. Maar ook de ernst van bijvoorbeeld osteoartritis is groter bij honden met een BCS boven het ideale. De leeftijd waarbij 50% van de honden een lange termijn behandeling voor osteoartritis nodig heeft, is 3 jaar jonger bij honden met overgewicht dan bij honden met een ideaal gewicht (10,3 jaar t.o.v. 13,3 jaar) (Hand et al., 2010).

Dit kan verklaard worden doordat obesitas op 2 manieren op het bewegingsstelsel van het dier inwerkt.

Als eerste is er het mechanische effect van extra gewicht op de gewrichten wat onder andere osteoartritis kan veroorzaken (German et al., 2010). Dit wordt zeker ook gezien bij jongere dieren.

Een te veel aan energie geeft namelijk een versnelling in de groei van het dier. Er ontstaat op deze manier een mismatch tussen de ontwikkeling van de beenderen en de toename van lichaamsmassa, waardoor immature botten een te veel aan gewicht moeten dragen (Fascetti, 2006). In een onderzoek van Kealy et al. (1997) werden nestjes van Labradors in 2 gesplist. Het ene deel mocht ad libidum eten en het andere deel kreeg hier ongeveer 75% van. Er werd gezien dat de groep met het gelimiteerde eten minder vaak en minder erge osteoartritis ontwikkelde.

Daarnaast wordt gezien dat bij obese honden met osteoartritis een gewichtsverlies vanaf 6,10% – 8,85% van het lichaamsgewicht een duidelijke vermindering van manken geeft (Marshall et al., 2010).

Ten tweede is er waarschijnlijk ook een metabool effect van overgewicht. Bij mensen met een hoog BMI wordt er steeds vaker osteoartritis geconstateerd aan niet gewichts-dragende gewrichten. Bij deze mensen werden symptomatische verbeteringen gezien na het afvallen. Dit impliceert dat er ook een metabool mechanisme is waardoor obesitas voor orthopedische problemen zorgt (German et al., 2010). Een studie van Persle et al. (2006) toont aan dat het synovium, het infra-patellaire fat pad en osteofyten zorgen voor adipokines die terecht komen in het synoviale vocht. Deze lokale

(17)

adipokine productie, welke een pro-inflammatoir effect heeft, kan dus een rol spelen bij de ontwikkeling van osteoartritis (German et al., 2010).

2.3.3. Body condition scoring

De graad van overgewicht bepalen bij een hond is moeilijker dan bij de mens door de variatie van lichaamscompositie bij verschillende rassen en de variatie in grootte binnen deze rassen. De meest praktische methode om de hoeveelheid lichaamsvet te kwantificeren is body condition scoring.

Hierbij wordt gekeken naar de contour van het lichaam, de gemakkelijkheid van palperen van benige uitsteeksels en de hoeveelheid intra-abdominaal vet (Hand et al., 2010). Er bestaan systemen van 3 tot 9 categorieën, waarvan voornamelijk nog die met 5 en 9 categorieën gebruikt worden (Burkholder, 2000; Hand et al., 2010). Bij de body condition scoring op 5 wordt er soms gewerkt met halve punten waardoor er toch nog 9 scores zijn. De body condition scoring op 9 gebruikt steeds hele punten. (Hand et al., 2010). Er is een goede correlatie tussen de scores gegeven door verschillende dierenartsen. Er is echter wat ervaring voor nodig waardoor het minder toegankelijk is om door diereneigenaars zelf te laten gebruiken (Burkholder, 2000).

De gouden standaard om de lichaamscompositie van een dier te bepalen is de chemische analyse van weefsels van geëuthanaseerde dieren. Een methode die hier geen significante verschillen mee vertoont, maar toch op levende dieren kan worden uitgevoerd, is de dual-energy X-ray absorptiometry (DEXA). Dit is een non-invasieve methode waarbij X stralen met 2 verschillende energielevels gebruikt worden om het type weefsel en de hoeveelheid ervan in het lichaam te bepalen (Mawby et al., 2004). Er is in meerdere studies aangetoond dat er een goede correlatie is tussen BCS en het percentage lichaamsvet bepaald door DEXA (Burkholder, 2000; Mawby et al., 2004). DEXA is echter duur en wordt daardoor voornamelijk bij de mens gebruikt en soms in onderzoeken bij dieren.

Andere methoden die in de praktijk nog gebruikt kunnen worden om de hoeveelheid lichaamsvet te bepalen, zijn echografie en morfometrie. Met echografie wordt de dikte van het rugvet geschat.

Deze methode wordt voornamelijk bij boerderijdieren, namelijk varken, rund, schaap en paarden, gebruikt. Bij morfometrie worden er allerlei metingen gedaan van het lichaam van het dier en deze worden via formules omgezet in percentage lichaamsvet. Dit kan vergeleken worden met de body mass index (BMI) bepaling bij de mens. Bij honden is er echter veel meer variatie in grootte en vorm waardoor dit iets minder betrouwbaar is (Hand et al., 2010).

3. Doelstelling

In deze masterproef wordt specifiek gekozen om het effect van lichaamsgewicht op patellaluxatie te onderzoeken bij de hond. Hierbij worden meerdere onderdelen onderzocht.

Als eerste wordt er algemeen gekeken bij welke gewichtsklasse van honden patellaluxatie het vaakst voorkomt. Hierbij wordt ook gekeken naar de verschillen in gradatie binnen deze gewichtsklassen en wordt er een onderscheid gemaakt tussen dieren met onder-, ideaal en overgewicht.

Als tweede wordt onderzocht of de body condition score (BCS) van honden een effect heeft op het voorkomen van patellaluxatie. Daarbij wordt gekeken naar de verschillen in gradatie binnen bepaalde body condition scores en wordt er opnieuw een onderscheid gemaakt tussen dieren met onder-, ideaal en overgewicht.

Als laatste wordt er onderzocht welke rassen het vaakst gediagnostiseerd worden met patellaluxatie in de onderzochte regio’s. Bij deze rassen wordt gekeken of overgewicht een effect heeft op de gradatie van patellaluxatie.

(18)

4. Materiaal en methode

Voor deze masterproef werd er gewerkt met gegevens verzameld van eerste-, tweede- en derdelijns patiënten. De studie werd deels prospectief en deels retrospectief uitgevoerd.

Voor het verzamelen van de gegevens werd samengewerkt met dierenartsenpraktijk Akuut te Kortenberg en de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde aan de Universiteit van Gent.

Zowel de gegevens van dierenartsenpraktijk Akuut als van de dierenkliniek van de faculteit werden door verschillende dierenartsen en dierenartsstudenten verzameld. De dierenartsen van de dierenartsenpraktijk Akuut werden op voorhand ingelicht van de opdracht om gegevens prospectief te verzamelen. Ze kregen hiervoor een document met uitleg over het body condition scoring systeem op 9 en de verschillende gradaties van patellaluxatie (zie bijlage 1).

De gegevens van de patiënten van de faculteit diergeneeskunde werden retrospectief opgezocht.

De dierenartsen en dierenartsstudenten van de dierenkliniek van de faculteit werden geacht deze kennis te bezitten of recent geleerd te hebben. Hier werden gegevens uit het Filemaker computersysteem gehaald.

Volgende gegevens per patiënt werden verzameld in een excel file: gewicht, body condition score, gradatie van patellaluxatie (inclusief graad 0) en ras. Deze gegevens werden verwerkt in tabellen en grafieken. Hierna werd gekeken of er bepaalde patronen te zien waren of besluiten getrokken konden worden. Voor dit onderzoek werden enkel honden meegenomen vanaf hun verwacht volwassen gewicht bereikt is. De cut-off waarde hiervoor is 10 maanden ouderdom aangezien toy, kleine en medium rassen 99% van hun adulte gewicht bereiken vanaf 9 à 10 maanden leeftijd.

Grote en reuzerassen bereiken dit pas na 11 tot 15 maanden maar groeien de laatste maanden het minst (Hawthorn et al., 2004). Patiënten die patellaluxatie hadden door trauma werden niet meegenomen in het onderzoek.

5. Resultaten

Van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde werden gegevens verzameld van 107 patiënten die langskwamen in de periode van 2017 tot 2019. Hierbij waren van alle patiënten de body condition score, de graad van patellaluxatie en het ras bekend en van 104 patiënten ook het gewicht. Van de dierenartsenpraktijk Akuut werden gegevens verzameld van 168 patiënten die langskwamen in de periode van 22/10/2018 tot 05/08/2019. Hier was van alle patiënten de graad van patellaluxatie geweten. Bij 135 patiënten was het gewicht gekend, bij 159 was de body condition score bekend en bij 131 patiënten het ras bekend. Bij beide instellingen waren dus niet alle gewenste gegevens van elke patiënt beschikbaar. Hierdoor werd niet elke patiënt in elke berekening meegenomen. Bij de dierenartsenpraktijk Akuut was het mogelijk om een controlegroep te creëren binnen deze patiënten aangezien er ook patiënten werden gecontroleerd die geen patellaluxatie hadden maar voor een andere reden naar de dierenartspraktijk kwamen. Bij de dierenkliniek te Merelbeke was dit echter niet mogelijk aangezien de dieren die op de dienst orthopedie terecht komen meestal al klachten vertonen.

Eerst wordt er algemeen gekeken hoe vaak de verschillende soorten patellaluxatie voorkomen (zie figuren 7 en 8). Bij de dierenartsenpraktijk Akuut heeft 38% van al de gecontroleerde patiënten patellaluxatie. Daarvan hebben de meeste, namelijk 42 %, patellaluxatie graad 2. Dit komt identiek overeen met de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde, aangezien daar ook graad 2 het meeste voorkomt en dit was ook in 42 % van de gevallen. Bij deze laatste komen patellaluxatie

(19)

graad 3 en 4 net iets meer voor dan bij dierenartsenpraktijk Akuut, namelijk 29% en 12% in de plaats van 25% en 8%.

Vervolgens worden de gegevens ingedeeld per gewichtsklasse. Het lichaamsgewicht van honden wordt onderverdeeld in 6 verschillende categorieën zoals vermeld in Salt et al (2017). Hierna worden deze gegevens per gewichtsklasse uitgezet per graad van patellaluxatie zoals te zien in tabellen 2, 3 en 4.

Tabel 2: controlegroep met patellaluxatie graad 0 van patiënten van dierenartsenpraktijk Akuut ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg.

< 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 0 17 7 18 24 12 9

Percentage 19% 8% 21% 28% 14% 10%

Tabel 3: patiënten van dierenartsenpraktijk Akuut ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg en graad van patellaluxatie.

< 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 1 5 5 1 1 0 0

Graad 2 16 3 2 0 0 0

Graad 3 7 1 3 1 0 0

Graad 4 3 0 0 0 0 0

Totaal 31 9 6 2 0 0

Percentage 65% 19% 12% 4% 0% 0%

25%

42%

25%

8%

Akuut

Graad 1 Graad 2 Graad 3 Graad 4

Figuur 7: Patiënten van de dierenartsenpraktijk Akuut onderverdeeld volgens graad van patellaluxatie.

17%

42%

29%

12%

Dierenkliniek faculteit Dgk

Graad 1 Graad 2 Graad 3 Graad 4

Figuur 8: Patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde onderverdeeld volgens graad van patellaluxatie.

(20)

Tabel 4: patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg en graad van patellaluxatie.

< 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 1 6 1 5 5 0 1

Graad 2 21 4 6 7 2 4

Graad 3 13 5 3 2 2 3

Graad 4 4 2 2 2 4 0

Totaal 44 12 16 16 8 8

Percentage 42% 12% 15% 15% 8% 8%

Om dit beter de visualiseren worden er van deze gegevens grafieken en taartdiagrammen gemaakt. Hierop kan er worden waargenomen dat bij dierenartsenpraktijk Akuut 65% van de patellaluxaties gezien werd bij honden onder de 6,5 kg en 96% van de gevallen bij honden onder de 15 kg. In deze praktijk werden er geen patiënten met patellaluxatie boven de 30 kg gezien. Bij de controlegroep zijn de honden meer evenredig verdeeld over de gewichtsklassen. Bij de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde is dit fenomeen ook waar te nemen, maar minder uitgesproken dan bij dierenartsenpraktijk Akuut. Hier komt patellaluxatie in 42% van de gevallen voor bij honden onder de 6,5 kg en 69% van de gevallen doen zich voor bij honden onder de 15 kg. Dit is dus nog steeds een duidelijke meerderheid van de gevallen die voorkomen bij honden met een lichaamsgewicht onder de 15 kg.

65%

19%

13%

4%

Patellaluxatie Akuut

< 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg

> 40 kg

19%

8%

28% 21%

14%

10%

Controlegroep Akuut

< 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg

> 40 kg

Figuur 9: patiënten van dierenartsenpraktijk Akuut met patellaluxatie ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg uitgedrukt in percentage.

Figuur 10: controlegroep met patellaluxatie graad 0 van patiënten van dierenartsenpraktijk Akuut ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg uitgedrukt in percentage.

(21)

Vervolgens wordt er ook gekeken naar de verschillende graden van patellaluxatie die bij elke gewichtsklasse voorkomt. Bij dierenartsenpraktijk Akuut valt het op dat patellaluxatie graad 4 enkel voorkomt bij de patiënten onder de 6,5 kg, maar dat in die gewichtsklasse de meerderheid, namelijk 52%, wel patellaluxatie graad 2 heeft. Bij de dierenkliniek van de faculteit diergeneeskunde komt patellaluxatie graad 4 bij alle gewichtsklassen voor en bij de gewichtklassen van 30 tot net geen 40 kg is dit zelf in 50% van de gevallen. Er zijn echter over alle gegevens heen geen duidelijke verbanden te zien.

Daarnaast wordt er ook gekeken of er een verschil is indien men deze patiënten opdeelt in twee groepen. De eerste groep heeft geen overgewicht en dus een body condition score van 4, 5 of 6 op 9, wat als ideaal wordt gezien. De tweede groep heeft een body condition score van 7, 8 of 9 op 9, wat dieren zijn met overgewicht. Hierbij is te zien dat in de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde het aantal gevallen van patellaluxatie duidelijk groter is bij de patiënten met

42%

12%

15%

15%

8%

8%

Dierenkliniek faculteit Dgk

< 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg

> 40 kg

Figuur 11: patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg uitgedrukt in percentage.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

< 6,5 kg 6,5 tot

<9 kg 9 tot

<15 kg

15 tot <

30 kg

30 tot <

40 kg

> 40 kg

Akuut

Graad 1 Graad 2 Graad 3 Graad 4

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

< 6,5 kg 6,5 tot

<9 kg 9 tot

<15 kg

15 tot <

30 kg

30 tot <

40 kg

> 40 kg

Dierenkliniek faculteit Dgk

Graad 1 Graad 2 Graad 3 Graad 4

Grafiek 1: percentages van graden van patellaluxatie per gewichtsklasse van patiënten van de dierenartsenpraktijk Akuut.

Grafiek 2: percentages van graden van patellaluxatie per gewichtsklasse van patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde.

(22)

overgewicht dan deze zonder in de gewichtsklassen tussen de 9 en net geen 40 kg. Dit kan je bij de patiënten van de dierenartsenpraktijk Akuut ook zien, maar minder opvallend.

Tabel 5: patiënten van dierenartsenpraktijk Akuut zonder overgewicht (body condition score 4/9 tot 6/9) ingedeeld volgens lichaamsgewicht (in kg) en graad van patellaluxatie.

BCS 4-6/9 < 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 1 4 4 1 0 0 0

Graad 2 7 2 2 0 0 0

Graad 3 3 0 3 0 0 0

Graad 4 1 0 0 0 0 0

totaal 15 6 6 0 0 0

Percentage 56% 22% 22% 0% 0% 0%

Tabel 6: patiënten van dierenartsenpraktijk Akuut met overgewicht (body condition score 7/9 tot 9/9) ingedeeld volgens lichaamsgewicht (in kg) en graad van patellaluxatie.

BCS 7-9/9 < 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 1 1 2 0 0 0 0

Graad 2 6 0 0 0 0 0

Graad 3 2 1 0 1 0 0

Graad 4 2 0 0 0 0 0

totaal 11 3 0 1 0 0

Percentage 73% 20% 0% 7% 0% 0%

Tabel 7: patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde zonder overgewicht (body condition score 4/9 tot 6/9) ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg en graad van patellaluxatie.

BCS 4-6/9 < 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 1 6 1 3 3 0 0

Graad 2 20 2 3 5 2 4

Graad 3 11 3 2 0 2 2

Graad 4 2 2 2 2 1 0

Totaal 39 8 10 10 5 6

Percentage 50% 10% 13% 13% 6% 8%

Tabel 8: patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde met overgewicht (body condition score 7/9 tot 9/9) ingedeeld volgens lichaamsgewicht in kg en graad van patellaluxatie.

BCS 7-9/9 < 6,5 kg 6,5 tot <9 kg 9 tot <15 kg 15 tot < 30 kg 30 tot < 40 kg > 40 kg

Graad 1 0 0 2 2 0 1

Graad 2 1 2 3 2 0 0

Graad 3 2 2 1 2 1 1

Graad 4 2 0 0 0 2 0

Totaal 5 4 6 6 3 2

Percentage 19% 15% 23% 23% 12% 8%

(23)

In het tweede deel van het onderzoek wordt er gekeken naar het effect van de body condition scores van honden op het voorkomen en de graad van patellaluxatie. Hiervoor worden de gegevens van de patiënten ingedeeld per body condition score en per graad van patellaluxatie, zoals te zien in tabellen 9,10 en 11. Dit wordt in percentages omgezet en gevisualiseerd in grafiek 6 en 7.

Tabel 9: Controlegroep van de dierenartsenpraktijk Akuut ingedeeld volgens body condition score weergegeven in aantal en in percentage.

BCS 1/9 BCS 2/9 BCS 3/9 BCS 4/9 BCS 5/9 BCS 6/9 BCS 7/9 BCS 8/9 BCS 9/9

Graad 0 0 0 5 18 35 19 17 3 1

Percentage 0% 0% 5% 18% 36% 19% 17% 3% 1%

Tabel 10: Patiënten met patellaluxatie van de dierenartsenpraktijk Akuut ingedeeld volgens body condition score en volgens graad van patellaluxatie weergegeven in aantal en in percentage.

BCS 1/9 BCS 2/9 BCS 3/9 BCS 4/9 BCS 5/9 BCS 6/9 BCS 7/9 BCS 8/9 BCS 9/9

Graad 1 0 0 0 4 3 5 3 0 1

Graad 2 0 0 0 4 8 4 5 2 1

Graad 3 0 0 0 2 2 4 1 3 1

Graad 4 0 0 0 1 1 0 1 3 2

totaal 0 0 0 11 14 13 10 8 5

Percentage 0% 0% 0% 18% 23% 21% 16% 13% 8%

Tabel 11: Patiënten met patellaluxatie van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde ingedeeld volgens body condition score en volgens graad van patellaluxatie weergegeven in aantal en in percentage.

BCS 1/9 BCS 2/9 BCS 3/9 BCS 4/9 BCS 5/9 BCS 6/9 BCS 7/9 BCS 8/9 BCS 9/9

Graad 1 0 0 1 3 5 4 1 1 3

Graad 2 0 0 4 14 13 7 6 2 0

Graad 3 0 0 0 6 11 5 6 2 1

Graad 4 0 0 0 3 3 2 3 1 0

Totaal 0 0 5 26 32 18 16 6 4

Percentage 0% 0% 5% 24% 30% 17% 15% 6% 4%

Uit deze tabellen en grafieken kan er worden besloten dat over het algemeen de meeste honden een body condition score hebben van 5/9. Indien de controlegroep en de groep met honden met patellaluxatie van dierenartsenpraktijk Akuut vergeleken wordt, is er te zien dat body condition scores 8/9 en 9/9 toegenomen zijn bij de patiënten met patellaluxatie. In deze laatste groep zijn ook hogere percentages van graad 4 patellaluxatie te zien. Dit terwijl in de body condition scores 4, 5, 6 en 7 op 9 er voornamelijk graad 1 en 2 patellaluxaties voorkomen. In de eerder vernoemde volgorde komt dit overeen met 72, 78, 69 en 80% van de patiënten binnen die body condition score.

Bij body condition score 8 en 9 op 9 hebben 76 en 60 % van de patiënten een patellaluxatie graad 3 of 4. Dit is een duidelijk verschil. Bij de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde is het voorkomen van voornamelijk graad 1 en 2 bij de lagere body conditions scores en voornamelijk

(24)

graad 3 en 4 bij de hogere body condition scores ook te zien, maar minder uitgesproken. Hier hebben de honden met body condition score 7 op 9 echter ook meer graad 3 of 4 patellaluxatie, namelijk 57% van de patiënten. 75% van de honden met een body condition score van 9 op 9 heeft echter een graad 1 patellaluxatie. Er zijn wel maar 4 patiënten in deze categorie. Misschien bevestigt de uitzondering de regel hier. De bovengenoemde gegevens worden gevisualiseerd in grafiek 3 en 4.

Deze gegevens worden vervolgens ingedeeld in drie groepen. Dieren met ondergewicht, ideaal gewicht en overgewicht. Een hond heeft ondergewicht bij een body condition score onder de 3 op 9, een ideaal gewicht bij een body condition score van 4 tot 6 op 9 en overgewicht vanaf een body condition score van 7 op 9. Bij de controlegroep van dierenartsenpraktijk Akuut heeft 5% van de honden ondergewicht, 73% een ideaal gewicht en 21% overgewicht. Bij de honden met patellaluxatie heeft er geen enkele hond ondergewicht, 62% van de patiënten een ideaal gewicht en maar liefst 38% overgewicht. Er is dus duidelijk een hoger aantal dieren met overgewicht bij de patiëntengroep dan bij de controlegroep. In de patiëntengroep van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde heeft 5% van de honden ondergewicht, 71% een ideaal gewicht en 24%

overgewicht. Deze percentages zijn zeer gelijkend aan die van de controlegroep van dierenartsenpraktijk Akuut. Er is slechts een kleine verhoging in het percentage overgewicht ten opzichte van de controlegroep. Algemeen gezien is er dus meer overgewicht bij de dieren die patellaluxatie ontwikkelen, maar de meeste dieren met patellaluxatie bevinden zich in de groep met ideaal lichaamsgewicht. Dit is duidelijk te zien in de figuren 12, 13 en 14.

0%

20%

40%

60%

80%

BCS 1/9

BCS 2/9

BCS 3/9

BCS 4/9

BCS 5/9

BCS 6/9

BCS 7/9

BCS 8/9

BCS 9/9

Akuut

Graad 1 Graad 2 Graad 3 Graad 4

0%

20%

40%

60%

80%

BCS 1/9

BCS 2/9

BCS 3/9

BCS 4/9

BCS 5/9

BCS 6/9

BCS 7/9

BCS 8/9

BCS 9/9

Dierenkliniek faculteit Dgk

Graad 1 Graad 2 Graad 3 Graad 4

Grafiek 3: percentages van graden van patellaluxatie per body condition score van patiënten van de

dierenartsenpraktijk Akuut.

Grafiek 4: percentages van graden van patellaluxatie per body condition score van patiënten van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde.

(25)

Hierna wordt er gekeken naar de verschillen in het voorkomen van de verschillende graden van patellaluxatie binnen deze 3 groepen. Dit wordt weergegeven in figuren 15 tot en met 19. Hier is te zien dat er een stijging is bij de patellaluxatie graden 3 en 4 in de groep met overgewicht ten opzichte van de groep met ideaal gewicht.

5%

71%

24%

Merelbeke

Ondergewicht Normaal gewicht Overgewicht 5%

73%

21%

Controlegroep Akuut

Ondergewicht Normaal gewicht

Overgewicht 62%

38%

Patellaluxatie Akuut

Ondergewicht Normaal gewicht Overgewicht

Figuur 12: controlegroep met patellaluxatie graad 0 van de dierenartsenpraktijk Akuut onderverdeeld in ondergewicht, ideaal gewicht en overgewicht uitgedrukt in percentage.

Figuur 13: patiënten met patellaluxatie van de

dierenartsenpraktijk Akuut onderverdeeld in ondergewicht, ideaal gewicht en overgewicht uitgedrukt in percentage.

Figuur 14: patiënten met patellaluxatie van de dierenkliniek van de faculteit Diergeneeskunde onderverdeeld in ondergewicht, ideaal gewicht en overgewicht uitgedrukt in percentage.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Lakmoesproef voor de erga omnes gevolgen van de kwalifi - catie als onroerend goed door bestemming: confl icten tussen roerende en onroerende gerechtigde.. Confl ict hypotheek en

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

Van alle respondenten heeft 75 procent zich tijdens zijn of haar carrière bij de politie wel eens bedreigd gevoeld, waarvan zeventig procent soms en vijf pro- cent vaak..

Deze groep doet ook vaker dan gemiddeld aangifte, maar de bedreigers van deze groep bedreigden worden veel minder vaak veroordeeld wegens bedreiging in vergelijking met de

Deze zijn voor werknemers afkomstig uit de marktsector vaker van belang bij de overstap naar de overheid dan voor werknemers om binnen de overheid van baan te

De procedure Terugmeldingen is bekend, papieren dossiervorming mogelijk belemmering voor centrale regie.. De 5-dagen termijn wordt door een

Uit gesprekken met stakeholders blijkt dat behoefte bestaat aan verruiming van deze beperking zodat ook andere typen verkeer (bijvoorbeeld e-mail) via Diginetwerk kan worden