Pompoen
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘pompoen’.
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
hechtrank | insecticide | ploegen | rotten | verwelken | oogsten | zaad 1. de grond omschudden
2. dat deel van de plant dat tot een nieuwe plant kan uitgroeien 3. bederven
4. een lang, dun deel van de plant dat zich om dingen heen wikkelt en de plant helpt bij het klimmen of kruipen
5. een gif dat insecten dood
6. het rijpe gewas van de akkers halen 7. uitdrogen en slap worden
1 2
3 4
5
6 7
Het verticale woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn synoniemen. Verbind!
voer--- voeder--- voedsel
vrucht aarde viering
groei festijn rank
grond landbouwer ooft
stengel fruit akker
boer steel bloei
feest rijping agrariër
Pompoen
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen
Welke woorden vormen met elkaar een samenstelling? Verbind!
pompoen---plant
vrucht licht | bloem paal
slag bui | woorden schaal
zon room | lantaarn kraam
regen druk | markt blad
lucht vlees | fruit lijst
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 7 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
richting | opent | zuigt | verschijnt | groeien | vochtig
Het zaadje wordt gezaaid in de grond.
Die aarde moet warm en _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ zijn. Na tien dagen _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ het zaadje zich. Er _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ een klein worteltje. Dat worteltje groeit _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ grond. Daar _ _ _ _ _ _ _ _ _ het water en voeding op voor de plant. Kleine blaadjes _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ in de richting van het zonlicht.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘bloemen ’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
zeg het met bloemen (f) | een muurbloempje zijn (m) | iets verbloemen (l) | bloemen verwelken, schepen vergaan (u) | de grafbloemetjes worden al zichtbaar (e) | de bloemetjes buiten zetten (s) | geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt (t) | ook tussen de mooiste bloemen groeien brandnetels (i) | aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste
bloemen (e) _ _ feestvieren
_ _ tevreden zijn met de mogelijkheden die je hebt, maakt gelukkig _ _ niets duurt eeuwig
_ _ schoonheid biedt geen garantie voor vervelende zaken _ _ bloemen maken gevoelens duidelijk
_ _ niet opgemerkt worden _ _ grijze haren krijgen
_ _ wie lef heeft, kan bijzondere resultaten halen _ _ iets verbergen
Het verborgen woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Klaar? Tijd om na te kijken!
Spin
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘spin’.
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
eierzak | roofdier | insect | paren | spintepel | vervellen | voelspriet 1. een lange, dunne antenne op de kop van een insect
2. een kleine uitstulping aan het achterlijf van een spin waaruit zijdedraad komt 3. een zak die een vrouwtjesspin maakt om haar eitjes te beschermen
4. de oude huid vervangen door een nieuwe
5. als een mannetje en een vrouwtje samenkomen om jongen te maken 6. een dier dat andere dieren opeet
7. een klein dier met zes poten, een driedelig lijf en vleugels
1
2 3 4
5 6
7
Het verticale woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn synoniemen. Verbind!
klein--- miezerig--- nietig
vlug vochtig gezamenlijk
nat nuttigen produceren
tegelijk fabriceren rap
maken snel verorberen
eten samen waterig
Spin
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen
Welke woorden vormen met elkaar een bijvoeglijk naamwoord? Het eerste deel versterkt het tweede. Verbind!
piep---klein
flinter hard | knetter sterk
haar vlug | brood nat
kei dun | ijzer mager
water dom | kurk gek
olie scherp | klets droog
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 20 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
onbeschadigd | struikgewas | lang | ochtend | centrum | herstelt | omgeving
De spin maakt haar web in _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ gras of _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ . Elke _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ kijkt ze of haar web nog _ _ _ _ _ _ _ _ _ is. Als er gaatjes in zitten, _ _ _ _ _ _ _ _ _ ze die eerst. Dan kruipt ze naar het _ _ _ _ _ _ _ _ _ van haar web. Of ze verstopt zich in de _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘spin’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
het is bij de wilde spinnen af (e) | ergens goed garen bij spinnen (s) | als een spin in het web zitten (t) | hij spint altijd zuiver garen (c) | zo nijdig als een spin (n) | hij spint geen lange draad meer (i) | met hem is het moeilijk garen te spinnen (n) | van stro goud spinnen (e)
_ _ hij blijft daar niet meer lang _ _ heel kwaad zijn
_ _ ergens beter van worden
_ _ het is schandalig slecht of het is heel erg goed _ _ hij is heel eerlijk
_ _ alles goed kunnen controleren _ _ iets onmogelijks
_ _ hij is lastig in de omgang
Het verborgen woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Klaar? Tijd om na te kijken!
Zalm
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘zalm’.
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
dooier | kiezels | plankton | waterval | zalmbroed | stroomopwaarts | zaadcellen
1. kleine steentjes
2. hele kleine plantjes en diertjes die in het water leven 3. water dat over rotsen omlaag valt
4. een groep heel jonge zalmen 5. tegen de stroom van de rivier in 6. eten voor het diertje dat in het eitje zit
7. cellen die samensmelten met de eitjes van de vrouwtjes en zo nieuwe zalmen maken
1 2
3 4
5 6 7
Het verticale woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn tegenstellingen. Verbind!
stroomopwaarts---stroomafwaarts
meer normaal | drijven onsmakelijk
bijzonder simpel | gevaarlijk pech
groeien minder | lekker verschijnen
jong afsterven | geluk veilig
moeilijk bejaard | verdwijnen zinken
Zalm
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen Vul het schema in. Kijk goed naar het voorbeeld!
werkwoord zelfstandig naamwoord degene die het doet
vissen de vis de visser
schrijven het de
vangen de een
vinden de de
reizen een een
varen het de
ruiken de de
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 14 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
flinker | bevindt | liefst | door | eten
De zalm gaat _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _. Hij wil het _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ in koud water zwemmen. Dat _ _ _ _ _ _ _ _ _ zich bij Alaska. Daar is veel _ _ _ _ _ _ _ _ _ en kan de zalm groter en _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ worden.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘vis’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
zich voelen als een vis op het droge (e) | een visje uitgooien (v) | achter het net vissen (i) | er is vis noch graat aan hem (r) | vissen in dezelfde vijver (s) | met een gouden hengel vissen (s) | je zult stokvis eten (e) | een bakvis (t) | de grote vissen eten de kleine (j)
_ _ iets proberen
_ _ de kans voorbij laten gaan _ _ elkaars concurrenten zijn _ _ door bedrog zijn doel bereiken _ _ zich niet prettig voelen
_ _ hij is nergens geschikt voor _ _ een (vrouwelijke) tiener
_ _ het slachtoffer worden van overmacht _ _ je krijgt slaag
Het verborgen woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Klaar? Tijd om na te kijken!
Hond
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘hond’.
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
africhten | energie | nest | populair | tepel | volgroeid | keffen 1. een groep van babydieren die tegelijk worden geboren
2. het lichaamsdeel van een vrouwtje waar de moedermelk uitkomt 3. iets dat veel mensen leuk vinden
4. volwassen
5. de kracht om te kunnen rennen en dingen te kunnen doen 6. een dier iets leren
7. blaffen van een pup
1
2 3 4
5 6
7
Het verticale woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn tegenstellingen. Verbind!
groot---klein
slap mager | snel vijand
slapen riskant | vergeten bot
vast waken | vriend traag
veilig stevig | scherp intelligent
dik vloeibaar | dom onthouden
Hond
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen Welke dieren maken welk geluid? Verbind!
katten miauwen
koeien blaffen | geiten gakken
eenden blaten | kraaien koeren
muizen loeien | varkens zoemen
honden sjilpen | beren mekkeren
schapen piepen | bijen krassen
ooievaars kwaken | ganzen knorren
mussen klepperen | duiven grommen
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 23 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
zwaaien | als | wanneer | keffen | verhuizen | staat
_ _ _ _ _ _ _ _ _ ze drie weken oud zijn, zijn de puppy’s in _ _ _ _ _ _ _ _ _ om te _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ en met hun staart te _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _.
_ _ _ _ _ _ _ _ _ ze drie maanden zijn, kunnen de puppy’s _ _ _ _ _ _ _ _ _ naar nieuwe baasjes.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘hond’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
blaffende honden bijten niet (n) | de hond bij de staart pakken (k) | een hondenleven hebben (p) | een hondenneus hebben (i) | daar lusten de
honden geen brood van (e) | de gebeten hond zijn (u) | als kat en hond leven (r)
_ _ een geintje met iemand uithalen _ _ altijd ruzie hebben
_ _ overal de schuld van krijgen
_ _ opvallend goed kunnen ruiken of weten waar men zijn voordeel kan halen _ _ een slecht en armzalig leven leiden
_ _ dat is schandalig
_ _ wie dreigt, is ongevaarlijk
Het verborgen woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Klaar? Tijd om na te kijken!
Zijderups
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘zijderups’.
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
cocon | kweken | uitkomen | vlinder | vocht | vervellen | zijdegaren 1. water, nattigheid
2. een omhulsel dat de pop die er inzit, beschermt 3. voor een plant of dier zorgen tot het volgroeid is 4. een insect met een lang lichaam en brede vleugels 5. zich uit een ei bevrijden
6. de krappe, oude huid vervangen door een nieuwe die ruimer is 7. garen dat ontstaat als je draden van zijde in elkaar draait
1 2 3 4
5 6
7
Het verticale woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn tegenstellingen. Verbind!
groot---klein
wild nabij | nat breken
ver onvoldoende | lokken goedkoop
genoeg week | maken droog
meer tam | afrollen verjagen
hard minder | duur opbinden
Zijderups
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen
Welke woorden vormen met elkaar een samenstelling? Verbind!
zijde-- ---rups
zijde blad | zijde veld
boom stof | rupsen das
moerbei nerf | strop dier
blad boom | roof vlinder
vloei draad | voetbal kwekerij
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 22 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
tenslotte | trekt | kruipt | wanneer | verspreidt
_ _ _ _ _ _ _ _ de vrouwtjesvlinder uit de cocon _ _ _ _ _ _ _ _ , _ _ _ _ _ _ _ _ ze een geur. Daarmee _ _ _ _ _ _ _ _ _ ze de mannetjes aan. _ _ _ _ _ _ _ _ _ paren ze.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘draad’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
tot op de draad versleten (e) | zijn leven hangt aan een zijden draadje (r) | de draad weer oppakken (v) | geen droge draad aan zijn lijf (l) | de draad kwijt zijn (v) | tegen de draad ingaan (e) | daar komt nogal wat draad op (n) | hij weet van de naald en de draad (l) | voor elke naald een draad hebben (e) _ _ niet meer weten hoe het verder moet
_ _ volledig vergaan
_ _ hij verkeert in groot gevaar
_ _ doorgaan met de werkzaamheden _ _ dwarsliggen
_ _ kletsnat
_ _ hij weet er alles van
_ _ overal een antwoord op hebben _ _ dat wordt duurder dan gedacht
Het verborgen woord is: _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ Klaar? Tijd om na te kijken!
Pompoen
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘pompoen’.
vrucht
bijen harde schil
bloemen ovalen zaadjes grote bladeren
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
hechtrank | insecticide | ploegen | rotten | verwelken | oogsten | zaad 1. de grond omschudden
2. dat deel van de plant dat tot een nieuwe plant kan uitgroeien 3. bederven
4. een lang, dun deel van de plant dat zich om dingen heen wikkelt en de plant helpt bij het klimmen of kruipen
5. een gif dat insecten dood
6. het rijpe gewas van de akkers halen 7. uitdrogen en slap worden
1 p l o e g e n 2 z a a d
3 r o t t e n 4 h e c h t r a n k
5 i n s e c t i c i d e 6 o o g s t e n
7 v e r w e l k e n
Het verticale woord is: p a r a s o l
Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn synoniemen. Verbind!
voer--- voeder--- voedsel
vrucht fruit ooft
groei rijping bloei
grond aarde akker
stengel steel rank
boer landbouwer agrariër
feest festijn viering
Pompoen
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen
Welke woorden vormen met elkaar een samenstelling? Verbind!
pompoen---plant
vrucht vlees | bloem blad
slag room | woorden lijst
zon licht | lantaarn paal
regen bui | markt kraam
lucht druk | fruit schaal
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 7 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
richting | opent | zuigt | verschijnt | groeien | vochtig
Het zaadje wordt gezaaid in de grond.
Die aarde moet warm en v o c h t i g zijn. Na tien dagen o p e n t
het zaadje zich. Er v e r s c h i j n t een klein worteltje. Dat worteltje groeit r i c h t i n g grond. Daar z u i g t het water en voeding op voor de plant. Kleine blaadjes g r o e i e n in de richting van het zonlicht.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘bloemen ’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
zeg het met bloemen (f) | een muurbloempje zijn (m) | iets verbloemen (l) | bloemen verwelken, schepen vergaan (u) | de grafbloemetjes worden al zichtbaar (e) | de bloemetjes buiten zetten (s) | geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt (t) | ook tussen de mooiste bloemen groeien brandnetels (i) | aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste
bloemen (e) s feestvieren
t tevreden zijn met de mogelijkheden die je hebt, maakt gelukkig u niets duurt eeuwig
i schoonheid biedt geen garantie voor vervelende zaken f bloemen maken gevoelens duidelijk
m niet opgemerkt worden e grijze haren krijgen
e wie lef heeft, kan bijzondere resultaten halen l iets verbergen
Het verborgen woord is: s t u i f m e e l
Spin
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘spin’.
acht poten
soms giftig web
klauwtjes zijde
acht ogen
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
eierzak | roofdier | insect | paren | spintepel | vervellen | voelspriet 1. een lange, dunne antenne op de kop van een insect
2. een kleine uitstulping aan het achterlijf van een spin waaruit zijdedraad komt 3. een zak die een vrouwtjesspin maakt om haar eitjes te beschermen
4. de oude huid vervangen door een nieuwe
5. als een mannetje en een vrouwtje samenkomen om jongen te maken 6. een dier dat andere dieren opeet
7. een klein dier met zes poten, een driedelig lijf en vleugels
1 v o e l s p r i e t
2 s p i n t e p e l 3 e i e r z a k
4 v e r v e l l e n 5 p a r e n 6 r o o f d i e r
7 i n s e c t
Het verticale woord is: s p i n n e n
Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn synoniemen. Verbind!
klein--- miezerig--- nietig
vlug snel rap
nat vochtig waterig
tegelijk samen gezamenlijk
maken fabriceren produceren
eten nuttigen verorberen
Spin
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen
Welke woorden vormen met elkaar een bijvoeglijk naamwoord? Het eerste deel versterkt het tweede. Verbind!
piep---klein
flinter dun | knetter gek
haar scherp | brood mager
kei hard | ijzer sterk
water vlug | kurk droog
olie dom | klets nat
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 20 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
onbeschadigd | struikgewas | lang | ochtend | centrum | herstelt | omgeving
De spin maakt haar web in l a n g gras of s t r u i k g e w a s.
Elke o c h t e n d kijkt ze of haar web nog o n b e s c h a d i g d is. Als er gaatjes in zitten, h e r s t e l t ze die eerst. Dan kruipt ze naar het c e n t r u m van haar web. Of ze verstopt zich in de o m g e v i n g.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘spin’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
het is bij de wilde spinnen af (e) | ergens goed garen bij spinnen (s) | als een spin in het web zitten (t) | hij spint altijd zuiver garen (c) | zo nijdig als een spin (n) | hij spint geen lange draad meer (i) | met hem is het moeilijk garen te spinnen (n) | van stro goud spinnen (e)
i hij blijft daar niet meer lang n heel kwaad zijn
s ergens beter van worden
e het is schandalig slecht of het is heel erg goed c hij is heel eerlijk
t alles goed kunnen controleren e iets onmogelijks
n hij is lastig in de omgang
Het verborgen woord is: i n s e c t e n
Zalm
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘zalm’.
Zoet & zout water
zes jaar dooier
waterval kleurrijk
rivier Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
dooier | kiezels | plankton | waterval | zalmbroed | stroomopwaarts | zaadcellen
1. kleine steentjes
2. hele kleine plantjes en diertjes die in het water leven 3. water dat over rotsen omlaag valt
4. een groep heel jonge zalmen 5. tegen de stroom van de rivier in 6. eten voor het diertje dat in het eitje zit
7. cellen die samensmelten met de eitjes van de vrouwtjes en zo nieuwe zalmen maken
1 k i e z e l s
2 p l a n k t o n
3 w a t e r v a l 4 z a l m b r o e d
5 s t r o o m o p w a a r t s 6 d o o i e r
7 z a a d c e l l e n Het verticale woord is: s t a m m e n
Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn tegenstellingen. Verbind!
stroomopwaarts---stroomafwaarts
meer minder | drijven zinken
bijzonder normaal | gevaarlijk veilig
groeien afsterven | lekker onsmakelijk
jong bejaard | geluk pech
moeilijk simpel | verdwijnen verschijnen
Zalm
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen Vul het schema in. Kijk goed naar het voorbeeld!
werkwoord zelfstandig naamwoord degene die het doet
vissen de vis de visser
schrijven het schrift de schrijver
vangen de vangst een vanger
vinden de vondst de vinder
reizen een reis een reiziger
varen het vaartuig de varensman, varensgezel
ruiken de reuk de ruiker
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 14 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
flinker | bevindt | liefst | door | eten
De zalm gaat d o o r .
Hij wil het l i e f s t in koud water zwemmen. Dat b e v i n d t zich bij Alaska.
Daar is veel e t e n en kan de zalm groter en f l i n k e r worden.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘vis’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
zich voelen als een vis op het droge (e) | een visje uitgooien (v) | achter het net vissen (i) | er is vis noch graat aan hem (r) | vissen in dezelfde vijver (s) | met een gouden hengel vissen (s) | je zult stokvis eten (e) | een bakvis (t) | de grote vissen eten de kleine (j)
v iets proberen
i de kans voorbij laten gaan s elkaars concurrenten zijn s door bedrog zijn doel bereiken e zich niet prettig voelen
r hij is nergens geschikt voor t een (vrouwelijke) tiener
j het slachtoffer worden van overmacht e je krijgt slaag
Het verborgen woord is: v i s s e r t j e
Hond
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘hond’.
pup
stoeien neus
moedermelk blaffen
kwispelen
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
africhten | energie | nest | populair | tepel | volgroeid | keffen 1. een groep van babydieren die tegelijk worden geboren
2. het lichaamsdeel van een vrouwtje waar de moedermelk uitkomt 3. iets dat veel mensen leuk vinden
4. volwassen
5. de kracht om te kunnen rennen en dingen te kunnen doen 6. een dier iets leren
7. blaffen van een pup 1 n e s t
2 t e p e l
3 p o p u l a i r 4 v o l g r o e i d
5 e n e r g i e 6 a f r i c h t e n
7 k e f f e n Het verticale woord is: s t o e i e n
Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn tegenstellingen. Verbind!
groot---klein
slap stevig | snel traag
slapen waken | vergeten onthouden
vast vloeibaar | vriend vijand
veilig riskant | scherp bot
dik mager | dom intelligent
Hond
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen Welke dieren maken welk geluid? Verbind!
katten miauwen
koeien loeien | geiten mekkeren
eenden kwaken | kraaien krassen
muizen piepen | varkens knorren
honden blaffen | beren grommen
schapen blaten | bijen zoemen
ooievaars klepperen | ganzen gakken
mussen sjilpen | duiven koeren
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 23 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
zwaaien | als | wanneer | keffen | verhuizen | staat
A l s ze drie weken oud zijn, zijn de puppy’s in s t a a t om te k e f f e n en met hun staart te z w a a i e n .
W a n n e e r ze drie maanden zijn, kunnen de puppy’s v e r h u i z e n naar nieuwe baasjes.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘hond’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
blaffende honden bijten niet (n) | de hond bij de staart pakken (k) | een hondenleven hebben (p) | een hondenneus hebben (i) | daar lusten de
honden geen brood van (e) | de gebeten hond zijn (u) | als kat en hond leven (r)
k een geintje met iemand uithalen r altijd ruzie hebben
u overal de schuld van krijgen
i opvallend goed kunnen ruiken of weten waar men zijn voordeel kan halen p een slecht en armzalig leven leiden
e dat is schandalig
n wie dreigt, is ongevaarlijk Het verborgen woord is: k r u i p e n
Zijderups
Opgave 1 – Woordweb maken
Vul je woordweb met woorden uit het boek die passen bij het woord ‘zijderups’.
moerbeiboom
kweken eitje wordt rups
vlinder eten
cocon
Opgave 2 – Puzzelen met woorden
Welk woord hoort waar? Kijk naar de omschrijvingen en vind het verticale woord.
cocon | kweken | uitkomen | vlinder | vocht | vervellen | zijdegaren 1. water, nattigheid
2. een omhulsel dat de pop die er inzit, beschermt 3. voor een plant of dier zorgen tot het volgroeid is 4. een insect met een lang lichaam en brede vleugels 5. zich uit een ei bevrijden
6. de krappe, oude huid vervangen door een nieuwe die ruimer is 7. garen dat ontstaat als je draden van zijde in elkaar draait
1 v o c h t 2 c o c o n 3 k w e k e n 4 v l i n d e r
5 u i t k o m e n 6 v e r v e l l e n
7 z i j d e g a r e n Het verticale woord is: v o e d i n g
Opgave 3 – Synoniemen en tegenstellingen oefenen
Welke woorden horen bij elkaar? Dat zijn tegenstellingen. Verbind!
groot---klein
wild tam | nat droog
ver nabij | lokken verjagen
genoeg onvoldoende | maken breken
meer minder | afrollen opbinden
hard week | duur goedkoop
Zijderups
Opgave 4 – Spelling en woordbouw oefenen
Welke woorden vormen met elkaar een samenstelling? Verbind!
zijde-- ---rups
zijde draad | zijde vlinder
boom blad | rupsen kwekerij
moerbei boom | strop das
blad nerf | roof dier
vloei stof | voetbal veld
Opgave 5 – Gatenteksten en zinsbouw oefenen Lees bladzijde 22 uit je boek.
Welk woord hoort nu waar? Let op: de betekenis van de zin moet gelijk blijven.
tenslotte | trekt | kruipt | wanneer | verspreidt
W a n n e e r de vrouwtjesvlinder uit de cocon k r u i p t , v e r s p r e i d t ze een geur.
Daarmee t r e k t ze de mannetjes aan.
T e n s l o t t e paren ze.
Opgave 6 – Spreekwoorden oefenen
Er bestaan veel spreekwoorden en uitdrukkingen met het woord ‘draad’.
Zet de letter achter het spreekwoord op de juiste plaats en vind het verborgen woord!
tot op de draad versleten (e) | zijn leven hangt aan een zijden draadje (r) | de draad weer oppakken (v) | geen droge draad aan zijn lijf (l) | de draad kwijt zijn (v) | tegen de draad ingaan (e) | daar komt nogal wat draad op (n) | hij weet van de naald en de draad (l) | voor elke naald een draad hebben (e) v niet meer weten hoe het verder moet
e volledig vergaan
r hij verkeert in groot gevaar
v doorgaan met de werkzaamheden e dwarsliggen
l kletsnat
l hij weet er alles van
e overal een antwoord op hebben n dat wordt duurder dan gedacht
Het verborgen woord is: v e r v e l l e n