• No results found

Wie dus de Zoon van God heeft, heeft het leven, maar wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wie dus de Zoon van God heeft, heeft het leven, maar wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 1104: 1 Johannes 5:13 t/m 21]

De vorige uitzending lazen we als laatste vers uit de eerste brief van Johan- nes, 1Joh.5:12 waar de apostel aan zijn lezers schreef: Wie dus de Zoon van God heeft, heeft het leven, maar wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet. Daarna gaat Johannes verder met 1 Johannes 5 vers 13, waarin hij zegt: Ik heb dit geschreven aan u die in de Zoon van God ge- looft, om u de zekerheid te geven dat u eeuwig leven hebt. De woorden

‘ik heb dit geschreven‘ wijzen terug naar de voorafgaande verzen en vormen daarvan min of meer de afronding (1Joh.2:26; 1Joh.1:4; 2:1,12-14).

Net als in het Johannes evangelie noemt Johannes tegen het einde het doel van zijn schrijven. We lezen in Johannes 20 vers 30 en 31: Veel van de won- deren die Jezus voor de ogen van Zijn leerlingen heeft gedaan, staan niet in dit boek vermeld. Ik heb hier enkele opgeschreven opdat u zult gelo- ven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God. Als u in Hem gelooft, leeft u in Zijn naam.

Bij de gelovigen waaraan de apostel Johannes schrijft, heerst onzekerheid vanwege de denkbeelden van de dwaalleraars. De verschillende interpretaties veroorzaakten verwarring. Door middel van deze brief bemoedigt en versterkt Johannes de gelovigen, die zijn gaan twijfelen of ze wel werkelijk eeuwig leven hebben. De eerste brief van Johannes is dan ook niet geschreven, zoals het evangelie naar Johannes, om ongelovigen tot geloof te brengen, maar om christenen te bevestigen in hun geloof en te verzekeren dat zij eeuwig leven hebben. Vandaar ook de aanspraak ‘ik heb dit geschreven aan u die in de Zoon van God gelooft’, dat wil zeggen: jullie die al geloven.

Naast het werkwoord ‘hebben’ (vs.12; 2:23) is het veel gebruikte woord ‘we- ten’ (vs.13-20;1Joh.2:20,21,29; 3:2) een belangrijk werkwoord. Geloven is namelijk ook weten, zekerheid hebben. Dit gelovig weten houdt de gelovige in deze wereld staande (vs.19). Het geloof van de lezers is geloof in de naam van de Zoon van God (1Joh.3:23; Joh.1:12; 2:23; 3:18). De naam is aandui- ding van de persoon, in 1Joh.5: de Here Jezus Christus. Zij die in de Naam van Jezus Christus geloven, kunnen er zeker van zijn deel te hebben aan het eeuwige leven.

(2)

1 Johannes 5 vers 14: Wij weten dat Hij naar ons luistert als wij Hem iets vragen wat met Zijn wil overeenstemt. Het echte leven in Christus (vs.13) brengt een open relatie met God met zich mee. In die open relatie is bidden mogelijk. Gelovigen kunnen en mogen vrijmoedig naar de troon van de gena- de gaan. In Hebreeën 4 vers 16 lezen we: Laten wij daarom vrijmoedig naar de troon van God gaan om van Hem genade te ontvangen, om hulp te krijgen, juist in die ogenblikken dat wij het moeilijk hebben.

En in Hebreeën 10 vers 19 t/m 23: Omdat Jezus zijn leven en zijn bloed voor ons heeft gegeven, broeders en zusters, mogen wij bij God komen.

Omdat Hij Zich voor ons heeft opgeofferd, is er voor ons een nieuwe weg naar het leven gekomen, dwars door het gordijn heen dat het Allerheilig- ste van het Heilige scheidde, en dat gordijn is Zijn lichaam. Jezus is de grote priester die in het huis van God is aangesteld. Laten wij daarom naar God gaan met een oprecht hart en het vaste vertrouwen dat Hij ons zal ontvangen. Want ons hart is met het bloed van Christus besprenkeld, waardoor wij een zuiver geweten hebben gekregen, en ons lichaam is met schoon water gewassen. Wij moeten blijven vasthouden aan wat God ons heeft beloofd, en andere mensen erover vertellen. Omdat God Zich aan Zijn woord houdt, zullen wij krijgen wat wij van Hem verwach- ten.

Vrijmoedigheid betekent: vrijheid van spreken, vertrouwen of zekerheid (1Joh.2:28; 3:21; 4:17). Die vrijmoedigheid hebben de gelovigen tegenover de HERE God, zij mogen tot Hem bidden (vs.15,16; 1Joh.3:22; Matth.7:7; Joh.14 :13). Vrijmoedigheid in het bidden betekent niet dat er aan geen enkele voor- waarde hoeft te worden voldaan. Op andere plaatsen in de Bijbel lezen wij bij- voorbeeld, dat bidden in geloof moet gebeuren (Marc.11:24) en in de naam van de Here Jezus (Joh.14:14; 15:16). Bidden kunnen alleen zij, die in Chris- tus zijn en blijven (Joh.15:7) en anderen vergeven hebben (Marc.11:25). Bid- den moet ook samen gaan met gehoorzaamheid (1Joh.3:22) en niet op een manier waarin de zelfzucht tot uiting komt.

In Jakobus 4 vers 2b t/m 6, schrijft de apostel Jakobus: Maar de enige reden dat u niet hebt wat u wilt, is omdat u God er niet om vraagt. Of u bidt

(3)

Hem er wel om, maar krijgt niets. Wel, dan hebt u Hem op een verkeerde manier gevraagd. Als u Hem alleen iets voor uw eigen genoegen vraagt, geeft Hij het niet. Bedriegers, weet u niet dat als u vriendschap met de wereld sluit, dit betekent dat u een vijand van God bent? Wie voor de we- reld kiest, maakt zichzelf tot vijand van God. Er staat niet voor niets in de Boeken: God wil de geest die Hij in ons laat wonen, helemaal voor Zich alleen hebben. Maar Hij geeft ons steeds meer genade. Daarom staat er in de Boeken: God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar Hij is gena- dig voor wie nederig is. Uit ervaring weten gelovigen dat zij lang niet altijd bidden naar Gods wil (1Joh.2:17). Op een niet voor het verstand begrijpelijk te maken manier werkt God op het gebed van de gelovigen, Hij wil gebeden zijn.

Bidden naar Zijn wil is dan ook niet proberen om God ‘om te praten’, maar is overgave aan Gods wil en afhankelijkheid van Gods plan. Zijn wil geschiede!

Wie zo bidt, vindt een open oor en verhoring.

1 Johannes 5 vers 15: En als wij weten dat Hij naar ons luistert, mogen wij er ook zeker van zijn dat Hij ons geeft wat wij Hem vragen. Wat in vers 14 is gezegd, krijgt nu een vervolg. Het accent ligt daarbij, meer nog dan in het vorige vers, op de verhoring, de inwilliging van de gebeden. In 1Joh.3:22 is geschreven dat een gebed verhoord wordt als het gedrag van de gelovigen overeenstemt met wat God wil. In 1Joh.5:16 gaat het er om of het verzoek of gebed in overeenstemming is met Gods wil (vs.14). Maar als aan de voor- waarden is voldaan, kunnen de gelovigen er zeker van zijn dat ze ‘hebben’

verkregen, wat ze hebben gevraagd.

We moeten dat zo begrijpen, dat onze vragen direct door de HERE worden gehoord, maar dat de feitelijke verhoring in de toekomst kan liggen, op Gods tijd en wijze. Dat geldt zeker voor de gebeden die betrokken zijn op toekomsti- ge gebeurtenissen, dan ligt de verhoring ook in de toekomst. Maar voor zover Johannes spreekt over heilsgaven, zoals vergeving en het ontvangen van de Heilige Geest, zullen we zijn woorden zo moeten begrijpen dat hetgeen we vragen ook direct ons deel wordt. In ieder geval is het zo dat Gods kinderen zeker kunnen zijn van een antwoord als ze bidden naar Zijn wil (Marc.11:24).

Het gelovig vertrouwen op verhoring wordt in de Griekse tekst van vers 15, met een tweemaal ‘wij weten’ onderstreept.

(4)

1 Johannes 5 vers 16: Als u iemand ziet zondigen op een manier die niet de dood tot gevolg heeft, vraag God dan het hem niet toe te rekenen. Als hij geen dodelijke zonde heeft gedaan, zal God hem het leven geven. Er bestaat namelijk een zonde die dodelijk is, en ik zeg niet dat u moet bid- den voor iemand die zo zwaar gezondigd heeft. In vers 14 en 15 heeft de apostel Johannes geschreven over het bidden van de gelovigen tot God en de verhoring die verwacht mag worden als dat bidden naar Zijn wil is. Dat bidden kan ook voorbede zijn, gericht op de bekering van een broeder of zuster. De gebeden van gelovigen kunnen leven betekenen voor medegelovigen die zondigen. In Jakobus 5 vers 20 schrijft de apostel Jakobus: Als u iemand van de verkeerde weg terugbrengt, redt u hem van de dood en bedekt u al zijn zonden.

Johannes geeft een voorbeeld waarbij het ene gemeentelid het andere ziet zondigen. Hoewel het om een individueel geval gaat, is zijn conclusie in het meervoud. De vertaalde Griekse tekst van vers 16 luidt: Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Wat voor één gelovige geldt, is een principe voor alle gelovigen. De biddende broeder of zuster wordt door de HERE gebruikt als een instrument in Zijn hand. De hele brief door heeft Johannes benadrukt dat zondigen niet lan- ger de gezindheid van de gelovigen is. Zondigen past niet bij het nieuwe leven dat met de wedergeboorte is begonnen. Toch worden de gelovigen niet be- waard voor de mogelijkheid om tegen Gods wil in te gaan, dat wil zeggen: om te zondigen.

Johannes maakt een tegenstelling tussen ‘zondigen die de dood tot gevolg heeft’ en ‘zondigen die niet de dood tot gevolg heeft’. In het OT leidde zondi- gen soms tot een lichamelijke dood (Num.18:22; Deutr.22:26; Jes.22:14;

Hand.5:1-11; 1Kor.5:3-5; 11:30), maar daarover gaat het niet in vers 16.

Johannes doelt op de geestelijke dood die scheiding brengt tussen God en mensen. Deze dood is eeuwig, zoals ook het ware leven dat God geeft, eeu- wig is (1Joh.5:12). Bij ‘zonde niet tot de dood’ blijft de mogelijkheid van verge- ving (1Joh.1:9-2:2) en gaat het om het onbewust, onopzettelijk zondigen dat

(5)

niet leidt tot het afwijzen van God en het verwerpen van Christus. Dit in tegen- stelling tot ‘zonde tot de dood’, wat een weloverwogen en consequente afwij- zing betekent van Hem die het Leven is en geeft, Jezus Christus, de Zoon van God. Het houdt ook een weigering in om te breken met de ongerechtigheid of zonde (vs.17). Gelet op de inhoud van zijn brief zal Johannes hier de dwaalle- raars op het oog hebben, die immers ontkenden dat Jezus Christus de in het vlees gekomen Zoon van God is, wat leidde tot het niet doen van Gods gebo- den en het haten van de broeder of zuster. Voor zulke zondaars, zegt Johan- nes, heeft voorbede geen zin, onbekeerlijk van hart als ze zijn (Matth.12: 31).

1 Johannes 5 vers 17: Alle onrecht is zonde, maar niet alle zonde is dode- lijk. Elke onrechtvaardigheid is zonde. In 1 Johannes 3 vers 4 lazen we: Wie zondigt, overtreedt de wet van God, want elke zonde is een overtreding van die wet. Johannes omschrijft zonde in dit vers als iets waarvoor een mens kan kiezen. Het is mogelijk dat, onder invloed van de tegenstanders, de gelovigen er toe neigden de ernst van de zonde te licht op te vatten. Maar Jo- hannes benadrukt de ernst van de zonde door haar te karakteriseren als over- treding van de wet. In de Griekse tekst staat het woord ‘wetteloosheid’. Wet- teloosheid is het wezen van de zonde en komt tot uiting in wetteloos gedrag.

Ze is primair vijandschap tegen God. De twee begrippen ‘zonde’ en ‘wette- loosheid’ zijn vrijwel identiek en onderling verwisselbaar. Het kenmerk van zondigen is het negeren van de wet van God, het opzij zetten van Zijn normen en geboden, met name het gebod van de liefde. Wie zondigt, neemt God niet serieus, rebelleert en kiest de kant van de vijand. Wetteloosheid is hét ken- merk van Gods tegenstander, de Antichrist (2Thess.2:3,7). ‘Onrecht’ of ‘on- gerechtigheid’ is al datgene, wat niet ‘recht’ is in de ogen van de HERE (1Joh.1:9; Luc.13:27; Rom.1:18; 6:13; Jak.3:6). Maar hoewel elke verkeerde gedachte of daad zonde is, voert niet elke zonde tot de dood, dat wil zeggen:

niet elke zonde eindigt in de eeuwige dood. Dood betekent in dit geval:

scheiding van God (1Joh.5:12; Joh.5:24; Rom.6:13). Voor zonde ‘niet tot de dood’ is vergeving (1Joh.1:9-2:2).

1 Johannes 5 vers 18: Wij weten dat ieder die een kind van God is, niet zondigt, want de Zoon van God beschermt hem en de duivel kan hem

(6)

niets doen. Het is opvallend dat na gebed voor degenen die hebben gezon- digd (vs.16,17), de apostel Johannes verder gaat met zijn lezers krachtig te bemoedigen. In de verzen 15, 18 en 20 wordt driemaal de bevestiging ‘wij we- ten’ gebruikt (vs.14; 3:2,5,14). De apostel grijpt terug op wat hij al eerder heeft geschreven (1Joh.3:6-9). Wie uit God geboren is (1Joh.3:9; 4:7; 5:1,4), die zondigt niet, dat wil zeggen: gaat niet door met opzettelijk te zondigen en strijd met alles wat de HERE heeft gegeven tegen aanvechtingen en verleidingen.

Zondigen is niet meer zijn gezindheid sinds hij of zij deel heeft gekregen aan het nieuwe, eeuwige leven (vs.13). Maar dat betekent niet dat de gelovigen niet meer kúnnen zondigen (1Joh.1:7-2:2).

De reden van het niet meer zondigen wordt in het tweede deel van het vers aangegeven, namelijk: ‘want de Zoon van God beschermt hem en de dui- vel kan hem niets doen’. Een aantal Griekse handschriften geven een lezing waarin wordt gezegd dat de gelovige zichzelf bewaart en dat vinden we in een aantal Nederlandse vertalingen terug. Wij kiezen voor de handschriften die zeggen dat Jezus Christus ons beschermt. ‘Hij die uit God geboren is’, is in deze laatste lezing: de Here Jezus Christus. Hij bewaart en beschermt de ge- lovige (Joh.10:28; 17:12; 1Petr.1:5; Jud.1:24). De verschillende lezingen zijn geen tegenstelling. Er is in de Bijbel een wisselwerking tussen Gods bewaring en bescherming van de gelovigen en het door de gelovigen bewaren en be- schermen van zichzelf (1Joh.2:3; 3:22,24; 5:3; Joh.8:51,52; 14:15,21,23;

15:10; 17:6; Jak.1:27; Jud.1:20). Zichzelf bewaren kan alleen dan, wanneer een gelovige blijft in de liefde van God en door te leven overeenkomstig Zijn wil. Op wie zo ‘bewaard’ of ‘beschermd’ leeft, heeft de duivel (1Joh.2:13,14;

3:12) geen vat, dat wil zeggen de duivel kan hem niet tot zonde bewegen.

‘Wij weten dat ieder die een kind van God is, niet zondigt’. Zoals we al eerder in de eerste brief van Johannes hebben gelezen, hebben wedergebo- ren volgelingen van de Here Jezus twee naturen: een oude natuur en een nieuwe natuur (o.a. 2Kor.5:17). De nieuwe natuur zal niet zondigen en zon- digt nooit, maar heeft een verlangen naar de HERE en naar de dingen van God. Het is de oude natuur die zondigt (1Joh.2:1). Kan een gelovig mens de verleidingen van de zonden en de aanvallen van de duivel in eigen kracht

(7)

pareren? Het antwoordt is: Nee. ‘Want de Zoon van God beschermt hem en de duivel kan hem niets doen’. In 1 Joh.4:4 lazen we: Hij die in u woont, is machtiger dan hij die de wereld beheerst. En de Heilige Geest kan niet op dezelfde plaats wonen waar de zonde en de duisternis hoogtij viert.

1 Johannes 5 vers 19: Wij weten dat wij kinderen van God zijn en dat de hele wereld in de macht van de duivel is. De tegenstelling tussen de gelovi- gen en de wereld wordt door de apostel Johannes nog eens benadrukt. Op- nieuw volgt de uitspraak ‘wij weten’ (vs.18). Johannes en zijn lezers weten heel zeker dat zij ‘kinderen van God zijn’, dat wil zeggen: bij Hem horen. Een gedachte waar de brief van Johannes vol van is. Johannes maakt duidelijk dat de wereld in twee kampen is verdeeld. Enerzijds zij die ‘bij God horen’ (wat een synoniem is voor ‘uit God geboren zijn’, 1Joh.3:9,10), anderzijds zij die

‘van de zondige wereld houden’. Letterlijk staat er ‘die in het boze liggen’, maar gelet op het voorgaande vers (en ook: 1Joh.2:13,14; 3:12) zal het ook hier om de boze, de duivel, gaan. Deze wereld, de mensheid die God afwijst (1Joh.2:15-17), bevindt zich in de machtssfeer van de duivel (Luc.4:6; Joh.12:

31; 14:30; 16:11; Ef.2:2; 6:12). Door de nieuwe geboorte (vs.18) bevinden de gelovigen zich nog wel in deze wereld, maar maken er innerlijk geen deel meer van uit (Joh.17:15; Gal.1:4; Hebr.11:13; 1Petr.1:1; 2:11). Dat de ‘hele wereld in de macht van de duivel is‘ staat tegenover het ‘één zijn’ van de gelovigen ‘met de ware God door Zijn Zoon Jezus Christus’ (vs.20).

1 Johannes 5 vers 20: Wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons heeft laten zien hoe wij de enige en echte God kunnen leren kennen. Wij zijn één met de ware God door Zijn Zoon Jezus Christus. Hij is de ware God, Hem te kennen, is het eeuwige leven. Het laatste ‘wij weten’ brengt ons opnieuw bij de menswording van de Zoon van God. Hij is op aarde geko- men. Dat staat vast. Door de Here Jezus Christus, die in de door de duivel beheerste wereld is gekomen, hebben de gelovigen inzicht gekregen. Het Griekse woord voor ‘inzicht’ betekent ‘begrip, verstand, inzicht’. De gelovi- gen hebben inzicht gekregen om de Waarachtige, dat is de HERE God, te kennen (Joh.17:3). De HERE is: waar, echt en betrouwbaar.

(8)

Zo maakte de HERE Zich ook aan Mozes bekend. We lezen in Exodus 34 vers 6: De HERE ging hem voorbij en riep: HERE, HERE, barmhartig en genadig, geduldig, groot in goedheid en trouw, die Zijn goedheid aan duizenden betoont, die ongerechtigheid, overtredingen en zonden ver- geet. Een gelovige kan op Hem aan.

Waar de mensen in de dagen van Johannes vele afgoden (valse goden) ken- de, is in 1Joh.5:20 sprake van de ene, ware God. Gelovigen hebben de HERE God niet alleen leren kennen, zij zijn ook in Hem (1Joh.3:9). In de Griekse tekst lezen we: Wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachti- ge, in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwi- ge leven. De gelovigen zijn in de Waarachtige en, zo zegt Johannes, ook in Zijn Zoon. De gelovigen zijn met zowel de Vader als de Zoon verbonden, zo- als ook de Vader en de Zoon met elkaar één zijn. Johannes legt daar in de brief sterk de nadruk op (o.a. 1Joh.2:22,23). De Zoon als Gezondene van de Vader (Joh.8:24) is onlosmakelijk met Hem, de Waarachtige, verbonden.

Daarom geldt dat buiten de mens geworden Zoon van God, de Vader, de Waarachtige niet gekend kan worden. De slotwoorden van dit vers herinneren aan de uitspraak van de Here Jezus Christus in het Hogepriesterlijke gebed, in Joh.17 vers 3: Het eeuwige leven is dat zij U, de enige ware God, kennen en degene die U naar de aarde hebt gestuurd, Jezus Christus.

1 Johannes 5 vers 21: Vrienden, houd u ver van alles wat Gods plaats in uw hart zou kunnen innemen. Voor de laatste keer gebruikt Johannes, in de Griekse tekst, de pastorale aanspraak ‘kinderen’. Zij hebben inzicht gekregen in wie God en Christus zijn, het moet hen helpen om afgoden te onderkennen.

Een bepaald idee van God hebben is geen neutrale bezigheid. Het kennen van de HERE en de gemeenschap met Hem is onverenigbaar met het ‘die- nen’ van afgoden. De gelovigen zijn immers uit God geboren en hebben in Christus eeuwig leven! In sommige Griekse handschriften is het woord ‘Amen’

toegevoegd. Het is de instemmende en bevestigende reactie van de gemeen- te na het lezen van de brief: ja, dit is Gods woord, het is waar! Amen.

(9)

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van het lezen en bespreken van de eerste brief van de apostel Johannes uit het NT. In de volgende uitzending maken we een begin met het Bijbelboek Micha uit het OT.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terwijl Hij met hen at beval Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar de belofte van de Vader af te wachten die, zo zei Hij, gij van Mij vernomen hebt: "Johannes doopte met

Uitvoerende(n): Tenira Sturm en Mannenensemble Espressione Locatie: Grote of Sint Janskerk,

Zijn stem had geklonken als hemelse muziek en zijn ogen keken in een andere wereld, ver weg van de plaats waar hij stond.. Hij zag de dreiging niet van de mannen, die zochten naar hun

En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer, die ontvangen is van de heilige Geest,... geboren uit de

Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. Want God heeft

Echte aanbidding betekent dat we Gods liefde, goed- heid en grootheid beantwoorden door onszelf aan Hem terug te geven.. Aanbidding draait niet om het bezoeken van een samenkomst

Het is een vrijmoedigheid die we ontvangen als nieuwe mensen, die ge- leid worden door de Geest en die niets meer willen dan leven en strijden voor de heerlijke Naam van

De Advent is een tijd van verlangen. Maar waar verlan- gen we naar? Waar is ons verlangen op gericht? Nou, in deze coronatijd hebben we allemaal zo onze verlan- gens: verlangens