• No results found

DESA-POLITIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DESA-POLITIE "

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

127 fe

'i©

DESA-POLITIE

EN

J U S T I T I E .

(Overgedrukt uit DE LOCOMOTIEF.)

-ï3>--.#*#K-ef.

A. BISSCHOP,

S E M A R A N G — C H E R I B O N .

I 89 7 -

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

(3)
(4)

m

(5)

Desa-Politie en Justitie.

Wee ont), sohriftgeleerden en Fariseëers, wij geveinsden ; wan t wij reinigen het bui- tenste des drinkbekers en des schotels, maar van binnen zijn ze vol van roof on onmatigheid.

Varian/ op Mattheus X X I I I : 26.

Dat een doelmatig ingericht Politie- en Justitiewezen een der krachtigste hefboomen is om een gemeenschap van een lagen stand van beschaving op te heffen, zal niemand loochenen. Als een maatschappij weet dat er behoorlijk gewaakt wordt tegen inbreuken op haar vrijheid, op haar verkregen rechten, op haar rustig voort- bestaan; als zij er van overtuigd is dat, indien zich die inbreuken voordoen, deze behoorlijk gestraft worden; dat haar rechters bijna niet kunnen mistasten, dan eerst kan er sprake van zijn dat die gemeenschap zich normaal vermag te ontwikkelen; dan eerst kan zij die groote mate van onderling vertrouwen deelachtig worden, welke zoo noodzakelijk is voor eiken grooten gemeenschappelijken arbeid. Zonder vertrouwen geen hecht gemeenschapsleven, geen geregelde groei eener maatschappij. De takken van dienst in een Staatsorganisme, die er in het bijzonder voor te zorgen hebben dat dit vertrouwen ongerept, onverzwakt, onaangetast zich kunne ont- wikkelen zijn de Politie en Justitie. Hapert er iets aan deze, zoo kan dit der maatschappij op onberekenbaar veel materielle en moreele schade te staan komen; zoo kan daarvan het gevolg zijn dat een gemeenschap gedoemd blijft als een geteekende, een ver- wrongen schepsel op te groeien. Politie en Justitie zijn het karkas en de ruggegraat eener gemeenschap. Des te meer is het gevaar voor ontwrichting, voor scheefgroeiïng tengevolge van een slecht ingericht Politie- en Justitie-wezen groot, naar mate men met meer jeugdige gemeenschappen te doen heeft die, nauwelijks aan de windselen der kindsheid ontwassen, nog niet de waarde leerden schatten van het gestand doen van het eens gegeven woord, van het spreken der reine waarheid, van het onbeperkt vertrouwen stellen in zijn evenmensch, van het eerbiedigen der rechten, bezit- tingen, van vrijheid en leven zijns naasten. Gelijk ouders er voor te zorgen hebben dat de ruggegraat, het gebeente hunner kinderen niet zwikke, niet krom groeie, zoo heeft vooral een koloniale mo- gendheid er voor te waken dat de jonge gemeenschap, die door hooger hand aan haar opvoedende zorgen werd toevertrouwd, recht

(6)

2

van lijf en leden, recht van ziel en inborst opwasse. In een maat- schappij als de onze hier te lande bijvoorbeeld, waarin, evenals in het gansche Oosten, de eenling het sinds eeuwen verleerde ver- trouwen te stellen in zijn evenmensch, rust op den wetgever, die het Politie- en Justitie-wezen heeft in te richten, rust op de ambte- naren bij bedoelde takken van dienst een zware taak. Terwijl zij in beschaafde zich reeds gevormd hebbende landen er slechts voor te zorgen hebben dat het gemeenschapsleven zich blijve bewegen langs de eenmaal door wet, recht en communis consensus gebaande wegen, hebben bedoelde lieden in een Oostersch land nog meer te doen. Zij zijn daar bovendien nog geroepen om op te kweeken wat sinds eeuwen door het stoffelijk overwicht van den eenen mensch over den anderen, van den heerscher en zijn trawanten over het kleine volk, vertreden, vernederd, bijna vernietigd werd n. 1. het onderling vertrouwen. Alle koloniale staatkunde in Oostersche gewesten moet er in de eerste plaats op gericht zij n den kleinen man dat vertro uwen terug te geven, het in zijn ziel te doen herleven uit den lethar- gischen toestand, waarin het sinds overoude tijden verkeerde. Alle maatregelen, elk optreden, dat den groei van dat vertrouwen ver- mag te beletten, is, vooral in een kolonie, uit den booze. Willen een vader en moeder de liefde van hun kind winnen, de leermees- ter die van zijn leerling, zoo hebben zij te beginnen met zich het vertrouwen van het kind, van den leerling te verzekeren; zoo be- hooren zij zich te eenenmale te onthouden van allerlei handelingen, die dat vertrouwen zouden kunnen schokken, die het kind, den leer- ling zouden kunnen doen gelooven dat vader en moeder, dat de meester niet eerlijk met hem omgaan. De rechte koloniale staats- man kan de eerste beginselen der paedagogie niet in den wind slaan; hij heeft opvoeder te zijn, wil hij vruchten van zijn arbeid plukken. Alle maatregelen, welke ten doel hebben het vertrouwen des onbeschaafden overheerschten te winnen, behooren vooraf te gaan aan alle andere. Een instelling b. v. als de rijkspostspaarbank, had hier te lande reeds lang moeten zijn tot stand gekomen;

men had de bezwaren welke tegen die instelling worden te berde gebracht reeds lang onder de oogen moeten zien. Er hadden hier te lande reeds lang allerlei credietinstellingen moeten zijn, die in de eerste plaats het materieel en moreel welzijn des overheerschten op het oog hebben, 's Heeren Fokkens landbouwbank kan een nieuwe schrede in de goede richting worden.

Laat ons in de eerste plaats toch alles doen, wat ons het volle vertrouwen des inlanders kan doen winnen. Zijn wij hierin ge- slaagd, dan zullen wij zien hoe spoedig de Oostersche man geneigd zal zijn om samen met ons op te gaan naar het heiligdom der bescha- ving. Het wantrouwen in ons optreden hier te lande is reeds vaak, zoo al niet de eenige, dan toch een der voornaamste oorzaken ge- weest van de moeielijkheden, waarmede wij in deze gewesten te kam- pen hebben gehad, van de ongelukken, welke ons hier overkomen zijn!

Dat vertrouwen van den overheerschte moet gewonnen worden zoowel door den Staat als door het individu, niet slechts door den ambtenaar, maar ook door den particulier. Welwillende bejegening, hartelijkheid

(7)

3

mededeelzaamheid ten aanzien van onzen stoffelijken en intellectueelen rijkdom; het macht nemen der beleefdheidsvormen, het over hebben van kleine attenties, het eerlijk beloonen van ijver- en plichtsbetrachting, maar ook het onvoorwaardelijk en flink straffen van oneerlijkheid, machtsmisbruik, hardheid, gevoelloosheid, luiheid en cynisme, ziedaar enkele der middelen, waarmede wij ons van dat vertrouwen kunnen verzekeren. Minder woorden, minder phrases, minder staatsbladen, bijbladen, circulaires en missives, maar meer hart, ziedaar, waaraan de kolonie behoefte heeft. Ons gezag gaat niet uit van onze ten beste der kolonie getiite welsprekendheid, van onze gegalonneerde petten en gouden rokken, van onze doodgraversachtige baretten en toga's, van onze papieren administratie maar van ons welmeenend «, hart. De overheerschte moet van ons kunnen zeggen, dat, al houden wij ook graag de hand op onze zak in deze gewesten, die hand toch ook vaak hem toegestoken wordt, teneinde hem tot ons te

brengen, tot ons op te heffen, teneinde hem te doen deelen in de rijkdommen, die wij uit zijn bodem verwierven

Er wordt hier te lande dikwijls gesproken en geschreven over de slechte inrichting van ons Politie- en Justitiewezen, er worden zoo nu en dan voorstellen gedaan ter verbetering dier inrichting. Kenschet- send is het intusschen hoe dat gesprokene, geschrevene, voorgestelde bijna uitsluitend de bijl legt aan, om zoo te zeggen, de bovenste verdiepingen onzer rechtelijke organisatie. De samenstelling van het Hof, van de Raden van Justitie moet veranderd worden; vooral de toekomst der Europeesche rechtelijke ambtenaren en in het bij- zonder de verdeeling hunner tractementen heet veel te wenschen te laten.

Men geeft blijken zoo weinig esprit ae corps te hebben en zoo- zeer gedreven te worden door de zucht om deze gewesten niet te oud, met een goeden pluk hooi uit de staatsruif en een zeer fatsoen- lijke pangkat, den rug te kunnen toekeeren, dat men den hoogeren rechterlijken ambtenaren coram populo gaat verwijten dat zij oud, derhalve niet volkomen geschikt meer voor hun werk zijn; dat zij te stoelvast zijn en niet meer zoo spoedig als vroeger voor de jon- geren plaats maken. Alsof de kolonie, de overheerschte, zoo gebaat zou zijn door het gejaag en gedrang dier jongeren om maar zoo spoedig mogelijk in Europa te gaan uitrusten van hun geld- en baan- tjes-races onder de palmen; door die zenuwachtige zorg omtrent hun toekomst van lieden die zich geen tijd gunnen Indië te leeren op prijs stellen Men moppert over het feit dat Indie er zich niet meer als vroeger toe leent om slechts een renbaan, een jachtterrein te zijn voor jeugdige geld- en eerzucht. Men tornt aan het gezag van ons hoogste rechtscollege, wijl dit, schoon uit oudere lieden bestaande, niettemin van zijn kracht gebruik blijft maken om de jongeren op de vingers te tikken, om hun te vroeg gebouwde luchtkasteelen, opgericht aan het luie Scheveningsche strand, in de koloniale buurt van Den Haag, dan wel elders, met op- en aanmer- kingen over den arbeid te bestoken, te bombardeeren. Men wordt niet graag gestoord in zoete droomen.

Het leven van vele rechterlijke ambtenaren heet in een allertreu- rigsten staat te verkeeren.

(8)

4

Door het Hof onwelwillend bejegend, staan de menschen nog bloot aan prikken en steken, welke van elders komen zooals het heet. Men vergeet mtusschen dat de meeste kibbelpartijen hier te lande voortspruiten uit zuiver persoonlijke eigenschaoDen die niets met arbeid of dienst te maken hebben' Wij % S te land soms zulke grootheden tegen over elkander, zulke reuzen, die strui- kelen over zandkorrels Aan punten en komma's, aan allerlei uiter- lijke nietigheden verslikken wij ons zoo vaak in deze gewesten en middelerwijl laten wij gemoedelijk olifanten, kameelen van fouten door ons keelgat glijden, feilen, die pijnlijk ingrijpen op de vrijheid de welvaart, het leven en het geluk van miUioenen

Als het uiterlijk maar een behoorlijk voorkomen heeft; als de brief de circulaire, het staatsblad of bijblad maar in den vorm is gegoten, die allen en een iegelijk, maar vooral „den geest van den chef aanstaat, dan doet het er niet toe of het innerlijk, de zaak zelf teinsdTn! ' ° W i j' s c h r i f cS'e l eerden, fariseflers, wij ge-

Zelden, bijna nooit leest men van voorstellen, welke verwijlen in de lagere sfeeren van ons Politie- en Justitiewezen, welke ten doel hebben de rechtsbedeehng onder de inlanders in de desa te verbe- teren. Wij blijven aldaar voortsukkelen met een rechtspleging die geheel en al paste m het kader van de tijden, waarin zij tot stand kwam; in de dagen, toen met het exploitatiestelsel nog niet afgerekend was toen de rechter meer met zijn z. g. overtuiging te werk ging bij het berooven van vrijheid en leven des o v e r h e e r s t e n dan dat hij zich mhet met behoorlijke bewijsmiddelen. En die overtuiging stond nauw in verband met de prijzen, die de koloniale producten op de markt haalden. Doch bedoelde rechtsbedee- hng is een wanklank in de tegenwoordige tijden, nu men zich meer en meer bewust wordt dat een koloniale mogendheid ook nog een andere roeping heeft dan koffie plukken.

Wordt er over de rechtsbedeehng onder de inlanders gesproken of geschreven, dan gebeurt dit slechts ter loops, of om een zekeren dunk te geven van aanstaande werkzaamheid, dan wel om dezen en genen een rad voor de oogen te draaien. Er wordt zoo vaak met het ernstigste gezicht comédie gespeeld ten aanzien der kolonie En wij zijn boos en verontwaardigd als deze met ons comédie speelt of ons een poets bakt. Feitelijk bekommeren er zich niet velen om of er jaarlijks bij dozijnen onschuldige inlanders worden beroofd van hun vrijheid en soms van het leven Als wij er maar van ver- zekerd zijn dat wij het zelf goed zullen hebben in de toekomst Daar komt alles op aan. Wat doet het er toe of er eenige inlanders meer of minder vrijheid en leven moeten derven. Indie is niet meer waard dan „die lastige muskiet," over welke Mokumer het een dezer dagen had (zie Vrijdagpraatje van 10 Juli 1896), ver-etend dat hij volkomen averechts keek door zijn zoogenaamden literarischen bril. Want als er ooit sprake is geweest van een bloedzuigend insect, de kolonie was dat zeker nimmer. Vraag het het maar eens in gemoede af aan Amsterdam, Rotterdam, Den Haag Haarlem Arnhem en Dordrecht of Mokumer's boutade opgaat.

Het leidmotief onzer jeremiaden hier te lande is zoo vaak nosr

(9)

S

grof eigenbelang. De gedachten aan den desaman komen er in voor als de paukenslagen in Chopin's marche funèbre, om iets pikants, iets exotisch aan het liedje te geven.

Wij zullen allen gaarne erkennen dat het met menige koloniale aangelegenheid ellendig gesteld is. Wij praten, schrijven en jam- meren er over,— of het liefst nog zwijgen wij er over, uit vrees dat onze carrière booze vrienden zal worden met onze openhartig- heid—, maar wij laten na ingrijpende verbeteringen aan te brengen, omdat deze ons geld zullen kosten. De Atjeh quaestie, het munt- vraagstuk, de rechtsbedeeling onder de inlanders, het belastingwezen, het defensie en gevangenis-wezen, de ontwikkeling van het intellect en het moreel des inlanders, wat niet al, laat, naar ons aller gemoe- delijke en innige overtuiging, veel, zeer veel te wenschen. Iedereen zal dat in dagbladen en brochures, in vergaderingen der Staten- Generaal, en in die van het Indisch Genootschap,— minder in offi- ciëele rapporten en verslagen, daarin is het altijd mooi weer en onbewolkte hemel,— en waar niet al bekennen. Maar als het geld dat wij bereid zijn in de kolome te steken, niet terstond rente kan opbrengen, dan laten wij het bij onze treurzangen.

De irrigatiewerken mogen hierop misschien een uitzondering maken.

Maar kwamen ook die niet pas tot stand, nadat er ontzettende ongelukken hadden plaats gehad, en — met de stille hoop dat zij hun geld toch wel zouden opbrengen !

De spoorwegen op Java zouden gewis niet gebouwd zijn ware men er niet van verzekerd geweest dat zij behoorlijk zouden ren- deeren. Het nut dat de overheerschte van die werken kan hebben zou daarbij medegenomen zijn.

Wat willen in 's hemels naam de flinkste Ministers van Koloniën en Gouverneurs Generaal voor de kolonie uitrichten als zij geen geld voor Indië kunnen krijgen, tenware dat dit terstond rente in den meest tastbaren vorm opbrenge. Men gaat tegenwoordig zelfs zoover om te vorderen van bedoelde autoriteiten dat er be- zuinigd worde op takken van dienst, wier uitbreiding tred behoorde te houden met het aanwassend zielental der bevolking, met haar ontwikkeling en grootere beweeglijkheid, onstaan dank zij den ver- keerswegen, door Nederlandsche kapitalisten aangelegd meer om hoogere renten van hun geld te krijgen, dan uit belangstelling in het welzijn des overheerschten. Koloniale staatkunde, uw naam is egoisme.

En als nu Indië ons inderdaad tot een hatelijke muskiet, tot een bloedzuiger, tot lastpost was geworden, als wij door onmacht of armoede gedwongen waren een non possumus uit te spreken, dan zou niemand het recjit hebben ons verwijten te doen. Maar het tegendeel is waar. Wij zijn rijker en krachtiger dan ooit. Onze natie is de rijkste der wereld na Engeland (zie David A.

Wells Recent Economie Changes, pag. 314 en 317 noot). Het zou de moeite loonen om eens uit te rekenen hoevele milioenen in de laatste twee en halve decennia uit Deli, van Java en elders naar bovengenoemde steden stroomden. Dat Atjeh ons veel geld kostte, wie draagt daarvan de schuld? En volgens sommigen, die de zaak van nabij bekeken, moet dat zelfde Atjeh nog veel geld hebben

(10)

6

opgebracht aan enkelen! Rara wat is dat? Het doet mij denken aan het bekende grafschrift: ei git le père et le fils etc. Koloniale staatkunde ware uw naam slechts egoïsme !

Met een gapende wonde in het voorhoofd, waarin reeds volgens sommigen de kiemen van bederf, van ondergang aanwezig zijn;

met kinderlijke domheid in het hoofd, en een uit een fatalistischen geest gewelde berusting in het hart, met koperzucht in de beenen, en met een naar lijf en leden vervormd Politie- een Justitiewezen, zit de Indische Maagd daar neder, geplaagd door allerlei parasieten.

Waarlijk geen appetijtelijke schoonheid. Hoe lang zal men haar nog zoo laten zitten aan den voet harer Nederlandsche heerscheresse, tot versiering van een onzer Haagsche squares ?

In een land, dat nog even als een ledig huis aan veel, wat er het leven tot nut kan zijn en het veraangenaamt, behoefte heeft, komt alles op een geldquaestie neder. Op een goedkoopje kan men nu eenmaal evenmin koloniale mogendheid spelen, als dat men een paleis kan meubelen. Willen wij niet over de brug komen, welnu dan is de overheerschte ook met geen mogelijkheid daar te brengen, waar hij te langen leste toch wezen moet, dan vermogen wij ge- slagen wonden niet te helen, bestaande kwalen niet te genezen, dan behoeven wij er hier nooit op te rekenen met de Godin der ge- rechtigheid op een goeden voet te komen eu op den duur koloniale mogendheid te blijven.

Dat hier te lande veel verkeerds voorkomt is intusschen minder aan personen dan aan stelsels, regelingen, aan den algemeenen geest, die ons ten aanzien van de kolonie bevangen heeft, te wijten. Ambte- naren en particulieren bederven hier te lande, als zij van boven af in een slechte richting worden gedreven. Ten tijde van de oude Compagnie werd ten laatste alles wat Hollander heette in deze ge- westen een roofvogel, zooals het machtige handelslichaam zelf was geworden. Daendels maakte van zijn ambtenaren ijzervreters, kleine napoleonnetjes, zooals hij zelf wenschte te zijn; de overheerschte was --""voor hem slechts kanonnen- of liever wegenvleesch. Van Den Bosch' stelsel deed hen weder verkeeren in cynische blankofficieren, in slavenmandoers op een groote plantage, waaruit slechts geld, geld en nog eens geld moest geklopt worden. Een stroom van goud werd der kolonie intusschen maar afgetapt ter wille van het in schulden zittend moederland, en van hen die bij die tapperij behulpzaam waren. En de particulier, die dat hartverheffend voorbeeld zag, kon niet veel beter worden op den duur, enkele goeden natuurlijk niet te na gesproken. Slecht voorgaan doet slecht volgen. Nadat het stelsel van Van Den Bosch zich zelf den doodsteek had toege- bracht, doch evenals een schorpioen een taai bestaan bezittend nog op den huidigen dag niet geheel bij de vaderen is vergaderd en met één, hoe kan het ook anders, half gezond been buiten het graf blijft liggen, •—- een smakelijk tafereel—, nadat de deficittenperiode voor den fiscus, doch voor den partculieren ondernemingsgeest een normaler tijd was ingetreden, toen werd het devies van ons kolo- niaal wapen „bezuiniging, let op de kleintjes." Geen nieuwe riemen aanschaffen als het u blieft. Aan dit parool hadden zich de verant- woordelijke Opperbestuurder en de Landvoogd in deze gewesten,

(11)

7

zoowel als de minste bestuursambtenaar te houden. Wij waren het tijdvak van de koloniale staatkunde der kleinzieligheid ingetreden.«- Wij moesten ons toch voornaam voordoen als tweede koloniale mo- gendheid, maar het moest heel weinig geld kosten. Wij gingen de werkelijke ham voor een houten verwisselen op tafel, maar wij hieven toch leden van de Tent. Dit alles was niet zonder invloed op de ambtenaren hier te lande. Een geest van ontevredenheid werd langzamerhand over velen hunner vaardig. Vooreerst omdat men niet meer rijk kan worden in 's Lands dienst, tweedens omdat men langer dan vroeger in de kolonie had te blijven, alvorens men op zijn lauweren kan rusten. Velen gingen onverschillig worden ten aanzien van veel, wat hun vroeger belang had ingeboezemd, onder andere ten opzichte van het lot des inlanders. Waarom zou men zich uitsloven om voor dezen wat te doen, als het wachtwoord van boven luidde: „man, roei toch slechts met de riemen, die ge hebt, wij zijn niet bereid je andere te geven; Atjeh kost te veel geld !"

Men was er slechts op uit om voor eigen toekomst te zorgen, men diende door tot de tijd daar was dat men met goed fatsoen op de jas en in de beurs der kolonie den rug kon toekeeren, en men zorgde dat men bedoeld fatsoen deelachtig werd door maar in alles te werken in „den geest van den chef" In den brief, het rapport.

het verslag, het advies moest een stijl zitten, die den chef behaagde, Kortom tel maître tel valet; een kleinzielige staatkunde schept klein- zielige ambtenaren.

Laat ik hieraan echter dadelijk toevoegen dat ik volstrekt niet het oog heb op de goede ambtenaren, in wier bezit onze kolonie, goddank, ook nog tegenwoordig zich mag verheugen. Maar wat willen die enkelen uitrichten tegen den algemeenen geest die over vele zeeën komende waaien van tijd tot tijd nog al erg met waterdamp bezwangerd is. De kolonie is, zooals de toestanden nu zijn, slechts het bezit van Holland's geldmannen De zonen van het moederland, die naar den evenaar komen afzakken, hebben het Nederlandsch gezag hier hoog te houden ter wille van bedoelde lieden. Onze koloniale staatkunde is een klassenstaatkunde. Het niet coupon- knip- pend gedeelte van het Nederlandsche volk heeft, zooals de zaken nu staan, niets aan onze koloniale grootheid. Is het wonder dat dit gedeelte onverschillig wordt ten aanzien van Indië. De flinkste Mi- nisters van Koloniën of Gouverneurs Generaal vermogen met hun goede bedoelingen ten aanzien van Indië niets uit te richten, zoo- lang een gedeelte van ons volk Indië slechts beschouwt als een land, waar men tegenwoordig meer rente van zijn geld kan maken dan in het Westen, en het andere gedeelte hoe langer hoe kouder wordt ten aanzien van „den Oost." Nog onlangs maakte een vaderlandsche couranten-lezer, die blijkbaar geen Indische waarden in zijn portefeuille bezat, er een blad in patria een verwijt van, dat dit zooveel geld uitgaf om telegraphische berichten uit Indië te krijgen. Niemand konden die telegrammen toch iets schelen. Zoo iets teekent.

Slechts in de donkere dagen vóór Kerstmis, als de bladeren van de boomen vallen, — een rare tijd voor sommigen, — paradeert de Koloniale Maagd in haar mooiste sarong en kabaai en met de heerlijkste melatti in de haar wrong, — zij is immers vrouw en heeft

(12)

8

als zoodanig te bekoren, desnoods op commando — voorbij onze Hoogmogenden. Gedurende het overige gedeelte van het jaar spreekt men niet over haar.

En dit zou nog zoo erg niet zijn, als het mensch niet door meer dan één band aan ons Binnenhof gebonden was, getuige o. a het feit dat zij onlangs weder betrokken werd in de conversie van Hollands 3V3 % in een 3 o/0 schuld. De jeugd om de Zuider-Zee vermaakt zich slechts met Lombokje of Toekoe-Oemartje spelen, als er bij geval hier iets gaande is geweest, en de anderen, dié zich geregeld in het jaar met onze zwart-gelokte bezig houden, ver- kneuteren er zich in haar die lokken te punten om de zooveel maanden. Sneeft hier te lande deze of gene dappere borst „op het veld van eer," welnu dan komt hij in Eigen Haard of in het een of andere Lombok of Atjeh-album te staan, en is hij zeer hoogge- plaatst geweest ook in den Nederlandschen Almanak. Ziedaar de logeerkamers van het VValhal voor onze flinke kerels die in Noord Sumatra of elders door de Walkrüen ten hemel worden gedragen.

En in dat Walhal is natuurlijk de uitgever niet de minste der goden. Een Wagner kan er zich aan wagen over dit onderwerp toekomst muziek te „dichten," een pentalogie samen te toeteren.

De krachtigste Opperlandvoogd moet het hier te lande op den duur afleggen tegen den wind, die uit het Noorden waait, die vaak zeer kil kan zijn en zelfs in dit warme land geestkracht en goeden wil kan doen verkleumen. Die kilte wordt hier gevoeld tot in de onderste lagen der wereld van machthebbers, zooals wij zullen kunnen opmerken. Hoe kan men van liefde voor, belangstelling in het lot des overheerschten gloeien, als de zon, onder welke men leeft, geen warmte van zich afstraalt. Niemand zal, zoodra die door den een of anderen Nansen of Andrée zal zijn ontdekt, veel aanvechting gevoelen om aan den Noordpool te gaan wonen. Welnu, is het dan te verwonderen dat men hier, trots het warme zonnetje, zoo'n haast maakt om te trachten met allerlei kunstgrepen, alias kui- perijen, strijkages, slechte oordeelvellingen en wat niet al, zich door het gedrang heen te wringen, om de kou te ontloopen, die op ons nedervalt; dat men gaat pruttelen, als die speculatie niet lukt, en dat men m een fatalistische vleug zich dan gerechtigd gaat achten verkleumd er bij neder te gaan zitten, de bijl naast zich nederleggend.

Maar, de liefde voor den Javaan moet als Demosthenes' steentje altijd op onze tong blijven. De overige wereld mag ons nooit ten laste kunnen leggen dat Jan en Jannetje althans geen lieve hartelijke woorden over hebben voor Jan Compenie's zwart-oogig wijfje. Het is nu eenmaal hun schoondochter geworden en de jongen heeft er in elk geval geen armzalig bruidje aan gehad, al begint ze nu een beetje geld te kosten. Die liefde, in mooie Multatuliaansche phrasen gekleed, rolden Jan en Jannetje vooral over de lippen sinds den jare '48 en volgende. Men was vóór dien tijd ook wel een beetje hardvochtig voor het arme kind geweest. Niemand had dat nobeler en flinker gezegd dan Van Hoêvell. Welnu wat was makkelijker dan voortaan liefdezangen te componeeren ter eere van de „arme verdrukte schoondochter." Wat deed het er toe of men vroeger zelf haar met de zweep van de kleine steenen had doen uitwijken voor

(13)

9

onze grootheid. Let slechts op mijn woorden van heden en niet op mijn daden van weleer. Kortom dat jammeren over den „armen verdrukten Javaan" werd een mode, een rage na den jare 60. O, wij geveinsden ! Want in spijt van al die liefde en vaderlijke zorg, welke wij in Regeerings Reglementen en andere, in redevoeringen en toosten, met kwistige tong uitstrooiden, lieten wij den „armen verdrukten Javaan" kalm, een prooi blijven van Morpheus hand- langers in deze gewesten. Wij gingen dien armen Javaan beschermen tegen den blanken particulier alhier, omdat wij dezen missen konden voortaan als machine om den fiscus gevuld te krijgen, maar wij lieten Jan Compenie's wijfje kalm omhelzen door den gelen onder- nemer, wijl deze nog niet gemist kan worden als hofmaker. Kon Jan Compenie dit lijdelijk aanzien? En zoo iets wordt den stoeren vent door zijn eigen ouders gebakken. Waar moet het heen met Jan en Jannetjes huishouden, zoolang Jan Salie er de wetten stelt?

De Heeren Zeventienen, Daendels en Van Den Bosch waren ten minste kerels die zich eerlijk voordeden, al was hun beleefd- en eer- lijkheid die van een kanonskogel, maar Jan Salie, je weet nooit wat je aan den vent hebt! Nu eens decreteert hij dat opium-smokkelen een zeer laag misdrijf is, dat onmeôdoogend gestraft dient te worden, zoo het door den kleinen man bedreven wordt, dan weder kijkt hij door zijn vingers als de pachters zelf eens hun hoeveelheid opium willen aanvullen langs bijwegen Een anderen keer slooft hij, op gevaar af schrijfkramp te krijgen, zich uit om allerlei regelingen, brieven en circulaires te schrijven, waarin den besturenden ambte- naren ten zeerste op het hart wordt gedrukt om streng toe te zien op den handel en wandel van bedoelden gestaarten kurmacher, maar wee, als die ambtenaren zich aan al dat geschrijf houden: zij worden in conduite- en andere beoordeelingen voor tactloos, onhandig of ik weet niet wat, uitgekreten en de menschen kunnen de gedroomde of werkelijke assistent-residents of residentspet aan den kapstok hangen. Jan salie zou er niet graag voor doorgaan dat hij het slecht met zijn schoonzusje meende. Daarom worden haar bij voorkeur leidslieden geschonken, die haar door en door kennen, die haar van top tot teen „overzien" hebben. Wat doet het er toe of die kennis van, dat zicht op het Oostersch wijfje slechts werd ver- kregen door een tele- of mikroscoop, welke, op nieuwerwetsche wijze, heelemaal van papier is gemaakt. Wij gaan immers de papieren eeuw in. Waarom zou Jan Salie dan in zijn optreden tegenover het schoonzusje zijn tijd niet vooruit mogen zijn !

Doch thans basta ! Gekwelde geest van Potgieter, wijk van mij ! Gij verjaagt de rustige rust uit mijn ziel en bederft uw eigen gelukza- ligheid door mij aan te waaien. Want hoe zou ik ooit in staat zijn in woord en daad uw stem recht te doen wedervaren. Tobben wij nu al niet bijna meer dan een eeuw met uw Jan Salie. Heeft de jongen misschien al niet een paar keer Coen, Vlaming en een dozijn andere zeventiende eeuwers in hun graf doen omdraaien?

Laat ons hopen dat de groote tijdgenooten van onzen onverge- telijken Zwijger in het najaar van 1898 kunnen beginnen rustig te slapen, wanneer onze geliefde jonge Vorstin in het huis van Jan en Jannetje een woordje gaat medespreken. Zij zal het met Jan Salie

(14)

t o

zeker niet kunnen vinden en onder één dak willen zijn. Dan zal het hopen wij, voor goed uit zijn met vele ministerieele phrasen en beloften en met weinig ministerieel doen. Dan, hopen wij, zal het voor goed gedaan zijn met dat elkaar complimenten maken tusschen minis- ters en Staten-Generaal, met dat elkaar „opkammen", zooals men het in studenten-patois uitdrukt. Waartoe telken jare de natie te vergasten op dat goedkoope staatkundig getrekkebek, waaraan de kolonie zoo weinig heeft als fâcheuse troisième. Sinds wanneer toch heeft de Nederlandsche Maagd zich aangewend zoo sentimen- teel te zijn en dat wel zoo misplaatst mogelijk. Dat zij lieve woorden over zou hebben voor een man, een wezen van de daad, à la bonne heure, dat is vrouwelijk, maar dat zij tevreden is met hofmakers, die slechts met mooie klanken aankomen, dat zij niet boos wordt als men haar oud nieuws vertelt, zie dat pleit niet voor haar. Dat toont degeneratie.

Thans ter zake.

Het is zeker een van de aangenaamste zijden der betrekking van 4andraad-voorzitter in de binnenlanden van Java dat men zoo lang-

zamerhand het leven der bevolking, haar verhouding tot de hoofden, tot den vreemdeling en tot den overheerscher leert kennen.

_ Elke voorloopige instructie, elke terechtzitting geeft weder iets nieuws op te merken, schenkt een nieuwen blik op het moreel en materieel bestaan der bevolking, maakt ons gaande-weg bekend met de geheimen der desa. En hebben wij dan waargenomen welke invloeden op het dagelijksch leven van den inlander inwerken, hoe hij er nog ver van af is zich vrij mensch te kunnen noemen die zich beschermen kan tegen willekeur en onrecht, die zeker is van een behoorlijk rustig levensbestaan, dan wordt het ons duidelijk hoe die man zoo zorgeloos kan blijven, zoo apatisch kan zijn, slechts van de hand in de tand leeft, er geen prijs op stelt zich welvaart te verwerven, geen zorg heeft voor zijn eigen toekomst en nog minder voor die van zijn gezin; hoe hij er toe komt het vergaarde geld altijd liever aan feesten, versnaperingen en het geestdoodend heulsap te verspillen dan er iets blijvends, iets rustigs voor tot stand te brengen.

Het is zijn onmiddellijke omgeving die hem tot zulk een bestaan doemt. Het zijn de alomtegenwoordige en hem steeds belagende nietsdoeners van professie, die te lui om te werken, liever van roof en misdaad leven en meestal slim genoeg zijn door de mazen van het recht heen te kruipen ; het zijn die dragers van gezag en macht in zijn onmiddellijke nabijheid, zij, aan wie de zorg over de desa is toevertrouwd, die maar al te vaak heulend met bedoelde vrijbuiters en begeerig om hetgeen er in de desa aan rijkdom en welvaart schuilt, zich op de eene of andere wijze toe te eigenen ; het zijn ook onmiskenbaar zijn hoogere machthebbers, die, genoopt om te roeien met de riemen, die hun ten dienste staan en welke zoo versleten zijn, altijd geneigd zijn den Europeeschen meester ter wille te zijn en in zijn „geest" te arbeiden, maar soms ook uit pure gemakzucht den kleinen man met de wet in de hand onverdiend leed aandoen, zijn schamel levensgeluk op cynische wijze verwoesten.

Het zijn die allen welke den inlander verhinderen tot welvaart

(15)

I I

te geraken, hem er wars van doen zijn om tot een beter doen te komen; het zijn die allen, die machthebbers in naam onzer Koningin welke den Javaan een vreesachtig, zorgeloos, indolent en _ onna- denkend wezen doen blijven. Ons bestuursstelser, onze kleinzieligheid, die de inlandsche hoofden dwingt om zich met alles in te laten;

die onzen hoofden van plaatselijk bestuur allerlei heterogene werk- zaamheden opdringt opdat er toch maar zoo goedkoop mogelijk koloniaal mogendheidje v/orde gespeeld; het is die kruideniersstaat- kunde, die den inlander een treurig bestaan doet lijden. Het is waar- lijk onzen ambtenaren, inlandschen zoowel als Europeeschen niet ten kwade te duiden, dat zij zich zoo vaak van iets afmaken met een Jantje Van Leiden. Welke zorgen zijn al niet aan een gewonen wedeno toevertrouwd; wat heeft een assistent-resident al niet te doen.

En over hoe weinig middelen hebben, zij te beschikken om behoor- lijk hun plicht te kunnen vervullen. Vooral komt dit uit bij het Politie- en Justitie-wezen. De meeste inlandsche hoofden, en bijna alle loerahs hebben hun ledige porte-monnaie aan te spreken teneinde speurhonden te betalen en om plaats gehad hebbende delicten tot klaarheid te brengen. Hoe weinig gelden staan een assistent-resident ter beschikking om zich behoorlijke spionnen te verschaffen. Waarlijk, zooals het Politie- en Justitie-wezen thans hier te lande nog is geregeld, beoogt die regeling minder het waarachtig welzijn der bevolking te behartigen—en men vergeet gestadig dat dit ook ons eigen wel- zijn is—, dan wel om de veiligheid en gerechtigheid in de desa op een goedkoopje te waarborgen. Het is me er dan ook een veilig- heid en gerechtigheid naar ! Point et argent, point de Suisses, mais aussi point de Justice!

Het is onzin, maar erg gemakkelijk en zeker in het belang onzer vaderlandsche portemonnaie, om elkander wijs te maken dat de inlander niets voor ontwikkeling, beschaving, materieele en moreele vooruitgang zou voelen, dat hij nooit meer zou wenschen dan zijn bamboehut, waarin hij tegen wind noch regen is beveiligd, dan zijn pisangblad met een handvol rijst er op en zijn lombok en vischje er bij, dan zijn schamel, meestal versleten baadje en zijn vuile sarong.

Neen, de meesten wenschen wel degelijk meer. Zij willen allen heel graag hunnen lap sawah hebben en een of meer karbouwen, ik had eens een bediende die zijn overgespaard loon bewaarde om metter- tijd bedoelde goederen te koopen—, zij wenschen wel degelijk te wonen en beter gekleed te gaan; kortom bij de grootste meerder- heid schuilt een levende kiem in het hart om tot beter doen te geraken, maar de menschen kunnen zich met geen mogelijkheid naar boven werken. En dat is onze, onze schuld. Dat moest loodzwaar op ons vaderlijk geweten drukken. Het nageslacht zal er ons voor richten.

Daar kunnen wij zeker van zijn.

De hoogere klassen der bevolking stellen er evenveel prijs op om hun kinderen een behoorlijke opvoeding te geven als wij. Bij de

"**»meeste inlanders van goeden huize is een drang levende om zich een gedeelte onzer beschaving eigen te maken. Deze wenscht zich gaarne op het ingenieursvak toe te leggen en belooft daarin uitne- mend te zullen voldoen — hoevele mantri's bij den Waterstaat zijn er niet die uitstekend werken —, gene, een dokter-djawa, zou wel

c

(16)

1 2

dieper in de wetenschap der medicijnen willen doordringen- een derde geeft blijken een goed jurist te kunnen worden; een ander /ou het als ambachtsman, als schrijnwerker (men denke aan de Japarasche houtsnijders, die prachtig werk kunnen leveren), als kunstenaar ver kunnen brengen. Maar de menschen vermogen zich met geen mogelijkheid op te werken, ondanks de vele gaven, welke de natuur hun schonk. Niet alleen dat wij tot nog toe, behoudens een paar uit- zonderingen die nog niet veel beteekenen, er te eenenmale in tekort zijn geschoten om den overheerschte inrichtingen van onderwijs te schenken, die hem in staat zouden kunnen stellen de gewenschte richting op te gaan, maar velen onzer willen zelfs niet dat de Ooster- sche man, die zich de moeite gaf om onze taal goed te leeren, opdat hij zich tot ons zou kunnen opheffen, zich met onzen geest, onze beschaving vertrouwd zou kunnen maken, wij wenschen niet dat die man onze taal tot ons spreekt, en geven hem dat bedektelijk te kennen, vergetend dat een taal een der machtigste gemeenschapsbanden is. Waagt een beschaafd inlandsen hoofd het om ons in wer- kelijk goed Hollandsen aan te spreken of te schrijven, dan kan no°- memge assistent-residents- of residents-grootheid, soms menige con- troleurs-, Jandheeren-of koopmans waardigheid het niet over haar van

„prestige" — dat groote woord, in een kolonie — vervuld hart ver- krijgen om bedoeld hoofd ook in onze taal te antwoorden; dit heeft memgen regent, menig lager hoofd reeds ontmoedigd, pijn gedaan.

Dat zonderlinge begrip van wat eigenlijk prestige is, heeft al memgkeer een loopje met ons genomen. Nog te veel opgevat in den ouderwetschen zin van het woord, toont het dat de zuurdeesem der oude tijden van Heeren Zeventienen, van Daendels en Van Den Bosch nog lang niet uitgegist is. En dit in een tijd als de onze ! Men denkt koloniale mogendheid te kunnen blijven door den over- heerschte slechts onder den duim te houden, door hem te doen ge- voelen, welk verschil er bestaat tusschen blank en bruin. En men heeft er niet het minste besef van dat, hoe meer de kolonie door stoom en electriciteit met de gansche wereld, in stede van alleen met Nederland, wordt verbonden, een opheffing van den over- heerschte tot ons, een gedachtewisseling met hem in ons idioom, heU»

zekerste middel is om de kolonie hecht aan ons te binden, om haar voor ons te behouden. Zoover zien nog weinige koloniale staatslieden en ambtenaren, terwijl er reeds beschaafde inlandsche hoofden zijn

—ik zou ze kunnen noemen—die wel degelijk zoover zien. Als men dit maar weet. Heeft men het ooit gehoord dat een kind, hetwelk veel aan zijn ouders, veel aan zijn leermeester te danken heeft, zich tegen dezen zal gaan wenden met de wapens die het van hen erlangde in den strijd om het bestaan. Maar gebeurt het niet vaak dat het kind, groot geworden, zijn ouders en voogden gaat ver- wijten dat zij zijn opvoeding verwaarloosden. Welnu zoo kan het met een kolonie ook gaan. Cuba en de Philipijnen zijn hard bezig om er het bewijs van te leveren.

De inlander kan onder ons tegenwoordig bestuurstelsel, dat er op uit is om op de goedkoopste wijze aan het moederland de grootheid te waarborgen van koloniale mogendheid te zijn, met geen moge- lijkheid welvarend man worden, zooals dat het geval is met den

(17)

t3

Arabischen, maar vooral den Chineeschen vreemdeling, die buiten alle desaketenen staande en bijna niet taillable en corvéable zijnde, meer bescherming van ons geniet dan de desaman. Men ging dezen,'nadat het exploitatiestelsel als immoreel in den ban was gedaan, op papier vertellen hoe lief men hem had en hoeveel zorg en bescherming de Opperlandvoogd hem verschuldigd was; men ging hem inderdaad beveiligen tegen de van ouds bekende practijken zijner hoogere hoofden en van de blanke particulieren — beiden waren toch "niet meer noodig om geld voor den fiscus te maken-—maar men liet den kleinen man als van ouds à la merci blijven zijner laagste doch machtigste heeren, n. 1. van het desahoofd en diens trawanten.

Aan de desaadat mocht niet getornd worden, zoo luidde een wijs- geerig grondbeginsel onzer koloniale staatkunde. Niet onaardig ge- vonden. Of was dat z. g. n. desapalladium niet veeleer zoo geliefd bij ons, wijl het zulk een goedkoop palladium is. O, wij, geveinsden, zelfs bij het verkondigen van z. g. n. diepzinnige koloniale wijsheid' kunnen wij het niet nalaten op een uitrekening bedacht te zijn. Wat doet het er toe of de desa vol „van roof en onmatigheid" is, als

„het buitenste des drinkbekers en des schotels" maar gereinigd' is ! Ziedaar onze gedraging ten aanzien dezer gewesten.

Men ging wetboeken maken met de goede bedoeling om den kleinen man te verzekeren, dat het uit zou zijn met de oude willekeur, met het oude onrecht, dat hij er staat op zou kunnen maken dat hem vrijheid en leven in het vervolg niet meer zou ontnomen worden dan na een ernstig gerechtelijk onderzoek; en de drie laagste rechters, die men den desa-man schonk, kunnen kwalijk dien naam verdienen, zooals ik aan het eind van dit opstel zal trachten aan te toonen, terwijl de hoogste strafrechters des inlanders, de Land- raad, de Rechtbank van Omgang en het Hof telkens met onover- komelijke moeilijkheden hebben te kampen, willen zij naar billijkheid recht doen, en derhalve telkens gevaar loopen om noodlottig te dwalen.

Dat de strafrechtsbedeeling onder de inlanders nog veel te wenschen laat, is werkelijk minder aan personen dan aan wettelijke regelingen, aan stelsels te wijten. Wat toch is het geval? Terwijl in Europa en elders het onderzoek naar recht en het doen van recht is overgelaten aan één bepaalden, zelfstandigen tak van dienst, welke ook niets anders (e doen heeft, hier te lande is dat anders geregeld.

Bestuursambtenaren zijn in deze gewesten belast met het voor- loopig onderzoek van strafzaken, welke uitsluitend op inlandsche verdachten betrekking hebben, en diezelfde menschen zijn ook op hun tijd rechters. Heeft in de desa een delict plaats gehad, de loerah en de assistent-wedono of wedono moet beginnen met' de zaak te onderzoeken. Is dat onderzoek afgeloopen en op schrift gebracht, dan gaan de stukken naar den assistent-resident en deze heeft na te gaan of de zaak al of niet vatbaar is voor berechting, dan wel of er wat aan het onderzoek hapert, teneinde vervolgens te beoordeelen welke rechter de zaak heeft te behandelen.

Dezelfde assistent-wedono nu heeft, zooals ik zeide, op zijn tijd als rechter zitting te nemen in den landraad of rechtbank van om- gang, wel is waar in andere strafzaken, dan die, welk« door hem

(18)

14

persoonlijk geïnstrueerd zijn, maar in elk geval heeft hij recht te doen in zaken, die door zijn chef, het hoofd van plaatselijk bestuur, rijp zijn geacht voor berechting.

Nu spreekt het van zelf dat iedere bestuursambtenaar er plicht- matig prijs op stelt dat de in de aan zijn zorgen toevertrouwde afdeeling voorkomende delikten tot klaarheid komen. Het zou van onverschilligheid, van slecht dienen getuigen, wanneer een bestuurs- ambtenaar te dien aanzien andere gevoelens koesterde, Maar die klaarheid moet verkregen worden met de schamele middelen, welke den Assistent-Resident, het districtshoofd ten dienste staan. Zij hebben te roeien met de riemen welke hun ter hand zijn gesteld en welke versleten, meestal geen water scheppen. De inlandsche leden van landraden en rechtbanken van omgang nu zijn ook menschen en nog wel menschen, die door onze wet gedwongen worden twee , goden te dienen. Zij weten hoe hun chef, de Assistent-Resident of Resident er prijs op stelt, dat alle perkara's zooveel en zoo gauw mogelijk trang worden en tegelijk vordert men van hen dat zij als voorloopige instructeurs van strafzaken en als rechters met die wetenschap geen rekening mogen houden en, vrij van eenigen invloed, onbevooroordeeld hebben te handelen, stem hebben uit te brengen over het schuldig of niet- schuldig van hun evenmensch.

Is het nu voor den beschaafden westerling lastig twee goden te dienen, van den oosterling, die sinds eeuwen er zich aan gewend heeft voor machthebbenden te buigen ook al handelen dezen niet goed, van hem te vergen dat hij den god des bestuur en de godin der gerechtigheid tegelijk diene, dat gaat in het geheel niet. Hierbij komt nog dat onze inlandsche hoofden, welke wij wel rechters maakten, " maar aan wie wij een behoorlijke juridische opvoeding onthielden, over het algemeen weinig gevoel hebben voor de be- ginselen der bewijsvoering en eenvoudig onze wetten, die zij hebben toe te passen, niet kennen. Hun eerste overtuiging is hun vaak te machtig om er zich van af te laten brengen ter wille van de eischen welke de bewijsleer hun stelt. Het Oosten heeft sinds overoude tijden - slechts op grond van overtuiging (alias willekeur) recht gesproken.

En al kunnen nu onze hoofden zich op het oogenblik dat zij als rechters zitten los maken van hun bestuurs-persoonlijkheid, al houden zij geen rekening met invloeden van buiten of boven af, hun enkele overtuiging dat de verdachte schuldig moet zijn, is hun vaak voldoende. Vooral neemt men dit verschijnsel waar wanneer men te doen heeft met zware delicten, als moorden, ketjoepartijen en brandstichtingen, welke men niet gaarne ongestraft ziet blijven. Wel is waar kan in dergelijke gevallen een beleidvol en zacht optreden der rechtsgeleerde voorzitters de menschen tot een ander inzicht m

y de zaak brengen, maar toch gebeurt het ook dat onbevattelijke hoofden die niet kunnen, dan wel bevooroordeelden, die niet willen begrijpen, wat de wet vergt ten aanzien van de bewijsvoering, op hun stuk blijven staan. De collegiale rechtspraak der landraden en rechtbanken van omgang geeft hen daartoe ook het recht, al doet een gemis aan opleiding van hun intellectueel en moreel wezen hen te eenenmale onbevoegd zijn om een oordeel te vellen. Dat is weder onze schuld. Wij maakten van de inlandsche hoofden rechters, zonder-

(19)

15

hen daartoe op te voeden. Het gevolg van een en ander is dan dat of het Hooggerechtshof den arbeid van den lageren inlandschen rechter menig keer te niet heeft te doen en vrijspraak heeft te geven waar veroordeeld was, of dat het Opperrechtelijk college, de stukken vertrouwende, mistast. Intusschen bezorgen zulke- zaken den land- raadvoorzitter de meeste moeite, vooral in het eerste geval, wijl hij dan met kunst en vliegwerk vonnissen heeft te motiveeren op getuigenverklaringen, in welke geen voldoend wettelijk bewijs aan- wezig is; den veroordeelde komen zij te staan op eenige weken langer preventieve hechtenis. In het tweede geval worden dikwijls onschuldigen veroordeeld.

Zijn evenwel bedoelde veroordeelingen door den landraad of rechtbank van omgang uitgesproken, het gevolg van directe of in- directe pressie, welke, van buiten af, op de inlandsche leden dier colleges inwerkt; hebben zij bijv. reeds vóór de zitting ruggespraak gehouden over de zaak met hun onrniddellijken chef, den regent;

of heeft deze bijv. den djaksa van te voren op het hart gedrukt om, hoe het ook loopt, straf te eischen ; of al heeft de regent zich in het geheel niet met de zaak bemoeid, behalve dat hij, als kundig ambtenaar, haar zelf instrueerde, wijl het zoo'n lastige perkara was, en verklaart dan een lid van de rechtbank na de terechtzitting dat hij, ondanks de ongeloofwaardige getuigen-verklaringen, toch maar voor veroordeling stemde, omdat de regent de zaak had onderzocht, en omdat het er toch niets toe zou doen, nademaal het Hof toch vrijspraak zou geven; als men dit alles opmerkt en ziet gebeuren, dan is daardoor m. i. het afdoend bewijs geleverd dat nog heel wat te zeggen valt tegen het stelsel om inlandsche rechters te recruteeren uit hen, die zich ook met bestuurs-aangelegenheden hebben in te laten, om de leden van het inlandsche Openbaar Ministerie ondergeschikt te maken aan be- stuursambtenaren, die door hen naar de oogen worden gezien ter wille van een eventueele promotie tot wedono, patih of collecteur.

Al die inlandsche rechters nu zijn menschen welke naar hoogere pangkat en betere bezoldiging streven of de reeds verworven pangkat zoolang mogelijk trachten te houden; altegader zeer ge-

zonde menschelijke neigingen, van welke het algemeen belang de beste vruchten kan trekken, maar tegelijk neigingen die, in de gegeven omstandigheden, het rechterlijk oordeel menig keer in de wielen rijden en menigen onschuldigen desa-man op eenigen tijd langer preventieve hechtenis komen te staan ja zelfs, wanneer in inkt voldoende bewijs te vinden is om ten papiere te brengen, op nog heel wat meer. Blijkt uit het vorenstaande reeds dat de hoogste rechter niet voorzichtig genoeg kan zijn met de bekrachtiging van de vonnissen door den inlandschen rechter gewezen, en waarop de veroordeelde revisie heeft aangevraagd, later zal worden aangetoond dat daartoe nog meer redenen bestaan.

Vooreerst moet men weten dat de rechtspraak van het Hoogge- rechtshof in revisie slechts een rechtspraak is op „stukken", op papieren. Het zou nu eenmaal niet doenlijk zijn voor inlandsche getuigen, om ter wille van zaken, waarin zij reeds voor den land- raad of rechtbank van omgang persoonlijk waren verschenen, nog

(20)

16

eens gedurende dagen, misschien weken aan hun arbeid ontrokken te worden en naar Batavia te tijgen, teneinde in hooger instantie op nieuw persoonlijk een getuigenis af te leggen. Een dergelijke persoonlijke comparitie van getuigen voor den hoogeren rechter zou slechts denkbaar zijn wanneer de strafzaken, door inlandsche recht- banken behandeld, in hooger beroep berecht konden worden door een aantal raden van Justitie, zóó verdeeld over den archipel, dat zij gemakkelijk te bereiken zouden zijn voor alle ingezetenen van het ressort dat tot zulk een rechtbank zou behooren. Maar een derge- lijke regeling zou meer geld kosten dan men thans geneigd is voor de Justitie hier te lande uit te geven, en dit weegt voorloopig nog veel zwaarder dan het leven en de vrijheid van menigen inlander.

Het Hof heeft nu in hoogste instantie te beslissen of den veroor- deelden inlander al dan niet vrijheid of leven zal ontnomen worden en dit aan de hand van stukken, van papieren, van het procesver- baal der terechtzitting van landraad of rechtbank van omgang- zonder de gezichten van beklaagden en getuigen te zien, zonder te hooren hoe zij antwoorden, kortom zonder in staat te zijn al die -*• bijomstandigheden in aanmerking te nemen, welke, al zijn zij oogen-

schijnlijk nog zoo nietig, den rechter in eerste instantie in staat stellen zich omtrent de meerdere of mindere waarheid der verklaringen een denkbeeld te vormen, welke zijn overtuiging, of de verdachte al den niet schuldig is, helpen vestigen. En op dat overtuigend bewijs komt het in een land als deze kolonie vooral aan. Wettelijk bewijs bestaat er al heel gauw. Wilde men het Hof hetzelfde beeld van een terechtzitting schenken, dat de eerste inlandsche rechter kreeg, zoo zou men de processen-verbaal van zulk een zitting van photo-, phono- en skiagrammen moeten doen vergezeld gaan; dan nog zou het beeld onvolledig zijn. Het beste procesverbaal geeft geen zitting weder zooals die gehouden is; het kan dit met geen mogelijk- heid doen. Want het komt er betrekkelijk minder op aan wat de inlandsche tong verklaard heeft, dan wel hoe de verklaring is afge- legd; aarzelend of vlot, met allerlei vergissingen en doorspekt met allerhande verzinsels, dan wel correct, rondweg, met open gezicht;

in brabbeltaal of in geregelde zinnen ; met werkelijke of geveinsde zenuwachtigheid (goegoep ligt den inlandschen getuige, die niet te vertrouwen is, op de tong bestorven); met de neiging om iederen keer naar reeds gehoorde getuigen om te kijken en hen te vragen hoe het ook was, of met een goed geheugen ; met blijkbare vrees in het hart voor desa- of andere machthebbers, dan wel vrijmoedig, frank en kalm; met tusschenpoozen van bedenken of vlug achter elkander. Het Hof hoort en ziet van dat alles niets. En al werd dat alles minutieus op het procesverbaal der zitting geconstateerd, dan nog zou het Hof niet denzelfden indruk kunnen krijgen van een en ander, welke den lageren rechter genoopt heeft zus of zoo te beslissen.

Op grond van het vorenstaande moge mitsdien de revisierecht- spraak, zooals zij hier te lande geregeld is, een goedkoop hulpmiddel zijn, een palliatief—rechtspraak in den waren zin van het woord is zij niet, kan zij nooit worden. En zij deugt allerminst in verband met het hier vigeerend stelsel om de inlandsche rechters te recru- teeren uit het corps ambtenaren, welke ook nog andere belangen dan

(21)

•7

die van de godin der gerechtigheid in het oog hebben te houden en in een gemeenschap, die sedert; eeuwen geleerd heeft ongevoelig te worden voor het geluk of ongeluk van den evenmensen. Een revisierechtspraak op stukken zou slechts eenige reden van bestaan kunnen hebben in een hoogbeschaafde en moreel zeer hoog staande maatschappij; zij is een onding in een land van groote kinderen.

Wanneer zal het den desaman vergund zijn zich in eerste instantie te doen richten door menschen, wien het volkomen onverschillig is of hij veroordeeld wordt dan wel vrijgesproken ? Wanneer zal hij er zeker van zijn dat hem, als de eerste rechter gedwaald heeft of door valsche getuigen werd bedrogen, althans in hooger instantie recht zal wedervaren ; dat hij van den hoogeren rechter de vrijheid of de vergunning om te leven zal terug krijgen? Wanneer zal Nederland dit den bruinen broeder met de daad, en niet slechts op het papier verzekeren? Het hart krimpt ineen bij de gedachte hoevele onschuldigen hier reeds vrijheid en leven moesten inboeten, en hoevelen dat nog zullen doen, alleen omdat men zich bij de regeling van Politie en Justitie hier te lande met goedkoope pallia- tieven belieft te behelpen! Levert hetgeen onlangs te Semarang % voorviel niet een fraaie illustratie van ons Politie- en Justitiewezen ?

De rechtbank van omgang veroordeelde op grond van pertinente getuigenverklaringen iemand ter dood; het Hof, vertrouwende op de stukken, veranderde dat vonnis in dwangarbeid voor den tijd van vijftien jaar.

En wat gebeurt? Op eens verklaren al de getuigen die den man bezwaarden, in een request aan den Gouverneur-Generaal, dat zij Saäri, zoo heet de man, valschelijk beschuldigden. Het vermoeden rees dat de menschen onder pressie handelden. De zaak is in onderzoek. Maar zoo werden onze hoogste rechterlijke autoriteiten bedrogen door een ellendige papieren regeling. Is het niet hoogst ergelijk dat zoo iets kan gebeuren binnen de landpalen van een beschaafd- volk als wij zijn? Het gerucht wil dat de president van den Raad van Justitie te Semarang naar aanleiding van de zooeven bedoelde zaak, zich in een particulier schrijven tot onzen Land- voogd heeft gewend om Z. E. eens te verhalen hoe het in Midden- Java met Politie en Justitie gesteld is. Die brief van een kundig en rechtschapen rechterlijk ambtenaar van groote ervaring behoorde ter wille van het algemeen belang gepubliceerd te worden. Dat schrijven zou misschien het oog en, waar het vooral op aan komt, de portemonnaie der Nederlandsche maagd kunnen openen. Jammer dat Mr. Tadema zich niet eerder geroepen heeft geacht de Regee- ring in te lichten over Justitie-aangelegenheden hier te lande.

Wat intusschen te Semarang nog bij tijds is verhoed, werd, naar luid «1er volksstam, eenige jaren geleden te Poerwodadi niet voor- komen. Daar moet een man zijn opgehangen over wiens onschuld de desa tot op den huidigen dag slechts één roep heeft. Tot op het schavot beleed het arme slachtoffer der gerechtigheid in tranen zijn onschuld. De man was gebroken vóór hij hing; het verdriet dat men hem had aangedaan door een onverdiend vonnis, zou hem ter d o o l gebracht hebben, ook zonder dat de beul er aan ware te pas gekomen. De ware schuldige inlander sterft op het schavot

2*

(22)

ia

meestal moedig en flink, nadat hij vergiffenis heeft gevraagd voor zijn zonden. Niet alzoo met Pak Rido uit de desa Toempoek, district Wirosari. Het leven werd hem ontnomen op grond der verklaringen van getuigen, die onder pressie van Pak Rido's loerah zouden gehandeld hebben.

Een tijd later trof den voorzitter van de rechtbank van omgang, die Pak Rido ter dood had veroordeeld, een ongeluk in zijn familie.

Het leed hem daardoor toegebracht, trof hem zoozeer dat hij met verlof moest gaan. In de desa van Pak Rido heette het dadelijk dat hierin de vinger van Allah te zien was, een straf van hooger hand, welke den president trof wijl hij, zij het ook onwillens en onwetens, medegewerkt had om een onschuldige te doen hangen. Die voor- zitter had Pak Rido gratie willen geven, vermits naar ZEd's meening de hoofdschuldige nog vrij zou rondloopen in de desa. Of men intusschen voorzichtig moet zijn als voorzitter van een inlandsche rechtbank !

Nog een tijd later werd weder een moord gepleegd in dezelfde desa Toempoek. Dezelfde loerah kon weldra weder een verdachte produceeren, en een aantal getuigen, die zouden gezien hebben dat de man in quaestie den inlander Soerokromo had doodgeschoten.

Het districtshoofd, wien de zaak aanging, had weldra de stukken van het voorloopig onderzoek in elkander gezet en, blijde dat zoo spoedig ketrangan was gevonden, die papieren aan den assistent- resident van Grobogan opgezonden. Maar deze, een kundig en flink politie-ambtenaar, die zijn Pappenheimers kent, de Heer Hagen vertrouwde de zaak niet volkomen. Hij ging haar zelfonderzoeken, wat de inlandsche ambtenaren van zijn voorganger niet gewoon waren, en toen verklaarden de getuigen dat zij van het geval eigenlijk niets wisten. Een van hen moet zelfs onomwonden hebben mede- gedeeld door meerbedoelden loerah te zijn overgehaald om den verdachte Wirjodipoero te bezwaren. En wat had deze te vertellen?

Hij zei dat de loerah met hem, Wirjodipoero, hetzelfde spelletje had willen spelen als indertijd met Pak Rido, verder getuigend dat de geheele tegen Pak Rido aanhangig gemaakte zaak, welke tot de terechtstelling van dien man had geleid, met valsche getuigen in elkander was gezet; verder bekende hij dat hij zelf, Wirjodipoero, bedoelden loerah had bijgestaan bij het verkrijgen van ketrangan tegen Pak Rido. Wirjodipoero kon intusschen niet vervolgd worden en werd uit de preventieve hechtenis ontslagen.

Een ander treffend geval, waaruit men gewaar kan worden hoe men in de desa er niet tegen opziet zijn evenmensen in het ongeluk te storten, deed zich nog niet lang geleden voor. In den omtrek van Poerwodadi — Grobogan is een afdeeling welke veel geboefte herbergt, dat zich aan zware vergrijpen schuldig maakt — had een ketjoe-partij plaats gehad. Dadelijk was de toenmalige pati van Poerwodadi ter plaatse, waar het delict had plaats gehad, tegen- woordig en had den gemolesteerde, een oud man, die zich geheel alleen in zijn woning bevond, den nacht toen de roovers hem over- vielen en hem geweld aandeden, zoomede beambten der desa-po- litie, welke op het hulpgeroep van den aangevallene diens woning waren binnengedrongen, ondervraagd ; allen verklaarden in de duis-

(23)

19

ternis slechts zwarte gedaanten gezien, doch niemand der roovers herkend te hebben. De gemolesteerde en de politie-beambten, die de roovers zagen vluchten, hielden vol, toen zij den volgenden dag herhaaldelijk nog door den pati werden ondervraagd, dat zij werkelijk niemand der roovers hadden herkend. Den daarop volgenden morgen werd de pati echter door den assistent-wedono, bij wien hij logeerde en onder wiens ressort het delict had plaats gegrepen, met het bericht verrast dat alle bedoelde getuigen op hun aanvan- kelijke verklaringen waren teruggekomen en wel degelijk vier van

de roovers hadden herkend. De pati, hierover ten zeerste verbaasd, hoorde de menschen weder en werkelijk wisten zij vier lieden met name te noemen

De bedoelde assistent-wedono had weldra de stukken van voor- loopig onderzoek gereed. De zaak ging naar den assistent-resident en deze, na den pati gehoord te hebben, nam vervolgens zelf meer- bedoelde getuigen in verhoor. Het gevolg hiervan was dat reeds dadelijk drie van de genoemde verdachten op vrije voeten moesten gesteld worden, wijl de getuigen hun verklaringen, welke zij voor den assistent-wedono zouden hebben afgelegd, weder introkken. Ten aanzien van één verdachte bleven zij intusschen bij hun bezwarend getuigenis. Deze werd dan ook voor de rechtbank van omgang ge- trokken en de eerste de beste getuige, die den man voor assistent- wedono en assistent-resident als een der daders had genoemd, de gemolesteerde zelf, zegt onder eede dat hij zich vergiste toen hij beklaagde indertijd bezwaarde; dat hij, zooals reeds dadelijk na het delict door hem aan den pati was medegedeeld, inderdaad niemand der ketjoe's had kunnen herkennen, wijl het pikdonker in zijn woning was toen hij werd overvallen en het stemgeluid van geen der roovers hem bekend was. De drie dienaren van de desapolitie bleven evenwel ook onder eede volhouden dat zij den verdachte gezien hadden, toen hij met zijn kameraden de woning van den bestolene ontvluchtte. Zij erkenden wel aan den Pati herhaaldelijk gezegd te hebben dat zij geen der ketjoe's konden herkennen, maar zij waren goegoep (in de war) geweest toen zij dat verklaarden. Zij bleven nu bij kris en kras volhouden dat zij den verdachte gezien hadden. Daar hun verklaringen echter niet te vertrouwen waren, werden zij gearresteerd, als verdacht zich aan meineed te hebben schuldig gemaakt. En toen hun zaak eenigen tijd later door den landraad onderzocht werd, erkenden twee van die lieden volmondig dat zij bovenbedoelden verdachte valschelijk hadden beschuldigd voor de rechtbank van omgang. Zij wilden echter niet zeggen waarom zij dat gedaan hadden. Hun valsche verklaringen hadden meer- bedoelden verdachte intusschen niet geschaad, want de man was wegens gebrek aan overtuigend bewijs vrijgesproken. Hij kroop daarmede intusschen door het oog eener naald, want had de recht- bank van omgang bedoelde drie politiedienaren vertrouwd, dan had zij den verdachte het doodvonnis moeten opleggen en het Hof zou waarschijnlijk dat vonnis hebben bekrachtigd, wijl de meerbedoelde verklaringen der drie bezwarende getuigen zoo pertinent mogelijk waren. Siechts de verdediging van den verdachte en de kennis der kleine gewoonten van inlandsche politie- en justitie-ambtenaren

(24)

hadden het vertrouwen van de rechtbank van omgft&g i„ de be/wi

rende getuigenverklaringen geschokt ö

Beklaagde's verdediging kwam hierop neder'

„Dat deze drie dienaren .1er desa-politie mij bezwaren, is niet te verwonderen. Ik ben zelf loerah geweest, zoodat ik het k a p p e n van de zweep ken. Ik was er zelf als loerah altijd op uit plaa s gehad hebbende delicten, hoe dan ook, trang te maken' Dat moest k C want werden de zaken met trangr, dan stelde ik mij aan het g e v S bloot ongenoegen te knjgen met den vvedono en als ongeschikt afgezet te worden. Wisten nrijn politie-dienaren niet g o e d i g htrangm te vinden, dan ontsloeg ik hen. Kon ik den waren schub d i g e m e t spoedig te pakken krijgen, dan bracht ik het delicl in

s hemels naam maar ten laste van dezen of o-enen die reeds ,Vi. ,„>

zijn kerfstok had, of die door het openbaar ^ r u c h f g bm ^ was als orang wertals boosdoener. Alle b e r t h ' s handelen zoo Ik verloor myn betrekking als loerah omdat ik mij aan een klem ver- grijp had schuldig gemaakt. Sedert ben ik zelf orang- wert - w o r - den en daarom heb ,k nu al die soesah ten ,,leiziere van een ander Ik ben echter volkomen onschuldig aan deze ketjoe-par.ij, want ik' bevond mij in den nacht van dcn rooftocht heel ergens anders dan

waar hij plaats had." fe l = t a u y c r , s>u a n

Een anderen keer hadden m het Grobogansche weder een naar moorden plaats gehad. Weldra waren in de eene zaak vieTe t n de andere drie verdachten achter slot en grendel gezet Volgens de stukken van voorloopig onderzoek waren te hunnen nadeele zeer bezwarende getuigenverklaringen afgelegd. Ter terechtzitting ^ k l a a r - den echter dezelfde menschen, die bedoelde getuigenis zouden hebben afgelegd, dat zij niets ten nadeele van de verdachten wisten en hoe alles wat hun volgens de stukken van het voorloopig onderzoek m den mond was gelegd, slechts verdichtselen waren die zij w é l ' s waar ten nadeele van den verdachte hadden bevestigd, maar pas nadat z„ op bevel van den wedono gedurende veertien dagen'of minder waren aangehouden in de woning van diens kedjineman;

hoe deze hun had gezegd op welke wijze zij moesten verklaren en hoe zij met eerder naar huis mochten gaan vóórdat zijde gewenschte bezwarende verklaringen voor den wedono hadden afgelegd Om nu maar spoedig weder naar onze desa te kunnen terugkeeren deden wij wat de kedjemman wensciUe, zeiden zij. De kedjineman en de wedono erkenden de aanhouding, maar loochenden den getuigen bezwarende verklaringen m den mond te hebben gegeven Het distnctshoofd verdedigde de door hem bevolen aanhouding van de bedoelde getuigen, door te zeggen hoe hij voor zich de overtuiging had dat zij iets ten nadeele van de verdachten konden openbaren en ten einde hen nu te dwingen voor de zoogenaamde volle waarheid uit te komen, had mj ze doen aanhouden. Hoe het ook zij de rechter kreeg de overtuiging dat op de getuigen pressie was uitgeoefend. En ïntussclien waren maar weder zeven onschuldige menschen aan het gevaar blootgesteld een doodvonnis te knjgen. Natuurlijk werden zij allen terstond vrijgesproken toen het districtshoofd en diens adjudant de kedjmeman, de aanhouding hadden erkend.

Niet slechts dat men met de grootste koelbloedigheid de zwaarste

(25)

2 r

delicten ten laste van onschuldigde desalieden brengt, men kan het met laten om soms ook de kleinste vergrijpen /rang te maken door menschen, die er part noch deel aan hebben, als verdachten te produceeren.

Een eigenaardig staaltje daarvan levert de volgende zaak. Iemand werd er van verdacht een klein zilveren kinderarmbandje, ter waarde van ongeveer f 0.75, te hebben geheeld. De hoofdgetuigen zouden gezien hebben dat verdachte het armbandje had willen geven aan een hunner, laat ik hem X. noemen, op den openbaren weg. X zou verdachte tot die afgifte hebben overgehaald. De getuigen die met X. hadden afgesproken verdachte en flagrant délit te betrappen verscholen zich langs bedoelden weg achter struikgewas. En in stede dat beklaagde toen liet armbandje aan X. ter hand stelde, had hij het op den grond geworpen en was toen gevlucht, om daarna door meerbedoelde getuigen gevat te worden. Aldus luidden d<5 stukken van voorloopig onderzoek, door het districtshoofd opge- maakt. Toen de djaksa echter de zaak nog eens naging, bleek hem dat X. reeds sedert lang bijna stekeblind was en dat hij het arm- bandje op klaarlichten dag met voelen en tasten moest terugvinden toen de djaksa het voor zijn voeten op den grond had geworpen De zaak werd vervolgens eerst bij presidiale ' beschikking afgedaan en de verdachte (inslagen uit zijn hechtenis. De Voorzitter had die beschikking genomen wijl het hem voorkwam flat de geheele zaak maar weder gemaakt was. Het Hof vernietigde echter zijn be- schikking en gelastte vervolging van den reeds vrijgelaten verdachte.

De djaksa gat nu aan de verschillende getuigen kennis dat zij op een bepaalden dag voor den Landraad moesten verschijnen De zaak kwam voor deze rechtbank. Getuige X. was intusschen, nadat hij van den djaksa had gehoord hoe hij in rechte onder eede moest gehoord worden, plotseling zoogenaamd spoorloos uit de desa verdwenen. En de getuigen die blijkens de stukken van voorloopig onderzoek zouden gezien hebben dat verdachte en niemand anders het'armbandje op den grond had geworpen, zeiden nu niets van de zaak te weten. Zij erkenden wel verdachte gevat te hebben en ver- telden ook dat zij hem werkelijk met X. hadden zien praten, maar dat zijn arrestatie op verzoek van X. had plaats gehad. Verdachte zeide dat hij nimmer in het bezit van het armbandje was geweest en dat het door X. zelf op den grond was geworpen, waarop deze had uitgeroepen dat men hem, verdachte, pakken moest X was een familielid van den loerah !

Blijkt uit de enkele voorbeelden die ik aanhaalde — en zij zijn met tientallen te vermeerderen — dat de inlandsche rechter niet genoeg op zijn hoede kan zijn, en dat hij de waarde der stukken van voorloopig onderzoek in strafzaken altijd met behoedzaamheid heeft te schatten, er volgt ook uit dat een en ander vooral voor den eersten ïnlandschen rechter geldt, voor den landraad en voor de rechtbank van omgang. Immers aan het Hof staan niet altijd die mid- delen ten dienste om het overtuigend bewijs te verkrijgen dat een ver- dachte schuldig is, over welke de plaatselijke rechter heeft te beschikken.

Het Hof moet beslist steunen op de voorzichtigheid van den lageren rechter. Deze heeft bij den minsten twijfel aan de geloofwaardigheid der

(26)

22

getuigenverklaringen vrij te spreken, ook al is er nog zoo veel wet- telijk bewijs. Dat ik dit resultaat gelukkig vind, verre van dien.

Maar bij de bestaande regeling van de rechtsbedeeling onder de inlanders, bij het bestaande gebrek aan doelmatige middelen om in de desa rust en orde behoorlijk te bewaren kan het niet anders, wil men niet telkens het afschuwelijk gevaar loopen onschuldige menschen van vrijheid en leven te berooven. De voorzitters van den landraad en van de rechbank van omgang hebben reeds dadelijk bij het onderzoek der stukken, welke hun door den Assistent-Resident worden toegezonden, hun aandacht te schenken aan de meerdere geloofwaar- digheid der getuigenverklaringen en vooral hebben zij nauwkeurig na te gaan hoe de zaak tot klaarheid werd gebracht. Dan zullen zij ontwaren dat er altijd één of twee getuigen zijn die, om het zoo eens uit te drukken, beginnen den draad van Ariadne te ontwarren.

Het is de de loerah zelf of een zijner pandams, maar ook niet zelden de eene of andere leepe orang tani, die dan verklaart dat hij door den loerah in den arm is genomen om een begin te maken met het zoeken van ketrangan. De verklaring van een dergelijke getuige is dan meestal de langste van het gansche voorloopig onderzoek.

Hij is de spil om welke de opheldering der zaak draait- Men zij steeds op zijn hoede voor dien getuige. Moge hij een enkelen keer te ver- trouwen zijn, ook zeer dikwijls komt men er achter dat hij als slimme vogel, dikwijls exschavuit, of ook nog boef in actieven dienst, ketrangan-zoeker van beroep is en zich voor dit baantje goed laat betalen. Men heeft er altijd aan te denken dat de inlandsche politie-ambtenaren en anderen, belast met het instrueeren van strafzaken, gedurig een krachtige aanvechting gevoelen om zaken die mttge/oetoept kunnen worden trang te krijgen, door welke middelen dan ook, en dat zij zich zeer vaak laten verleiden maar iets van de zaak te maken, als de ware schuldige niet spoedig gepakt kan worden. Men is dan van de soesah af en verantwoord tegenover het Europeesch bestuur. Men kan dan den Resident of Assistent-Resident rappor- teeren dat weder zooveel zaken trang zijn geworden in het district.

Maken assistent-wedono's en wedono's maar iets van strafzaken, dan gebeurt dit altijd alleen uit vrees voor soesah met de Europeesche ambtenaren van het bestuur, dan wel uit gemakzucht, wijl zij soms te indolent zijn om behoorlijk moeite te doen voor een zaak. Maar ook heel dikwijls gebeurt het, wijl de menschen zoo overkropt zijn met andere bezigheden, dat zij geen tijd hebben om zich behoor- lijk met Justitiezaken in te laten, terwijl hun verder nog noodige politioneele middelen ontbreken om zich naar behooren te kwijten van hun justitiëele verplichtingen. Nooit, geloof ik, laten wedono's zich door andere oogmerken of bijoogmerken leiden als zij zich van strafzaken afmaken. Met loerah's en hun pandams is dat echter dikwijls anders. Winstbejag, zinnelijkheid, wraakzucht nopen die lieden vaak om dezen of genen onschuldige voor den rechter te trekken en met perkara's te belasten, aan welke de man part noch deel heeft. Om dit duidelijk te maken, hebben wij evenwel een blik in het desaleven te werpen.

Als in de desa een delict heeft plaats gehad, dan moet, zooals wij zagen, de loerah met zijn pandams (tjariks, kamitoewa's

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

paramolaar (p) gelegen in den hoek tusschen den twee- den en derden molaar, heeft zijn typischen steeds weer- keerenden vorm, waarover straks nader, de distomolaar (d) is grooter,

Sinds september 2010 werden alleen al voor de zogenaamde oplichting “uit naam van de bedrijfsleiding” (cf. infra) 32 onderzoeken geopend bij de federale gerechtelijke politie

Juridisch is geen andere oplossing denkbaar dan deze, dat de man en zijne vrouwen, al worden de laatsten in de naturalisatie begrepen, ten aan- zien van het reeds gesloten

Eene dergelijke, niet om ernstige redenen van staatsbeleid onvermijdelijke, maar louter op oppervlakkigheid gebaseerde aan- tasting van het recht voor de gansche indische bevolking,

Dat iemand, oud geworden, zegt ‘ver af te zijn van plannen en getallen’ of geen be- hoefte voelt ‘nog langer verbinding te ma- ken met het leven’ kun je negatief omschrij- ven

Dana 3antuan l'embangunan Desa (Bandes) adalah meru pakan suatu dana d~i pernerlntah dalarn r~mgka pemerctaan , penycbaran pembangunan d :m .lemantapan uo~ gotong

Door krachtige uitademing bij gesloten stempspleet (b. hoesten, persen) kan zelfs de afvoer van het aderlijk bloed geheel ophouden, zoodat de aderen met bloed

720 God maakt vrij In de naam van de Vader, In de naam van de Zoon, In de naam van de Geest Voor uw troon,.. Zijn wij hier gekomen En verhogen