• No results found

INLANDER IN ALGERIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INLANDER IN ALGERIE"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

. f / / /

l°3

-JSg

8¥S>

As

««b**

DE RECHTSTOESTAND

VAN D M

^

«Ju

U

INLANDER IN ALGERIE

s?

VKllC.KMSKKN

NIET DE BEGINSELEN TE DIEN AANZIEN IN NEDERLANDSCH-INDIE GELDENDE,

M.R. J . ji, A.BENDANON,

Lid van den Raad van, Justitie te Batavia,

$

$

£

$

f

$ ste

<&s>.

s» Vb®«*3

BATAVIA, O G I L V I E & Co.

1887.

m --m

»v

eft

(2)

w

"iff

0093 6649

(3)
(4)
(5)

BE RECHTSTOESTAND

VAN DEN

INLANDER IN ALGERIE

V E R G E L E K E N

MET DE BEGINSELEN TE DIEN AANZIEN IN NEDERLANDSCH-INDIE GELDENDE,

yVLR. J . f i . y^BENDANON,

Lid van den 'Raad van Justitie te Batavia.

BATAVIA, O G I L V I E & Co.

1887.

(6)

w

f

(7)

INLEIDING.

Zal kolonisatie in reeds bevolkte streken eenig blijvend resultaat ople- veren, ook voor de oorspronkelijke bevolking, dan moet ongetwijfeld hare gelijkstelling met de kolonisten hoofddoel zijn.

Geen middel nu leidt, naast doelmatig onderwijs (1) beter daartoe, dan eenheid in wetgeving en rechtspraak. (2)

Het is dus voor koloniale mogendheden een niet te miskennen taak om zich, waar die eenheid niet onmiddellijk kan worden ingevoerd, voortdurend bezig te houden met de vraag welke maatregelen noodig zijn om daartoe, zij het dan ook trapsgewijze, te geraken.

De verwezenlijking dier eenheid ontmoet vooral dan groote bezwaren, wan- neer de oorspronkelijke bevolking eenen godsdienst aanhangt, welke zich, zooals de Mohamedaansche, niet tot de zedenleer bepaalt, doch integendeel het ge- heere publiek- en privaatrecht in zich bevat, beginselen huldigende, in menig opzicht in lijnrechten strijd met die uit het moederland overgebracht. Juist de omstandigheid toch, dat de rechtsbegrippen zoo nauw met den godsdienst samenhangen, doet de geloovigen daaraan meer hechten.

Bedachtzaamheid moet dus de leidsvrouw zijn, wil men niet iedere poging tot verbetering als eenen aanslag tegen den godsdienst beschouwd zien.

Die bedachtzaamheid ontaarde met dit al niet in werkeloosheid, want waar de invloed van den godsdienst zóó ingrijpend wordt, dat daarop elke hervor- ming van wetgeving en rechtswezen afstuit, daar ontstaat ook een steeds grooter wordend gevaar voor de openbare rust.

Godsdienst-vrijheid bewege zich binnen den kring van het gemoedsleven, doch verlamme niet den wetgever in zijn streven naar handhaving der maat- schappelijke orde en verbetering van rechtstoestanden.

Dat aanvankelijk elke godsdienst ook de wetgeving beheerscht, is een onloochenbaar feit. Niet minder waar is het evenwel, dat, naarmate de sociale toestanden tot hooger ontwikkeling komen, godsdienstleer en wet gescheiden

(1) Onder doelmatig onderwijs voor den Inlander begrijp ik niet zoo zeer het aanleeren Tan verschillende vakken, als wel de ontwikkeling van den geest en het inprenten van beginselen en be- grippen, zooveel mogelijk in overeenstemming met die der koloniseerenle n a t i e .

(2) M r . P . A. VAN D E R L I T H behandelde de roeping van den kolonialen wetgever tegenover Europeesche en Inlandsche rechtsbegrippen in het algemeen in het Augustus-nummer 1882 van do Gids p a g . 193 e. v . ; op het internationaal koloniaal congres te Amsterdam op 21 September 1883 (Rapport van Mr. D. JOSEPHUS J I T T A pag. 54 e. v.) en in de Annales de l'extrême orient V. pag. 206 e. v.

Cf. mede Mr. H . L. E. D E W A A L . De invloed der kolonisatie op het Inl. redit in Ned. O. I.

(8)

worden, al doet de indirecte invloed der eerste op de laatste zich tocli in sommige opzichten gevoelen.

In de meeste landen van Europa leven Israëlieten en Katholieken ver- eenigd onder dezelfde wetgeving met Protestanten, al bestond voor de beide eersten aanvankelijk eene Mosaische en Canonieke rechtsleer. Op wetgevend gebied wordt daar niet meer naar verschil van godsdienst gevraagd, doch doet het gemeenschappelijk staatsbelang allen voor dezelfde wet het hoofd buigen.

Dat eenmaal ook het Islamisme, althans in landstreken waar dit niet door de regeerders wordt aangehangen, eene dergelijke scheiding behoort te ondergaan, schijnt voor het oogenblik geen nader betoog te behoeven, al ligt het voor de hand, dat hiermede gepaard zal moeten gaan het scheppen van eenen toestand, waarin regeerders en geregeerden door een zelfde staatsbelang- bezield worden. Het Islamisme zal dan zijn zooals C H . ROUSSEL (1) dit eenige jaren geleden omschreef: „L'islamisme ne serait plus qu'une forme religieuse

particulière, le Coran que l'expression d'un dogme métaphysique et un formu- laire canonique, l'évangile et le bréviaire des musulmans ; non une charte politique et sociale".

Het komt vooral aan op de wijze van uitvoering en met het oog hierop schijnt het mij van groot belang toe na te gaan wat door de verschillende koloniale mogendheden ten deze is verricht. Voor heden stel ik mij meer be- paald ten doel het stelsel te ontvouwen, dat door de Franschen in Algérie is gevolgd en in het licht te stellen tot welk resultaat zij thans reeds gekomen zijn blijkens een decreet van zeer recenten datum, 10 September 1886 (2).

Men zal clan onpartijdig oordeelende moeten erkennen, dat ginds met veel meer systeem en vastberadenheid gearbeid is dan hier, waar alles sedert 1848 in statu quo, d. w. z. in een' chaotischen toestand, is gebleven.

Het is nu wel niet te ontkennen, dat in Algérie de verhouding tusschen de Europeesche en Mohamedaansche bevolking gunstiger is dan hier te lande, (3) doch niet minder waar is het, dat de Mohamedaansche rechtsleer in het Noorden van Afrika over het algemeen in veel zuiverder vorm wordt aangetroffen (4)

(1) Eevue des deux mondes 15 Augustus 1 8 7 5 .

(2) Opgenomen in de Revue algérienne et tunisienne de législation et de jurisprudence publiée par l'École de droit d'Alger 1886 111 1 8 4 .

Dit hoogst belangrijk en met groote zorg bewerkt tijdschrift, onder redactie der beeren ESTOUBLOX, CHAKVÉRIAT, LACOSTE en Z E U S , verdient de volle belangstelling en waardeering van eiken beoefenaar van koloniaal recht. H e t verschijnt sedert 1885 te Algiers en bestaat uit drie afdeelingen, gewijd aan verhandelingen, jurisprudentie en de uitgevaardigd wordende wetten, decreten, enz.

(3) Hier staan, om mij tot J a v a en Madura te bepalen, slechts ruim 3 7 . 0 0 0 Europeanen tegen- over meer dan 20 millioen Inlanders en + 2 2 7 . 0 0 0 vreemde oosterlingen, terwijl ginds 31/ , millioen Mohamedanen in evenwicht worden gehouden door meer dan 4 0 0 . 0 0 0 Europeanen, waarvan de helft ongeveer Franscheu en ruim 3 5 . 0 0 0 iulandsche Israëlieten, die, zooals straks zal blijken, sedert 1870 als Eransche staatsburgers worden beschouwd.

(4) Alleen Kabylie maakt hierop eene uitzondering. Daar bestaat dan ook, zooals nader blijken zal, eene andere organisatie.

(9)

5

dan in Nederlandsch-Indië, waar tal van oude gebruiken haar afbreuk doen en somtijds zelfs geheel verdringen.

Onze wetgever heeft zich dan ook in artikel 75 Reg. Regl. niet be- paald tot bestendiging der godsdienstige wetten, doch noemde daarnaast de volksinstellingen en gebruiken met de beperking „voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid", in welk geval het aan de wetgeving van het moederland ontleende recht tot richtsnoer wordt genomen, hetgeen natuurlijk beteekend, dat dit recht dan eenvoudig wordt toegepast.

In plaats van nu, getrouw aan het eenmaal aangenomen stelsel van codificatie, aan deze godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken een 'zooveel mogelijk Nederlandsch karakter te geven door systematische bij-

eenvoeging der voorschriften met weglating van hetgeen met onze begrippen van billijkheid strijdt, liet men niet alleen de combinatie tusschen de gods- dienstige wetten aan de eene en de volksinstellingen en gebruiken aan de andere zijde geheel aan den rechter over, doch ook de oplossing der vraag wat die algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid eigen- lijk zijn. De rechter tast daardoor menigmaal in het duister en moet dan aan de door partijen geproduceerde getuigen vragen wat recht is.

Daarbij werd aan Priesterraden, welke, behoudens de weinig beteekenende executoir verklaring door de Landraden, geheel ongecontroleerde beslissingen nemen en zich slechts de sympathie van enkele bevoorrechten weten te verschaffen, de toepassing van het personen- en erfrecht (1) overgelaten en ontwaart men bij deze raden een steeds toenemende zucht om zuiver Mohamedaansch recht te stellen in de plaats van oude volksinstellingen en gebruiken.

In dit opzicht wordt dus de kloof tusschen Europeanen en Inlanders steeds grooter en zal de toepasselijk verklaring van het Nederlandsch recht op deze laatsten hoe langer hoe moeilijker worden. Door zelfs de Inlanders, die tot het christendom overgaan en daardoor ipso jure afstand doen van de Mo- hamedaansche rechtsleer — ook volgens die leer zelve — niet aan de Europeesche wetgeving te onderwerpen, doch in denzelfden onmogelijk geworden rechtstoe- stand terug te dringen (art. 109 4e lid Reg. Regl. en art. 3 Ov. j° art, 10 Alg. Bep.), verwijdert onze wetgever zich nog verder van de op den voorgrond gestelde assimilatie tusschen het Europeesch en Inlandsch element.

Behoudens het geval, dat een tot de inlandsche bevolking behoorende persoon met een1 Europeaan in het huwelijk wenscht te treden, als wanneer volgens art. 15 Ov. de voorafgaande onderwerping aan de Europeesche bur- gerlijke en handelswetgeving eene noodzakelijke voorwaarde is, kan slechts voor

(1) Immers dit is de algemeene ap Stbl. 1835 no. 58 gebaseerde opvatting van artikel 78 Keg. Regl. waar sprake is van burgerlijke gesebillen volgens de godsdienstige wetten of oude berkom- ten staande ter beslissing der priesters.

(10)

bepaalde rechtshandelingen onderwerping aan die wetgeving eenig effect heb- ben (art. 75 3e lid Reg, Regl.), tenzij de Gouverneur-Generaal, in over- eenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indië, eenig bepaald gedeelte dier wetgeving toepasselijk verklaart (art. 75, 2e lid Reg. Regl.) (1) of ten aanzien van bepaalde personen uitzondering maakt op de in artikel 109 Reo-.

Regl. gestelde regels, m. a. w. eene gelijkstelling met Europeanen decreteert, van welke laatste bevoegdheden echter tot nu toe een uiterst karig gebruik is gemaakt.

Alleen op strafrechtelijk , gebied werd, behoudens eene enkele uitzon- dering (2), zoowel met het Mohamedaansch recht als met alle andere vroegere instellingen gebroken.

Overigens schiep de Indische wetgever eene tweeslachtige wetgeving voor vreemde oosterlingen, die ten aanzien van het personen- en erfrecht hoofdza- kelijk door hunne godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken beheerscht, in andere opzichten aan het europeesch burgerlijk- en handelsrecht onderworpen zijn, terwijl op strafrechtelijk gebied weder het voor Inlanders bestemd wet- boek voor hen geldt.

De scheeve verhoudingen, uit dezen ongelijken rechtstoestand geboren, bleven ongeregeld, en werden niet weinig bevorderd door de omstandigheid, dat zelfs voor onroerende goederen verschillend recht geldt.

Mij voorstellende deze verhoudingen later meer uitvoerig te bespreken, ga ik thans over tot behandeling der Algerijnsche wetgeving, voor zoover zij betrekking heeft op Inlanders, die in twee hoofdcategorien zijn te verdeelen, al naarmate zij den Mohamedaanschen, dan wel den Israëlietischen godsdienst belijden. De rechtstoestand der laatste categorie zal met een enkel woord kunnen worden beschreven, nadat wij kennis genomen hebben van hetgeen omtrent Mohamedanen is bepaald.

(1) Zoo Stbl. 1879 uo. 25ü ten aanzien van artt. 1601 — 1 6 0 3 B. W .

(2) Men denke "bijv. aan de lichte straf tegen overspel bedreigd (art. 254 e. v. Inl. S. W.) en het alleen dan strafbaar stellen van bigamie, wanneer de delinquent aan het Europeesch recht on- derworpen is (art. 257 ibid).

(11)

I.

De eerste opwelling van den bevelvoerenden Generaal DE BOURMONT

na de capitulatie van Algiers op 5 Juli 1830, waarbij o. a.- de vrije uitoefe- ning van den Mohamedaanschen godsdienst gewaarborgd werd, was dadelijk eenheid te brengen in de rechtspraak, al zou het van de nationaliteit der justitiabelen afhangen of de Fransche wet dan wel het plaatselijk gewoonte-

recht werd toegepast. Deze zeker veel te radicale maatregel bleef zonder gevolg, want reeds op 16 October 1830 werd bepaald, dat de oude cadi-recht- spraak voor Mohamedanen bestendigd zou blijven, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, waarmede natuurlijk gepaard ging onbeperkte handhaving der Mo- hamedaansche rechtsbegrippen.

Eerst twaalf jaren later begon men hierop terug te komen door de opdracht der strafrechtspraak ook over Inlanders (1) aan de Europeesche rechtbanken. „Les tribunaux français, zoo luidt art. 38 der ordonnantie van 26 September 1842 (2) connaissent de tous crimes, délits et contraventions à quelque 'nation ou religion qu'appartienne Vinculpé," behoudens de bevoegdheden der

krijgsraden (3). Aan de kracht van het Mohamedaansch strafrecht was hier- mede voor goed een einde gemaakt, zooals art. 39 ten allen overvloede uit- drukkelijk vermeldde. „Ils (les tribunaux français) ne peuvent prononcer, même contre les indigenes, W autres peines que celles établies par les lois pénales françaises?"

Op burgerrechtelijk gebied daarentegen bleef het Mohamedaansch recht gelden ten aanzien van geschillen over den burgerlijken staat en onderling gesloten overeenkomsten, tenzij in het laatste geval anders bedongen wevdr

„hes indigènes sont présumés avoir contracté entre eux selon la loi du pays, à moins qui'il n y ait convention contraire. Les contestations entre indigènes relatives à Vétat civil seront jugées conformément à la loi religieuse des parties'1 (art. 37).

(1) Vroeger reeds was de Europeesche rechter bevoegd, indien het misdrijven gold tegen oi' gezamenlijk met Europeanen gepleegd.

(2) Deze en de na Ie noemen wettelijke bepalingen vindt men in extenso in de verzameling van wetten, decreten enz. in Algérie vigeercudc van E . SAUTAYKA: Législation de l'Algérie in twee deelen (Parijs MAISONNEUVE et Cie 1883 en 1884) s. v. v. Justice, Justice musulmane, Justice en Kabylie en Justice militaire.

I k dank de kennismaking met dit en eenige der verder aangehaalde werken aan de welwillende tusschenkomst der beeren G. A . D E L A N G E en M r . W . STOETENBEKEK. Het is mij eene behoefte hiervoor openlijk mijne erkentelijkheid te betuigen.

(3) De krijgsraden zijn nu nog bevoegd ten aanzien van misdrijven door de Inlanders begaan binnen het ressort, waar het civiel bestuur nog niet is ingevoerd (territoire militaire) Decreet van 29 April 1855. Er bestaat van de uitspraken der krijgsraden beroep op den Conseil permanent de révi- sion te Algiers.

(12)

De bevoegdheid der cadi's bleef, indien beide partijen Mohamedanen waren (1), onbeperkt bestaan. Was evenwel een barer geen Mohamedaan, dan behoorde de zaak bij den Europeeschen rechter. „Les tribunaux français connaissent entre toutes personnes de toutes les affaires civiles et commerciales, à l'exception de celles dans lesquelles les musulmans sont seuls parties et qui con- tinueront d'être portées devant les cadis." (art. 33) Voor de beoordeeling van overeenkomsten tusschen Inlanders en niet- Inlanders werd de Fransche wet dan wel die van het land toepasselijk verklaard „selon la nature de l'objet en litige, la teneur de la convention et à défaut de convention selon les circonstances ou l'intention présumée des parties'" (art. 37) (2).

Appel (3) van de uitspraken der cadi's was aanvankelijk toegelaten op de Europeesche rechtbanken, welke dan natuurlijk eveneens het Mohamedaansch recht hadden toe te passen.

In 1854 (4) werden Moh. rechtbanken opgericht onder den naam van Midjles om in hooger beroep de daarvoor vatbare zaken te behandelen, doch vijfjaren later (5) bracht men het appel weder over bij de Europeesche recht- banken, hetgeen tot heden is blijven voortbestaan. De Midjles werden daar- door en zijn nu nog adviseerende colleges, waarop partijen zich beroepen kunnen alvorens in appel te komen..

Maandelijks op de hoofdplaatsen der afdeelingen bijeen komende, wor- den zij gepresideerd door den cadi, tegen wiens vonnis wordt opgekomen.

Bovendien zijn er nog drie leden jaarlijks door den Gouverneur-Generaal aan- gewezen uit de cadi's, moefti's en oelema's.

Het gevoelen van de Midjles is voor den cadi niet bindend; hij maakt daarvan alleen melding in margine van het reeds gewezen vonnis en neemt het op in de nader te geven beslissing.

(1) De meerderheid der Mohamedanen in Algérie behoort tot de school van Mâlik. Er zijn echter ook Hanifieteu en daarom op sommige plaatsen cadi's, die uitsluitend de leer van Aboe Hanïfat toepassen. Wanneer nu partijen niet tot dezelfde secte behooren, heeft de eiseher de keus welken cadi hij adieeren wil (art. 20 Decreet van 31 Dec. 1859).

(2) Merkwaardig is het, dat art. 53 tegen alle beslissingen in het hoogst* ressort cassatie openstelde (op het hof van cassatie te Parijs) «En toute matière le recours en cassation est ouvert contre les arrêts ou jugements en dernier ressort". Hoewel later bij art. 37 van het decreet van 13 December 1866 de cassatie tegen vonnissen, waarin het Mohamedaansch recht is toegepast, werd afge- schaft, blijkt toch uit de eerstvermelde bepaling, dat de Fransche wetgever schending of verkeerde toe- passing van wettelijke voorschriften, niet van hem zelven afkomstig, alleszins mogelijk achtte. Cf.

Handelingen der Ned.-Ind. Juristen vereeniging 1886 II pagina 68 e. v.

(3) Appel was toegelaten ten aanzien Van persoonlijke en tot roerende goederen betrekkelijke vorderingen boven de 200 franc en bij vorderingen over onroerende goederen boven de 20 franc revenu (déterminé soit en rentes, soit par prix de bail zegt art. 18 D. 31 Dec. 1859). Het hing dan verder van het bedrag af of in appel de arrondissementsrechtbanken dan wel het hof van Algiers (voor de provincie van dien naam) of de rechtbanken te Constantine en Oran bevoegd waren. De limite was 2000 franc en 200 franc revenu.

(4) I). van 1 Oct.

(5) D. van 31 Dec. 1859, gewijzigd op 31 Dec. 1866.

(13)

9

De in 1866 (1) te Algiers opgerichte Cores il de droit musulman, be- staande uit vijf Moh. rechtsgeleerden en een' griffier, door het hoofd van den Staat op voordracht van den Minister van Justitie en den Gouverneur-Generaal benoemd, werd in 1875 (2) weder opgeheven. In sommige bepaald opgenoemde gevallen was de Europeesche rechter in appel verplicht het oordeel van dezen Kaad omtrent het rechtspunt in te winnen en zich hierbij neder te leasen.

Het nu volgend decreet van 1866, hetwelk den overgang vormt tot den kort geleden gecreëerden toestand, deed weder een stap voorwaarts.

Het bleef in art. 1 het stelsel handhaven, dat de Mohamedaansche wet alle geschillen omtrent den persoonlijken staat, alsmede die voortspruitende uit overeenkomsten tusschen Mohamedanen beheerscht, en verklaarde in deze ge- vallen de cadi's bevoegd, doch stond partijen toe zich uitdrukkelijk aan de Fransche wet te onderwerpen, met het gevolg dat de Europeesche rechter hare geschillen te beslechten had. De vrederechter verving dan den cadi.

Appel was in dezelfde gevallen toegelaten als ten opzichte van vonnissen door dezen laatsten gewezen.

Art. 2 ging in zekeren zin nog verder door partijen te veroorloven met onderling goedvinden de beslissing van den vrederechter in te roepen, zonder afstand te doen van het Moh. recht, hetwelk dan ook in dit geval dooi- den Europeeschen rechter werd toegepast.

Vreemd is het, dat in beide gevallen de executie van het vonnis door het O. M. aan een1 cadi werd opgedraoen.

Alles wat tot dusverre werd medegedeeld betrof uitsluitend dat gedeelte van Algérie, hetwelk Teil wordt genoemd.

Voor Kabylie bevat het decreet van 29 Aug. 1874, gewijzigd op 13 December 1879 eene andere thans nog geldende regeling, welke hierop ge- baseerd is, dat de bewoners van deze landstreek, ofschoon Mohamedanen, toch in menig opzicht hun oud gewoonte-recht volgen en dus veel minder gehecht zijn aan de Mohamedaansche rechtsleer. Zoo is bijv. bij hen de monogamie algemeen in zwang (3)

De rechtspraak is daar geheel in handen van den Europeeschen rechter, die echter ter zijde wordt gestaan door eenen Arabischen of Kabylischen

(1) 1). van 13 Dec. (art. 24).

(2) D. van 11 N o v . '

(3) P . LEROY-BEAULIEU. La colonisation chez les peuples modernes (3e éd. 1886 pag. 4 0 7 ) . Men vindt daar een zeer lezenswaard betoog, dat de monogamie volstrekt niet in strijd is met Mulia- medaansche opvattingen en l.et verbod der polygamie dus zeer goed mogelijk is. In 1881 hadden van de 5 1 2 . 0 0 0 gehuwde mannen in Algérie slechts 4 3 . 0 0 0 meer dan één vrouw.

Cf. ook M. E. ROUAED D E C A R D . Étude sur la naturalisation en. Algérie (Parijs 1881) pag. 18 volgens wien de Kabylen afstammen van Christen-réfugiés. Hun aantal bedraagt bijna 1»/, millioen.

(14)

adviseur (1). Bij geschillen tusschen Arabieren en Kabylen wordt de zitting door de beide adviseurs bijgewoond.

Toegepast wordt het Moh. of Kabylisch recht, tenzij partijen uitdruk- kelijk bij het aangaan harer verbintenis of later zich aan het Fransche onder- werpen. De bevoegdheid in appel is als boven beschreven.

Vorderingen, onroerende goederen betreffende, welker waarde onbepaald is of over meer dan 60 franc revenu loopen, komen in eersten aanleg voor dé rechtbank te Tizi-Ouzou of te Constantine met appel op het hof van Algiers (2).

Voor het ressort van Fort national was de toestand tot 1880 eenigs- zins anders.

Daar beslite de vrederechter alleen dan gedingen tusschen Kabylen, indien partijen dit uitdrukkelijk wenschten (art. 19). Anders was de Djemâa, bestaande uit 12 leden, bevoegd (art. 20). Gewoonterecht heerschte dan on- beperkt (art. 23). Appel was toegelaten, wanneer het geding liep over meer dan 200 franc of in reëele vorderingen over meer dan 30 francs revenu.

Het D. van 21 September 1880 (art. 9) voerde binnen dit ressort het stelsel van Kabylie in.

In de andere deelen van Algérie, n. 1. die aan de Sahara grenzen, gelden volgens het D. van 8 Januari 1870 dezelde bepalingen als in de Teil, met deze wijziging, dat de invloed der MidjLes, ofschoon ook hier slechts een adviseerend lichaam, grooter is.

Niet alleen toch moet het oordeel van dit lichaam worden ingewonnen vóór de behandeling in appel, indien partijen hiervan niet uitdrukkelijk afzien (art. 9), doch het aangeteekend appel blijft zelfs zonder gevolg, ingeval de Midjles als zijn oordeel uitspreekt, dat de uitspraak van den cadi juist gewe- zen is, tenzij het bedrag in lite meer dan 2000 franc kapitaal of 200 franc revenu beloopt.

(1) Van dit advies moet in het vonnis melding worden gemaakt wanneer liet den burgerlijken staat betreft of onderwerpen, waarbij de godsdienst betrokken is (les matières religieuses), alsmede in de gevallen, waarin appel is toegestaan (art. 4 en 5).

(2) Vroeger fungeerde de rechtbank te Constantine ook als hof van appel, doch het D. van 13 December 1879 (art. 4) hief deze regeling op.

(15)

IL

Uit het voorafgaande is ons gebleken, dat de handhaving van het Mo- hamedaansch recht gepaard ging met de vrijheid aan partijen zich aan de Fransche wet te onderwerpen.

Op breedere schaal werd dit stelsel ontwikkeld in het hoogst belangrijk Senatus-consult van 14 Juli 1865 (1), waardoor tevens eene beslissing werd genomen omtrent een onderwerp, dat tot groot verschil van gevoelen had aanleiding gegeven.

Al spoedig na de capitulatie rees n. 1. de vraag, 0f de Inlanders van Algérie al dan niet als Franschen te beschouwen waren. Terwijl sommigen beweerden, dat het enkele feit der inlijving voldoende was voor de bevestigende beantwoording, hielden anderen die Inlanders wel voor Fransche onderdanen (sujets), doch niet voor Fransche burgers (citoyens). De Regeering volgde de laatstbedoelde meening, want geen Inlander werd aanvankelijk tot eenig ambt benoemd zonder vooraf als Franschman genaturaliseerd te zijn (2). Niettegen- staande art. 109 der constitutie van 1848 Algérie uitdrukkelijk verklaard had tot Fransch territoir, meende men, dat de ongelijkheid op wetgevend gebied het Fransch burgerschapsrecht uitsloot, te meer omdat art. 109 alleen opge- nomen zoude zijn om aan Engelsche hebzucht paal en perk te stellen. Ook het hof van Algiers nam deze leer aan (3) en in 1866 werd zij door den wetgever gesanctionneerd. Ofschoon hij de Inlanders uitdrukkelijk als Franschen erkende, al bleven zij aan hunne oorspronkelijke wetten onderworpen, en al verklaarde hij hen bevoegd tot het uitoefenen van burgerlijke ambten in Algérie, en tot het dienst nemen in leger en vloot, de hoedanigheid van Fransch staatsburger werd hun in het algemeen ontzegd, behoudens indivi- dueele toekenning op verzoek, welke de volkomen gelijkstelling met Franschen, zoowel ten aanzien van het publiek- als van het privaatrecht ten gevolge heeft. (4)

De tekst luidt als volgt: „L'indigène musulman est Français; néanmoins il continuera aVêtre régi par la loi musulmane. Il peut être admis à servir dans les armées de terre et de mer. Il peut, être appelé à des fonctions et emplois civils en Algérie. Il peut, sur sa demande, être admis à jouir des droits de citoyen; dans ce cas, il est régi par les lois civiles et politiques de la France".

(1) Bij SAUTAYKA S. v. naturalisation.

(2) POIVRE. Les indigenes algériens pag. 15 (uitgegeven iu 1862).

(3) Arrest van 24 Februari 1862 bij POIVKE t. a. p. pag. 19.

(4) Vermits aan de Fransche koloniën in de volksvertegenwoordiging eene plaats is toegekend, verwerven zij biermede bet actief en passief kiesrecht.

(16)

De decreten van 21 September 1866 en 24 October 1870 (1) regelen de formaliteiten als volgt :

Het verzoek wordt mondeling gedaan bij den chef van het betrokken bureau arabe, (2) waar tevens de uitdrukkelijke verklaring wordt afgelegd, dat de verzoeker zich aan de burgerlijke en staatswetten van Frankrijk wenscht te onderwerpen. Het hierop betrekkelijk proces-verbaal wordt met de ge- boorteacte (de leeftijd van 21 jaren is vereischte) clan wel eeno acte van bekendheid, door den cadi opgemaakt op verklaring van vier getuigen, aan den Gouverneur-Generaal opgezonden, evenals het resultaat van het onderzoek, dat door het hoofd der gemeente (maire) of den chef van het bureau arabe naar het verleden en de moraliteit van den aanvrager wordt ingesteld. (3)

Aanvankelijk was nu verder bepaald, dat de Keizer besliste op advies van den Gouverneur-Generaal, den Minister van Justitie en den Raad van State (4). Het decreet van 1870 echter verklaarde den Gouverneur-Generaal bevoegd, het comité consultatif gehoord. Daar evenwel dit laatste lichaam, in October 1870 ingesteld, in Januari 1871 weder opgeheven werd, nog voordat het geconstitueerd was, achtte men het decreet niet toepasselijk en wordt sedert de naturalisatie steeds door den President der Republiek verleend. (5)

Bedenkende, dat de in Algérie verleende naturalisatie ook in het moeder- land van kracht is, zal men deze laatste regeling ongetwijfeld juist moeten achten.

Op 1 Januari 1886 bedroeg het aantal genaturaliseerde Mohamedanen bijna 700, hetgeen een vrij belangrijk aantal is, indien men in het oog houdt, dat de naturalisatie door de vromen als afvalligheid beschouwd wordt.

De heer DELANGLE voorspelde dan ook in zijn rapport aan den Senaat, dat van het tegenwoordig geslacht nog weinig te wachten was „On ne se dégage pas, zeide hij o. a., sans effort des préjugés qu'on a apportés en nais- sant, que l'âge et l'éducation ont fortifiés, que le point d'honneur ravive sans cesse, et que la défaite a rendus pour les âmes hères plus chers et plus sacrés.

C'est du temps, de l'exemple, des conseils, de l'intérêt personnel qu'il faut attendre le développement du principe que pose la loi" (6).

(1) Bij SAUTAYRA S. v. naturalisation.

(2) De bureaux arales zijn in 1844 ingesteld en staan tusschen het Europeesch bestuur en de Inlandsche ambtenaren. Er zijn thans in het geheel 28. Verder naar boven heeft men in elke mili- taire divisie eene section des affaires indigenes (te Algiers, Oran en Constantin«), terwijl ten slotte alle inlandsehc zaken geeoncentreerd zijn in de service central des affaires indigènes ter hoofdplaats.

(3) Volgens eene circulaire van den prefect van Algiers dd. 8 Januari 1870, vermeld bij M. E.

KOUARD D E CARD t. a. p. pag. 14, behooren bepaaldelijk geconstateerd te worden de huwelijks- en familiebetrekkingen des aanvragers. Nergens echter is voorgeschreven aan welke vereischten deze betrekkingen moeten voldoen, hetgeen zeker geen toejuiching verdient, daar individueele inzichten nu telkens tot andere beschouwingen kunnen leiden.

(4) Art. 4 S. C . van 1865 en D . 21 April 1866 a r t . 1 3 . (5) E O U A K D D E C A R D t. a. p . pag. 1 6 .

(6) K O U A R D DE C A R D t. a. p. pag. 1 8 .

(17)

III.

Ook de wetgeving betreffende onroerende goederen in Algérie verdient onze aandacht. Terwijl in Nederlàndsch-Indië het al of niet verkrijgen van een schriftelijken titel geheel aan het goedvinden van den Inlander is over- gelaten (1) en daardoor het tot stand komen van eenen geordenden staat van zaken belemmerd wordt (2), begon men ginds reeds in 1846 (3) met het nemen van afdoende maatregelen.

Er worden geleidelijk ressorten aangewezen, waarbinnen de rechten op landelijke eigendommen moeten geverifieerd worden door een Conseil du con- tentieux, welks beslissing voor den betrokken persoon een eigendomstitel daarstelt.

Op deze wijze is een vrij groot deel van Algérie reeds in het bezit van een geregeld kadaster.

Het recht bij overdracht van onroerende goederen van toepassing, was volgens de wet van 16 Juni 1851 (4) (art. 16) nu eens het Mohamedaansche dan weer het Fïansche, al naarmate de overdracht plaats had tusschen Mo- hamedanen alleen of tusschen deze en anderen. In dit laatste geval kon be- paaldelijk de onvervreemdbaarheid volgens het Mohamedaansch rech't niet worden ingeroepen, tenzij het een onroerend goed betrof pro indiviso aan meerdere Mohamedanen toebehoorende, als wanneer de rechter naar gelang van omstan- digheden te beslissen had (art. 17). Het decreet van 30 October 1858 ging verder en sloot zelfs bij overdracht tusschen Mohamedanen de bewering van onvervreemdbaarheid uit.

Ook de onzekerheid, welke hier te lande in menig opzicht heerscht ten aanzien der reebten door niet- Inlanders op den grond uitgeoefend, werd in Algérie opgeheven door de bepaling, dat alle geschillen over zakelijke rechten, waarin de Staat of Europeanen partij zijn, volgens de Fransehe wet en door den Europeeschen rechter beslecht worden (5).

De wet van 26 Juli 1873, de laatste welke het onderwerp beheerscht, verklaart de Fransche wet toepasselijk op alles wat betreft de vestiging, de

(1) Staatsblad 1872 No. 117 in verband met art. 62 Regeerings Reglement, zooals dit is gewij- zigd bij Staatsblad 1870 No. 55.

(2) Men denke slechts aan de talrijke processen voor de Landraden over gronden, waarop het erfelijk individueel bezit door partijen beweerd wordt. Ook na het hooren van een groot aantal ge- tuigen pro en contra, is de rechter in den regel niets verder, daar het licht, dat men hem tracht te ontsteken, maar al te dikwijls gevoed wordt door een samenweefsel van waarheid en leugen.

(3) Ordonnance van 21 Juli.

(4) Bij SATJTAYKA S. V. propriété.

(5) O r d . v a n 1 O c t , 1 8 4 4 a r t . 4 bij S A U T A Y R A S. V . propriété.

(18)

handhaving en de contractueele overdracht van het eigendomsrecht op onroe- rende goederen en andere zakelijke rechten, onverschillig wie de betrokken personen zijn. In verband hiermede zijn alle op Mohamedaansche of Kaby- lische beginselen gegronde zakelijke rechten, welke in strijd zijn met de Fransche wet afgeschaft, met uitzondering alleen van het recht van naasting, (Ij dat echter aan de nieuwe verkrijgers niet kan worden tegengeworpen dan volgens art. 841 C. C. (2) bij erfopvolging door bloedverwanten.

Ook de transaction betreffende onroerend goed worden door de Fransche wet beheerscht, wanneer partijen tot verschillende categorien behooren, ja zelfs waar partijen beiden Mohamedanen zijn, indien het goed gelegen is in ressorten, waar de voormelde ordonnantie van 1846 reeds toepassing heeft gevonden, m. a. w. waar aan de bevolking reeds schriftelijke titels zijn uitgereikt.

De vervreemding van onroerend goed door Inlanders aan Europeanen is geheel vrij; alleen schrijft de 3e titel der laatst vermelde wet eenige forma- liteiten voor, indien nog geen eigendomsacte is uitgereikt.

Daar waar zich het individueel eigendomsrecht (propriété individuelle) (3) uit den communalen toestand (propriété collective) ontwikkelt volgens het senatus-consult van 23 April 1863 en de wet van 1.873 (4), begint de heer- schappij der Fransche wet zoodra een eigendomstitel is uitgereikt.

Het spreekt in verband met den wensch des wetgevers om voorloopig het Mohamedaansch personen- en erfrecht te handhaven van zelf, dat de toepassing der Fransche wet op onroerend goed noch het personenrecht, noch de erfopvol- ging aantast. Art. 7 zegt dit met zooveel woorden, ofschoon m. i. geheel overbo- dig, omdat men alleen door verwarring der statuta personalia en realia er toe kan komen de vraag welke rechten men op onroerende goederen kan uitoefenen

(1) Dit recht in de Fransche transcriptie chefda gclieetcn, is volgens eene hereidwillige mede- deeling van Mr. L . W . C. VAN DEN B E R G in de Hollandsche schrijfwijze sjafd'ah, een minder gebruikelijke vorm voor sjofah, behandeld in zijn Beginselen van het Mohamedaansch recht 3c druk p a g . 118 en zijn Guide des zélés croyants. I I . 1 2 0 .

(2) De bevoegdheid om iemand, wien door een der medeerfgenamen diens recht op de erfenis overgedragen is, van de scheiding en deeling uit te sluiten, door restitutie van het voor de cessie betaalde.

(3) En dus niet het bezitrecht in deze gewesten als bestaand aangenomen. Art. 11 der wet van 1851 erkent uitdrukkelijk het recht van eigendom door individuen, tribus of gedeelten daarvan uit- geoefend wordende op het oogenblik der verovering of nader verkregen.

(4) »Il sera procédé administrativement à la reconnaissance de la propriété privée et a sa constitution partout où le sol est prossédé à titre collectif par les members d'une tribu ou d'un douar"

( a r t . 6 ) . Volgens artikel 8 wijst de Gouverneur-Generaal de kringen aan waarbinnen de conversie moet plaats hebben. Tot 1884 waren de werkzaamheden over eene oppervlakte van bijna l3/4 millioen hectaren aangevangen, doch slechts over + 6 4 2 . 0 0 0 ten einde gebracht. De reden van den tragen gang is gebrek aan fondsen, niettegenstaande voor de uitvoering der wet sedert 1874 opcenten worden geheven van de door Inlanders verschuldigde belasting. ( P . LEROY-BEAUXIEL- t. a. p. p a g . 3 7 1 ) . De wet van 1873 geldt voorloopig alleen voor de Teil (art. 31). Be conversie is in Algérie dus niet zooals hier facultatief. Cf. staatsblad 1885 no. 102.

(19)

15

op dezelfde lijn te stellen met de geheel andere, wie tot de uitoefening dier rechten bevoegd is.

Ik stap hiermede af van de agrarische verordeningen, welke alleen ter sprake kwamen om te doen zien hoe ook in dit opzicht de Fransche rechts- begrippen meer en meer veld winnen.

Eene breedvoerige behandeling in verband met Nederlandsch-Indische toestanden ligt buiten het bestek van deze schets.

Slechts deze opmerking zij mij veroorloofd, dat de forsche grepen van den Franschen wetgever w,el hierop gebaseerd zullen zijn, dat de Algerijn niet alleen bijzonder gehecht is aan zijn stuk grond, doch zich bovendien niet licht laat overhalen tot eenige rechtshandeling, zonder dat hij hem goed en lang over- wogen heeft.

De Inlander hier te lande daarentegen is maar al te zeer geneigd aan grillen van het oogenblik toe te geven en zich daardoor onherroepelijk te be- nadeelen. De agrarische regeling vereischt dus uit den aard der zaak hier meer voorzichtigheid, bepaaldelijk ten aanzien der bevoegdheid om aan niet- Inlanders te vervreemden, doch deze overweging rechtvaardigt niet de wei- felende houding -des wetgevers, die hierdoor het tot stand komen van een1

toestand van rechtszekerheid verhindert.

(20)

Wijden wij thans onze aandacht aan het reeds vermelde decreet van 10 September 1886.

W a s tot nu het Mohamedaansch recht op den voorgrond geplaatst met den cadi als dagelijkschen rechter, behoudens de gevallen, waarin uitdrukkelijk aan de Fransche wet of den Europeeschen rechter, hetzij door den wetgever hetzij door den wil der justitiabelen, de voorrang werd toegekend, het thans aangenomen stelsel is juist omgekeerd. Toepassing der Fransche wet is regel geworden, behoudens de gevallen, waarin uitdrukkelijk de kracht van het Mohamedaansch recht gehandhaafd is.

Dit geldt nu alleen ten aanzien van den persoonlijken staat, de erf- opvolging en de onroerende goederen voor welke nog geen titel verkregen is

volgens de wet van 1873. _ Zelfs deze goederen echter staan onder het gezag der Fransche wet, indien

de verkrijging plaats heeft door tusschenkomst van eenige Fransche autoriteit, hetzij administratief, notarieel of gerechtelijk.

Hiermede houdt verband de inkrimping van de bevoegdheid der cadi s tot gedingen den persoonlijken staat en de erfopvolging betreffende (art. 7).

Alle" andere geschillen, ook die dus over onroerende goedereu voor welke de Fransche wet nog niet van kracht is, worden door den vrederechter beslecht.

De Mohamedanen behouden in zooverre toch een afgescheiden forum, daar de bevoegdheid van den vrederechter in civilibus te hunnen aanzien ge- heel onbeperkt is en de rechtbanken eerst in appel van hunne geschillen kennis nemen, hetgeen zeker als een groot voorrecht kan worden beschouwd (1).

In de uitgezonderde gevallen kan de Fransche wet niettemin toepassing- vinden op hen, die bij eene uitdrukkelijke verklaring afstand doen van het voor hen geldend recht en de hiermede verband houdende gewoonten en zich aan de Fransche wetgeving onderwerpen (art. 3).

Deze onderwerping wordt zelfs stilzwijgend aangenomen, indien de over- eenkomst verleden is voor eene Fransche autoriteit (officier public français) behoudens het geval, dat een tegenovergestelde wensch kenbaar is gemaakt (art 3).

Waar de heerschappij van het Moh. recht ophoudt, vervalt ook de bevoegd- heid van den cadi. Hij heeft dus nimmer anders dan Moh. recht toe te passen.

(1) Menige Europeaan, ook in Nederlandsch-Indië, zou zich gelukkig rekenen indien hij dooi- de instelling van alleen rechtsprekende rechters op alle afdeelings hoofdplaatsen, hijv. door de mt- hreiding der bevoegdheid van het Residentiegerecht, gemakkelijker en met minder kosten recht kon verkrijgen.

(21)

17

Daarentegen worden de Mohamedaansche rechtsbegrippen door den Europeeschen rechter gevolgd, wanneer partijen, zonder zich aan de Europeesche wetgeving te onderwerpen, met onderling goedvinden den vrederechter adieeren in geschillen, anders tot de bevoegdheid van den cadi behoorende, waartoe art. 7 haar de bevoegdheid geeft.

Zelfs waar overigens de Fransche wet geldt, heeft de Europeesche rechter bij de uitlegging van overeenkomsten, de appreciatie van feiten en de toela- ting van bewijs tekening te houden met de gewoonten en gebruiken van par- tijen, behalve wanneer het onroerend goed betreft (art. 2).

Wanneer nu eensdeels de conversie van den communalen eigendom in individueelen, anderdeels de toekenning van schriftelijke titels ten einde is gebracht, zullen de Mohamedaansche beginselen uitsluitend gelden voor het personen- en erfrecht en de bevoegdheid van den Mohamedaanschen rechter zich ook tot geschillen hieruit voortvloeiende beperken, behoudens de vrijheid aan een ieder toekomende om zich door vrije keuze een anderen rechtstoestand te scheppen en zich tot den Europeeschen rechter te wenden. Slechts een paar stappen zijn dan nog noodig om de volkomen gelijkheid op het gebied van wet- geving en rechtspraak te bereiken.

Dat het voornemen hiertoe bestaat schijnt ontwijfelbaar. Zoo schreef o. a. de Minister van Justitie in zijn rapport aan den President der Eepubliek bij de aanbieding van het thans afgekondigd ontwerp: „Ce n est pas une oeuvre définitive; eest un nouveau jalon posé dans la voie du progres et qui sera, nous V espérons, un moyen efficace pour attirer à nous et nous assimiler les populations indigenes de i'Algérie.'" (1)

Dit voornemen blijkt ook uit het feit, dat het onderwijs meer en meer voor Inlanders verplichtend wordt gemaakt (2), terwijl onder de leervakken o. a. is opgenomen Vinstruction morale et civique, waarbij waarschijnlijk zonder den godsdienst zelven aan te t a s t e n - - want ook aan Mohamedaansche kinderen is gewetensvrijheid toegezegd — beginselen worden verkondigd, welke eenmaal opgenomen het volgend geslacht van zelf zal leiden tot verwerping van veel wat het Islamisme ontsiert.

Ook het hooger onderwijs staat voor Inlanders open (3), terwijl op de kennis der Fransche taal eene premie is gesteld van 300 franc voor iederen Inlander in het algemeen en van 200 dan wel 400 franc 'sjaars boven het tractement voor de Inlandsche rechterlijke ambtenaren, al naarmate zij voor

(1) Revue alg. 1886. I l l , 192.

(2) Volgens art. 15 jo. 34 van het I). van 13 Feh. 1883 (bij SACJTAYRA He deel s. v écoles primaires) wijst de Gouverneur Generaal de gemeenten aan, waar het verplicht onderwijs ook voor Inlanders geldt, terwijl art. 1 de openbare scholen gratis openstelt voor kinderen van Inlanders. Boven- dien wordt aan hen, die door ijver aanmoediging verdienen, levensmiddelen, kleeding, schoeisel, boeken en schoolhelioeften verstrekt (art. 33).

(3) In 1882 studeerden te Algiers 28 Inlanders in de rechtswetenschap, 3 in de geneeskunde en 4 in de letteren.

(22)

eene daartoe ingestelde commissie blijk gegeven hebben het Fransch te spreken en te verstaan dan wel dit zonder fouten (d'une maniere correcte) te spreken, lezen en schrijven. (1)

Men zal na kennisneming van de wijze, waarop de Mohamedaansche rechter langzamerhand geecarteerd wordt, geneigd zijn te denken, dat zoodoende de assimilatie ontaardt in eene rechtspraak door Europeanen over Inlanders zonder meer en dus eene uiting is van onderdrukking bij uitnemendheid.

Ten onrechte echter. Alle rechterlijke ambten staan voor den Inlander, die zich laat naturaliseeren open, indien hij tevens de vereischte studies ge- maakt heeft, waartoe, zooals wij reeds zagen, te Algiers gelegenheid bestaat aan de école de droit, welke sedert 1885 (2) den graad van licencié kan toekennen (3).

Zelfs zonder genaturaliseerd te zijn is de Inlander thans benoembaar tot griffier en substituut griffier bij het hof te Algiers en de rechtbanken, terwijl verder o. a. de ambten van notaris en verdediger voor hem openstaan (4).

W a t ook niet weinig zal bijdragen tot bereiking van het voorgestelde doel en tot verheffing van het in Moh. landen zoo zwakke familieleven is de toelating van Inlanders tot de instelling van den burgerlijken stand (5). Het spreekt van zelf, dat niet plotseling onberispelijke registers te verkrijgen zijn, doch er bestaat een aantal logische voorschriften om langzaam doch zeker hiertoe te geraken.

De voorbereiding is volgens art. 2 eene volkstelling in iedere gemeente of onderdeel daarvan (section) naam, voornamen, beroep, woonplaats en zooveel mogelijk leeftijd en geboorteplaats van ieder individu vermeldende.

(1) I ) . van 25 M a a r t I 8 6 0 bij SAUTAYRA S . V. langue française. Intusschen wordt de kennis van het Arabisch niet verwaarloosd. Sedert 1849 wordt den europeeschen ambtenaren eene jaarlijksche premie van 200 of 400 franc (in 1875 verhoogd tot 300 of 500 franc) toegekend, naarmate de uitge- breidheid hunner kennis van die taal, te constateeren door eene speciale commissie. In 1882 is voor de kennis der Ivabylische taal op gelijke wijze eene jaarlijksche premie van 300 franc bepaald, t. a.

p. s. v. langue arabe en langue kabyle.

(2) W e t van 7 December, te vinden in La France Judiciaire Xe jaargang 2e deel pag. 130 en de Eevue alg. 1886 I I I 2 9 .

(3) Verder worden nog verleend het diploma van bachelier en droit, het certificaat van capacité en droit en dat voor het administratief en het Inlandsch gewoonterecht.

(4) Bij het decreet van 21 April 1866 ( S A U T A Ï R A S. V. naturalisation) behoort een lange lijst van betrekkingen, welk? door niet-genaturaliseerde Mohamedanen evenzeer als door Europeanen vervuld kunnen worden. Volgens art. 10 van dit decreet zijn tractement en pensioen aan deze ambten ver- bonden voor allen gelijk. De weduwen hebben echter geen recht op pensioen dan in geval het huwe- lijk volgens de Fransche wet voltrokken is. Zoude dit middel niet kunnen worden aangewend om de polygamie ouder de Inlandsehe ambtenaren dei' toekomst in deze gewesten tegen te gaan?

(5) Wet van 23 Maart; 1882 (voorloopig alleen in de Teil). Bij SAUTAYRA I I deel s. v. etat civil des indigènes.

(23)

19

Ieder familiehoofd (1) is vervolgens verplicht een1 geslachtsnaam te kiezen.

Blijft hij in gebreke of volhardt hij hij zijn wensch om een' naam aan te nemen, reeds aan eene andere familie toegestaan, dan heeft de ambtenaar belast met de opmaking der registers (2) de keuze. Deze ambtenaar, met zijnen arbeid gereed zijnde, stelt belanghebbenden in de gelegenheid vergissingen of omissies te herstellen (art. 11). De registers worden vervolgens door den Gouverneur-Generaal, na raadpleging van den Kegeeringsraad, gehomologeerd.

Verzet op grond van verschil omtrent den persoonlijken staat wordt naar den bevoegden rechter verwezen, zonder dat hierdoor de gang van zaken belemmerd wordt (art. 13).

Van het oogenblik der homologatie wordt het gebruik van den geslachts- naam verplichtend voor de betrokken personen (art. 14) (3) en krijgt ieder individu gratis een identiteitsbiljet, den naam en de voornamen, benevens het nummer van het register vermeldende (art. 6) (4).

Bijzondere voorzieningen zijn getroffen voor verspreide families in art. 7, terwijl art. 15 aan hen, die zich later in een reeds geregistreerd ressort vestigen, de verplichting oplegt zich binnen één maand tot verkrijging van een' ge- slachtsnaam aan te melden.

De definitieve toekenning van een' geslachtsnaam brengt mede de ver- plichting om geboorten, huwelijken, echtscheidingen en sterfgevallen aan te geven (5). De verschijnende personen moeten hun identiteitsbiljet vertoonen, welks spelling gevolgd wordt (art. 16).

De opmaking der acten van geboorte en overlijden geschiedt geheel volgens de Fransche wet.

Van huwelijken en echtscheidingen daarentegen wordt eene eenvoudige verklaring opgemaakt in gedrukte Arabische formulieren, door den vrederechter geparafeerd.

De echtgenooten verschijnen in persoon, dan wel de man met den ver- tegenwoordiger der vrouw volgens het Mohamedaansch recht en twee getui- gen (art. 17).

(1) Grootvader, vader of oudste broeder.. Bestaat de familie alleen uit vrouwen, dan de groot- moeder, moeder of oudste zuster. Voor afwezigen kiest de naaste bloedverwant; voor minderjarigen de voogd.

(2) De ambtenaar van den burgerlijken stand of een daartoe aangestelde commissaris.

(3) üe toegekende geslachtsnaam wordt eenvoudig achter den reeds bestaanden naam gevoegd (art. 6).

(4) Art. 17 3e lid der bovenvermelde wet van 3873 schreef reeds voor, dat op de eigendoms acte een familienaam vermeld moet worden, te kiezen door den eigenaar of den betrokken ambtenaar der domeinen. Zooveel mogelijk wenschte de wetgever aanneming van den naam, waarmede het in eigendom bezeten stuk grond wordt aangeduid. In verband met dit voorschrift bepaalt art. 8 der wet van 1883, dat deze naam niet door de familie gevoerd wordt, tenzij de keuze hierop valt. Kiest het familiehoofd een' anderen naam, dan wordt deze voor den eigenaar van het stuk land achter den reeds aangenomenen gevoegd en houdt men hiervan aanteekening op de eigendomsacte.

(5) Niet nakoming dezer verplichting wordt gestraft als gold het Europeanen (art. 20).

(24)

Verbetering of' aanvulling in de acten wordt aangebracht op de wijze door de Fransche wet bepaald, gedurende de eerste vijf jaren na de uitreiking- van het identiteitsbiljet kosteloos.

Misdrijven betreffende den burgerlijken stand, alsmede namaking of ver- valsching dan wel gebruikmaking van vervalschte identiteitsbiljetten zijn strafbaar volgens de Fransche wet.

De uitvoering der wet van 1882 is nader geregeld door het decreet van 13 Maart 1883, hetwelk in elk departement (provincie) eene centrale commissie instelde om toezicht te houden op den gang van zaken.

Verder vindt men in dit decreet tal van praktische voorschriften, o. a.

dat de identiteitsbiljetten eene Arabische vertaling zullen bevatten en dat aan de achterzijde de vroegere namen van het individu moeten voorkomen, met die van vader, grootvader enz., voor zooveel bekend. Ook zijn maatregelen geno- men voor de geboorten en sterfgevallen gedurende het opmaken der registers.

In zijne circulaire van 4 Augustus 1883 wees de Gouverneur-Generaal er op, dat zich voorzeker moeilijkheden zullen voordoen, vooral gegrond op de vooroordeelen en de onwetendheid der Inlanders, die tegen alle innovaties ge- kant zijn, doch hij vertrouwde tevens, dat met een1 vasten wil alle bezwaren overwonnen zouden worden (1). Het schijnt, dat dit vertrouwen niet beschaamd is, al vorderen de werkzaamheden niet zoo snel als wenschelijk is, wegens de ontoereikende fondsen jaarlijks hiertoe beschikbaar gesteld.

Een der grootste moeilijkheden schiep de wetgever zelf door niet te onderscheiden tusschen genaturaliseerden en niet-genaturaliseerden. Immers is het aannemen van een geslachtsnaam geen wettelijk vereischte om tot naturalisatie te geraken, (2) de genaturaliseerden worden bovendien in alle opzichten beheerscht door de voor Europeanen geldende wetgeving, zoodat met eenigen grond zoule kunnen worden beweerd, dat de wet van 1882 in deze niet toepasselijk is. De bedoeling bij het vaststellen van liet naturalisatie-senatusconsult is waarschijnlijk geweest, dat de tot het oogenblik der naturalisatie gedragen naam geslachtsnaam zou worden, zonder voor ver- andering vatbaar te zijn dan in de gevallen en op de wijze, door den Code Civil aangegeven. Wanneer echter later andere leden der familie genaturali- seerd worden, ontstaat ongelijkheid in den geslachtsnaam derzelfde familie, evenals dit het geval kan zijn, wanneer niet-genaturaliseerden tot die familie be- hoorende, volgens de wet van 1882 van een' geslachtsnaam voorzien worden.

Ter voorkoming van verwikkelingen verdient het alleszins aanbeveling, dat alsnog voor de genaturaliseerden bijzondere voorschriften worden gegeven. Het

(1) SADTAYRA t. a. p. II 213. Ook in deze circulaire wordt herinnerd, dat assimilatie der Europeesche en inlandsche bevolking het doel is.

(2) Dit is in Ned.-Indië — en zeer terecht — wèl een vereischte voor lien, die met Europeanen wenschen te worden gelijk gesteld (Stbl. 1883 no. 192).

(25)

2]

ligt voor de hand, dat men in de eerste plaats deze personen op regelmatige wijze van geslachtsnamen voorziet, en hunne familieleden tevens de ver- plichting oplegt die aan te nemen (1). Het naturalisatie-besluit kan dan voor de genaturaliseerden de rol vervullen van identiteitsbiljet.

Alvorens van het decreet van 1886 afscheid te nemen, worde nog in het kort de samenstelling der cadigerechten, de werkkring van den cadi en de voor Mohamedanen bepaalde procesorde, zoowel in eersten aanleg als in hooger beroep, nagegaan.

De cadigerechten, welker terechtzittingen als regel openbaar zijn, dragen den naam van Mahakma en zijn samengesteld uit den cadi met een of meer plaatsvervangers (bachadel) ieder als unicus judex optredende, en een of meer griffiers (adel), allen benoemd door den Minister van Justitie, (2) die tevens op voordracht van den voorzitter van het Hof te Aioiers en den Pro- cureur-Generaal aldaar (3) het aantal bachadels en adels bepaalt, Benoembaar zijn Mohamedanen, die den leeftijd van 25 jaren (de adels 22) bereikten, den cursus van een mederca (4) volgden en een certificaat hebben voor juridische studies van den 2en graad (voor bachadels en adels is de Ie graad voldoende). (5)

Bij elke Mahakma heeft men verder een of meer deurwaarders (cwun), benoemd en ontslagen door den Procureur-Generaal, evenals de inlandsche pro- cureurs (oukil), wier ministerie echter niet verplichtend is.

De cadi treedt overigens ook op als notaris bij transacties tusschen Mohamedanen (art. 58). Hij teekent, nadat de acte in een daartoe bestemd register is ingeschreven, met twee adels of één adel en twee instrumenteerende getuigen. Grossen en afschriften worden geteekend door den cadi en eender adels en van het ambtszegel voorzien. Vermelding der geïnde kosten op de acten is op straffe van geldboete voorgeschreven.

(1) Uit is dan ook voorgeschreven door liet nader te vermelden decreet van 1881 voor Fransch-Indië.

(2) Art. 73, verwijzende naar IJ. van 13 Sept. 1881, waarbij de Gouverneur-Generaal bevoegd is verklaard om bij delegatie voor den Min. v. Just, alle besluiten, betreffende de Moh. rechtspraak, te nemen. (SAUTAYEA II 246 s. v. Gouvernement-Général).

(3) Deze heide rechterlijke ambtenaren oefenen ook toezicht uit op de cadi rechtspraak en doen terzake de noodige voorstellen aan den Minister van Justitie, die de bevoegdheid heeft den cadi disci- plinaire straffen op te leggen.

(4) Mederça's zijn Mohamedaansche scholen voor hooger onderwijs te Algiers, Tlemceii en Con- stantme. Zij staan volgens een arrêté van 1883 onder toezicht van den rector der Algiersche hooge- scbool.^ Haar doel is vorming van Mohamedanen voor geestelijke ambten, het rechtswezen, het openbaar onderwijs en andere ambten, welke door niet-genaturaliseerde Mohamedanen kunnen worden uitgeoefend volgens het decreet van 21 April 1866. Toegelaten worden na voorafgaand examen alleen Moha- medanen van 18 tot 25 jaren; de cuisus is driejarig; onderwezen worden het Fransch, geschiedenis, aardrijkskunde, rekenkunde, de beginselen van het Fransche burgerlijk-, straf-en administratief recht, de Arabische taal en letterkunde, de Mohamedaansche theologie en het Moliamedaanseh recht. De leer- lingen worden door den Staat onderhouden, ofschoon ook betalenden worden toegelaten.

(5) De certificaten worden jaarlijks verleend door eene examen-commissie daartoe door deu Gouverneur-Generaal benoemd (art. 73).

(26)

Ook de scheiding en deeling der boedels van Mohamedanen is den cadi's opgedragen. Vroeger algemeen, is deze bevoegdheid bij art. 52 echter beperkt tot de boedels, welke uitsluitend bestaan uit roerende goederen. Zijn er tevens onroerende goederen, dan treedt een Europeesche notaris op, die echter ge- houden is de regelen van het Moh. recht te volgen en voor zijn honorarium het voor de cadi's vastgesteld tarief niet overschrijden mag (art. 54).

De procesorde bij den cadi is hoogst eenvoudig. Partijen verschijnen gezamenlijk zonder voorafgaande indiening van schrifturen; dragen over en weder hare grieven voor en de beslissing volgt. Komt alleen de eischer, dan bepaalt de cadi een' dag voor de verschijning van den gedaagde, wien hiervan door den âoun kennis wordt gegeven. Bij niet-verschijning uitstel tot een' anderen dag. Verschijnt de gedaagde wederom niet, dan bepaalt de cadi den dag der uitspraak in het openbaar en laat hiervan den gedaagde mededeeling doen.

Wanneer deze op dien dag alsnog verschijnt, wordt geprocedeerd alsof partijen dadelijk verschenen waren. In het tegenovergesteld geval beeft uitspraak van het vonnis plaats en is geen verzet toegelaten. Partijen hunnen zich doen ver- tegenwoordigen door oukils of door hare verwanten (art. 20) (1).

De vonnissen worden gemotiveerd en in een register ingeschreven (art.

22) en op last van den cadi ten uitvoer gelegd op de wijze door het Moha- medaansch recht voorgeschreven (art. 24) (2).

De grossen dragen het opschrift: „République Française. A u nom du peuple Français".

De procedure bij den vrederechter is ongeveer gelijk. Partijen kunnen door hare gezamenlijke verschijning de zaak aanhangig maken. Anders bepaalt de vrederechter op verzoek van den eischer den dag der verschijning bij eene acte, welke behalve de namen enz. van partijen tevens een kort résumé dei- zaak inhoudt (art. 28).

Partijen worden over en weder gehoord en de uitspraak volgt dadelijk, tenzij uitstel noodzakelijk is voor de inzage van stukken of voor bewijsleve- ring (art, 30).

Bij niet-verschijning van den gedaagde, wordt de zaak toch onder- zocht en daarop uitstel verleend, tenzij de eisch dadelijk ongegrond bevonden wordt, in welk geval de eischer daarmede niet ontvankelijk te verklaren is.

Anders wordt, indien de gedaagde op nieuw niet opkomt, de eisch toegewezen, zonder dat daartegen verzet openstaat (art. 31 en 32). Ook bij den vrede- rechter doen inlandsche deurwaarders (âoun) dienst.

(1) Tegen hen, die in Franschen krijgsdienst zijn, kan ingeval van afwezigheid eerst drie maanden na terugkeer vonnis geveld worden (art. 21).

(2) Vroeger bestond de gewoonte, dat de winnende partij de kosten droeg; thans is het om- gekeerde voorgeschreven, behoudens het geval van compensatie.

(27)

23

De tenuitvoerlegging der vonnissen, opgemaakt volgens de Fransche wetsbepalingen, geschiedt door tusschenkomst van den cadi.

Bij ontstentenis wijst de vrederechter iemand anders aan (art. 36).

De proceskosten, door den vrederechter getaxeerd, worden vooraf in handen van den griffier geconsigneerd. Ook executie-kosten kunnen vooraf' gevorderd worden na taxatie als voren.

Appel van de vonnissen der vrederechters en cadi's is in geschillen betreffende den persoonlijken staat onbeperkt toegelaten. In andere zaken zoodra de waarde in geschil meer bedraagt dan 500 franc (artt. 19 en 26).

Het appel (1) wordt in het arrondissement Algiers behandeld door de chambre musulmane van het hof aldaar. Overal elders door de rechtbanken (2). Waar de rechtbanken uit meer dan één kamer bestaan, wijzen zij zelve een daarvan aan tot behandeling der appelzaken.

De beslissingen worden genomen door drie rechters met inbegrip van den voorzitter. Inlandsche assessoren behoeven niet meer aanwezig te zijn.

Waar deze nog in functie zijn, hebben zij eene adviseerende stem (o).

De procedure in appel is in het kort als volgt :

Kennisgeving door den griffier aan' het openbaar ministerie, gevolgd door een requisitoir aan den president tot vaststelling van den dag der be- handeling en aanwijzing van een1 rechter-rapporteur; mededeeling door den griffier van een en ander aan partijen. De appellant is gehouden vóór de zitting zijne schriftelijke conclusies ter griffie te deponeeren, geteekend door een'' oukil, procureur of advocaat.

De gedaagde kan hetzelfde doen, maar is hiertoe niet verplicht.

Partijen verschijnen in persoon, doch kunnen zich doen bijstaan en zelfs vertegenwoordigen door een1 oukil, procureur of advocaat. Het openbaar mi- nisterie neemt zijne conclusie en de uitspraak volgt (art. 43).

Bij niet-verschijning van een der partijen of indien de appellant zijne conclusies niet deponeert, wordt gehandeld zooals bij niet-verschijning van den gedaagde in eersten aanleg, met dit verschil alleen, dat hier verzet is toegelaten binnen 15 dagen (art. 44).

Préparatoire vonnissen in appel wijzen den vrederechter aan, die met de bevolen handelingen belast zal zijn (art. 45).

(1) Termijn van 30 dagen; aanteekening bij den griffier des vrederechters of bij den adel, al naarmate de zaak door den vrederechter of door den cadi behandeld is.

(2) Voor het arrondissement Algiers is eene uitzondering gemaakt, omdat de rechtbank aldaar overstelpt schijnt te zijn met zaken en de opdracht van dit appel eene vierde Kamer noodzakelijk zou maken, hetgeen om finantieele redenen voorloopig niet noodzakelijk wordt geacht. Cf rapport van den Minister van Justitie aan den President der .Republiek. Revue alg. 1886 III 191.

(3) Anders in Kabylie, waar de stem der assessoren in appel van gelijke kracht is als die der Europeesche rechters.

(28)

Bij vernietiging van een in eersten aanleg gewezen interlocutoir vonnis kan tevens op de hoofdzaak recht worden gedaan (art. 46).

De executie van vonnissen in appel berust bij den cadi, of wordt aan een1 bepaalden persoon opgedragen (art. 48).

Geschillen bij gelegenheid der executie ontstaande, worden volgens art.

806 Pr. Civ. en het decreet van 19 Aug. 1854 in kort geding behandeld.

Geldt het de uitlegging van het appel-vonnis, dan heeft verwijzing plaats naai- den rechter, die dit wees (art. 49.)

Verzet door derden en het middel van rekest civiel zijn toegelaten volgens art. 474 e. v. Pr. Civ.

Beroep in cassatie kan alleen worden gegrond op onbevoegdheid of overschrijding van rechtsmacht (art. 50).

De succumbeerende appelant wordt in eene boete van 5 franc verwezen.

Het decreet van 1886, hetwelk voor geheel Algérie van kracht is, met uitzondering alleen van de ressorten der rechtbanken te Tizi-Ouzou en Bougie, waar het boven behandeld reglement voor Kabylie voorloopig nog blijft werken, bevat m. i., hoezeer het overigens door zijne kortheid en duidelijk geformuleerde voorschriften uitmunt, drie minder gelukkige bepalingen.

Vooreerst is het voorschrift, dat de appellant bij ontzegging van den eisch in appel eene boete moet betalen — hoe luttel deze ook zij — reeds lang in theorie en praktijk veroordeeld. Men moet het appel toelaten of afschaffen, maar, eenmaal toegelaten, schijnt het onlogisch straf te bedreigen tegen hem, die gebruik maakt van een recht.

Ten tweede is de wetgever, die partijen niet alleen in eersten aanleg, maar zelfs in hooger beroep persoonlijk laat verschijnen, zonder dat de hulp van oukils, procureurs of advocaten verplichtend is, met zich zelf in strijd, waar hij de behandeling der zaak in appel afhankelijk maakt van het depo- neeren eener schriftelijke conclusie, door een' deskundige onderteekend.

Dit veroorzaakt noodelooze kosten en schrikt daardoor allicht van het beroep af. In eersten aanleg zou dergelijke maatregel begrijpelijk zijn om het onderwerp, waarover geschil bestaat, duidelijk te omschrijven. In appel daar- entegen zal de conclusie in den regel wel geen andere zijn dan vernietiging van het eerst gewezen vonnis en toewijzing alsnog van het gevorderde. Bo- vendien is het niet duidelijk waarom voor den appellant verplichtend is (doit), wat voor den geïntimeerde faculatief wordt gelaten (peut).

In de derde plaats komt het mij onjuist voor de cadi's te belasten met de executie van vonnissen, welke eertijds door hen gewezen werden, dan wel door hen gewezen zouden zijn (en dan wellicht in anderen zin) indien partijen den Europeeschen rechter niet geadieerd hadden.

Overigens kan het den cadi's ook niet aangenaam zijn een vonnis ten

(29)

25

uitvoer te leggen, waarbij eene door hen gegeven uitspraak vernietigd is.

Het schijnt met het oog op dit laatste vooral, dat aan den hoog eren rechter de bevoegdheid is gegeven de executie aan een anderen persoon op te dragen.

(30)

Wij komen thans tot de Inlandsche Israëlieten, die, zooals reeds werd opgemerkt, aanvankelijk eene afzonderlijke categorie vormden, terwijl dit volgens eene nader te vermelden opvatting thans nog in een klein gedeelte van Algérie het geval is.

Bij het arrêté van 16 October 1830 werden de vóór de verovering bestaande geestelijke rechtbanken (tribunaux rabbiniques) gehandhaafd, evenwel alleen voor geschillen over huwelijken en echtscheidingen en zuiver godsdienstige overtredingen. Gedingen tusschen Israëlieten en Mohamedanen kwamen voor den cadi, welke bevoegdheid echter door de Ord. van 10 Augustus 1834 werd opgeheven. Meer en meer concentreerde zich sedert de rechtspraak over Israëlieten bij den Europeeschen rechter, totdat dit in 1842 (1) door de opheffing der voormelde geestelijke rechtbanken in alle opzichten een voldongen feit werd.

Toch bleven de Israëlieten aan hunne eigen wetten onderworpen, voor zooveel den persoonlijken staat en de erfopvolging betreft, tenzij zij volgens het S. C. van 1865, dat ook voor hen gold (art. 2), naturalisatie vroegen en verkregen, dan wel krachtens art. 37 der ordonnantie van 1842 aan de heer- schappij der Fransche wetten de voorkeur gaven (2). Men verwachtte, dat zij van het recht tot naturalisatie door bedoeld S. C. gegeven een zeer ruim gebruik zouden maken, doch do uitkomst was anders. Van 1865 tot 1870 werden slechts 200 Israëlieten genaturaliseerd, hetgeen voornamelijk geweten wordt aan de omstandigheid, dat de echtscheiding destijds door den Code Civil niet toegelaten werd, terwijl de Mosaische wet haar wel veroorlooft (3).

Niettemin werd hun in 1870 en bloc de hoedanigheid van Fransche staatsburgers verleend, waarmede gepaard ging de algeheele toepasselijkver- klaring der Fransche wetgeving, met eerbiediging evenwel van verkregen rechten.

Het decreet van 24 October 1870 luidt als volgt:

„Les israélites indigenes des départements de l'Algérie sont déclarés citoyens français; en conséquence, leur statut réel et leur statut personnel seront, à compter do la promulgation du présent décret, réglés par la loi française, tous droits acquis jusqu'à ce jour restant inviolables".

(1) Ord. van 26 S e p t .

(2) »Les indigenes sont présumés avoir contracté entre eux selon la loi du pays, à moins qu il n'y ait convention c o n t r a i r e " . U i t deze wetsbepaling leidt h e t Hof van Algiers in een arrest dd. 29 n e e . 1 8 8 5 . (Revue a l g . 1886 I I . 180) af, dat de Israëlieten evenals de Mohamedanen reeds v 1865 hunne huwelijken door den ambtenaar van den burgerlijken stand konden doen voltrekken, dat deze dan door h e t Fransche recht beheerscht werden.

(3) R O U A B D DE CAKD t. a. p . pag. 2 0 .

voor en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens de Expertgroep is het belangrijk dat er veel meer aandacht is in de opleiding en scholing van begeleiders, maar ook orthopedagogen, psychologen en AVG-artsen voor deze

Uit deze beschikking moet blijken dat u op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft om de onderdelen van het inburgeringsexamen en de

Vervangen door: Treeplank achter, over de halve breedte 0YZ Zonder vastlegging van gewichtsklasse voor achteras 4L3 Zonder veiligheidsbinnenspiegel. 1UA Zonder verhoging of

Waar God uw vrouw, ofschoon zij een zondares is, genade geeft, genade des levens, opdat zij niet sterve, maar eeuwig voor Zijn aangezicht leve, daar zult gij, man, slechts dan

Ewerts vrouw Mary, die haar man in zijn laatste uren bijstond, neemt de verdediging op zich: ‘Craig had écht z’n redenen om de camera’s toe te laten aan zijn sterfbed’, zegt

Jesse van ’t Land van aannemer Jos Scholman en golfbaanarchitect Alan Rijks: ‘We hebben Barenbrug-grasmengsels gekozen omdat iedereen in het team goede ervaringen en goede

O, Al- machtige God … schenk aan de mensen die dorsten naar gerechtigheid HET VOLMAAKTE MENSELIJKE WE- ZEN die aan allen door u beloofd werd, en breng ons on- der zijn volgelingen

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken