• No results found

RISICOVERSLAGGEVING BIJ WONINGCORPORATIES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "RISICOVERSLAGGEVING BIJ WONINGCORPORATIES"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RISICOVERSLAGGEVING

BIJ

WONINGCORPORATIES

IN WELKE MATE VOLDOET DE RISICOVERSLAGGEVING IN DE JAARVERSLAGEN VAN

WONINGCORPORATIES AAN DE INFORMATIEBEHOEFTE VAN DE STAKEHOLDERS EN OP WELKE PUNTEN KAN DEZE VERSLAGGEVING NOG VERBETERD WORDEN?

Copyrights © 2011 M.K. van der Wal, The Netherlands

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

(2)

RISICOVERSLAGGEVING

BIJ

WONINGCORPORATIES

IN WELKE MATE VOLDOET DE RISICOVERSLAGGEVING IN DE JAARVERSLAGEN VAN

WONINGCORPORATIES AAN DE INFORMATIEBEHOEFTE VAN DE STAKEHOLDERS EN OP WELKE PUNTEN KAN DEZE VERSLAGGEVING NOG VERBETERD WORDEN?

Master Thesis Accountancy Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afstudeerbegeleider RuG: Drs. M.M. Bergervoet

M.K. van der Wal Studentnummer: 1933337

Oktober 2011 Borne

(3)

3

VOORWOORD

Het voor u liggende master thesis vormt de afsluiting van de masteropleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ik heb de afgelopen 6 maanden met veel plezier gewerkt aan de vorming van deze thesis. Vanaf september volg ik de studie Executive Master of Accountancy om mijn kennis op het gebied van accountancy verder te ontwikkelen.

De realisatie van deze master thesis was niet tot stand gekomen zonder de hulp van een groot aantal personen. Middels deze weg wil ik deze personen dan ook bedanken.

Ten eerste gaat mijn dank uit naar mijn werkgever KPMG, aangezien die mij de tijd en ruimte heeft gegeven om deze master thesis te schrijven.

Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn afstudeerbegeleider , de heer Drs. M.M. Bergervoet, voor zijn begeleiding, inspiratie, verhelderende feedback en enthousiasme. Daarnaast wil ik mijn vriendin, naaste familie en vrienden bedanken die altijd vol belangstelling hebben meegeleefd met de voortgang van mijn onderzoek.

Als laatste wil ik de geïnterviewde personen bedanken voor hun medewerking bij de realisatie van dit onderzoek.

Ik wens u veel leesplezier. Borne, oktober 2011

M.K. van der Wal

(4)

4

SAMENVATTING

De laatste jaren is in de woningcorporatiesector de aandacht voor risicomanagement steeds sterker gegroeid. Dit is onder andere te verklaren door een veranderde en verslechterde marktsituatie door onder andere de kredietcrisis, wat de uitvoering van projecten en investeringsplannen steeds meer onder druk zet. Middels deze master thesis is getracht in hoeverre de jaarverslagen van

woningcorporaties de informatie bevatten die voldoet aan de informatiebehoefte van de stakeholders. De volgende centrale vraag vormt de basis voor dit onderzoek:

In welke mate voldoet de risicoverslaggeving in de jaarverslagen van woningcorporaties aan de informatiebehoefte van de stakeholders en op welke punten kan deze verslaggeving nog verbeterd worden?

Het onderzoek is opgedeeld in drie onderdelen die achtereenvolgens worden besproken en uiteindelijk moeten leiden tot een antwoord op de centrale vraag.

Ten eerste is er een literatuurstudie uitgevoerd. Middels deze studie is onder andere inzichtelijk geworden dat risicomanagement integraal kan worden toegepast in een organisatie door middel van een risicomanagementsysteem. Volgens J. Droogsma (2009) is risicomanagement een iteratief proces waarin bewust wordt gekozen voor het al dan niet implementeren van beheersingsmaatregelen naar aanleiding van ingeschatte risico’s.

Vervolgens is op basis van geldende wet- en regelgeving voor woningcorporaties een disclosure-index opgesteld en zijn voor 20 woningcorporaties de jaarverslagen van 2009 en 2010 onderzocht. Middels deze index is getracht te onderzoeken of de jaarverslagen van 2010 significant meer informatiewaarde bevatten op het gebied van risicomanagement dan die van 2009. De conclusie die kon worden

getrokken is dat de verschillen tussen de verantwoording in 2009 en 2010 nihil zijn zodat de hypothese ‘In de jaarverslagen van 2010 wordt significant meer informatie verschaft dan in de jaarverslagen van 2009’ niet kan worden aangenomen. Daarnaast is er geen verband te leggen tussen de mate van

verantwoording en de geografische ligging van de woningcorporatie. Wel is vast te stellen dat de grootte van een woningcorporatie wel degelijk invloed heeft op de verantwoording. De jaarverslagen van grote woningcorporaties bevatten meer informatiewaarde voor de stakeholders dan die van de kleinere. Als laatste zijn de meningen gevraagd van een drietal stakeholders. De stakeholders die zijn benaderd betreffen een Manager Relationship van één van de grootste banken van Nederland, een Manager Business Development & Innovatie van een grote verzekeringsmaatschappij en een concerncontroller van één van de grootste bouworganisaties van Nederland. De informatie die het meest wordt gemist volgens de stakeholders is toekomst informatie. De informatie die middels het jaarverslag wordt verstrekt heeft meestal alleen betrekking op het afgelopen jaar, terwijl de stakeholders informatie willen hebben over de verdere toekomstige gang van zaken van de corporatie. Wat zijn de plannen voor het komende jaar en welke risico’s worden hier verwacht? Daarnaast zouden de stakeholders graag een toekomstige cashflow willen zien.

(5)

5

De stakeholders gaven ook aan dat het jaarverslag nauwelijks wordt gebruikt om het risicoprofiel van een woningcorporatie te bepalen. De reden hiervan is dat het jaarverslag onvoldoende

informatiewaarde heeft. De stakeholders zien graag een risicoparagraaf met daarin de opzet en het bestaan van beheersingsmaatregelen die de risico’s mitigeren. Deze risico’s dienen tevens

ondernemingsspecifiek te worden beschreven in het verslag. Daarnaast dient de werking van de beheersingsmaatregel te worden toegelicht alsmede de eventuele verbeterpunten. Ook is er behoefte aan een toekomstparagraaf in het jaarverslag en een uitgebreide paragraaf met kerncijfers.

Er moet bij de mening van de stakeholder wel in het achterhoofd worden gehouden dat deze altijd meer wil zien in het jaarverslag van een andere onderneming dan dat zij zelf weergeven in hun eigen

jaarverslag.

Op basis van deze master thesis kan het volgende worden geconcludeerd. Woningcorporaties kunnen nog behoorlijke stappen maken in de verbetering van risico verantwoording in het jaarverslag. Met name het meer bedrijfsspecifiek beschrijven van risico’s. Daarnaast is er ook een grote vraag vanuit de stakeholders naar een toekomstparagraaf met de beschrijving van de risico’s die daaruit voortvloeien. Stakeholders kunnen op dit moment slechts in beperkte mate informatiewaarde ontlenen aan de risico-informatie in het jaarverslag.

(6)

6

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inhoudsopgave ... 6 Hoofdstuk 1- Inleiding 1.1 Introductie ... 8 1.2 Inleiding... 8 1.3 Onderzoeksdoel ... 9 1.4 Conceptueel onderzoeksmodel ... 10 1.5 Afbaking ... 11 1.6 Onderzoeksmethode ... 11

1.6.1 Wilcoxon Rank Toets ... 12

Hoofdstuk 2- Theoretisch kader 2.1 Introductie ... 14

2.2 Agency Theory ... 14

2.3 Stakeholder Theory ... 15

2.4 Risicomanagement ... 16

2.5 Wat is Corporate Governance? ... 17

2.6 Governancecode Woningcorporaties ... 17

2.6.1 Hoe werkt de Governancecode Woningcorporaties? ... 18

2.6.2 De Monitoringscommissie ... 18

2.7 De principes van de Governancecode Woningcorporaties ... 18

2.7.1 Bestuur ... 19

2.7.2 Raad van Commissarissen ... 19

2.7.3 Conclusie Governancecode Woningcorporaties ... 20

2.8 Besluit beheer sociale-huursector ... 21

Hoofdstuk 3- Disclosure en disclosure-index 3.1 Introductie ... 23

3.2 Eerdere onderzoeken naar disclosure ... 23

3.3 Drijfveren voor disclosure ... 25

3.4 Onderzoeksmodel disclosure-index ... 25

3.4.1 Selectie van de items die in de disclosure-index opgenomen worden ... 26

3.4.2 De schaalverdeling en de weging van de items ... 26

Hoofdstuk 4- Resultaten jaarrekeningonderzoek 4.1 Introductie ... 27

(7)

7

4.3 Conclusie disclosure-index ... 35

Hoofdstuk 5- De informatiebehoefte van de stakeholders 5.1 Introductie ... 36

5.2 De stakeholders van woningcorporaties ... 36

5.3 De informatiebehoefte van de stakeholders ... 37

5.4 Conclusie ... 38

Hoofdstuk 6- Overall conclusie 6.1 Introductie ... 40 6.2 Conclusie ... 40 6.3 Beperkingen onderzoek ... 42 6.4 Mogelijkheden vervolgonderzoek ... 42 Bronnen Literatuurlijst ... 43 Bijlagen I Overzicht woningcorporaties ... 47 II Disclosure-index ... 48

III Kwaliteitsbepalende factoren voor risicomanagement... 50

IV Enterprice Risk Management... 52

(8)

8

HOOFDSTUK 1

INLEIDING

1.1 INTRODUCTIE

Dit hoofdstuk moet dienen voor een helder en duidelijk beeld voor de lezer van dit onderzoek en het vormt tevens een korte inleiding van deze thesis. Na het lezen van hoofdstuk 1 heeft de lezer van dit rapport een duidelijk beeld waarom ik dit onderwerp heb onderzocht, wat ik heb

onderzocht en hoe ik heb onderzocht.

1.2 INLEIDING

Woningcorporaties zijn private ondernemingen met een maatschappelijke doelstelling, namelijk het bouwen van betaalbare woningen voor diegenen die dat nodig hebben. De afgelopen 10 jaar hebben woningcorporaties zich ontwikkeld van subsidiegeoriënteerde uitvoerders van

overheidsbeleid tot maatschappelijk gedreven private ondernemingen. Ook het intern toezicht en governanceverhoudingen binnen woningcorporaties hebben zich in die periode sterk ontwikkeld. Nadat in 1993 met invoering van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) de instelling van een intern toezichthoudend orgaan verplicht was gesteld hebben corporaties hieraan invulling gegeven. Een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van het toezicht bij woningcorporaties vormde in 1998 het advies van de commissie Intern Toezicht Woningcorporaties, beter bekend als de commissie Glasz.

Al stammen de aanbevelingen van de commissie Glasz uit 1998, nog steeds zijn deze actueel. De commissie geeft onder andere aan dat het intern toezichthoudend orgaan (RvC) verantwoording aflegt door verslag te doen van zijn werkzaamheden in een eigen verslag van de raad van

commissarissen in het jaarverslag van de corporatie.

De laatste jaren is in de woningcorporatiesector de aandacht voor risicomanagement steeds sterker gegroeid. Dit is onder andere te verklaren door een veranderde en verslechterde marktsituatie door onder andere de kredietcrisis, wat de uitvoering van projecten en investeringsplannen steeds meer onder druk zet.

In 2006 heeft professor Jaap Winter, in opdracht van Aedes1 en de Vereniging Toezichthouders

Woningcorporaties2 (VTW), de Corporate Governancecode opgesteld. Corporate governance

betekent ‘goed bestuur’ volgens Bossert, van Leeuwen en Smidt (2006).

De Corporate Governancecode bevat normen voor goed bestuur en toezicht, transparantie, externe verantwoording en financiële beheersing bij woningcorporaties (Aedes.nl). De Corporate Governancecode is een integraal onderdeel van de Aedescode.

1 Aedes is de branchevereniging van woningcorporaties in Nederland en mede initiatiefnemer van de Governancecode

Woningcorporaties

2 De Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW) is in 2002 opgericht om toezichthouders van woningcorporaties te

(9)

9

In de AedesCode ligt de maatschappelijke functie van Aedes-leden op het terrein van wonen vast. Door zich te binden aan deze code laten de corporaties zien waar ze voor staan, waarop ze aangesproken kunnen worden. Ieder die hierbij een redelijk en direct belang heeft kan, indien hij van oordeel is dat een corporatie niet voldoet aan de richtlijnen van de AedesCode, zich wenden tot de Commissie AedesCode. De Commissie AedesCode spreekt zich vervolgens uit over de vraag of een corporatie al dan niet heeft gehandeld in strijd met de AedesCode (Aedes.nl).

Woningcorporaties die de Aedescode hanteren moeten sinds 2007 in het jaarverslag rapporteren over de risico’s die ze lopen en hoe ze hiermee omgaan. Op basis van de Corporate Governancecode moeten woningcorporaties in de jaarrekening een hoofdstuk opnemen waarin de hoofdlijnen van de Governancestructuur wordt beschreven en hoe deze code moet worden nageleefd

Stakeholders willen steeds meer transparantie over de risico’s die de ondernemingen lopen en de beheersing daarvan. Paape et al. (2009) suggereert dat transparantie een vollediger inzicht en daarmee de illusie van zekerheid biedt. Hierbij moet worden opgemerkt dat de kwaliteit en de relevantie van deze informatie bepalend is voor de daaraan ontleende zekerheid.

De stakeholders kunnen hun eigen risicoprofielen beter managen indien een woningcorporatie een uitgebreide risicoparagraaf opneemt in zijn jaarverslag. Hierdoor hebben stakeholders een beter beeld van de risicopositie van een onderneming ( Linsley en Lawrence, 2007; Beretta en Bozzolan, 2004). Er wordt door Linsley en Lawrence wel opgemerkt dat extra informatie omtrent risico’s niet hoeft te leiden tot betere risicocommunicatie. Dit is wel het geval indien de

leesbaarheid van de informatie omtrent de risico’s toeneemt.

In hoeverre er sprake is van optimale risicoverslaglegging in het jaarverslag van woningcorporaties en de waarde die stakeholders hieraan hechten, wordt uiteengezet in dit rapport.

1.3 ONDERZOEKSDOEL

Bij de introductie van dit rapport heeft u kunnen lezen dat de belanghebbenden steeds meer waarde gaan hechten aan de risicoparagraaf van een organisatie. In de ‘wandelgangen’ wordt reeds gesproken dat in de toekomst wellicht een ‘in-controlverklaring’ in het jaarverslag dient te worden opgenomen door de woningcorporatie. In deze verklaring doet de organisatieleiding een uitspraak over de opzet, bestaan en werking van de beschreven (deel)systemen van

risicomanagement/interne beheersing en/of de betrouwbaarheid van het risicoprofiel. Gezien het feit dat er misschien in de toekomst een in-controlverklaring opgenomen dient te worden in de jaarrekening wordt gesuggereerd dat de huidige verantwoording in het jaarverslag niet optimaal is.

Middels dit rapport zal ik in kaart gaan brengen wat de risicoparagrafen van woningcorporaties omvatten. Daarnaast heb ik een drietal stakeholders van woningcorporaties gevraagd wat zij vinden van de risicoparagraaf van woningcorporaties en wat volgens hen verbeterpunten zijn.

(10)

10 Het doel van mijn onderzoek is als volgt te definiëren:

In welke mate voldoet de risicoverslaggeving in de jaarverslagen van woningcorporaties aan de informatiebehoefte van de stakeholders en op welke punten kan deze verslaggeving nog verbeterd worden.

1.4 CONCEPTUEEL ONDERZOEKSMODEL

Om het doel van dit onderzoek te realiseren dient een conceptueel onderzoeksmodel te worden opgesteld. Middels dit conceptueel onderzoeksmodel wordt in kaart gebracht welke deelvragen beantwoord dienen te worden om uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

Corporate

governance Wet- en regelgeving

Risicomanagement

woningcorporaties Risicoverslaggeving

Stakeholders

Conceptueel onderzoeksmodel Master Thesis Accountancy M.K. van der Wal

Figuur 1: Conceptueel onderzoeksmodel

Het conceptueel onderzoeksmodel geeft het proces van mijn onderzoek weer. In dit model is te zien welke relaties te onderkennen zijn. In mijn onderzoek zullen de componenten

risicomanagement en risicoverslaggeving centraal staan. Vanuit deze componenten zal dit rapport worden beschreven. Middels dit onderzoek wordt in kaart gebracht in hoeverre

woningcorporaties rapporteren over hun risicomanagement in het jaarverslag 2009 en 2010. Vervolgens worden de meningen van drie stakeholders in kaart gebracht omtrent de

risicoverslaglegging in jaarverslagen van woningcorporaties en wat volgens hen verbeterpunten zijn.

Het eerste verband wat zichtbaar is in het conceptueel onderzoeksmodel ligt tussen Corporate Governance en risicomanagement. Corporate Governance heeft er toe geleid dat er nieuwe wet- en regelgeving is opgesteld voor woningcorporaties. Zo is er bijvoorbeeld de corporate

governancecode opgesteld die specifiek geldt voor de woningcorporaties in Nederland. Daarnaast is risicomanagement een onderdeel van de corporate governance (Lajili en Zéghal, 2005). De nieuwe wet- en regelgeving heeft tot doel meer transparantie weer te geven in de jaarverslagen van de woningcorporaties in Nederland. Middels dit onderzoek wil ik in kaart brengen of de disclosure in de jaarverslagen in 2010 is toegenomen ten opzichte van 2009.

Het volgende verband dat gelegd kan worden is die tussen risicomanagement en

risicoverslaggeving. De jaarverslagen van 2009 en 2010 zullen worden gebruikt als basis voor de risicoverslaggeving van dit rapport. Middels deze jaarverslagen wordt informatie over de risico’s gehaald. In de branchecode governance zijn aanbevelingen opgenomen met betrekking tot risicomanagement en de rapportage hierover. Tijdens dit onderzoek zal bekeken worden in welke

(11)

11

mate woningcorporaties gebruik maken van deze aanbevelingen. Indien deze niet zijn toegepast zal worden bekeken hoe zij de regel ‘pas toe of leg uit’ hebben toegepast in het jaarverslag. De jaarverslagen van de 20 woningcorporaties zijn openbaar gemaakt op de betreffende websites. De stakeholders hebben hierdoor de mogelijkheid om de jaarrekening en het jaarverslag in te zien. Beslissingen van deze stakeholders kunnen onder andere worden gemaakt op basis van deze verstrekte informatie van de betreffende woningcorporatie. Middels dit onderzoek wordt

inzichtelijk gemaakt in welke mate het jaarverslag informatie bevat omtrent risico’s en in welke mate deze informatie van waarde is voor de betreffende stakeholders.

Middels de afgenomen interviews met 3 stakeholders is in kaart gebracht of de verstrekte informatie voldoet aan de verwachtingen van deze stakeholders. Indien dit niet het geval was, zal worden aangegeven wat zij misten in de betreffende rapportages.

De centrale vraag van deze Master Thesis kan worden beantwoord middels de volgende deelvragen:

1. Wat wordt verstaan onder risicomanagement? 2. Wat houdt corporante governance in?

3. Wat houdt risicoverslaggeving in? 4. Wat wordt verstaan onder disclosure?

5. Welke wet- en regelgeving, op het gebied van risicomanagement en risicoverslaggeving, zijn van toepassing op woningcorporaties?

6. Wat houdt de branchecode woningcorporaties in?

7. Wie worden gerekend tot de stakeholders van een woningcorporatie en welke informatie willen zij verkrijgen uit een jaarverslag?

8. Welk inzicht krijgen stakeholders middels deze verslaglegging nu wel en niet? 9. Welke verbeterpunten kunnen in de risicoverslaglegging worden aangebracht ?

1.5 AFBAKENING

Middels deze master thesis wordt onderzocht of in de jaarverslagen de risicomanagement rapportages voldoende informatie bevatten die van waarde zijn voor de stakeholder. In dit onderzoek zal alleen worden gekeken naar het jaarverslag, niet naar de jaarrekening. Daarnaast zullen van 20 woningcorporaties alleen de jaarverslagen van 2009 en 2010 beoordeeld worden. Dit geeft een beter beeld van de huidige situatie. Deze 20 woningcorporaties zijn willekeurig gekozen middels de website ‘woningcorporaties.startpagina.nl’. Hierop staan alle

woningcorporaties die in Nederland zijn gevestigd.

1.6 ONDERZOEKSMETHODEN

De jaarverslagen van 2009 en 2010 zullen worden onderzocht in deze master thesis. Is er bijvoorbeeld een aparte risicoparagraaf opgenomen in het jaarverslag? Wordt in het jaarverslag de tekortkomingen van het risico- en controlesystemen benoemd? Dit zijn een aantal aspecten waaraan de jaarverslagen zullen worden getoetst, zie bijlage II voor de gehele disclosure index. De keuze is gemaakt voor de jaarverslagen 2009 en 2010 gezien het feit dat er steeds meer berichten in de media verschijnen dat het in de toekomst waarschijnlijk verplicht wordt gesteld

(12)

12

om een in-control-statement op te nemen in het jaarverslag. Door onderzoek te verrichten naar de jaarverslagen 2009 en 2010 middels de disclosure index wordt onderzocht of in 2010 een beter inzicht wordt verschaft omtrent risico-informatie. Is er na de vele kritieken al een stijgende lijn waarneembaar? Daarnaast is het jaar 2010 beoordeeld om zo een beeld te krijgen van de huidige stand van disclose in de jaarverslagen.

Beattie et al. (2001) geeft aan dat er diverse onderzoeksmethoden zijn. Voor dit onderzoek is gekozen voor het opstellen van een disclosure index, omdat het een inzichtelijke, hanteerbare, reproduceerbare en semi-objectieve methode is om informatie te meten.

Deze disclosure index is gebaseerd op de wet- en regelgeving vanuit de governancecode woningcorporaties, corporate governancecode (code takaksblat), Bbsh en het Nederlands Wetboek. Middels een statische analyse wordt bepaald of er verschillen zijn waar te nemen tussen de jaarverslagen 2009 en 2010. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Likerschaal.

1.6.1 WILCOXON RANK TOETS

De vragen die beantwoord zullen worden middels de disclosure-index worden weergegeven in bijlage II. Aan het einde van dit onderzoek zal blijken of de volgende hypothese aangenomen kan worden:

In de jaarverslagen van 2010 wordt significant meer relevante informatie verschaft dan in de jaarverslagen van 2009.

Voor de beantwoording van de vragen is gebruik gemaakt van een ordinale schaal. De antwoord mogelijkheden op de vragen zijn geordend in categorieën met een logische volgorde. In dit onderzoek is gekozen voor drie antwoordmogelijkheden. Op deze wijze komen

rapportageverschillen met betrekking tot risicomanagement tussen woningcorporaties eerder naar voren, dan bijvoorbeeld gebruikmaking van ‘ja’ of ‘nee’.

Op basis van de opgestelde disclosure-index wordt de mate van instemming bepaald middels een meerkeuze antwoordmodel. De extremen van het antwoordmodel geven de mate van

instemming met, dan wel afwijzing van, de uitspraak aan. De extremen die gebruikt zullen worden zijn ‘slecht’ en ‘goed’. De antwoorden op de vragen wordt door één persoon, de maker van deze thesis, beantwoord.

Het meerkeuze antwoordmodel bestaat uit: 1) Slecht (niet aanwezig in het jaarverslag);

2) Matig (wel aanwezig, maar wordt summier beschreven);

3) Goed (het item wordt goed en duidelijk toegelicht in het jaarverslag).

De toets die zal worden gebruikt om te bepalen of de hypothese aangenomen kan worden is de Wilcoxon Toets. De Wilcoxon toets of ook wel de Wilcoxon signed rank toets wordt vaak gebruikt als alternatief voor de gepaarde t-toets. De Wilcoxon toest wordt gebruikt als er een gepaarde meting wordt gedaan tussen 2 verschillende groepen. Bij dit onderzoek zijn de twee groepen de jaren 2009 en 2010. (http://www.topsupportweb.net/psywiki/index.php?title=Wilcoxon_test).

(13)

13

Naast eerder genoemde jaarrekeningonderzoek worden er ook een drietal stakeholders

geïnterviewd. Bij deze interviews zal de disclosure-index gebruikt worden als input. Middels het houden van interviews met 3 verschillende stakeholders van woningcorporaties zal in kaart worden gebracht of de gewenste informatie die zij willen vergaren op dit moment te vinden is in de jaarverslagen van woningcorporaties. Daarnaast zal in kaart worden gebracht wat hun mening is omtrent de huidige rapportages in de jaarverslagen van woningcorporaties en wat volgens hun eventuele verbeterpunten zijn?

De drie stakeholders zijn: - Verzekeraar;

- Bank;

- Bouworganisatie.

In het hoofstuk ‘Resultaten’ zal worden toegelicht waarom er is gekozen voor bovenstaande stakeholders.

(14)

14

HOOFDSTUK 2

THEORETISCH KADER

2.1 INRODUCTIE

In dit hoofdstuk zal het begrip agency theory worden toegelicht. Daarnaast wordt tevens gekeken naar de stakeholder theory. Vervolgens zal in kaart worden gebracht welke eisen de wet- en regelgeving stelt aan de risicoparagraaf in het jaarverslag van woningcorporaties. De wet- en regelgeving die hiervoor relevant zijn het Burgerlijk Wetboek, het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) en de Governancecode Woningcorporaties.

2.2 AGENCY THEORY

Binnen de agency theorie staat het gedrag tussen verschillende deelnemers centraal, met name het economische gedrag wat ze vertonen. Er zijn twee partijen en twee veronderstellingen. De eerste is belangentegenstellingen. De twee partijen bestaan uit de principaal (opdrachtgevers) en de agent (opdrachtnemer). De principaal heeft andere belangen voor ogen dan dat de agent nastreeft in zijn werkzaamheden. De tweede veronderstelling is dat de principaal niet altijd de mogelijkheid heeft om na te gaan of de agent wel de gezamenlijke doelen nastreeft. De agent heeft dus een informatievoorsprong op de principaal, ook wel informatie asymmetrie genoemd.

I

P

A

Hires Performes Informatie asymmetrie Principal Agent Self interest Self interest

(15)

15

Volgens Eisenhart (1989) geeft de agency theory een uniek inzicht in informatie systemen, uitkomsten van onzekerheden, stimulansen en risico’s. De agency theory geeft een

informatiekloof weer tussen het maatschappelijke verkeer en de onderneming. Daarnaast ook tussen de aandeelhouders en de werknemers binnen de onderneming. De accountant kan deze zekerheid verlenen en dit komt ten goede aan het vertrouwen van het maatschappelijke verkeer en het vertrouwen binnen de onderneming.

2.3 STAKEHOLDER THEORY

In 1984 werd door Freeman voor het eerst de stakeholder theory geïntroduceerd. In deze theorie gaf hij aan dat verschillende partijen buiten een organisatie ook belang hebben bij de activiteiten van een organisatie. Freeman definieert een stakeholders als volgt:

Elke persoon, groep of organisatie die invloed kan uitoefenen op of beïnvloed wordt door het realiseren van de ondernemingsdoelen.

Smith (2003) geeft aan dat het bij de stakeholder theory er om gaat dat managers de financiële belangen van stakeholders moeten afwegen tegen de belangen van andere stakeholders. Donald en Preston (1995) zeggen dat alle stakeholders van een onderneming een relatie hebben met de betreffende onderneming met als doel er voordelen uit te verkrijgen.

FIRM

Governments Investors Political Groups

Suppliers Trade Associations Customers Communities Employees

Bron: Donaldson, T. & Preston, L. 1995. The stakeholder theory of the modern corpoation: Concept, evidence and implications. Academy of Management Review 20, Blz. 65-91

Middels de stakeholder theory wordt bekeken welke groepen stakeholders informatie verlangen van het management. De rol en verantwoordelijkheid van het management geldt ook voor groepen die geen (financieel) aandeel hebben in het bedrijf (Mitchell, 1997).

Een systematische aanpak van het management van de belangen en positie van stakeholders is van essentieel belang voor het succes van een organisatie (Freeman, 1984). Maar voordat

(16)

16

belangen kunnen worden afgewogen en stakeholders op een bepaalde manier benaderd kunnen worden of zelfs gemanaged, dient de onderneming in kaart te brengen wat voor hen de meest relevante stakeholders zijn. Volgens Mitchell et al. (1997) dient een onderneming helder in het vizier te krijgen welke stakeholders er daadwerkelijk toe doen.

Wiemer en Van Riemsdijk (1998) hebben getracht met hun onderzoek een verdeling te maken van het aantal stakeholders.

De volgende verdeling kwam hieruit naar voren:

- Directe, primaire en indirecte, secundaire stakeholders; - Invloedrijke en minder invloedrijke stakeholders;

- Beïnvloedbare en minder/niet beïnvloedbare stakeholders.

Als belangrijkste (primaire) stakeholders worden vaak de medewerkers, de aandeelhouders en de klanten gerekend. Secundaire stakeholders zijn bijvoorbeeld de overheid, pressiegroepen,

financiële analisten en de media (Wheeler en Silanpaä, 1997). Verder is het voor een

onderneming belangrijk om zicht te krijgen op de invloed die de verschillende stakeholders op de onderneming zouden kunnen uitoefenen en in hoeverre stakeholders door de onderneming zelf te beïnvloeden zijn.

2.4 RISICOMANAGEMENT

Risicomanagement is een iteratief proces waarin bewust wordt gekozen voor het al dan niet implementeren van beheersingsmaatregelen naar aanleiding van ingeschatte risico’s (J. Droogsma, Risicomanagementsystemen in de praktijk, 2009). Risico is de kans op het optreden van een gebeurtenis of omstandigheid die er toe kan leiden dat een doelstelling niet gehaald wordt (Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission, 2004). Het doel van risicomanagement is op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze te komen tot het realiseren van de doelstellingen van de organisatie (J. Droogsma, Risicomanagementsystemen in de praktijk, 2009).

Volgens T. Blommaert zijn er een aantal voordelen te benoemen omtrent risicomanagement, namelijk lagere financieringskosten en een verhoging van het rendement. De lagere

financieringskosten zijn mogelijk door hogere ratings en een lager risicoprofiel bij het afsluiten van leningen doormiddel van een goed werkend risicomanagement. Daarnaast ook verhoging van het rendement omdat de medewerkers van een organisatie ervaren dat ze serieus worden genomen, waardoor ze harder gaan werken en meer binding voelen met de organisatie.

Voordat een organisatie een risicomanagement wil gaan integreren, dient de organisatie eerst zijn doelstellingen te formuleren. Dit is van belang om zo de risico’s, die de realisatie van de gestelde doelstellingen eventueel zouden kunnen bedreigen, in kaart te brengen. Als de corporatie deze risico’s in kaart heeft gebracht dan is het afhankelijk van hoeveel risico een corporatie wil lopen. Indien is bepaald welke risico’s beheerst moeten worden dienen beheersingsmaatregelen te worden ontwikkeld en geïmplementeerd.

(17)

17

Periodiek dienen de beheersingsmaatregelen geëvalueerd te worden. Indien blijkt dat de beheersingsmaatregelen niet efficiënt of effectief zijn dienen verbeteringsmaatregelen doorgevoerd te worden.

Kelly en Kendrik (2006) beschrijven in hun artikel vijf elementen die van essentieel belang zijn voor een goed risicomanagement. In bijlage III zullen deze elementen verder worden toegelicht. Daarnaast zal in bijlage IV een veel voorkomend risicobeheersingsysteem worden besproken, namelijk Enterprise Risk Management.

2.5 WAT IS CORPORATE GOVERNANCE?

De Nederlandse corporate governance code, de code tabaksblat, is een gedragcode voor beursgenoteerde bedrijven. Het doel van deze code is het verbeteren van de transparantie in de jaarrekening. Daarnaast streeft de code naar een betere verantwoording aan de RvC en

aandeelhouders.

Aangezien een woningbouwcorporatie of woningcorporatie een organisatie is die zich zonder winstoogmerk richt op het bouwen, beheren en verhuren van betaalbare woonruimte is de code Tabaksblat niet van toepassen op woningcorporaties. In 2006 hebben Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW) prof. Mr. Jaap Winter gevraagd een

governancecode voor de corporatiebranche te ontwikkelen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in ‘De Governancecode Woningcorporaties’.

Door het tekortschieten van de interne beheersing met betrekking tot de financiële

informatievoorziening is een reeks grote boekhoudschandalen opgetreden bij beursgenoteerde ondernemingen zoals Ahold, Worldcom, Tyco, Enron, Parmalat, etc (Emanuels, 2005). Deze ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven tot wereldwijde maatregelen om het toezicht op het management te verbeteren om op korte termijn de kans op nieuwe schandalen zo klein mogelijk te maken. Dit werd gezien als essentiële voorwaarde voor de belanghebbenden om vertrouwen in bestuur en toezicht te kunnen stellen. In Nederland heeft de wetgever ervoor gekozen om voor beursgenoteerde ondernemingen toepassing van de Code Tabaksblat af te dwingen (Jim Emanuels en Wilmar de Munnik, 2006).

In deze code staat onder andere dat: ‘’het bestuur in het jaarverslag verklaart dat de interne risicobeheersing- en controlesystemen adequaat en effectief zijn’’ (Commissie Corporate Governance, 2003), artikel II.1.4). Ook wel het zogenaamde in-control-statement.

Middels de code Tabaksblat wordt gestreefd naar een betere verantwoording aan de RvC en de stakeholders.

2.6 GOVERNANCECODE WONINGCORPORATIES

De Governancecode Woningcorporaties bevat eisen die gesteld worden aan woningcorporaties. De code stelt eisen aan het interne risicobeheersing en de daarbij behorende controlesystemen. Derhalve het feit dat deze eisen niet wettelijk verplicht zijn hoeft een woningcorporatie deze eisen niet te volgen. Alleen de woningcorporaties die aangesloten zijn bij Aedes dienen zich aan

(18)

18

deze code te houden. Indien woningcorporaties afwijken van deze voorwaarde dienen de corporaties de reden hiervan te beschrijven.

2.6.1 HOE WERKT DE GOVERNANCECODE WONINGCORPORATIES?

De code bevat zowel principes als concrete bepalingen die de organen van de woningcorporatie en hun leden in acht zouden moeten nemen. De principes kunnen worden opgevat als moderne, en inmiddels breed gedragen, algemene opvattingen over goede governance. De

woningcorporatie vermeldt elk jaar in haar jaarverslag op welke wijze zij de principes van de code in het afgelopen boekjaar heeft toegepast. Het is aan iedere woningcorporatie zelf hieraan nadere invulling te geven (aedes.nl).

De principes zijn nader uitgewerkt in concrete bepalingen. Zij kunnen worden opgevat als een nadere invulling van de algemene beginselen van goede governance bij woningcorporaties. Woningcorporaties kunnen hiervan afwijken. Afwijkingen zijn op zich niet verwerpelijk; zij kunnen onder omstandigheden juist gerechtvaardigd zijn. Het kunnen toepassen van bepalingen is afhankelijk van de concrete omstandigheden waarin de woningcorporatie en haar

belanghebbenden zich bevinden. Niet alle woningcorporaties zijn hetzelfde; bovendien

veranderen de omstandigheden waarin de woningcorporatie zich bevindt met enige regelmaat. Het bestuur en de raad van commissarissen dienen afwijkingen te verantwoorden en dienen open te staan voor het aangaan van een dialoog. Dit is een continu proces (aedes.nl).

De mogelijkheid om van bepalingen van de code af te wijken betekent niet dat sprake is van vrijblijvendheid. Uit de maatschappelijke verantwoordelijkheid van woningcorporaties vloeit voort dat zij zich verantwoorden over hun governance. Van woningcorporaties mag worden verwacht dat zij elk jaar in hun jaarverslag gemotiveerd uitleggen of en zo ja waarom en in hoeverre zij afwijken van de bepalingen van de governance code (de regel van “pas toe of leg uit”). De commissie wel dat deze regel van pas toe of leg uit in de toekomst een wettelijke basis krijgt die zich richt tot alle woningcorporaties (aedes.nl).

2.6.2 DE MONITORINGCOMMISSIE

In 2008 is de Monitoringcommissie Governancecode Woningcorporaties van start gegaan onder leiding van prof. Goos Minderman. De commissie is, in navolging van het advies van de Commissie Winter, door de ledenraad van Aedes ingesteld om de toepassing van de Governancecode door corporaties te volgen, verslag te doen van haar bevindingen en van tijd tot tijd aanbevelingen te doen over de aanpassing van de code. De instelling van een de monitoringcommissie bevordert dat implementatie van de code ook werkelijk leidt tot een verdere versterking van de governance bij woningcorporaties. De commissie heeft tot taak de actualiteit en bruikbaarheid van de

Governancecode Woningcorporaties te bevorderen.

2.7 DE PRINCIPES VAN DE GOVERNANCECODE WONINGCORPORATIES

In de Governancecode Woningcorporaties worden een 5-tal principes besproken. Onderstaande geeft een weergave van de belangrijkste principes voor risicomanagement in mijn beleving.

(19)

19

2.7.1 BESTUUR

Principe II heeft betrekking op het bestuur. Het bestuur is belast met het besturen van de woningcorporatie. Dit houdt in dat het bestuur verantwoordelijk is voor de realisatie van de doelstellingen van de woningcorporatie, de strategie, de financiering en het beleid en de daaruit voorvloeiende resultaatontwikkeling. Daarnaast ook voor het beleid ten aanzien van

deelnemingen van de corporatie. Het bestuur legt hierover verantwoording af aan de raad van commissarissen.

Principe II.1 luidt als volgt:

Het bestuur is verantwoordelijk voor de naleving van alle relevante wet- en regelgeving en voor het beheersen van de risico’s verbonden aan de activiteiten van de woningcorporatie. Het bestuur rapporteert hierover aan en bespreekt de interne risicobeheersings- en controlesystemen met de raad van commissarissen en zijn auditcommissie, indien ingesteld.

In de toelichting (principe II.1.4) van bovenstaande principe wordt gesteld dat een op de woningcorporatie en haar bedrijfsvoering gespecificeerde intern risicobeheersing- en controlesysteem aanwezig moet zijn. Als instrumenten van het interne risicobeheersings- en controlesysteem hanteert de woningcorporatie in ieder geval:

- Risicoanalyses van de operationele en financiële doelstellingen van de woningcorporatie; - Een integriteitscode die in ieder geval op de website van de woningcorporatie wordt geplaatst; - Kwaliteitszorg en zelfevaluatie;

- Handleidingen voor de inrichting van de financiële verslaggeving; - Een systeem van periodieke monitoring en rapportering.

- Een toetsingskader waarin wordt vastgelegd welke criteria er worden gehanteerd bij het aangaan en beëindigen van verbindingen.

- Een toetsingskader waarin wordt vastgelegd welke criteria worden gehanteerd bij het doen van investeringen.

Vervolgens wordt in principe II.1.5 uitgelegd dat het bestuur in het jaarverslag inzicht moet geven in de interne risicobeheersings- en controlesystemen en de werking hiervan. Hiermee wordt bedoelt dat de woningcorporatie niet alleen de opzet van het interne risicobeheersings- en controlesystemen moet beschrijven in het jaarverslag, maar ook een uitspraak moet doen over de werking hiervan.

2.7.2 RAAD VAN COMMISSARISSEN

In de governancecode woningcorporaties (principe III.1.6) wordt gesteld dat het toezicht van de Raad van Commissarissen zich richt op de strategie en de risico’s die verbonden zijn aan de activiteiten van de onderneming. Daarnaast ook op de opzet en werking van de interne

risicobeheersing- en controlesystemen, het kwaliteitsbeleid, het financiële verslaggevingsproces en de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving.

De raad van commissarissen is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn eigen functioneren. De raad van commissarissen beslist over benoeming, beoordeling, beloning, schorsing en ontslag van bestuurders.

(20)

20

De raad van commissarissen dient uit haar midden een auditcommissie in te stellen, waarna deze auditcommissie zich richt op de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en

controlesystemen.

Bij de beschrijving van de governancestructuur geeft de woningcorporatie aan in hoeverre zij de Governancecode opvolgt en zo niet, om welke redenen en wat de door de woningcorporatie gekozen uitwerking is. Dit geldt echter niet voor de principes/bepalingen over toepassing van de Sectorbrede Beloningscode voor bestuurders (principe II.2), de honorering van commissarissen (principe III.7) en de zittingstermijnen van commissarissen (III.3.5).

2.7.3 CONCLUSIE GOVERNANCECODE WONINGCORPORATIES

In de Governancecode Woningcorporaties worden er weinig handvaten aangereikt op het gebied van risicobeheersing- en controlesystemen, met uitzondering van principe II zoals hierboven besproken. Daarnaast wordt er ook geen duidelijkheid gegeven omtrent de invulling van de risicoparagraaf in het jaarverslag.

In de inleiding werd de code tabaksblad genoemd. De code tabaksblad is een gedragscode voor beursgenoteerde bedrijven met als doel een verbeterde transparantie in de jaarrekening en het jaarverslag. Op pagina 12 van de Corporate Governancecode staat principe II.1.4. weergegeven. In dit principe wordt aangegeven wat het bestuur moet beschrijven in het jaarverslag.

De volgende punten dienen behandeld te worden in het jaarverslag volgens de code:

- Een beschrijving van de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van de vennootschap; - Een beschrijving van de opzet en werking van de interne risicobeheersing- en controlesystemen

met betrekking tot de voornaamste risico’s in het boekjaar; en

- Een beschrijving van eventuele belangrijke tekortkomingen in de interne risicobeheersing- en controlesystemen die in het boekjaar zijn geconstateerd, welke eventuele significante

wijzigingen in die systemen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen van die systemen zijn gepland en dat één en ander met de auditcommissie en de raad van

commissarissen is besproken.

Dat de bovenstaande punten opgenomen dienen te worden in het jaarverslag, is conform de beschrijving in Burgerlijk Wetboek Boek 2. Rechtspersonen, Titel 9. De jaarrekening en het jaarverslag, Afdeling 7. Jaarverslag, Artikel 391, lid 1, namelijk:

Het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn opgenomen. Het jaarverslag bevat, in overeenstemming met de omvang en de complexiteit van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, een evenwichtige en volledige analyse van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten. Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Het jaarverslag wordt in de Nederlandse taal gesteld, tenzij de algemene vergadering tot het gebruik van een andere taal heeft besloten.

(21)

21

Als laatste wordt in de Corporate Governancecode een principe opgenomen ten aanzien van de interne risicobeheersing- en controlemaatregelen. Deze principe, II.1.5., wordt als volgt

omschreven:

Ten aanzien van financiële verslaggevingsrisico’s verklaart het bestuur in het jaarverslag dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaggeving geen onjuistheden van materieel belang bevat en dat de risicobeheersings- en

controlesystemen in het verslagjaar naar behoren hebben gewerkt. Het bestuur geeft hiervan een duidelijke onderbouwing.

Met de verklaring die dient te worden afgegeven volgens principe II.1.5. wordt ingespeeld op de hedendaagse discussie omtrent de opname van een in-control statement in het jaarverslag. Deze is tot op heden nog niet verplicht gesteld en staat derhalve dus ook niet vermeld in de

Governancecode Woningcorporaties.

2.8 BESLUIT BEHEER SOCIALE-HUURSECTOR

In de vorige paragraaf werd aangegeven wat de eisen zijn volgens Governancecode

Woningcorporaties en de Corporate Governancecode voor het jaarverslag. De Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) stelt in Hoofdstuk IV. De verslaglegging van de werkzaamheden. § 1. Totstandkoming en beoordeling binnen de toegelaten instelling. Artikel 26 lid 1. Ook eisen aan het jaarverslag, te weten:

De toegelaten instelling stelt jaarlijks een jaarrekening en een jaarverslag op, waarop van overeenkomstige toepassing zijnde afdelingen 2 tot en met 8, 10, 11 en 13 van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

BW 2, titel 9, afdeling 7, Artikel 391 lid 1 heb ik reeds besproken in paragraaf 3.4.

Hoewel in de Governancecode Woningcorporaties niet wordt beschreven welke soorten risico’s beschreven moeten worden in het jaarverslag, wordt er in het Bbsh wel aan gerefereerd, namelijk Artikel 391 lid 3:

Ten aanzien van het gebruik van financiële instrumenten door de rechtspersoon en voor zover zulks van betekenis is voor de beoordeling van zijn activa, passiva, financiële toestand en resultaat, worden de doelstellingen en het beleid van de rechtspersoon inzake risicobeheer vermeld. Daarbij wordt aandacht besteed aan het beleid inzake de afdekking van risico’s verbonden aan alle belangrijke soorten voorgenomen transacties. Voorts wordt aandacht besteed aan de door de rechtspersoon gelopen prijs-, krediet-,

liquiditeits- en kasstroomrisico’s.

Gezien lid 2 van artikel 391 is er wel een mogelijkheid om hiervan af te zien voor zover gewichtige belangen zich hiertegen verzetten.

In de ontwerp-richtlijnen 400 Jaarverslag (commentaarperiode tot 1 maart 2010) wordt verder ingegaan op artikel 2:391 lid 1 BW. Hier wordt het volgende beschreven:

110A Op grond van artikel 2:391 lid 1 BW geeft de rechtspersoon een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon (en de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in de jaarrekening zijn opgenomen) wordt geconfronteerd. Het gaat niet om het geven van een uitputtende

(22)

22

uiteenzetting van alle mogelijke risico’s en onzekerheden, maar om een selectie en weergave van de belangrijkste risico’s en onzekerheden waarvoor de rechtspersoon zich ziet geplaatst.

Bij de selectie van de voornaamste risico’s en onzekerheden kan gedacht worden aan de volgende categorieën, maar ook andere categorieën zijn denkbaar:

- strategie; - operationeel; - financieel;

- financiële verslaggeving; - wet- en regelgeving.

Bij de opstelling van de disclore-index heb ik naast de wet- en regelgeving in de Governancecode woningcorporaties, BBsh en het Nederlands Wetboek tevens gebruik gemaakt van de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Corporate Governancecode.

(23)

23

HOOFDSTUK 3

DISCLOSURE EN DISCLOSURE-INDEX

3.1 INTRODUCTIE

Door de invoering van de Corporate Governancecode en de Aedescode zullen woningcorporaties min of meer gedwongen worden om een risicoparagraaf op te nemen in hun jaarrekening. Maar er kan ook sprake zijn van eigen belang door bijvoorbeeld slecht nieuws niet openbaar te maken en goed nieuws wel.

3.2 EERDERE ONDERZOEKEN NAAR DISCLOSURE

In het verleden zijn er reeds eerder wetenschappelijke onderzoeken verricht naar disclosure en risicomanagement in jaarverslagen.

Onder andere Beattie et al. (2004) heeft een tekstuele analyse uitgevoerd naar disclosure. Uit zijn onderzoek kwam naar voren dat slecht 6,6% van alle informatie in het jaarverslag ‘forward looking’ informatie betrof, waarvan 2,4% slechts betrekking had op risico’s .

Abraham en Cox (2005) gaven aan dat disclosure is gerelateerd aan informatieasymmetrie. Binnen de Financial accounting theorie (Fifth edition, Scott 2009) bestaan twee typen van informatieasymmetrie, te weten:

- Moral hazard; - Adverse selection.

Het moral hazard probleem ontstaat doordat er een scheiding is tussen het eigendom en de leiding van de onderneming. De aandeelhouders van een organisatie willen dat het bestuur zijn uiterste best doet om aandeelhouderswaarde te creëren, zodat zijn investering het meeste rendement behaald. Het probleem dat zich hier voor doet is dat de aandeelhouder niet kan zien of het bestuur ook daadwerkelijk zijn best doet. Scott zegt in zijn boek letterlijk: Er bestaat dus een informatievoordeel bij één partij ten opzichte van de andere partij omdat de ene partij zijn inspanningen kan observeren maar de andere partij dat niet kan (Scott, 2009: Blz 14).

Op pagina 13 bespreek Scott het adverse selection probleem. Bij adverse selection is er sprake van een type informatieasymmetrie waarbij één partij een informatievoordeel heeft boven een andere partij bij een zakelijke transactie (Scott, 2009: Blz 13). Het bestuur en de managers hebben meer informatie over de huidige stand van zaken en de toekomstperspectieven dan (potentiële) stakeholders. Je kunt spreken van een soort machtsinstrument dat het bestuur in handen heeft om het gedrag van stakeholders te beïnvloeden. Volgens Scott (2009) is het adverse selection probleem op te lossen door veel (interne) informatie te publiceren (disclosure). Disclosure kan op deze manier dus gezien worden als een manier om het adverse selection probleem te

(24)

24

In het verlengde van het informatieasymmetrie probleem is een onderzoek verricht door Marchall en Weetman (2002) waaruit naar voren kwam dat minder dan 50% van de valutarisico’s die bekend zijn bij ondernemingen, ook daadwerkelijk worden gepubliceerd in het jaarverslag. Daarnaast hebben Amerikaanse studies weergegeven dat kwalitatieve informatie vaak in verschillende stijlen wordt gepubliceerd. Dit heeft tot gevolg dat de acties van beleggers beïnvloed wordt door een andere optische presentatie van de informatie in het jaarverslag (Hodder et al., 2001; Jorion, 2002).

Linsley en Shrives (2006) hebben risico-informatie in 79 jaarverslagen van non-financiële ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk onderzocht. Vervolgens hebben ze de resultaten geëvalueerd middels een statistisch test. Zij hebben voor hun onderzoek de risicoverslaggeving opgesplitst in een zestal factoren, te weten:

1) Financieel; 2) Operationeel; 3) Empowerment; 4) Informatieverwerking en –technologie; 5) Integriteit; 6) Strategie.

Vervolgens hebben ze ook een verdeling gemaakt in drie categorieën, te weten: 1) Upside/downside risico;

2) Monetair en niet-monetair risico; 3) Verleden/toekomst.

Bij de statistische testen die zij hebben uitgevoerd is een positieve relatie gevonden tussen: - beschrijvende risicoverslaggeving en ondernemingsgrootte;

- beschrijvende risicoverslaggeving en milieurisico.

Er zijn echter geen relaties gevonden tussen beschrijvende risicoverslaggeving en indicatoren van financieel risico. Ondernemingsgrootte is dus van groot belang, zo bleek uit het onderzoek die Linsley en Shrives hebben uitgevoerd.

Linsley en Shrives (2006) verwijzen in hun onderzoek naar Berretta en Bozzolan (2004) als de meest uitgebreide studie op risicodisclosure-gebied. In het onderzoek van Berretta en Bozzolan (2004) is de ‘Management Discussion and Analysis’ (MD&A) selectie van 85 Italiaanse

beursgenoteerde ondernemingen geanalyseerd. Een belangrijke conclusie uit hun onderzoek was dat risicodisclosure meer op het verleden gericht was dan op de toekomst, terwijl juist ‘forward-looking’ informatie als zeer relevant wordt gezien door beleggers (Dietrich et al., 2001). In de gevallen dat de toekomstinformatie wel werd gegeven lieten ondernemingen in hun toelichting achterwege te vermelden of de risico’s een positief of negatief effect tot gevolg zouden hebben.

Abraham en Cox (2007) hebben ook een onderzoek verricht naar risicodisclosure. In hun

(25)

25

inhoud van risicobeschrijvingen en een relatie gelegd tussen de hoeveelheid informatie en een drietal variabelen, te weten:

1) Eigendom; 2) Bestuur;

3) Beursnoteringen.

Conclusies die zij trokken uit hun onderzoek zijn dat de hoeveelheid informatie negatief gerelateerd is aan een lange termijn institutionele eigenaar en positief aan een korte termijn institutionele eigenaar. Met betrekking tot het bestuur en de ‘commissarissen’ werd gevonden dat beide belangrijk waren voor risicorapportage. Als laatste werd gevonden dat ondernemingen met een tweede notering aan een Amerikaanse beurs meer rapporteerden op het gebied van risico’s dan ondernemingen met een enkele notering in het Verenigd Koninkrijk.

3.3 DRIJFVEREN VOOR DISCLOSURE

Er is al eerder onderzoek verricht naar verschillende drijfveren om nieuws wel of niet te rapporteren. Verrecchia (1983) kwam tot de conclusie in haar onderzoek dat kosten die

verbonden zijn aan het vrijgeven van formatie (disclosure costs), kan leiden tot het niet vrijgeven van negatief nieuws.

Een ander onderzoek hiernaar is verricht door Darrough & Stoughton. Zij gaan er vanuit dat managers bepaalde informatie niet vrijgeven in combinatie met potentiële nieuwe concurrenten waardoor ‘proprietary costs’ ontstaan, wat weer kan leiden om juist wel ‘slechts’ nieuws te rapporteren om zo de concurrentie buiten te houden. Ook Skinner (1994) beargumenteert dat slecht nieuws juist wel wordt gerapporteerd, omdat niet rapporteren kan leiden tot grote rechtszaken en imagoverlies.

Door middel van het jaarverslag heeft het management van een organisatie invloed op het imago van de desbetreffende onderneming(Hopwood, 1996).Linsley en Shrives (2006) gaven al aan dat deze invloeden gevolgen kunnen hebben voor het handelen in eigen belang door het

management.

Hoewel het management slecht nieuws misschien liever niet openbaar wil maken, zal dit volgens Skinner (1994) toch niet altijd resulteren in het achterhouden van dit slechte nieuws. Feiten verzwijgen zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat er extreme kosten ontstaan door reputatieverlies en juridische procedures (Skinner 1994).

3.4 ONDERZOEKSMODEL DISCLOSURE INDEX

In deze paragraaf zal ik in het kort weergeven hoe een disclosure index opgesteld dient te worden. Bij het opstellen van een disclosure index dient rekening gehouden te worden met een drietal zaken, te weten: de selectie van de items, wegingsfactoren en een eventuele

(26)

26

3.4.1 SELECTIE VAN ITEMS DIE IN DE DISCLOSURE-INDEX OPGENOMEN WORDEN

Voordat een disclosure index opgesteld kan worden dient de maker ervan zich te verdiepen in de wet- en regelgeving die afgeleid kan worden uit verschillende bronnen. Hoogendoorn en Mertens (2001) benoemen in hun boek ‘Kwaliteit van externe financiële verslaggeving in Nederland’ een drietal bronnen, namelijk:

- Criteria voor verslaggevingsprijzen; - Internationale studierapporten;

- Nationale- en internationale wetgeving.

Bij het opstellen van mijn disclosure index zal ik gebruikmaken van de nationale wet- en

regelgeving, te weten de governancecode woningcorporaties, corporate governancecode (code takaksblat), Bbsh en het Nederlands Wetboek.

3.4.2 DE SCHAALVERDELING EN DE WEGING VAN DE ITEMS

In de vorige paragraaf is besproken op basis waarvan de items zijn bepaald voor de disclosure index. De volgende stap die gemaakt moet worden betreft welke schaalverdeling toegepast dient te worden. Herekrishna Patel (2007) geeft vier verschillende schaalverdelingen weer in haar artikel ‘Types of Scales in Market Research’. De eerste schaal die zij bespreekt betreft de nominale schaal. Deze schaalverdeling maakt slechts onderscheid in categorieën, zonder een orde hierin aan te brengen. Variabelen zoals geslacht, geografische locatie, beroep, religie en

merkbekendheid worden bestudeerd met de nominale schaalverdeling. De ordinale schaal voegt een extra rangorde toe aan de nominale schaalverdeling, bijvoorbeeld hoog, midden en laag. Bij een interval wordt er gebruik gemaakt van een cijfermatige verdeling. Als laatste bespreekt ze de ratio schaal. De ratio schaal is volgens haar de meest krachtige van de bovengenoemde schalen. In tegenstelling tot de interval schaal heeft de ratio schaal een nulpunt. Ze kunnen gebruikt worden voor allerlei statistische berekeningen. Marston en Shrives (1991) geven aan dat de nominale en ordinale schaalverdeling worden gebruikt bij niet-parametrische testen en parametrische testen gebruik maken van de interval en ratio verdeling.

Naast de keuze voor een bepaalde schaalverdeling dient een keuze gemaakt te worden of er aan bepaalde items in de disclosure index een weging moet wordt toegekend. Deze weging is van belang als de onderzoeker onderscheid wil maken van belang tussen de verschillende items. Ik zal bij mijn onderzoek geen gebruikmaken van wegingsfactoren voor bepaalde items.

(27)

27

HOOFDSTUK 4

RESULTATEN JAARREKENINGONDERZOEK

4.1 INTRODUCTIE

Op basis van de opgestelde disclosure index zijn voor 20 woningcorporaties de jaarverslagen van 2009 en 2010 getoetst. Middels dit hoofdstuk zal ik de belangrijkste resultaten uit de disclosure index in delen bespreken. Tevens heb ik de resultaten geanalyseerd met behulp van de T-toets en zal derhalve aangeven of de gestelde hypothese per disclose item verworpen of aangenomen kan worden.

De woningcorporaties die opgenomen zijn in bijlage I zijn verdeeld op grootte op basis van het aantal verhuureenheden. In het rapport van Het Glazen Huis 2010, (hoofdstuk 2, pagina 20) wordt de volgende verdeling weergegeven:

- Kleine corporaties < 2.500 verhuureenheden;

- Middelgrote corporaties tussen > 2.500 en < 7.500 verhuureenheden; - Grote corporaties > 7.500 verhuureenheden.

4.2 RESULTATEN DISCLOSURE INDEX

In deze paragraaf bespreek ik de behaalde resultaten per item van de disclosure index.

Item 1: Is er een aparte risicoparagraaf opgenomen in het jaarverslag ?

Om de toegankelijkheid van de verstrekte informatie middels het jaarverslag te vergroten is het wenselijk om een risicoparagraaf op te nemen. In een risicoparagraaf is het voor de gebruiker gemakkelijker om de gewenste informatie omtrent de risico’s inzichtelijk te krijgen. De volgende resultaten zijn behaald middels de disclosure index.

2009 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT

In 2009 heeft 89% van de corporaties in de categorie groot een risicoparagraaf. Voor de categorieën middelgroot en klein betreffen dit respectievelijk 71% en 75%. In de jaarverslagen waar geen risicoparagraaf was opgenomen stonden de risico’s verspreid over diverse paragrafen.

Bij de jaarverslagen met de score ‘matig’ was wel een risicoparagraaf aanwezig, maar was deze zeer

summier.

Bij de jaarverslagen met de score ‘slecht’ werden slechts sporadisch risico’s gedefinieerd.

(28)

28 2010

Er is geen verband te leggen tussen risico’s en de vestigingsplaats van de corporaties. Het wel of niet opnemen van een risicoparagraaf is dus niet regio gebonden.

Item 2: Geeft de woningcorporatie in het jaarverslag de integriteitscode weer?

In alle onderzochte jaarverslagen geven de woningcorporaties hun integriteitscode weer .

Item 3: Maakt de woningcorporatie in het jaarverslag melding van het lidmaatschap van Aedes? Met uitzondering van 1 woningcorporatie zijn alle woningcorporaties lid van Aedes. SWZ vermeldt in haar jaarverslag het volgende:

In 2010 wil SWZ in alle opzichten voldoen aan de Governance Code en hier op aangesproken worden. Aan de onderdelen die nog missen is verder inhoud gegeven. Hoewel SWZ geen lid is van Aedes willen we wel aan de Aedes-code voldoen en in 2011, zoals in de beoordelingsbrief van de minister is aangedragen, gevisiteerd worden. 2010 is het tweede jaar dat SWZ geen deel

uitmaakte van de ledenvereniging Aedes. Ontwikkelingen binnen Aedes worden goed gevolgd en in 2010 als positief beoordeeld. SWZ beoordeelt in 2011 of een nieuw lidmaatschap van Aedes aan de orde is. Dit in het kader van het traject missie, visie en strategie.

Item 4: Vermeldt de woningcorporatie de klokkenluidersregeling en de governancecode woningcorporaties in het jaarverslag/website?

Bij alle onderzochte woningcorporaties worden melden gemaakt omtrent de klokkenluidersregeling en de governancecode woningcorporaties.

Item 5: Maakt de woningcorporatie een splitsing van de risico’s in het jaarverslag?

Alle corporaties maken een splitsing in de te lopen risico’s. Het verschil tussen de corporaties ligt op het gebied van hoe ver de risico’s worden gesplitst. De mate van risicospreiding is het grootst bij grote corporaties. De risico’s die worden beschreven betreffen voornamelijk algemene risico’s die elke onderneming loopt, bijvoorbeeld renterisico’s.

0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT

In de jaarverslagen 2010 zijn deze percentages opgelopen naar 100% bij de categorie groot.

Het wel of niet opnemen van een risicoparagraaf zegt overigens niets over de informatie omtrent risico’s, risicobeheersing- en controlesystemen. Bij de beantwoording van de overige items zal dit blijken.

(29)

29

Item 6: Worden de risico’s ondernemingsspecifiek beschreven in het jaarverslag?

Item 7: Worden de beschreven risico’s gekoppeld aan de gevoerde strategie? 2009

2010

Item 8: Wordt de kans en impact van de risico’s toegelicht in het jaarverslag?

Op de stelling: ‘beschrijft de corporatie de kans op en de impact van de risico’s in het jaarverslag’ scoorden de corporaties laag. Zowel in 2010 als ook in 2009 beschreven 2 grote corporaties de kans op en de impact van risico’s in het jaarverslag. Voor de middelgrote en kleine corporaties bedroeg dit percentage respectievelijk 14% (2009: 14%) en 0% (2009: 0%). De risico’s worden in de jaarverslagen wel verklaard maar de impact ervan wordt zelden beschreven.

0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT

In de jaarverslagen 2009 en 2010 worden bij grote corporaties vaker risico’s

ondernemingsspecifiek beschreven (78%) dan bij kleine corporatie (25%). Tussen de jaren 2009 en 2010 is nauwelijks verschil te onderkennen. Daarnaast heeft ook hier de geografische ligging van de corporatie geen invloed op de beschrijving.

De strategie van een corporatie ligt in relatie met de te lopen risico’s. Dit gezien het feit dat de strategie de ‘richting’ bepaald die een corporatie nastreeft. In 2010 koppelden 67% (2009: 56%) van de grote corporaties hun risico’s aan de gevoerde strategie. Bij middelgroot en klein betrof dit respectievelijk 14% (2009: 14%) en 0% (2009: 0%).

In het jaarverslag van woningcorporatie De

Woonplaats wordt heel duidelijk een relatie gelegd tussen de te lopen risico’s en de strategie:

De Woonplaats ziet risicomanagement als een middel om waarde te creëren. Daarbij is de in-richting van het risicomanagement een afgeleide van de ondernemingsdoelstellingen en –strategie, waarbij de samenstelling van de

beheers-maatregelen een bijdrage levert aan het ‘in control’ zijn en tegelijkertijd zoveel mogelijk recht doet aan het vernieuwende karakter van de organisatie.

(30)

30

2009 2010

Item 9: Beschrijft de woningcorporatie in het jaarverslag hoe de risico’s worden afgedekt? 2009

2010

Item 10: Wordt in het jaarverslag het gebruik van een risicoraamwerk beschreven? Geen van de woningcorporaties lijkt gebruik te maken van een risicoraamwerk.

0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT

Van de onderzochte woningcorporaties geven 60% (2009: 55%) in het jaarverslag weer hoe sommige risico’s worden afgedekt. Het woord ‘sommige’ dient hier vermeld te worden aangezien niet voor alle risico’s dit het geval is. Voornamelijk wordt voor de financiële risico’s die gelopen worden aangegeven hoe deze gedekt zijn. Staedion geeft in zijn jaarverslag de volgende omschrijving omtrent het afdekken van haar financiële risico’s (2010; p 57).

- Marktrisico: Staedion loopt marktrisico’s ten aanzien van de waardering van de swaps. Dit risico wordt beheerst door spreiding aan te brengen in de swap-portefeuille;

- Renterisico:Staedion loopt renterisico wat betreft de huidige leningenportefeuille en financiering van toekomstige investeringen. Dit risico wordt beheerst door het aantrekken van swaps.

Er is geen verband tussen de beschrijvingen in het jaarverslag en de geografische ligging.

(31)

31

Items 11 en 13: Beschrijft de corporatie de opzet, bestaan, werking van de risicobeheersing- en controlesystemen? Wordt daarnaast verwezen naar de werkzaamheden van een interne accountant/controller?

Een groot gedeelte van de onderzochte corporaties beschrijven wel de opzet van de risicobeheersings- en controlesystemen maar niet de werking ervan. Veelal wordt hiervoor verwezen naar de interne controller. Bij Trivire wordt in het jaarverslag melding gemaakt van de belangrijkste componenten van hun interne risicobeheersings- en controlesystemen. Over de werking van deze systemen beschrijft Trivire in het jaarverslag 2010 het volgende (p 44):

Trivire heeft een interne controller, die een belangrijke rol speelt in het beoordelen en toetsen van interne risicobeheersing en -controlesystemen.

Bij ongeveer de helft van de onderzochte corporaties in 2009 en 2010 wordt in het jaarverslag de aanwezigheid van een interne accountant/controller vermeld. Er wordt verder bijna in geen van de jaarverslagen ingegaan op de werkzaamheden van de interne accountant/controller. In het jaarverslag 2010 van Domijn wordt het volgende beschreven omtrent de werkzaamheden van de interne controller:

De controller bewaakt de voortgang van de te nemen beheersingsmaatregelen en per kwartaal wordt risicomanagement opgenomen in de kwartaalrapportages. Zodat de RvC inzicht krijgt in de risico’s en de wijze waarop beheersingsmaatregelen zijn uitgewerkt.

De score ‘matig’ vertegenwoordigd in deze tabel dat de opzet en bestaan wel is beschreven, maar de werking ervan niet.

Item 12: Wordt in het jaarverslag de tekortkomingen van de risicobeheersings- en controlesystemen benoemd?

In de onderzochte jaarverslagen worden geen tekortkomingen benoemd omtrent de risicobeheersings- en controlesystemen. Bij een drietal woningcorporaties worden wel de verwachting uitgesproken om in 2011 een risicomanagementsyteem te gaan integreren in de onderneming. 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT

(32)

32

Item 14: Wordt in het jaarverslag verbeteringen en wijzigingen benoemd die betrekking hebben op de risicobeheersings- en controlesystemen?

Bij 2 corporaties uit de categorie groot en bij 1 corporatie uit categorie middelgroot wordt een uitspraak gedaan omtrent verbeteringen en wijzigingen die betrekkingen hebben op de

risicobeheersing- en controlesystemen. SLSWonen geeft de volgende verklaring in het jaarverslag 2010 (p. 55):

De Raad van Toezicht (RvT) heeft gedurende het verslagjaar met de Bestuurder gesproken over de kwaliteit van risicobeheersing en de aandachtspunten in de financiële verslaglegging, mede naar aanleiding van de door de externe accountant uitgebrachte rapportages. De RvT ondersteunt de Bestuurder bij de in 2010 genomen maatregelen ter beoordeling en verbetering van systemen van risicobeheersing. Met name het opzetten van een risicomanagement systeem heeft in 2010 binnen de organisatie en SLS veel aandacht gekregen. In 2011 zal de verdere uitwerking hiervan

plaatsvinden.

Tussen de jaarverslagen 2009 en 2010 zit nauwelijks verschil. Ook geografisch is hierin geen verband te leggen.

Item 15: Is in het jaarverslag een toekomstparagraaf opgenomen waarin eventuele verbeteringen voor de te lopen risico’s in zijn opgenomen?

Van de woningcorporatie in de categorie groot neemt 67% in het jaarverslag 2010 en 2009 een toekomstparagraaf op. Voor middelgroot en klein bedragen deze percentages respectievelijk 43% en 25%. Tussen de jaren 2009 en 2010 is hierin geen verschil te onderkennen.

Item 16: Is in het jaarverslag een controle statement opgenomen?

Vier onderzochte woningcorporatie nemen een in-control-statement op in hun jaarverslag 2010, terwijl dit nog niet is opgenomen in de governancecode woningcorporaties. In de categorie groot heeft De Woonplaats de volgende in controle statement opgenomen in het jaarverslag:

In 2010 hebben wij vanuit onze verantwoordelijkheid als directie van De Woonplaats voortdurend de prestaties, de beheersomgeving en de risico’s van De Woonplaats geanalyseerd en beoordeeld. Rekening houdend met beperkingen die inherent zijn aan het systeem van interne beheersing, zijn wij van mening dat de interne risicobeheersing en controlemaatregelen die door ons worden geïmplementeerd een basis vormen om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen verklaren dat: 0% 20% 40% 60% 80% 100% G M K GOED MATIG SLECHT

(33)

33

- Wij voldoende inzicht hebben in de mate waarin de operationele, volkshuisvestelijke en financiële doelstellingen worden gerealiseerd;

- De Woonplaats haar middelen in het verslagjaar uitsluitend heeft besteed in het belang van de volkshuisvesting;

- De Woonplaats zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving; - De interne en externe (financiële) rapportages betrouwbaar zijn;

- Er geen risico’s zijn gelopen die in tegenspraak waren met het vooraf gedefinieerde en goedgekeurde beleid.

In categorie middelgroot zijn er 2 corporaties die een in-control-statement opnemen, te weten Groen Rand Wonen en Maasdeltagroep. Zelfs in categorie klein heeft corporatie Woonpalet een in-controle-statement opgenomen in het jaarverslag:

Het bestuur is van oordeel dat de maatregelen van interne beheersing, die Woonpalet in acht neemt, een basis vormen om te kunnen verklaren, dat:

- De volledigheid en juistheid van de verantwoordingsrapportages gewaarborgd zijn;

- Er voldoende inzicht is in de mate waarin de operationele en financiële doelstellingen worden behaald;

- De geldende wet- en regelgeving wordt gehandhaafd.

Elkien noemt in het jaarverslag 2010 de ambitie om in 2011 een in-control-statement op te nemen (p. 105):

We werken aan een in-control-statement. Eerst voor onze financiële doelen. Daarna ook voor onze control-, strategische, operationele en compliance doelstellingen. In ons bestuursverslag van 2011 willen we een onderbouwend financieel in-control-statement opnemen.

De in-control-statements die zijn opgenomen in de jaarverslagen betreffen allen een ‘brede’ verklaring. Dit wil zeggen dat de verklaring niet alleen betrekking heeft op financiële risico’s, maar alle op risico’s die verbonden zijn aan een bepaalde corporatie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

draagt zorg voor een heldere beleidscyclus en communiceert daarover met zijn bestuur en de gemeenten in de regio... neemt het initiatief om het bestuur te informeren

In de statuten is opgenomen zijn geen voorwaarden voor het vaststellen van de honorering, enkel dat de RvC zich moet laten leiden door hetgeen gebruikelijk en acceptabel is in

Het ministerie gaat de BAB-procedure wel na als er signalen zijn dat deze procedure op ruime schaal niet conform het BBSH wordt uitgevoerd en er sprake is van verstrekkende

Met ingang van 1 mei 2021 is Kees van Nieuwamerongen gestart in een nieuwe functie als kwartiermaker voor een nieuw op te richten inspectiedienst op de Belastingdienst, Toeslagen

huurdersorganisatie(s) benoemde commissarissenzijn benoemd, gelden dezelfde criteria en vereisten als voor de andere commissarissen 31. 3.19 De RvC maakt een rooster van aftreden

Vanwege het feit dat dit onderzoek mede in opdracht van Lefier wordt uitgevoerd en Lefier graag zou willen leren van organisaties die ervaring hebben in het ontwikkelen en beheren

Woningcorporaties hebben mede door verschillende uitgangsposities na de bruteringsoperatie verschillen in vermogen; niet allen zullen daarom in staat zijn aan centraal gestelde

In de statuten is naast de formele procedure vastgelegd dat de algemene vergadering een lid van de raad van toezicht slechts kan schorsen of ontslaan op grond van verwaarlozing