Vraag nr. 122 van 4 februari 1998
van de heer DOMINIEK LOOTENS-STAEL Nederlandstalig onderwijs Brussel – Nationaliteit en cultuur
Als antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 2 4 6 van 15 juli 1997 over de aanwezigheid van anders-talige leerlingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs en het effect daarvan op het onderwijsni-v e a u , onderwijsni-verstrekte de minister mij per onderwijsin-stelling cijfers over de aanwezigheid van Belgen en v r e e m d e l i n g e n (Bulletin van Vragen en A n t w o o r -den nr. 2 van 16 oktober 1997, blz. 196 – red.). Men kan zich echter vragen stellen omtrent de relevantie van deze gegevens voor de gestelde pro-blematiek.
Ter illustratie het volgende gegeven. In Het Laatste Nieuws van 17 november 1997 is een artikel ver-schenen over de enige Nederlandstalige school van S i n t - Jo o s t - t e n - N o d e, in de Grensstraat. De direc-teur van deze school, die wel zal weten waarover hij spreekt, zegt in een vraaggesprek : " Wij hebben hier voor 99 % migrantenkinderen". Uit de cijfers die de minister mij als antwoord op mijn vraag nr. 246 verstrekte, zou echter moeten blijken dat er slechts 65 % vreemdelingen zouden zitten. N a a r mag worden aangenomen, ligt het aanzienlijke ver-schil tussen beide cijfers in de naturalisatie van v r e e m d e l i n g e n , die de laatste jaren een enorme opgang heeft gekend.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de nationaliteit hoe langer hoe minder voldoet als criterium om de concentratie van anderstaligen in de Brusselse Nederlandstalige scholen vast te stellen. Voor het beleid is dit uiteraard een belangrijke vaststelling, aangezien de problemen die de aanwezigheid van een massa anderstaligen met zich meebrengt, u i t e r-aard verschillen naargelang de concentratie van de a n d e r s t a l i g e n , maar ook naargelang de oorsprong van deze anderstaligen. Het is immers niet zo dat met het verdwijnen van anderstaligen uit de statis-tieken ten gevolge van massale naturalisatie, o o k de problemen zijn verdwenen.
Deze problematiek werd door de V l a a m s e Gemeenschapscommissie onderkend, vermits men daar sinds een aantal jaren niet meer in de eerste plaats de nationaliteit, maar wel de culturele ach-tergrond van de leerlingen als criterium gebruikt. Jaarlijks worden zowel in de september- als in de februaritellingen van de Vlaamse
Gemeenschaps-commissie cijfers vrijgegeven met dit criterium als uitgangspunt.
1. Beschikt de minister voor elke Nederlandstalige Brusselse schoolinstelling over cijfers aangaan-de aangaan-de culturele achtergrond van aangaan-de leerlingen ? 2. Wordt dit gegeven betrokken in het beleid van
de minister en hoe ?
Zo neen, is het niet noodzakelijk voortaan ook deze cijfers in rekening te nemen voor het beleid dat dient te worden gevoerd ten opzichte van dergelijke concentratiescholen ?
Werden er reeds initiatieven genomen om hier-over voortaan ook statistieken op te stellen ? 3. Kan de minister mij voor elke Brusselse
school-instelling voor respectievelijk het basis- en mid-delbaar onderwijs meedelen welke de aanwezig-heid is van Nederlandstalige Belgen, Franstalige B e l g e n , Belgen van buitenlandse oorsprong en vreemdelingen ?
Antwoord
1. Mijn administratie beschikt niet over cijfers aangaande de culturele achtergrond van de leerlingen.
2. In het kader van het onderwijsvoorrangsbeleid wordt gewerkt met de concepten "doelgroep-leerlingen" en "anderstalige nieuwkomers", waardoor het effect van de naturalisatie wegge-werkt wordt.
De culturele achtergrond wordt daarbij n i e t i n aanmerking genomen omdat dit geen relevant criterium is. Wel relevant is de sociale positie van de anderstaligen.
3. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aanwe-zigheid van Nederlandstalige Belgen, Franstali-ge BelFranstali-gen of BelFranstali-gen van buitenlandse oor-sprong en vreemdelingen in het Brusselse basis-en secundair onderwijs.