• No results found

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NL

(2)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Brussel, 29.4.2009

COM(2009) 210 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET

COMITÉ VAN DE REGIO’S

betreffende het antwoord op de verslagen van de deskundigengroepen over de evaluatie achteraf van de zesde kaderprogramma’s

(3)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET

COMITÉ VAN DE REGIO’S

betreffende het antwoord op de verslagen van de deskundigengroepen over de evaluatie achteraf van de zesde kaderprogramma’s

1. ALGEMENE CONTEXT

De besluiten betreffende de zevende kaderprogramma’s1 (EG en Euratom) bepalen dat zij binnen twee jaar na de voltooiing ervan moeten worden geëvalueerd. De evaluatie achteraf van KP6 (2002-2006) is uitgevoerd door een 13 leden tellende deskundigengroep onder leiding van professor Ernst Rietschel, voorzitter van de Leibniz-Vereniging. Doel van de evaluatie war het beoordelen van achtergrond, uitvoering en successen van KP6 op basis van een reeks gegevens2. Over de bevindingen en aanbevelingen van de specifieke evaluaties betreffende de eigen acties van het GCO en het IST-onderzoek is verslag uitgebracht aan de deskundigengroep.

Beide KP’s omvatten zogenaamde eigen acties d.w.z. O&O-activiteiten die door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) van de Europese Commissie worden uitgevoerd. Het GCO en zijn raad van bestuur hebben een panel van deskundigen opgericht, voorgezeten door Sir David King3, dat in september 2008 verslag heeft uitgebracht. Hoewel de diensten van de Commissie al gereageerd hebben4 op de bevindingen in dit verslag en in het algemeen achter de gedane aanbevelingen stonden, acht de Commissie het in de context van de algemene beoordeling van het hele KP6 nuttig de aandacht te vestigen op dit specifieke evaluatieverslag over het GCO, dat de Commissie als de referentie-evaluatie van het GCO beschouwt (zie bijlage).

De evaluatie achteraf van de thematische prioriteit IST uit hoofde van KP6 is uitgevoerd door een deskundigengroep onder leiding van de heer Esko Aho. De Commissie heeft het verslag verwelkomd en haar initiële reacties op de aanbevelingen bekendgemaakt in een mededeling5 aan de institutionele stakeholders in september 2008. Zij heeft voorgesteld op basis van die

1 Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013); 2006/970/Euratom: Besluit van de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011).

2 Nadere bijzonderheden over de door de deskundigengroep voor de evaluatie van KP6 gebruikte gegevens en methode zijn beschikbaar in het evaluatieverslag op

http://ec.europa.eu/research/reports/2009/pdf/fp6_evaluation_final_report_en.pdf

3 Evaluatie achteraf, eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek binnen het raam van de zesde kaderprogramma’s (2002-2006), eindverslag september 2008.

4 Evaluatie achteraf van de eigen acties uit hoofde van de zesde kaderprogramma’s voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie die door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek zijn uitgevoerd, SEC(2008) 3015.

5 COM(2008) 533 -

(4)

aanbevelingen een brede discussie op te zetten over het Europees beleid inzake ICT- innovatie6.

2. INLEIDING

De belangrijkste doelstellingen van de zesde kaderprogramma’s voor onderzoek (2002-2006) en de specifieke programma’s waren integreren, versterken en structureren van de Europese onderzoeksruimte. Met een budget van 19,235 miljard euro behoren deze programma's tot de meest uitgebreide publieke onderzoeksprogramma's ter wereld en de evaluatie ervan stelt hoge eisen.

De Commissie heeft onlangs het verslag van de deskundigengroep ontvangen, dat een benchmark vormt op het punt van omvang en kwaliteit van de gebruikte gegevens en gedetailleerdheid.

De bevindingen, conclusies, aanbevelingen en de visie op de toekomst van de KP’s die in dit verslag aan bod komen, zijn kostbaar voorwerk voor toekomstige beleidsontwikkeling en vervolgevaluatie, met name de tussentijdse KP7-evaluatie en de opstelling van KP8 vanaf 2014.

Doel van deze mededeling is op open en transparante wijze te antwoorden op de kwesties die in de evaluatie achteraf worden opgeworpen en de maatregelen te schetsen die de Commissie wil nemen of al heeft genomen om het probleem te verminderen, maar ook kwesties te bespreken waarvoor geen duidelijke of onmiddellijke oplossing bestaat.

Het spreekt vanzelf dat een aantal in het evaluatieverslag opgeworpen kwesties, met name betreffende de opstelling en inhoud van de KP’s en de financiële regels, gezien de besluitvormingsprocedure niet door de Commissie alleen kunnen worden aangepakt en de deelname en samenwerking van een bredere groep actoren inclusief de lidstaten, de Raad en het Europees Parlement vereisen.

3. ANTWOORD OP DE AANBEVELINGEN

1. Alvorens met plannen voor KP8 te komen, moet de Commissie de huidige en toekomstige beweegredenen van het KP zowel algemeen als in detail analyseren en duidelijker documenteren. Het aantal doelstellingen dat voor een KP wordt vastgesteld, moet evenredig zijn met de capaciteit van de Commissie en andere actoren om een beheer te voeren dat erop gericht is deze doelstellingen te bereiken. De Commissie moet de consultatieprocessen bij de opstelling van een KP zowel op algemeen niveau als op werkprogrammaniveau documenteren en transparanter maken.

De Commissie gaat akkoord met de algemene intentie van de aanbeveling.

Aan de voorbereiding en opstelling van het KP8-voorstel zal een uitgebreide, open en transparante raadpleging van de stakeholders voorafgaan. Een gedetailleerde analyse van de

6 COM(2009) 116; “Een strategie voor O&O en innovatie op ICT-gebied in Europa: meer engagement”

(5)

beweegredenen ervan zal worden opgenomen in de effectbeoordeling die het KP8-voorstel zal vergezellen.

De “totstandbrenging van de EOR” is de algemene doelstelling van het O&O-beleid en de KP’s van de EU sinds 2003 en zal dat waarschijnlijk ook blijven.

Het KP zal steeds meer rekening moeten houden met de partnerschapsbenadering met de lidstaten zoals opgenomen in het Ljubljanaproces7 en de gezamenlijk overeengekomen EOR- visie voor 20208: creëren van een Europese interne markt voor wetenschap, kennis en technologie, verhoogde coördinatie van onderzoeksactiviteiten en –beleid en toespitsing op programma’s en beleid om grote maatschappelijke uitdagingen – zoals energie, milieu, klimaat, gezondheid vergrijzing en duurzame ontwikkeling – aan te pakken. Dit kan tot moeilijke uitdagingen leiden zoals het vinden van nieuwe manieren om partnerschappen als financieringshefbomen te gebruiken. Het KP zal ook gericht zijn op ondersteuning en versterking van de uitvoering van de 5 in 2008 opgestarte EOR-initiatieven, met name het onderzoekerspartnerschap, de strategie voor internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en de gezamenlijke programmeringsbenadering.

2. Een KP moet echter meer zijn dan een weergave van hetgeen concurrerende begunstigden- of stakeholdersgemeenschappen er aanvankelijk van verwachten. Het moet flexibel zijn en kunnen evolueren en veranderen. Het KP mag zich niet ontwikkelen tot een surrogaat voor het OTO-beleid van de lidstaten of voor andere lokale problemen, maar moet beter met nationale onderzoeksinspanningen gesynchroniseerd zijn om de EOR te versterken en te structureren. Het moet ook weloverwogen monopolievorming vermijden.

Momenteel hebben de Commissie en het KP de hand in bijna alle Europese OTO- samenwerking, hetgeen kan leiden tot monotonie van denken en ideeën en uitsluiting van de voordelen van diversiteit in het Europese onderzoekssysteem.

De Commissie gaat in het algemeen akkoord met de aanbeveling en de noodzaak van betere afstemming en coördinatie van de communautaire en nationale onderzoeksinspanningen om de EOR te versterken en te structureren.

Vooral het streven naar betere synchronisatie, op beleids- en programmaniveau, is het idee achter de noodzaak van sterke en duurzame EOR-partnerschappen tussen de Commissie en de lidstaten binnen het Ljubljanaproces. Op beleidsniveau gebeurt dit via de open coördinatiemethode en door de uitvoering van de in 2008 opgestarte communautaire EOR- initiatieven9. Op programmaniveau heeft de Commissie, voortbouwend op de ervaring met de ERA-NET’s en art. 169-initiatieven, een gezamenlijke programmeringsbenadering voorgesteld.

Het KP is inderdaad geen surrogaat voor nationale financiering, maar moet, los van de omvang en reikwijdte van het project en het gebruikte instrument, voor Europese meerwaarde zorgen.

7 De Raad Concurrentievermogen van 30 mei 2008 heeft het Ljubljanaproces van verbeterde politieke sturing en beheer van de EOR opgestart. Momenteel worden vijf partnerschappen uitgebouwd tussen de Commissie en de lidstaten: loopbaanaspecten en mobiliteit voor onderzoekers; beheer van intellectueel eigendom bij kennisoverdracht; gezamenlijke programmering tussen de lidstaten; pan-Europese onderzoeksinfrastructuren; internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie.

8 De “EOR-visie 2020” is op 2 december 2008 door de Raad Concurrentievermogen aangenomen.

9

(6)

De suggestie dat de Commissie en het Kaderprogramma een monopolie hebben in het Europese onderzoek wordt niet met feiten onderbouwd. Instellingen (en activiteiten) zoals CERN, EUREKA, ESW en COST zijn maar enkele van de Europawijde en multilaterale organen die het Europese onderzoekssysteem vandaag ondersteunen.

3. De “derde landen”-terminologie moet worden verlaten omdat zij strategisch denken in de weg staat. Zij moet door drie strategieën worden vervangen: een strategie voor EU- KP-samenwerking met ontwikkelingslanden, een strategie voor samenwerking met groei- economieën en een strategie voor samenwerking met geïndustrialiseerde landen buiten de EU. Het budget voor samenwerking met de grote bestaande economieën (zoals de VS en Japan) en de opkomende economieën (inclusief India, China en Brazilië) moet drastisch worden verhoogd en de strategieën moeten worden toegesneden op bevordering van de mobiliteit met deze landen en op het als partner betrekken van die landen bij de hoofdstroom van het KP om daardoor zowel de kwaliteit als het nut van de EOR te verbeteren. KP-activiteiten voor samenwerking met ontwikkelingslanden moeten toegespitst zijn op thema’s en technologieën die relevant zijn voor ontwikkeling en waar EU- wetenschappers mondiaal op kop gaan.

De term “derde land” slaat op die landen welke geen volwaardig lid zijn van het Kaderprogramma en omvat niet-EU- en niet-geassocieerde landen.

De Commissie erkent dat, hoewel de term mogelijk een aantal nadelen heeft, hij geen belemmering heeft gevormd voor gerichter en genuanceerder denken over strategische onderzoekspartnerschappen met de drie gepreciseerde soorten landen10. De term te vervangen door een andere classificatie zou niet per se bevorderlijk zijn voor duidelijkheid of vereenvoudiging. De Commissie wil ook beklemtonen dat het belangrijk is om excellentie centraal te blijven stellen binnen de internationale samenwerking via de KP’s en bovendien aandacht te schenken aan de door partnerlanden aangewezen specifieke onderzoeksbehoeften en ook steun voor capaciteitsopbouw voor onderzoek via andere financieringsbronnen te stimuleren.

De Commissie is het ermee eens dat men zich duidelijker op onderzoekssamenwerking met

“derde landen” dient te richten zoals aangegeven in de recente Mededeling over een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie11.

De Commissie onderschrijft ten volle dat naar onderzoekspartnerschappen met ontwikkelde landen extra financiering moet gaan om de koppeling met de beste mondiale wetenschap te versterken. Alvorens dit wordt bereikt, moeten praktische hindernissen worden overwonnen.

Verschillende ontwikkelingen in KP7 zijn richtinggevend:

• de specifieke acties voor internationale samenwerking zijn effectief gebleken in het ondersteunen van partnerschappen voor gedeelde uitdagingen, vooral met groei-

10 In feite zijn dit de niveaus: “geassocieerde landen”; “landen van het nabuurschapsbeleid” (mediterrane en Oost-Europese landen); en “strategische landen”, met thematische prioriteiten, inclusief mondiale uitdagingen, ontwikkelingsdoelstellingen, enz.

11 COM(2008) 588, “Een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van

(7)

economieën en ontwikkelingslanden – zo zijn bijvoorbeeld gecoördineerde oproepen tot het indienen van voorstellen met strategische partners zoals Rusland en India gelanceerd;

• uitbouw van een strategisch partnerschap met de lidstaten, met name “bevordering van strategische samenwerking met essentiële derde landen door middel van geografische en thematische targeting” – hiertoe is een nieuw Strategisch forum voor internationale W&T- samenwerking opgericht;

• wederzijdse openstelling van programma’s, bijvoorbeeld op het gebied van “gezondheid”, tussen de EU en VS.

4. Er moet een nieuw bottom-up formaat (geïnspireerd door NEST in KP6) worden ingevoerd om onderzoeksrichtingen en originele manieren om samenwerking tot stand te brengen uit te testen. Het formaat moet gekenmerkt worden door snelheid en het nemen van risico’s; “wetenschappelijke excellentie” geldt als enige selectiecriterium.

Grensverleggend onderzoek heeft een veel groter gewicht in KP7 en de door NEST ingeluide

“bottom-up” filosofie is een sleutelbeginsel van de Europese Onderzoeksraad (ERC) dat voor alle gebieden van wetenschap en technologie inclusief de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen geldt. De ERC-ondersteuning van hoofdonderzoekers en individuele teams is een verandering van aanpak ten opzichte van het door NEST bevorderde collaboratief onderzoek.

Omdat collaboratieve regelingen een efficiënte manier kunnen zijn om interdisciplinair grensverleggend onderzoek via trans-Europese partnerschappen te stimuleren, is, ter aanvulling van de ERC, onderzoek in de stijl van NEST een onderdeel geworden van elk van de thematische prioriteiten van KP7. Een uitschieter in dat verband is het initiatief Technologieën van de toekomst of in opkomst (FET-Proactive) in de thematische prioriteit op het gebied van ICT, dat beoogt middelen te concentreren op toekomstgerichte en moeilijke langetermijndoelstellingen met een hoog potentieel voor toekomstige impact.

De Commissie neemt aan dat misschien meer aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat de combinatie van instrumenten om grensverleggend onderzoek, zowel door individuele teams als door trans-Europese partnerschappen, te bevorderen, binnen het hele gamma van KP- onderzoek doeltreffend werkt. In verband met de uitbreiding van grensverleggend onderzoek in de stijl van NEST dient niet alleen over gericht onderzoek binnen specifieke thematische doelstellingen nagedacht te worden, maar moet ook “bottom-up”, “transthematisch”

interdisciplinair onderzoek in overweging worden genomen.

5. Kmo-deelname aan de thematische prioriteiten is belangrijk en moet worden gestimuleerd. Het nut van een algemeen streefcijfer van 15% moet echter opnieuw worden bekeken ten voordele van mechanismen die meer bij de relevante industriële dynamiek aansluiten.

De Commissie meent dat de deelname van kmo’s aan de Kaderprogramma’s, inclusief binnen de thematische prioriteiten, moet worden gestimuleerd. Het streefdoel van 15% geeft het belang weer dat de medewetgevers aan de kwestie hechtten en was nooit een doel op zich.

Regionale en nationale programma’s en hun partners zijn vaak beter aangepast aan de aard en behoeften van kmo’s.

In de loop van veel KP’s – ook in de loop van het huidige KP met de oprichting van een interdepartementale taskforce – heeft men voortdurend getracht de kmo-deelname te

(8)

monitoren en specifieke bepalingen vast te stellen die aan de specifieke behoeften van kmo’s zijn aangepast. Een in het oog vallend succes is onder meer het programma Eurostars, een gezamenlijk initiatief tussen EUREKA en KP7 om financiering toe te kennen voor marktgeoriënteerd onderzoek, waaraan onderzoek verrichtende kmo’s actief deelnemen.

Er is gedetailleerd studiewerk aan de gang om de voordelen te verkennen die kmo’s aan deelname aan KP, inclusief de speciale maatregelen in het specifiek programma Capaciteiten, ontlenen. Dit studiewerk is ook bedoeld om veel meer inzicht te verwerven in de aard van de kmo-onderzoeksactiviteiten binnen het KP, inclusief de behoeften van hightech-, mediumtech- en lowtech-kmo’s, teneinde kmo-ondersteuning in toekomstige Kaderprogramma’s te stroomlijnen.

6. De deskundigengroep beveelt aan het ESFRI-proces, inclusief de wegenkaart en prognoseactiviteiten ervan, voort te zetten en erkent dat KP-activiteiten ter ondersteuning van onderzoeksinfrastructuren die nuttig zijn voor meerdere gebieden zeer effectief zijn gebleken.

De Commissie blijft de activiteiten van het Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) voortzetten. ESFRI speelt een sleutelrol in de ontwikkeling van strategie, met name via de Wegenkaart voor nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren (ERI’s) ervan. Een en ander dient te worden aangevuld met de ontwikkeling door de lidstaten van nationale wegenkaarten en met verhoogde coördinatie van onderzoeksinfrastructuren op mondiaal niveau. Dit sluit aan bij de communautaire acties op dit gebied. Met name de nieuwe actie van KP7 die beoogt bij te dragen tot de ontwikkeling van de volgende generatie van Europese onderzoeksinfrastructuren (Constructie – voorbereidende fase) richt zich naar de ESFRI-wegenkaart.

Parallel hieraan werkt de Commissie momenteel aan een nieuw wettelijk kader voor ERI’s, dat de besluitvorming zal bevorderen en versnellen.

De Commissie erkent de doeltreffendheid van infrastructuren die voor veel gebieden nuttig zijn, zoals de ICT-gebaseerde infrastructuren. Zij zal, rekening houdend met hun snelle technologische ontwikkeling, mondiale dimensie alsook het advies van fora zoals eIRG12, hun verdere ontwikkeling sterk blijven ondersteunen.

7. Er moeten stappen worden ondernomen om de deelname van vrouwelijke onderzoekers aan KP-projecten substantieel te verhogen door veel proactievere benaderingen zoals (her)invoering van specifieke acties voor gendergelijkheid op basis van kwaliteitscriteria, dit als financieringsvoorwaarde bij grote instrumenten Er moeten systematisch en continu statistieken worden verzameld, geanalyseerd en gemonitord en er dienen maatregelen te worden genomen indien er geen vooruitgang wordt gemaakt inzake gelijkheid.

De Commissie is het ermee eens dat er een beter genderevenwicht onder Europese onderzoekers moet komen. Zij is echter voorzichtig wat betreft de koers die door de deskundigengroep wordt voorgesteld. Het KP moet als voorbeeld van best practice dienen en normstellend werken. Maar het percentage vrouwen binnen KP ligt al hoger dan doorgaans bij de nationale programma’s het geval is en er zijn grenzen aan hetgeen het KP alleen kan realiseren. Elke toekomstige actie moet gebaseerd zijn op een betere verzameling en analyse

12

(9)

van statistieken over de sekse van onderzoekers. Er is behoefte aan meer bottom-up benaderingen, in samenhang met de lidstaten en andere beleidsgebieden die van invloed zijn op gelijkheid van de seksen; een goed voorbeeld is de Europese Code van best practice voor vrouwen en ICT13, die beoogt, in samenwerking met de Europese ICT-industrie, de voorwaarden te scheppen om vrouwen ertoe aan te zetten die weg in te slaan en er een carrière uit te bouwen.

8. Het is voor Europa’s toekomstige wetenschappelijke en technologische vitaliteit en concurrentievermogen van cruciaal belang ervoor te zorgen dat onderzoek door jongeren als een aantrekkelijke loopbaankeuze wordt gezien. Sterkere toespitsing van het KP op de aanpak van de grote mondiale behoeften en uitdagingen zou een manier zijn om deze kwestie aan te pakken. Andere elementen zouden zijn de mobiliteit van jonge Europese wetenschappers verder te bevorderen en meer studenten en jonge onderzoekers uit wetenschappelijk opkomende landen de mogelijkheid te bieden in Europa te studeren en te werken.

De Commissie is het ermee eens dat jongeren moeten worden aangetrokken voor een loopbaan in wetenschap en technologie. Het verslag Rocard over wetenschapsonderwijs14 heeft duidelijk gereleveerd dat de interesse van de jongere generaties voor een wetenschapsstudie daalt en een van de conclusies ervan was dat de modellen voor het onderwijzen van wetenschap radicaal dienen te worden veranderd.

Er zullen oplossingen op lidstaat- en Gemeenschapsniveau moeten worden gevonden die met acties uit verschillende beleidsgebieden en de deelname van een grote verscheidenheid van stakeholders gepaard gaan.

KP7 spitst zich reeds op grote mondiale behoeften en uitdagingen toe, onder meer technologieën voor hernieuwbare energie binnen het strategisch plan inzake energietechnologie (SET-plan). De gezamenlijke technologie-initiatieven, de voorgestelde gezamenlijke programmeringsaanpak en ook de uitbouw van mondiale partnerschappen binnen de nieuwe internationale W&T-strategie spelen alle op belangrijke mondiale behoeften en uitdagingen in.

Een ander gebied waarop vooruitgang is geboekt, is de markt voor onderzoekers. Het recente Europese Partnerschap voor onderzoekers beoogt het nemen van nationale en Europese beleidsmaatregelen om van Europa als geheel een aantrekkelijker plaats in termen van onderzoeksloopbanen en mobiliteit te maken. Voortzetting van de werkzaamheden voor acceptatie door onderzoeksinstellingen van de beginselen van het Europese Handvest voor Onderzoekers en de Gedragscode voor de Rekrutering van Onderzoekers zal bijdragen tot het creëren van solidere onderzoeksloopbanen en echte concurrentie. De Commissie verwacht ook meer bewustmakinginspanningen in het secundair onderwijs, waar loopbaanrelevante keuzes worden gemaakt.

Ten aanzien van de kwestie van het aanmoedigen van jonge wetenschappers om in Europa te komen studeren en werken, wijst de Commissie op de zeer reële vooruitgang die is gemaakt inzake innovaties zoals het “wetenschappelijk visum”, een specifieke verblijfsvergunning voor onderzoekers uit derde landen. Tegelijk is het belangrijk een wetenschappelijke

13 http://ec.europa.eu/information_society/activities/itgirls/doc/code.pdf

14 http://ec.europa.eu/research/science-society/document_library/pdf_06/report-rocard-on-science-

(10)

braindrain te voorkomen. Doel is het bevorderen van een echte uitwisseling die een terugkeerfase naar het derde land omvat waardoor nationale instellingen kunnen worden opgericht en tegelijk banden aangeknoopt voor wederzijdse voordelen op lange termijn.

9. Het beheer van het KP dient drastisch te worden nagezien, geen gerommel in de marge. De Commissie moet hulp van buitenaf inschakelen om haar procedures – inclusief haar financiële controleprocedures – te herzien. Specifieke doelstellingen moeten onder meer zijn: het halveren van de tijd die nodig is om een contract te sluiten en het overschakelen van vergoeding op kostenbasis naar vergoeding op prijsbasis zodat kosten niet langer dienen te worden geaudit behalve misschien voor een klein aantal projecten. Bij haar ondersteuning van wetenschappelijke projecten moet de Commissie doorgaan met de overschakeling van een systeem van contracten naar een van subsidies.

De Commissie beseft het belang van beheer en vereenvoudiging en vooral van de twee door de deskundigengroep naar voren gehaalde concrete kwesties. Vereenvoudiging was een van de hoofddoelstellingen van KP7, en de successen zijn geschetst in het recente voortgangsverslag over KP7, bijvoorbeeld met betrekking tot het garantiefonds voor deelnemers dat afschaffing van de financiële-levensvatbaarheidscontroles vooraf voor de meeste deelnemers, eenmalige indiening van juridische documenten via de algemene registratiefaciliteit en nieuwe elektronische tools om de contractonderhandeling te vergemakkelijken, mogelijk heeft gemaakt.

Zoals in het voortgangsverslag geschetst, wordt de Commissie in haar mogelijkheden tot vereenvoudiging ingeperkt door de bestaande wettelijke context. Bij de drastische revisie die in het verslag wordt gesuggereerd, kan een beroep worden gedaan op externe hulp om procedures te herzien, maar zal ook een gezamenlijke inspanning met de wetgever, de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer vereist zijn om het algemene juridische, financiële en controlekader te veranderen. Daarbij moet gestreefd worden naar een beter evenwicht tussen eenvoud en vermindering van bureaucratische rompslomp enerzijds, en deugdelijk financieel beheer en verantwoordelijkheid anderzijds.

Er is voor 2010 een mededeling van de Commissie over vereenvoudiging gepland, hetgeen een gelegenheid is om over die kwesties na te denken en rekening te houden met de lopende dialoog met de wetgevende autoriteit en de Rekenkamer over het concept toelaatbare foutenmarge15.

10. De Commissie moet haar evaluatiecultuur sterk verruimen om de effecten van het KP te meten en aan te tonen Tot dusver spitsten evaluaties van het KP zich meestal toe op de planning en organisatie van het recentste programma. Ons begrip van de effecten van het KP op termijn en op de bredere context (inclusief instellingen, disciplines en technologieën, industrie, maatschappij als geheel, beleid) vertoont grote lacunes. Hoewel de door de interne voorschriften van de Commissie in de hand gewerkte programmagerichte evaluatiestijl vanzelfsprekend belangrijk is, is het moeilijk om een goed inzicht te verwerven in hoe het KP werkt en om het te verbeteren zonder ook die andere aspecten te onderzoeken.

15 Ingevolge Mededeling COM(2008) 866 van 16.12.2008, "Naar een gemeenschappelijke visie op het

(11)

De Commissie erkent de noodzaak om meer onderzoek te doen naar de langetermijn- en structurele effecten van het KP (op instellingen, industrie, lidstaten, enz.) en heeft al stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat dergelijke werkzaamheden worden uitgevoerd.

Sterke ondersteuning door de lidstaten in het begrijpen van de langetermijneffecten is van cruciaal belang. De recente effectstudies en conferentie waartoe de groepering EUFORDIA16 aanleiding heeft gegeven, bevatten een gelegen komende les over hetgeen kan worden bereikt met dergelijke initiatieven, die de Commissie sterk zal blijven ondersteunen.

4. VOORUITZICHT

Dit antwoord op de KP6-evaluatie is onderdeel van een hernieuwde en versterkte toezegging die de Commissie heeft gedaan om verslag uit te brengen over de uitvoering, voortgang en successen van de Kaderprogramma’s.

Benevens de huidige werkzaamheden omvat de reeks rapportage- en evaluatierondes het onlangs gepubliceerde KP7-monitoringverslag17, het KP7-voortgangsverslag en in 2010 de tussentijdse evaluatie van KP7.

Het verslag over de evaluatie achteraf van KP6 en het antwoord van de Commissie alsook de specifieke verslagen over de eigen acties en het IST-onderzoek van het GCO zijn essentieel voorwerk voor de tussentijdse evaluatie van KP7. Dit zal niet alleen tot een betere continuïteit en een dieper begrip van de onderzochte kwesties, maar ook tot een sterkere koppeling tussen evaluatie en beleids- en besluitvormingsprocessen bijdragen. Uiteindelijk zal dit helpen het huidige Kaderprogramma en de opzet van de KP's aan te passen zodat deze bijdragen tot de verwezenlijking van de Europese onderzoeksruimte: een Europese interne markt voor wetenschap, kennis en technologie die de wetenschappelijke en technologische excellentie vergroot door concurrentie en tegelijk ruimte biedt voor coördinatie van onderzoeksactiviteiten, -programma’s en –beleidslijnen in Europa om belangrijke maatschappelijke uitdagingen effectiever en efficiënter aan te pakken.

16 Europees Forum voor de effectbeoordeling van onderzoek en ontwikkeling.

17

(12)

Bijlage

Een onafhankelijke beoordeling van de eigen acties in KP6 van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek

De KP6-evaluatie achteraf van het GCO door een panel onder voorzitterschap van Sir David King heeft betrekking op alle eigen acties in de Kaderprogamma’s en rapporteert over de resultaten in de specifieke programma’s van het GCO. Ze bevat aanbevelingen aan de Commissie en het GCO voor een voortdurende verbetering van zijn op wetenschap gebaseerde beleidsondersteuning.

In plaats van de prestaties van elk van de zeven GCO-instituten te beoordelen, heeft het panel de nadruk gelegd op een geïntegreerde benadering van het GCO en de organisatie geëvalueerd als een entiteit die zich overeenkomstig de structuur van het meerjarenwerkprogramma (MAWP) voor KP6 toelegt op haar voornaamste bevoegdheidsgebieden. Thematische successen werden beoordeeld op basis van bezoeken ter plaatse en parallelle studeerkameronderzoeken van het door het GCO geleverde achtergrondmateriaal. Het panel heeft speciale aandacht besteed aan de kwaliteit van de onderzoeksactiviteiten alsook aan de kwaliteit van uitvoering en beheer en de realisering van de vastgestelde doelstellingen.

Bovendien heeft het gegevens ontleend aan de klantenenquêtes van het GCO die door een extern enquêtebureau werden uitgevoerd.

De algemene beoordeling van de prestaties en successen van het GCO tijdens het KP6 is positief: de conclusie is dat het GCO de laatste 10 jaar een belangrijke transformatie heeft ondergaan en zijn positie als onontbeerlijke bron van kennis en expertise ter ondersteuning van de beleidsagenda van de EU heeft geconsolideerd. De geleverde wetenschaps- en beleidsondersteuning wordt als goed, zeer goed en soms uitstekend bestempeld. Het panel nam een aanhoudende verbetering waar van de klantgerichtheid van het GCO vanaf KP5 tot KP6 na de aanneming van de nieuwe opdracht van het GCO in 1998. Het panel erkent het strategische kader van het GCO: een overtuigend missionstatement, een waardestatement en regelmatige interne evaluatie. Om het strategische kader te voltooien en de organisatie in haar dienstverlening aan de beleidsklant op een hoger niveau te brengen, onderstreept het panel dat het GCO een langetermijnvisie en een algemene bedrijfsstrategie moet ontwikkelen. Wat dit hoger dienstverleningsniveau betreft is het panel ook van mening dat het GCO beschikt over de juiste kennisbasis en vaardigheden om zich proactief in relevante beleidprocessen te mengen.

De positieve beoordeling van de uitvoering door het GCO van de eigen acties in KP6 op het punt van klantgerichtheid, kwaliteit en effect ervan wordt goed onthaald. De Commissie verwelkomt de bevindingen en het hoge niveau van de analyses in het verslag alsook de impuls die van de aanbeveling uitgaat. Zij erkent de rol van de raad van bestuur in de besprekingen van de eerste resultaten en is verheugd over de positieve reacties van de wetenschappelijke gemeenschap18 die de positie van het GCO als intern leverancier van wetenschappelijke ondersteuning en advies mede verder versterken.

18 "Dismal no more: Europe's Joint Research Centre should be empowered to stimulate other EU

(13)

De Commissie, die de aanbevelingen in het verslag ten volle aanvaardt, verbindt zich ertoe zich in te zetten voor de uitstippeling van een algemene bedrijfsstrategie van het GCO die op tijd komt voor de tussentijdse evaluatie van KP7. Het uiteindelijke doel is een optimale benutting van de kennisbasis van het GCO ter ondersteuning van het EU-beleid alsook een duidelijke rolomschrijving voor het GCO bij de discussies over wetenschap, wetenschapsbeleid en onderzoek in de EG- en Euratomkaderprogramma’s. Binnen het GCO zal dit ook leiden tot verdere integratie van en coördinatie tussen de instituten.

In KP7 is het GCO in zijn beleidsondersteuning een proactievere aanpak gaan volgen met de publicatie van GCO-referentieverslagen. Deze GCO-verslagen voeden, in de geest van de aanbevelingen, de discussie over belangrijke maatschappelijke kwesties die bij zowel de Europese beleidsmakers als bij de burgers in het middelpunt van de belangstelling staan.

Gezien de kennis en ervaring die het heeft verzameld en zijn nauw contact met de wetenschappelijke gemeenschap kan het de problemen goed zien aankomen. In het licht hiervan ondersteunt de Commissie het GCO bij het aangaan van de uitdagingen door een bedrijfsstrategie op te stellen die ook gericht is op het ontwikkelen van de gewenste, proactievere aanpak bij de ondersteuning van het beleidvormingsproces.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Besluit van de Raad betreffende de toekenning van dagvergoedingen en de vergoeding van reiskosten aan leden van het Raadgevend Comité van de Europese Gemeenschap voor Kolen en

Nederland is een van de landen waar project-additionaliteit (zonder subsidie zou een project geen doorgang vinden) het grootst is. Tegelijkertijd zijn deelnemers zeer

Naar aanleiding van een bespreking over discriminerende rechten voor de expertise van ingevoerde farmaceutische producten op de bijeenkomst van de Samenwerkingsraad van de

De Raad heeft al reeksen indicatoren ontwikkeld met betrekking tot vrouwen in de politieke en economische besluitvorming, de combinatie van werk en gezinsleven, gelijke beloning

Teneinde overloopeffecten op de elektriciteitsmarkt ten gevolge van staatssteun voor de kolenindustrie te voorkomen, is in de kolenverordening in artikel 4, onder e), een

Ondanks de verbeteringen 20 blijft het EU-innovatiesysteem onder duidelijke tekortkomingen lijden die een negatieve invloed hebben op de marktvoordelen en stimulansen voor

Aangezien de toekomstige vraag naar elk van de potentiële diensten en exploitatiewijzen in het vrijkomende spectrum niet met voldoende zekerheid tot in bijzonderheden kan worden

• Steun voor de capaciteit van plaatselijke overheden voor het verstrekken van plaatselijke diensten, door te streven naar een efficiënt en duurzaam beheer op basis van