• No results found

Arbeidshof te Brussel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Arbeidshof te Brussel"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arbeidshof te Brussel

derde kamer

Arrest

Repertoriumnummer

2015 /

Datum van uitspraak

13 februari 2015

Rolnummer

2014/AB/85

Uitgifte

Uitgereikt aan

op

JGR

(2)

ARBEIDSRECHT - arbeidsovereenkomst bediende tegensprekelijk arrest

tussenarrest met heropening der debatten

IMS HEALTH BVBA, met maatschappelijke zetel te 1800 VILVOORDE, Medialaan 38, appellant,

vertegenwoordigd door mr. MORREN Lia, advocaat, loco mr. VANDEN ABEELE Antoine, advocaat te 1170 BRUSSEL, Terhulpsesteenweg 166

tegen

R. P.,

geïntimeerde,

vertegenwoordigd door mr. WOUTERS Jorden, advocaat te 1700 DILBEEK, Kaudenaardestraat 13

***

*

Na beraad, spreekt het arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit:

Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid:

- het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, uitgesproken op 17-12-2013 door de arbeidsrechtbank te Brussel, 23e kamer (A.R. 12/1187/A),

- het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 30 januari 2014,

- de conclusies en syntheseconclusies voor de appellante, neergelegd ter griffie op 3 juli 2014 en 31 oktober 2014,

- de conclusies, aanvullende en syntheseconclusies voor de geïntimeerde, neergelegd ter griffie op 6 mei 2014, 27 augustus 2014 en 3 december 2014,

- de voorgelegde stukken.

(3)

De partijen hebben hun middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare terechtzitting van 16 januari 2015, waarna de debatten werden gesloten, de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak werd gesteld op heden.

***

*

I. FEITEN

Mevrouw R. trad op 1 februari 1994 in dienst van de NV Informations Médicales et Statistiques, later IMS BVBA, (hierna genoemd de BVBA) als bediende, met schriftelijke arbeidsovereenkomst van dezelfde datum. Zij werd aangeworven als ‘database executive’.

De zetel van de NV, later BVBA, was oorspronkelijk gevestigd in 1050 Brussel, vervolgens in

‘1000 Brussel’, doch werd in januari 2011 verplaatst naar Vilvoorde.

Met brief van 20 september 2011, door de BVBA ‘voor ontvangst’ ondertekend, beëindigde mevrouw R. de arbeidsovereenkomst met een opzeggingstermijn die een aanvang nam op 1 oktober 2011, en waarbij zij voorstelde de opzeggingstermijn in onderling akkoord te bepalen.

Met brief van 5 oktober 2011 bevestigde de BVBA het akkoord tussen partijen dat de arbeidsovereenkomst een einde zou nemen op 31 december 2011 als laatste werkdag.

Met brief van 19 juni 2012 vorderde de raadsman van mevrouw R. betaling van de bonus die zijn cliënte verworven had gedurende het werkjaar 2011. Met aangetekende brief van 9 juli 2011 herhaalde de raadsman van mevrouw R. deze vordering.

Een reactie van de BVBA ligt niet voor.

II. RECHTSPLEGING

a.-

Met verzoekschrift in toepassing van artikel 704 Ger.W., neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank te Brussel op 19 september 2012, vorderde mevrouw R. de veroordeling van de BVBA tot betaling van een bonus met betrekking tot 2011, provisioneel begroot op

(4)

een bedrag van 1,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke verwijlintrest vanaf de opeisbaarheid van de bonus voor het werkjaar 2011.

Zij vorderde verder de veroordeling van de BVBA tot overlegging, binnen een termijn van acht dagen na de betekenging van het tussen te komen vonnis, van alle nodige boekhoudkundige stukken teneinde het precieze bedrag van de aan haar toekomende bonus voor het werkjaar 2011 te kunnen begroten, en de zaak hiertoe opnieuw op te roepen.

Verder vorderde zij de kosten voor te behouden en het tussen te komen vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, zonder enige reserve.

b.-

Met vonnis van 17 december 2013 verklaarde de arbeidsrechtbank de vordering ontvankelijk en als volgt gegrond; zij veroordeelde de BVBA tot betaling van 1 euro provisioneel ten titel van bonus met betrekking tot het jaar 2011 meer de wettelijke verwijlintrest sedert de opeisbaarheid.

De arbeidsrechtbank heropende de debatten teneinde de BVBA toe te laten de bonus 2011 te begroten in functie van de behaalde jaarlijkse targets en in functie van de individuele doelstellingen van mevrouw R. in het werkjaar 2011, en om partijen toe te laten de zaak volledig in staat te stellen met betrekking tot de gevorderde bedragen.

De kosten en de rechtsplegingsvergoeding werden voorbehouden.

c.-

Er wordt geen melding gemaakt van een betekening van dit vonnis.

d.-

Met verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 30 januari 2014 tekende de BVBA hoger beroep aan tegen het vonnis dat op 17 december 2013 werd gewezen door de arbeidsrechtbank; zij vorderde dat het arbeidshof dit vonnis zou hervormen en opnieuw recht doende, de oorspronkelijke vordering van mevrouw R.

ongegrond te verklaren en haar te veroordelen tot de kosten van beide aanleggen, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding per aanleg.

(5)

III. ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

Het hoger beroep werd tijdig en met een naar de vorm regelmatige akte ingesteld, zodat het ontvankelijk is.

IV. BEOORDELING 1. Bonus 2011

a.-

Binnen de BVBA bestaat sinds geruime tijd een systeem waarbij aan de werknemers een bonus wordt toegekend.

De voorwaarden waaronder deze bonus wordt toegekend, worden jaarlijks vastgelegd in een plan, zo ook voor het jaar 2011. Van belang is de bepaling van de eerste alinea van punt V, eerste alinea van het plan voor 2011, waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat dit plan elk vorig bonusplan vervangt / tenietdoet (‘supersedes any and all prior incentive plans’).

Punt III.F van hetzelfde plan voor 2011 bepaalt met betrekking tot de vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat wanneer een deelnemer vrijwillig de arbeidsovereenkomst met de BVBA beëindigt voorafgaand aan de datum van uitbetaling van de bonus, hij/zij niet in aanmerking komt voor de toekenning van een bonus.

In voorliggende betwisting staat niet ter discussie dat mevrouw R. op het ogenblik van de betaling van de bonus voor 2011 (maart/april 2012) niet in dienst was van de BVBA, en zij zelf de arbeidsovereenkomst had beëindigd, zoals aangegeven in het relaas der feiten.

b.-

Met toepassing van de bepalingen van het Decreet van 19 juli 1973 tot regeling van het gebruik van de talen voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers, alsmede van de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen (hierna genoemd het Nederlands Taaldecreet), in de versie van toepassing op deze betwisting, is de te gebruiken taal voor de sociale betrekkingen tussen werkgever en werknemer het Nederlands.

Met toepassing van artikel 1 van het Decreet is dit van toepassing op de natuurlijke personen en rechtspersonen die een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied hebben.

(6)

Onder exploitatiezetel moet worden verstaan, elke vestiging of elk activiteitencentrum met een zekere stabiliteit waaraan her personeelslid verbonden is.

(vgl. Cass. 22 april 2002, R.W. 2002-2003, 1542; Arbh. Brussel 19 februari 2010, J.T.T. 2010, 301; Arbh. Brussel 19 april 2010, J.T.T. 2010, 392)

De exploitatiezetel van de BVBA waaraan mevrouw R. verbonden was, ligt vanaf januari 2011 in de gemeente die gelegen is in het Nederlandstalig landsgedeelte.

Ten onrechte argumenteert de BVBA dat de onderneming oorspronkelijk gevestigd was in het gebied Brussel Hoofdstad, waar de bepalingen van het Nederlands Taaldecreet niet gelden, en dat de verhuizing van de zetel in januari 2011 niet tot gevolg kan hebben dat de bestaande regelingen in de onderneming niet meer geldig kunnen zijn.

Terecht wordt in dit verband gesteld dat, zolang het Nederlands Taaldecreet geen uitdrukkelijke uitzondering maakt voor reeds bestaande arbeidsovereenkomsten en hun lot in geval van verhuis van het ene taalgebied naar het andere, verwacht wordt van de werkgever die zich komt vestigen in het Nederlandse taalgebied, dat deze de in de onderneming gebruikte documenten in het Nederlands opstelt. Documenten in een andere taal kunnen in het Nederlands taalgebied geen uitwerking hebben, ook niet wanneer ze voor de intrede in het taalgebied geldig werd afgesloten.

(vgl. C. Engels, Het taalgebruik in de onderneming – eerste deel, J.T.T. 2014, 345-354, II.A.5.b in fine)

Opgemerkt dient verder te worden dat het bonusplan in het Engels is opgesteld, wat betekent dat het ook met toepassing van de voorheen geldende regeling niet geldig was.

Artikel 52 § 1 tweede lid en § 2 van de Gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken laat immers het gebruik van het Nederlands toe wanneer de documenten bestemd zijn voor het Nederlands sprekend personeel en in het Frans wanneer zij bestemd zijn voor het Frans sprekend personeel.

Tenslotte dient opgemerkt te worden dat het bonusplan klaarblijkelijk elk jaar vernieuwd wordt: in de eerste alinea van punt V van het plan voor 2011 wordt immers uitdrukkelijk bepaald dat dit plan elk vorig bonusplan vervangt / tenietdoet (‘supersedes any and all prior incentive plans’). Wanneer de onderneming in januari 2011 verhuist naar een exploitatiezetel in het Nederlands taalgebied, dient het bonusreglement dat bepaalt op welke bonus de werknemers recht hebben voor hun prestaties in het jaar 2011, wel degelijk in het Nederlands te worden opgesteld.

(7)

c.-

Artikel 2 van het Nederlandstalig Taaldecreet schrijft voor dat de te gebruiken taal voor de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en de werknemers het Nederlands is.

Artikel 3 specificeert dat onder sociale betrekkingen moet worden verstaan, de mondelinge en schriftelijke individuele en collectieve contacten tussen werkgevers en werknemers, die rechtstreeks en onrechtstreeks verband houden met de tewerkstelling.

Een commissieloonplan en de erin vervatte voorwaarden moeten beantwoorden aan de taalvereisten om geldig tegen een werknemer te kunnen worden ingeroepen.

(vgl. Arbrb. Brussel 24 mei 2011, onuitg., gec. in C. Engels, Het taalgebruik in de onderneming – eerste deel, J.T.T. 2014, 345-354, voetnoot 107)

Met toepassing van artikel 10 eerste lid van het Nederlands Taaldecreet zijn de stukken of handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit decreet nietig. Deze nietigheid wordt ambtshalve door de rechter vastgesteld.

Hieruit volgt dat de rechter niet vermag acht te slaan op de in de verkeerde taal opgestelde documenten en dat hij geen rekening mag houden met de inhoud ervan.

(vgl. Cass. 31 januari 1978, T.S.R. 1978, 329)

Met toepassing van voornoemde bepalingen is het in het Engels gestelde bonusplan voor 2011 absoluut nietig.

d.-

Artikel 10 vijfde lid van het Nederlands Taaldecreet bepaalt evenwel dat deze nietigverklaring geen nadeel kan berokkenen aan de werknemer.

Deze regel heeft tot gevolg dat de werknemer zich met betrekking tot het nietig document kan beroepen op bedingen die voor hem voordelig zijn, en de nietigheid kan inroepen van de voor hem nadelige bedingen.

(vgl. Arbh. Brussel 19 april 2010, J.T.T. 2010, 392)

In voorliggende betwisting betekent dit dat mevrouw R. zich kan beroepen op de nietigheid van de bepalingen van het bonusplan in die mate dat dit plan voorschrijft dat de werknemer die de onderneming vrijwillig verlaat, geen recht heeft op de bonus wanneer zij niet in dienst is van de onderneming op het ogenblik van de betaling ervan.

(8)

Tezelfdertijd kan zij zich beroepen op de bepalingen van hetzelfde plan die voor haar voordelig zijn, met name de bepalingen van het plan die haar een bonus toekennen.

Het was dan ook terecht dat de arbeidsrechtbank de vordering van mevrouw R. gegrond verklaarde en de BVBA veroordeelde tot betaling van een bonus ten bedrage van 1,00 euro provisioneel.

2. De vordering tot overlegging van stukken

a.-

Met toepassing van artikel 1068 Ger.W. wordt door het ingestelde beroep het gehele geding aanhangig gemaakt bij het hof, en derhalve ook de onderdelen waarover de eerste rechter nog niet definitief beslist had.

De zgn. verruimde devolutieve werking van het hoger beroep wordt toegepast wanneer hoger beroep wordt ingesteld tegen één of meerdere uitspraken van de eerste rechter, op een tijdstip waarop die rechter nog niet over het geheel van de processtof die hem was voorgelegd een eindbeslissing heeft geveld. Wanneer dan hoger beroep wordt ingesteld, dan worden alle nog niet door de eerste rechter beslechte geschilpunten aan de rechtsmacht van de eerste rechter onttrokken en overgeheveld naar de appelrechter.

(vgl. P. Taelman, De devolutieve werking van het hoger beroep, in: Vlaamse Conferentie bij de Balie te Antwerpen, Meester van het proces, topics gerechtelijk recht, Larcier, Gent 2010, 226)

Artikel 1068 tweede lid Ger.W. bepaalt verder dat de rechter in hoger beroep de zaak alleen dan terug verwijst naar de eerste rechter, indien hij, zelfs gedeeltelijk, een in het aangevochten vonnis bevolen onderzoeksmaatregel bevestigt.

Met vonnis van 17 december 2013 heropende de arbeidsrechtbank de debatten teneinde:

- de BVBA toe te laten de bonus 2011 te begroten in functie van de behaalde jaarlijkse doelstellingen (targets) en in functie van de individuele doelstellingen van mevrouw R. in het werkjaar 2011

- partijen toe te laten de zaak volledig in staat te stellen met betrekking tot de gevorderde bedragen.

(9)

Er is geen onderzoeksmaatregel voorhanden wanneer de eerste rechter de zaak uitstelt teneinde partijen toe te laten een afrekening op te stellen.

(vgl. Cass. 30 maart 2000, Arr. Cass. 2000, 680; Cass. 11 maart 1985, Arr. Cass. 1984-85, 939)

De beslissing waarin de eerste rechter een partij de gelegenheid biedt haar vordering nader te preciseren en de hiermee gepaard gaande bewijzen voor te leggen en daartoe de debatten heropent, is geen onderzoeksmaatregel in de zin van artikel 1068 tweede lid Ger.W..

(vgl. Cass. 23 oktober 1992, R.W. 1993-94, 204)

Naar het oordeel van het arbeidshof is de door de eerste rechter in het bestreden vonnis bevolen heropening der debatten, die de BVBA toelaat de bonus te berekenen en partijen toelaat de zaak in te stellen met betrekking tot de gevorderde bedragen, geen onderzoeksmaatregel in de zin van artikel 1068 tweede lid Ger.W., en dient het arbeidshof de zaak dan ook niet terug te verwijzen naar de eerste rechter.

b.-

Artikel 877 Ger.W. bepaalt dat wanneer er gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich houdt dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit, de rechter kan bevelen dat het stuk of een voor eensluidend verklaard afschrift ervan bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd.

Met toepassing van voornoemd artikel beveelt het arbeidshof de BVBA volgende stukken of een voor eensluidend afschrift ervan bij het rechtsplegingsdossier te voegen:

De begroting van de bonus voor het jaar 2011 die aan mevrouw R. toekomt, aan de hand van de criteria die hiervoor in het bonusplan 2011 werden vastgelegd.

OM DEZE REDENEN HET ARBEIDSHOF

Gelet op de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24;

Rechtsprekend op tegenspraak en na erover beraadslaagd te hebben;

(10)

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond; bevestigt het bestreden vonnis in de mate dat het de BVBA veroordeelde tot betaling aan mevrouw R. van 1 euro provisioneel als bonus 2011, te vermeerderen met de wettelijke intrest vanaf de opeisbaarheid;

Trekt de zaak aan zich en heropent de debatten;

Beveelt de BVBA om uiterlijk op maandag 16 maart 2015 volgende stukken of een voor eensluidend afschrift ervan neer te leggen ter griffie van het arbeidshof en mede te delen aan de raadsman van mevrouw R. :

De begroting van de bonus voor het jaar 2011 die aan mevrouw R. toekomt, aan de hand van de criteria die hiervoor in het bonusplan 2011 werden vastgelegd;

Zegt dat mevrouw R. haar standpunt omtrent deze begroting onder de vorm van een conclusie dient neer te leggen ter griffie van het arbeidshof en mede te delen aan de raadsman van de BVBA uiterlijk op woensdag 15 april 2015;

Zegt dat de BVBA haar standpunt omtrent deze begroting onder de vorm van een conclusie dient neer te leggen ter griffie van het arbeidshof en mede te delen aan de raadsman van mevrouw R. uiterlijk op vrijdag 15 mei 2015;

Zegt dat partijen hieromtrent zullen worden gehoord op de terechtzitting van dit hof en deze kamer op vrijdag 26 juni 2015 te 14u30 met een totale pleitduur van 40 minuten;

Houdt de beslissing met betrekking tot de kosten aan.

(11)

Aldus gewezen en ondertekend door de derde kamer van het Arbeidshof te Brussel, samengesteld uit:

Daniel RYCKX, raadsheer,

Roland WAEYAERT, raadsheer in sociale zaken, werkgever,

Philip JOOSTEN, raadsheer in sociale zaken, werknemer-bediende, bijgestaan door :

Dirk VAN DEN BROECKE, griffier.

Daniel RYCKX Dirk VAN DEN BROECKE

Roland WAEYAERT Philip JOOSTEN

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 13 februari 2015 door:

Daniel RYCKX, raadsheer, bijgestaan door

Dirk VAN DEN BROECKE, griffier.

Daniel RYCKX Dirk VAN DEN BROECKE

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vordering van de nv Mediahuis strekte ertoe voor recht te zeggen dat de beslissing van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid betreffende de ambtshalve regularisatie van het

criteria, geloof en levensbeschouwing, seksuele geaardheid en vermogen. … Meer dan 2.300

■ 4 belangrijkste domeinen: goederen en diensten, werk, media/internet, onderwijs en samenleving. ■ 17 discriminatiegronden, voornamelijk

65 § 3 worden voor de toepassing van dit artikel als pensioen aangemerkt de ouderdoms-, rust-, anciënniteits- of overlevingspensioenen en andere als dusdanig

In zoverre volgens de bestreden artikelen gegevens waaruit een bepaald patroon van ongunstige behandeling blijkt ten aanzien van personen die gekenmerkt zijn door een van de

Ik onderzoek welke interventies ik als leerkracht kan hanteren bij jonge kinderen (4 tot 6 jaar) met faalangst omdat ik wil weten wat de juiste aanpak is als een leerling

- In het verlengde daarvan: nu een anterieure overeenkomst sluiten, terwijl het planologisch besluit volgt onder de Omgevingswet betekent dat je achteraf geen aanvullende kosten

In de aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze wet vallen, waaronder de beslissingen inzake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is elke vorm van