W
ERKENDAMP
LANGEBIEDB
ANDIJKArcheologisch bureauonderzoek
BAAC rapport V-10.0402 Februari 2011
A R C H E O L O G I E B O U W H I S T O R I E C U L T U U R H I S T O R I E
W
ERKENDAMP
LANGEBIEDB
ANDIJKArcheologisch bureauonderzoek
BAAC rapport V-10.0402 Februari 2011
Status definitief
Auteur(s)
D.F.A.E. Voeten, M.Sc.
Colofon
ISSN 1873-9350
Auteur(s) D.F.A.E. Voeten, M.Sc.
Redactie drs. M. Tump
Cartografie R. Sperwer en T. Beukelaar
Copyright Architectenbureau Frank Ruiter te Almkerk / BAAC bv te ‘s-Hertogenbosch
Eindcontrole drs. M. Tump 04-11-2010
Autorisatie
(senior prospector) drs. M. Tump 04-11-2010
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Architectenbureau Frank Ruiter te Almkerk en/of BAAC bv te ‘s-Hertogenbosch
BAAC bv
Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie
Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail: deventer@baac.nl
Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail: denbosch@baac.nl
Administratieve gegevens
Onderzoekgegevens
Type onderzoek Bureauonderzoek Datum opdracht 01-11-2010 Datum rapportage 25-02-2011
Uitvoerder BAAC bv, vestiging ‘s-Hertogenbosch Graaf van Solmsweg 103
5222 BS ‘s-Hertogenbosch 073-6136219
Projectleider D.F.A.E. Voeten, M.Sc.
BAAC-rapport V.10.5996
Opdrachtgever Architectenbureau Frank Ruiter Contactpersoon: S.J.L. Sluijmers Postbus 50
4286 ZH Almkerk 0183-405003
Bevoegde overheid Gemeente Werkendam Raadhuisplein 1 4251 WZ Werkendam 0183-507200
Beheer documentatie BAAC bv, vestiging ‘s-Hertogenbosch Graaf van Solmsweg 103
5222 BS ‘s-Hertogenbosch 073-6136219
Locatiegegevens
Provincie Noord-Brabant
Gemeente Werkendam
Plaats Werkendam
Toponiem Bandijk
Kaartblad 44B
Oppervlakte Circa 0,25 hectare
RD-coördinaten Noordwesthoek: 119636 / 424105 Noordoosthoek: 119696 / 424139 Zuidwesthoek: 119655 / 424076 Zuidoosthoek: 119714 / 424110
Gegevens Archis Onderzoeksmeldingsnummer 43723
Onderzoeksnummer volgt
AMK-terrein nvt
Waarnemingnummer(s) nvt Vondstmeldingsnummer(s) nvt
Periode(s) neolithicum, bronstijd
Inhoudsopgave
Administratieve gegevens 3
Inhoudsopgave 4
Samenvatting 5
1 Inleiding 6
1.1 Onderzoekskader 6
1.2 Ligging van het gebied 7
2 Bureauonderzoek 8
2.1 Werkwijze 8
2.2 Landschappelijke ontwikkeling 8
2.3 Bewoningsgeschiedenis 13
2.3.1 Inleiding 13
2.3.2 Archeologie 13
2.3.3 Historie 15
2.4 Archeologische verwachting 18
3 Conclusie en aanbevelingen 20
3.1 Conclusie 20
3.2 Aanbevelingen 21
Geraadpleegde bronnen 22
Bijlagen
Bijlage 1 Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken
Bijlage 2 Indicatieve waarden met AMK-terreinen, waarnemingen en onderzoeken
Samenvatting
In opdracht van Architectenbureau Frank Ruiter heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv in verband met de aanvraag van een bouwvergunning voor een nieuw te bouwen loods een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Bandijk te Werkendam. Werkendam bevindt zich in het westelijke rivierengebied op de overgang naar het perimariene gebied. Bij het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied zich op de westelijke oeverwal van een relatief jonge getij-kreekbedding bevindt. Deze getij- oeverwal gaat in noordelijke richting over in de rivier-oeverwal van de Merwede. Ter hoogte van het plangebied bevindt zich de afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel in de ondergrond, waarvan de afzettingen op een diepte van circa 500 centimeter onder maaiveld verwacht worden. De Gorkum-Arkel-stroomgordel was actief tussen 6515 en 5590 jaar geleden (in het neolithicum) en er zijn vooralsnog geen bekende archeologische waarden met deze stroomgordel geassocieerd. Tijdens de actieve fase van de Gorkum-Arkel-stroomgordel zullen met name de oeverwallen een interessante vestingsplaats gevormd hebben. Toen de rivier de stroomgordel verlaten had zullen de grove beddingsedimenten een rivier-
inversierug in het landschap gevormd hebben welke ook een interessante vestigingsplaats gevormd heeft. Gezien de vrij diepe ligging van de stroomgordel wordt verwacht dat de inversierug relatief snel afgedekt is geraakt door jongere sedimenten. Sindsdien is het plangebied langdurig te vochtig geweest voor bewoning. Het plangebied zelf is pas ná 1941 ingepolderd en behoort sinds omstreeks 1981 tot het industrieterrein Bandijk.
Afzettingen van voor de actieve fase van de Gorkum-Arkel-stroomgordel zullen deels geërodeerd zijn gedurende de actieve fase waardoor een lage archeologische verwachting bestaat voor de periode paleolithicum-mesolithicum. Tijdens en na de actieve fase van de Gorkum-Arkel-stroomgordel zullen de oeverwallen respectievelijk de inversierug
interessante vestingsplaatsen gevormd hebben. Omdat er vooralsnog geen bekende archeologische waarden uit deze perioden bekend zijn in de omgeving van het plangebied wordt een middelhoge archeologische verwachting gegeven op de periode neolithicum- bronstijd. Omdat het plangebied relatief snel is afgedekt door jongere sedimenten en sindsdien te vochtig zal zijn geweest voor bewoning wordt aan de periode ijzertijd-nieuwe tijd een lage archeologische verwachting toegekend. Op basis van bovenstaande gegevens wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor ontwikkelingen waarbij de
verstoringsdiepte beperkt blijft tot 400 centimeter –mv. Indien de verstoringen dieper reiken dan 400 centimeter –mv wordt geadviseerd karterend booronderzoek uit te laten voeren ten einde de bodemopbouw inzichtelijk te maken en de mogelijke aanwezigheid van
archeologische resten te kunnen onderzoeken.
1 Inleiding
1.1 Onderzoekskader
In opdracht van Architectenbureau Frank Ruiter heeft het onderzoeks- en
adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Bandijk te Werkendam. De aanleiding voor het onderzoek is de aanvraag van een bouwvergunning voor een nieuw te bouwen loods. De met de voorgenomen ontwikkeling te verwachten verstoringsdiepte is vooralsnog onbekend. Er bestaat een gerede kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden.
Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van Aanpak1 te worden beantwoord:
• Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
• Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?
• Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?
• Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
• Is vervolgonderzoek nodig om de door het bureauonderzoek in beeld gebrachte specifieke archeologische verwachting te toetsen en zo ja, in welke vorm?
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.22 en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.
1 Van Kouwen 2010.
2 SIKB 2010.
1.2 Ligging van het gebied
Het plangebied ligt in het zuidwesten van de bebouwde kom van Werkendam, op circa 1500 meter ten zuidwesten van de oude kern. Het plangebied behoort tot het
industrieterrein Bandijk en wordt westelijk begrensd door bebouwing, noordelijk door een parkeerplaats, oostelijk door de dijk en zuidelijk door het plantsoen dat tussen de parkeerplaats en de parallelweg langs de Bandijk is gelegen.
De oppervlakte bedraagt circa 0,25 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied3
3 ANWB 2004.
2 Bureauonderzoek
2.1 Werkwijze
Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een
archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal
Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), evenals de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Hierbij is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS-II) gebruikt. Ook is de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant is geraadpleegd.4 Met name voor de recentere archeologische periodes zijn diverse historische bronnen geraadpleegd. Literatuur over de geologie, geomorfologie en de bodemopbouw van het onderzoeksgebied is eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze-theorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven.
Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een
overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2 Landschappelijke ontwikkeling
Werkendam bevindt zich in het westelijke rivierengebied op de overgang naar het perimariene gebied5. Dit gebied is voornamelijk gevormd onder invloed van rivieren (Maas en Rijn), maar stond in een recent verleden ook in belangrijke mate onder invloed van de zee. In de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000 – 11.755 jaar voor Christus) bevonden zich ter hoogte van het huidige Land van Heusden en Altena brede, vlechtende rivieren. Deze rivieren (de voorlopers van de Rijn en de Maas) hebben een grindrijk zandpakket afgezet (Formatie van Kreftenheye6) waarvan de top zich tegenwoordig op circa 10 meter onder het maaiveld bevindt.
Aan het einde van de ijstijd brak een klimaatsverbetering aan. Door de
snelle opwarming smolt het noordelijk gelegen landijs en begon de zeespiegel te stijgen. Door de eveneens stijgende grondwaterspiegel ontstond er een
groot drassig gebied waarin veen gevormd werd (het zogenaamde Basisveen). Het verhang van de door het gebied lopende rivieren nam door de sterke zeespiegelstijging af. De rivieren, die zich eerst nog insneden in het landschap, konden het water
daardoor bij hoge waterstand niet snel genoeg meer verwerken met als gevolg regelmatige overstromingen. Deze overstromingen zorgden ervoor dat er vanaf ongeveer 8000 jaar geleden fluviatiele sedimentatie in het onderzoeksgebied kon optreden (klei, silt en zand behorende tot de Formatie van Echteld). Het Basisveen raakte hierbij bedekt. Deze situatie duurde voort tot ongeveer 5000 jaar geleden. De snelheid van de zeespiegelstijging begon daarna af te nemen en de kust breidde zich sterk uit. Er ontstond een brede reeks strandwallen en strandvlaktes met daarachter
4 Provincie Noord-Brabant 2010.
5 Berendsen 2000.
6 Mulder et al. 2003.
landinwaarts rustige en natte omstandigheden. Tussen de rivieren ontstonden grote veengebieden (Hollandveen), voornamelijk bestaande uit bos- en broekveen. Deze situatie deed zich voornamelijk voor in het westelijke deel van het Land van Heusden en Altena. Naar het oosten toe is het veengebied minder aaneengesloten. Later is een deel van het veen door erosie verdwenen of door de mens afgegraven, waardoor het niet overal meer aangetroffen wordt.
Vanaf ongeveer 3000 geleden nam de activiteit van rivieren in het onderzoeksgebied sterk toe, waarschijnlijk onder invloed van een grotere wateraanvoer. De
meanderende rivieren ontwikkelden een duidelijke differentiatie in de verschillende rivierafzettingen (beddingafzettingen, oeverwalafzettingen en komafzettingen).
Beddingafzettingen betreffen alle afzettingen binnen de beddinggordel die in de
watervoerende rivierbedding worden afgezet, zoals het zand in de binnenbocht van de rivier (de zogenaamde kronkelwaard, zie figuur 2.1). Langs de geulen worden
oeverafzettingen afgezet, die voornamelijk bestaan uit fijn zand, zavel en sterk zandige klei (zie figuur 2.1). De oeverafzettingen ontstaan wanneer de rivier bij hoge afvoer buiten zijn bedding treedt. Hierbij neemt de stroomsnelheid sterk af waardoor het grovere sediment (zand, zavel en sterk zandige klei) direct naast de bedding wordt afgezet. De zich zo vormende oeverwallen worden in de loop der tijd steeds hoger.
Hierdoor neemt de overstromingsfrequentie af. Het fijnere sediment, de zware klei, wordt verder van de bedding afgezet in lager gelegen delen. Deze afzettingen worden komafzettingen genoemd. Tijdens hoogwater kan het voorkomen dat de top van een oeverwal plaatselijk geërodeerd wordt. Dit vindt vooral plaats in buitenbochten. Hierbij kunnen tevens één of meerdere uitbraakgeulen ontstaan vanuit de hoofdgeul tot in het komgebied. Deze uitbraakgeulen worden ‘crevassegeulen’ genoemd.
De crevassegeulen kunnen zich vertakken en daarbij een waaier van zand en zavel vormen, die ‘crevassecomplex’ of simpelweg ‘crevasse’ genoemd wordt.
Verlaten stroomgordels en crevasses blijven door hun hoge ligging vaak goed
zichtbaar in het terrein. Het hoogteverschil tussen stroomgordelafzettingen en de kom wordt in de loop der tijd vaak zelfs groter omdat komafzettingen meestal
inklinken terwijl dit voor de zandige oever- en crevasseafzettingen niet geldt. Dit proces kan er ook voor de zorgen dat de zandige beddingafzettingen als gevolg van
differentiële inklink naar verloop van tijd als een verhoogde rug in het landschap achterblijven. Door hun hoge ligging vormen de stroomgordels en crevasses dus aantrekkelijke vestigingsplaatsen voor bewoning. De komgebieden bieden door hun lage, natte ligging en de zware bewerkbaarheid van de grond geen goede
vestigingsmogelijkheden. Vanaf de 11deeeuw vonden de eerste bedijkingen plaats om de laag gelegen polders te beschermen tegen hoogwater van de Maas en de Rijn. De dijken braken echter nog regelmatig door waarbij grote delen onder water kwamen te staan. Dit kwam ondermeer door het winnen van veen tot aan de voet van de dijken.
Tijdens de Sint Elisabethsvloed, een storm in combinatie met springtij, braken in 1421 op diverse plaatsen de dijken door en werd veel land weggeslagen waarbij de huidige Biesbosch grotendeels gevormd werd. De rivier de Merwede kwam door deze
dijkdoorbraken in verbinding te staan met het nieuw ontstane zeegat (het latere Hollandsch Diep) en er ging nog meer land verloren. Een groot deel van het land van Heusden en Altena lag hierdoor in een getijdengebied, waarbij de rivieren dominant aanwezig waren.
Figuur 2.1 Schematische doorsnede door de stroomgordel van een meanderende rivier (natuurlijke situatie) met bijbehorende terminologie
Langzaam probeerde de mens het land weer terug te winnen. Een begin werd hiermee gemaakt door de aanleg van nieuwe dijken. Verschillende dorpen kwamen daardoor binnendijks te liggen en daarmee kwamen ze buiten de invloed van rivieren en de zee. In deze delen is daarom maar een dun estuarien afzettingspakket aanwezig en dan met name in de lager gelegen delen. De hoger gelegen delen zijn niet of
nauwelijks overstroomd geweest.
Wegens de ligging binnen de bebouwde kom is het plangebied op de
geomorfologische kaart7 niet gekarteerd (zie figuur 2.2). Als de gekarteerde gronden buiten de bebouwde kom van Werkendam worden beschouwd kan worden afgeleid dat zich op circa 60 meter ten oosten van het plangebied een noord-zuid georiënteerde getij-kreekbedding bevindt. Het plangebied is gelegen op de westelijke oeverwal van deze getij-kreekbedding (een zogenaamde getij-oeverwal). Ter hoogte van het
plangebied gaat de getij-oeverwal in noordelijke richting over in de rivier-oeverwal van de Merwede. De getij-kreek waar de oeverwal bij hoort is pas gevormd nadat de Sint Elisabethsvloed het gebied onder invloed van getijden bracht. Op de stroomgordelkaart van de Rijn-Maasdelta8 is te zien dat zich ter hoogte van het plangebied ook de
afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel bevindt. Deze stroomgordel was actief van circa 6515 tot 5590 jaar geleden (gedurende het neolithicum) en bevindt zich tegenwoordig minimaal 3,5 meter –NAP. Er zijn vooralsnog geen bekende archeologische waarden met deze stroomgordel geassocieerd. Op de hoogtekaart9 is te zien dat de gronden ter hoogte van het industrieterrein waarop het plangebied is gelegen iets zijn opgehoogd waardoor het natuurlijke reliëf niet meer uitgesproken aanwezig is. Het maaiveld ter hoogte van het plangebied ligt op circa 180 centimeter +NAP waardoor de afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel zich op diepte van iets meer dan 500 centimeter –mv zou moeten bevinden. Ten noordwesten van het plangebied, ter hoogte van de huidige Bandijk, lijkt de oeverwal van de Merwede nog grotendeels intact aanwezig te zijn. Met
7 Stiboka 1983.
8 Berendsen et al. 2001.
9 AHN 2010.
name ten zuiden en zuidwesten van Werkendam zijn op de hoogtekaart nog duidelijk de inversieruggen behorende tot verlaten stroomgordels en getijdekreken te zien.
Figuur 2.2 Geomorfologische kaart van plangebied en omgeving
Ook op de bodemkaart10 is het plangebied wegens ligging binnen de bebouwde kom niet gekarteerd (zie figuur 2.3). Als de voorkomen van de bodemtypes buiten
Werkendam wordt geëxtrapoleerd kunnen binnen het plangebied kalkrijke
poldervaaggronden in zware zavel (Mn25A) of klei (MN86A), of gorsvaaggronden in zware zavel en klei zonder zand binnen 80 centimeter –mv (eMOb75).
Poldervaaggronden met de toevoeging -A zijn kalkrijke klei-, leem- of zavelgronden met een dunne humushoudende bovengrond (A-horizont tot 30 centimeter dik). Deze lichtbruin tot bruingrijs gekleurde A-horizont ligt direct op een licht gekleurde
ondergrond die nog weinig door bodemvorming is veranderd (C-horizont). Roest en grijze vlekken komen voor binnen 50 centimeter onder maaiveld en beginnen dus soms al in de A-horizont. Deze lopen door tot in de permanent gereduceerde ondergrond. De grondwaterstand is meestal hoog, zodat de permanent gereduceerde ondergrond vaak binnen 1 meter kan worden verwacht. De gronden zijn stevig doordat ze al wel gerijpt zijn. De textuur kan sterk wisselen, al naar gelang de landschappelijke eenheid (bijvoorbeeld komgebied of zeekleipolder). Veen komt in deze gronden niet voor binnen 80 centimeter -mv. De poldervaaggronden liggen meestal relatief laag en worden aangetroffen als grote oppervlakken in Nederland. Ze komen vooral voor als komgronden in het rivierengebied, als polder- en kweldergronden in het jonge zeekleigebied.
10 Stiboka 1984.
Op gorzen, kwelders en schorren zijn de meeste gronden nog
enigszins week; ze staan qua rijpheid tussen de stevige, goed begaanbare en
beweidbare hogere gedeelten en de slappe onbegaanbare slikken. Dergelijke gronden worden gorsvaaggronden genoemd. Ze worden gekenmerkt door een matige
stevigheid over het gehele profiel. Verder zijn ze nauwelijks in contact met de atmosfeer zodat blauwachtige kleuren overheersen1112.
Figuur 2.3 Bodemkaart van plangebied en omgeving
11 De Bakker 1979.
12 De Bakker et al. 1989.
2.3 Bewoningsgeschiedenis
2.3.1 Inleiding
Over de vroegste geschiedenis van het plaatsje Werkendam is weinig bekend. Zeker is dat in de middeleeuwen in de nabijheid van de monding van het riviertje ‘de Werken’
een nederzetting ontstond. Deze nederzetting was waarschijnlijk ‘Wirkenemunde’
geheten, zoals valt te lezen in een akte gedateerd 2 mei 1064 AD waarin koning Hendrik IV de kerk van Utrecht bevestigt in het bezit van haar goederen. Toen vervolgens een dam werd opgeworpen in de monding van het riviertje ‘de Werken’, veranderde rond 1230 de naam van de nederzetting in Werkendam.13 Deze
nederzetting heeft in de loop der jaren nogal wat tegenspoed gekend. Zo werd zij verschillende malen getroffen door overstromingen (bijvoorbeeld in 1374, 1421, 1422, 1771, 1795 en 1799). Ook kregen de inwoners in de eerste helft van de 17deeeuw ( in 1611, 1619 en 1641) te maken met verschillende branden. Van de eerste twee branden is weinig bekend, maar van de brand van 1641 is bekend dat 64 huizen in vlammen zijn opgegaan.25 Behalve de stadsbranden werden de inwoners van Werkendam in de 17de eeuw nog met een andere ramp geconfronteerd: in 1660
waardde de pest door het plaatsje. De inwoners van Werkendam leefden voornamelijk van de scheepvaart en de visserij. Al voor 1381 beschikte men over een haven. Het verwerken van de griendvegetatie (rijshout) nam gaandeweg een belangrijke plaats in.
In de loop van de 17 de eeuw verwierven de Werkendammers bekendheid als dijk- en polderwerkers.
2.3.2 Archeologie
De onderverdeling van de indicatieve waarden zoals weergegeven op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW, versie 3.0) is in het gebied gebaseerd op de statistische relatie tussen het geomorfologie en bodem enerzijds en archeologische vindplaatsen anderzijds. Het plangebied is op de IKAW gekarteerd als gebied met een middelhoge archeologische trefkans. Deze middelhoge trefkans is gebaseerd op de aanwezigheid de afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel in de ondergrond.
Oeverwallen en inversieruggen hebben door hun relatief hoge ligging altijd al een interessante locatie ten aanzien van vestiging gevormd.
De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant kent twee klassen waarin de archeologische verwachting uitgedrukt kan worden, te weten lage indicatieve archeologische waarde en middelhoge tot hoge indicatieve archeologische waarde. Op de CHW van Noord-Brabant kent het plangebied wegens de ligging op de afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel een middelhoge tot hoge archeologische waarde.
De bestemmingsplankaart van het industriegebied Bandijk14, waarbinnen het
plangebied is gelegen, kent de kaartlaag Waarde-Archeologie waarop archeologisch potentieel interessante terreinen staan aangegeven. De gronden ter hoogte van het plangebied worden aangemerkt als archeologisch relevant. Dit is waarschijnlijk
13 Berkel et al. 2007.
14 Gemeente Werkendam 2010.
gebaseerd op de aanwezigheid van de afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel in de ondergrond.
Op de Archeologische Monumentenkaart staan terreinen vermeld die door de provincie en de RCE zijn geselecteerd vanwege hun archeologische waarde. Een aantal van deze terreinen heeft eveneens de status van beschermd archeologisch monument.
Noch binnen het plangebied, noch binnen een straal van 500 meter om het plangebied of elders op de Gorkum-Arkel-Stroomgordel staan archeologisch monumenten
geregistreerd. Op circa 1500 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de Werken-stroomgordel. Op deze stroomgordel bevinden zich twee AMK-terreinen (4899 en 16046) welke betrekking hebben op een klooster of hofstede respectievelijk een kasteel uit de middeleeuwen. Daarnaast wordt de Werken-stroomgordel, welke actief was van circa 2258 tot 890 jaar geleden, ook geassocieerd met archeologische waarden uit de Romeinse tijd15.
Uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) blijkt dat er zowel binnen het plangebied als binnen een straal van 500 meter om het plangebied geen waarnemingen of
vondsten vermeld staan.
Het gedeelte van de loop van de Nieuwe-Merwede dat zich ter hoogte van het plangebied bevindt is onderzocht en geregistreerd onder onderzoek 32916. Dit onderzoek formuleert een archeologisch advies ten aanzien van de sanering van de Nieuwe-Merwede. Daar de meeste werkzaamheden plaatsvinden in gedeelten van de loop die in het verleden intensief gebaggerd zijn en dientengevolge een lage
verwachting op intacte archeologische waarden kennen, of delen van de loop die bij het saneren zullen worden afgedekt in plaats van afgegraven wordt er een minimum aan archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. De locaties waar wel aanvullend onderzoek wordt aanbevolen zijn de locaties waar de Nieuwe-Merwede oudere stroomgordels kruist.
Ten einde ook lokaal beschikbare informatie te kunnen betrekken bij het onderzoek is op 1 en 3 november 2010 getracht in contact te treden met de heer Alberts van Historische Vereniging Werkendam en De Werken respectievelijk de heer Kollen van de Archeologische Vereniging Land van Heusden en Altena. Hierbij is helaas geen additionele informatie omtrent het plangebied naar voren gekomen. Op 5 november 2010 is telefonisch contact geweest met de heer Van der Esch van de AWN, afdeling Lek- en Merwedestreek. Hij heeft veel ervaring met de archeologie van de gebieden ten westen en zuidwesten van Werkendam maar had geen nieuwe informatie over de archeologische waarde van het plangebied beschikbaar.
15 Berendsen et al. 2001.
2.3.3 Historie
Op de kadastrale kaart Werkendam, sectie B, blad 01 uit omstreeks 183216 is te zien dat het plangebied zich destijds in het Steurgat bevond (zie figuur 2.4). De oevers van de het Steurgat waren overwegend in gebruik als grienden. Grienden zijn natte akkers waar rijshout in de vorm van onder andere wilgen werd verbouwd. De staken en wilgentenen werden hier door griendwerkers geoogst en bijvoorbeeld tot manden of meubels gevlochten. Andere percelen aan of nabij het water waren in gebruik als weiland. Ten noorden van het plangebied liep een strekdam van de Keizersguldewaard in noordoostelijke richting naar Werkendam.
Figuur 2.4 Uitsnede kadastrale kaart Werkendam, sectie B, blad 01 uit omstreeks 1832 voor plangebied en omgeving
Op de kaart uit omstreeks 187417 is te zien dat het westelijk gedeelte van het huidige industrieterrein toen ingepolderd was (zie figuur 2.5). Het plangebied zelf bevond zich nog ter hoogte van een onontgonnen oever en was onbebouwd. De Bandijk was aangelegd en ten zuidwesten van het plangebied, ten zuiden van de Bandijk, bevond zich de suikerfabriek van Werkendam die van 1873 tot 1917 in bedrijf is geweest. Op de westoever van het Steurgat was de gelijknamige weg aangelegd die noordelijk op de Bandijk aansluit en zuidelijk overgaat in het Kooike. Hoewel de kaart uit 1874 is herzien in 1889 en 1908 is Fort Steurgat niet opgenomen op de kaart. Fort Steurgat werd in de jaren 1881-1882 gebouwd aan de voet van de Merwedebandijk en diende als sperfort ter afsluiting van de westelijke flank van de frontsector Woudrichem – Werkendam van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het fort wordt gevormd door een
16 Watwaswaar 2010a.
17 Caspers 2005.
onregelmatig vijfhoekig gesloten werk met bomvrije gebouwen, omgeven door een natte gracht.18 Tegenwoordig zijn in het fort luxe-appartementen ingericht.
Figuur 2.5 Uitsnede kaart Werkendam uit omstreeks 1874 voor plangebied en omgeving De kaart uit omstreeks 194119 laat zien dat het oostelijk deel van het huidige
industrieterrein Bandijk destijds nog tot de broekbosoever van het Waardje behoorde.
Ter hoogte van het westelijk deel van het huidige industrieterrein waren kribben aangelegd in de Merwede om de polder te beschermen tegen erosie. Deze gronden waren in gebruik als landbouwgrond, vermoedelijk weiland. Fort Steurgat is zichtbaar op circa 600 meter ten west-zuidwesten van het plangebied. De suikerfabriek is verdwenen.
Op de topografische kaart uit omstreeks 195920 is te zien dat de omgeving van het plangebied na de Tweede Wereldoorlog relatief snel aan het veranderen is. Het Waardje is gedeeltelijk ontgonnen en ten noordoosten van het plangebied is de Biesboschhaven geopend. Met de inpoldering van het zuidwestelijk gedeelte van het Waardje is het huidige plangebied boven de waterspiegel komen te liggen. Ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich een jachthaventje en een fabriek, vermoedelijk een inrichting tot het vervaardigen en/of repareren van schepen. Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich de Biesboschsluis. De eerste ontwikkeling nabij het plangebied zien we op de topografische kaart uit omstreeks 198121. Op deze
18 Sneep et al. 1996.
19 De Pater et al. 2005.
20 Watwaswaar 2010b.
21 Watwaswaar 2010c.
kaart is te zien dat er ter hoogte van huidige industrieterrein enkele wegen zijn
aangelegd. In de decennia daarna groeit het industrieterrein Bandijk uit tot de huidige vorm.
Zowel op de bodemkaart als op de ontgrondingenkaart van de provincie Noord- Brabant22 bestaan geen aanwijzingen voor ontgrondingen binnen het plangebied. Het is niet uit te sluiten dat binnen het plangebied bodemverstoring is opgetreden bij de ontwikkeling van het industrieterrein.
22 Provincie Noord-Brabant 2005.
2.4 Archeologische verwachting
Uit het bureauonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied is gelegen op de afgedekte stroomgordel van Gorkum-Arkel. Deze stroomgordel was actief in het neolithicum van circa 6515 tot 5590 jaar geleden. De stroomgordelafzettingen
bevinden zich tegenwoordig minimaal 350 centimeter –NAP (circa 530 centimeter –mv) en hoewel er tot op heden geen archeologische resten in associatie met de Gorkum- Arkel-stroomgordel aangetroffen zijn moeten de oeverwallen tijdens de actieve fase van deze stroomgordel een potentieel interessante vestigingsplaats gevormd hebben.
Nadat de rivier de stroomgordel verlaten had zullen de grove beddingsedimenten als gevolg van differentiële inklinking ten opzichte van de omliggende komkleigebieden omhoog gekomen zijn. Dergelijke inversieruggen hebben door de tijd heen ook een zekere aantrekkingskracht gekend ten aanzien van vroege vestiging. Mettertijd is ook de inversierug afgedekt door jongere sedimenten en is het gebied te nat geworden om bewoning toe te staan. Uit historische bronnen is gebleken dat het plangebied
omstreeks 1832 onder de waterspiegel gelegen was. Halverwege de 20e eeuw is het plangebied ingepolderd en pas na 1981 is het industrieterrein Bandijk bebouwd.
Omdat er geen aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van bewoonbare geomorfologische eenheden binnen het plangebied gedurende het paleolithicum en mesolithicum en omdat de Gorkum-Arkel-stroomgordel de top van de onderliggende afzettingen uit die periode opgeruimd zal hebben wordt voor de periode paleolithicum- mesolithicum een lage archeologische verwachting gegeven.
Gedurende het vroeg- en midden-neolithicum was de Gorkum-Arkel-stroomgordel actief. Met name de oerwallen kunnen toen een interessante vestigingsplaats gevormd hebben. Nadat de rivier de stroomgordel verlaten had is een inversierug ontstaan die door de relatief hoge ligging eveneens een zekere aantrekkingskracht ten aanzien van bewoning gehad zal hebben. Deze fase moet vermoedelijk in het late neolithicum en de bronstijd geplaatst worden. De inversierug is daarna onder invloed van de stijgende zeespiegel afgedekt door jongere sedimenten. Hoewel er vooralsnog geen directe aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van archeologische waarden uit deze periode moet voor de afgedekte afzettingen behorende tot Gorkum-Arkel-stroomgordel op basis van huidige locatiekeuzetheorieën een middelhoge archeologische
verwachting gegeven op de periode neolithicum – bronstijd. Deze afzettingen worden verwacht op en onder circa 530 centimeter -mv. In de loop van het neolithicum en in de daarop volgende perioden ging de mens sedentair leven en kunnen sporen van
nederzettingsterreinen bestaande uit individuele huis- of boerderijplaatsen met erven, afvalkuilen, waterputten en vuursteen- en/of aardewerkstrooïng worden verwacht. Bij nederzettingsterreinen worden soms ook grafvelden aangetroffen.
De Gorkum-Arkel-stroomgordel is waarschijnlijk gedurende de late bronstijd of de ijzertijd afgedekt geraakt door jongere sedimenten, hoewel er niet uitgesloten kan worden dat dit proces eerder of later aanving. Vanaf dat moment was het plangebied te vochtig voor bewoning. De aanwezigheid van een oeverwal behorende tot een getij- kreek die na de Sint Elisabethsvloed is ontstaan lijkt hier weinig aan af te doen daar het plangebied op de kadastrale kaart uit omstreeks 1832 onder de waterspiegel lag. Op oude kaarten is te zien dat de gronden ter hoogte van het plangebied pas na 1941 zijn ontgonnen en ingepolderd. Deze polder bleef onbebouwd tot omstreeks 1981. Op
basis van deze gegevens wordt aan de periode ijzertijd –nieuwe tijd een lage
archeologische verwachting toegekend. Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat de oeverwal behorende tot de getijkreek binnen het plangebied iets boven de
omgeving heeft uitgestoken en daarmee een zekere mate van aantrekking ten aanzien van vestiging gehad heeft kan ervan uitgegaan worden dat dit zeer gering was. De verkaveling en locaties van de nederzettingen voor en na de Sint Elisabethsvloed kwamen in de regio van het plangebied sterk overeen. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de oeverwal bewoond is geweest in de periode na de Sint Elisabethsvloed, mede omdat het plangebied omstreeks 1832 onder de waterspiegel gelegen was.
Archeologische vondsten kunnen in een poldervaaggrond bij een intact bodemprofiel worden verwacht vanaf 30 cm beneden maaiveld. Bewoningssporen kunnen worden verwacht vanaf de onderzijde van de Ah/Ap-horizont. In het rivierengebied dient rekening te worden gehouden met verschillende sedimentatiefasen, waarbij oudere bodems (en dus leefniveaus) kunnen zijn afgedekt met jongere rivierklei- of zeeklei- afzettingen. In die situaties kunnen onder de C-horizont dus nog begraven bodems met bewoningssporen en vondstniveaus voorkomen. Vanwege de hoge grondwaterstand en de afdekking met kleiig materiaal is de kans op een goede conservering van grondsporen, organische resten en botmateriaal hoger dan bij de hoger gelegen en drogere bodems. In het geval van afgedekte leefniveaus verhoogt een relatief diepe ligging, zoals in het geval van een eventueel aanwezig afgedekt neolithisch en/of bronstijdniveau binnen het plangebied, de kans dat archeologische resten nog intact aanwezig zijn.
3 Conclusie en aanbevelingen
3.1 Conclusie en beantwoording onderzoeksvragen
Zijn binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig? Zo ja, zijn er gegevens bekend over de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
Er zijn binnen het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied geen archeologische waarden bekend.
Wat is de verwachte bodemopbouw in het gebied en zijn er gegevens bekend over bodemverstorende ingrepen in het verleden binnen het plangebied?
Binnen het plangebied wordt een oeverwal van een getij-kreekbedding verwacht waarin zich poldervaaggronden of gorsvaaggronden hebben ontwikkeld. Op of dieper dan circa 350 centimeter –NAP worden afzettingen behorende tot de afgedekte Gorkum-Arkel-stroomgordel verwacht. Binnen het plangebied bevinden deze afzettingen zich volgens de beschikbare gegevens op circa 530 centimeter –mv of dieper.
Wat is de specifieke archeologische verwachting voor het gebied?
Het gebied kent een lage verwachting voor archeologische waarden uit de periode paleolithicum – mesolithicum. In relatie tot de Gorkum-Arkel-stroomgordel wordt een middelhoge archeologische verwachting gegeven voor de periode neolithicum- bronstijd. Omdat het gebied na het afdekken van de Gorkum-Arkel-stroomgordel langdurig te vochtig is geweest voor bewoning wordt een lage verwachting gegeven op de periode ijzertijd-nieuwe tijd.
Wat is de vermoedelijke aard en datering van de archeologische resten?
Bij archeologische resten uit het neolithicum en de bronstijd moet met name gedacht worden aan nederzettingsterreinen bestaande uit individuele huis- of boerderijplaatsen met erven, afvalkuilen en waterputten. Deze complexen worden gekenmerkt door een strooiing van vuursteen en/of aardewerk en komen in het rivierengebied met name op de oeverwallen van actieve riviersystemen en de inversieruggen van verlaten
riviersystemen voor.
Is vervolgonderzoek nodig om de door het bureauonderzoek in beeld gebrachte specifieke archeologische verwachting te toetsen en zo ja, in welke vorm?
In het geval dat de bij de voorgenomen ontwikkeling te verwachten verstoringen dieper reiken dan 400 centimeter -mv wordt geadviseerd om een karterend booronderzoek uit te laten voeren ten einde de bodemopbouw inzichtelijk te maken en de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten te kunnen onderzoeken. Speciale aandacht dient uit te gaan naar de aard en diepte van afgedekte afzettingen behorende tot de Gorkum-Arkel-stroomgordel daar hierop bewoning kan hebben plaatsgevonden in het neolithicum en/of de bronstijd. Indien de verstoringsdiepte beperkt blijft tot maximaal 400 centimeter –mv wordt de kans op vernietiging van archeologische resten zeer klein geacht daar de Gorkum-Arkel-stroomgordel zich ter hoogte van het plangebied op basis van beschikbare gegevens op minimaal circa 500 centimeter –mv bevindt.
Derhalve wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor werkzaamheden waarbij de verstoring beperkt blijft tot maximaal 400 centimeter –mv.
3.2 Aanbevelingen
Op basis van het bureauonderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor ontwikkelingen waarbij de verstoringsdiepte beperkt blijft tot 400 centimeter –mv.
Indien de verstoringen dieper reiken dan 400 centimeter –mv wordt geadviseerd karterend booronderzoek uit te laten voeren ten einde de bodemopbouw inzichtelijk te maken en de mogelijke aanwezigheid van archeologische resten te kunnen
onderzoeken. Speciale aandacht dient hierbij uit te gaan naar de aard en diepte van afgedekte afzettingen behorende tot de Gorkum-Arkel-stroomgordel daar hierop bewoning kan hebben plaatsgevonden in het neolithicum en/of de bronstijd.
Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectieadvies. Dit betekent niet dat reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten. Het selectieadvies dient namelijk eerst beoordeeld te worden door de bevoegde overheid en leidt tot een selectiebesluit.
Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen
vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van
archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Geraadpleegde bronnen
Literatuur
Bakker, H. de, 1979. Major Soils and Soil Regions in the Netherlands. Dr. W. Junk Publ., Den haag
Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland.
Staring Centrum, Wageningen
Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Van Gorcum, Assen
Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Van Gorcum, Assen
Berkel, G. van & K. Samplonius, 2007. Nederlandse plaatsnamen, herkomst en historie. Uitgeverij Spectrum, Houten
Kouwen, C. van, 2010 . Onderzoeksvoorstel – Plan van aanpak Bureauonderzoek Plangebied Bandijk te Werkendam. BAAC bv, ‘s-Hertogenbosch
Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhof, T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen
SIKB, 2010. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Landbodems, versie 3.2. SIKB, Gouda
Sneep, J., J.P.C.M. van Hoof, G.J.L. Koolhof, S.H. Poppema, 1996. Atlas van historische vestingwerken in Nederland, deel Noord-Brabant. Stichting Menno van Coehoorn. Walburg Pers, Zutphen
Kaarten
ANWB, 2004. Topografische atlas Noord-Brabant (1:25.000), ANWB, Den Haag Caspers, 2005. Grote historische topografische atlas/Noord-Brabant 1894-1914, schaal 1:25.000. Uitgeverij Nieuwland, Utrecht
Gemeente Werkendam, 2010. Bestemmingsplan Bruine Kilhaven en Bandijk met Kaart
Pater, B.C. de, en B. Schoenmaker, 2005. Grote Atlas van Nederland 1930-1950.
Asia Maior en Atlas Maior, Zierikzee, 584 p
Provincie Noord-Brabant, 2005. Ontgrondingenkaart van de Provincie Noord- Brabant. ‘s-Hertogenbosch
RACM, 2008. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Versie 3.0 RACM / Provincie Noord-Brabant, 2009. Archeologische Monumentenkaart.
Stiboka, 1983. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, Stiboka, Wageningen
Stiboka, 1984. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Stiboka, Wageningen Websites
AHN, 2010. Actueel Hoogtebestand Nederland. Verkregen via http://www.ahn.nl Provincie Noord-Brabant, 2010. Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant.
Verkregen via http://brabant.esrinl.com/chw/
Watwaswaar, 2010a. Kadastrale minuutplan Werkendam, sectie B, blad 01 uit omstreeks 1817-1832 met Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel. Verkregen via http://www.watwaswaar.nl
Watwaswaar, 2010b. Topografische kaart Werkendam uit circa 1959. Verkregen via http://www.watwaswaar.nl
Watwaswaar, 2010b. Topografische kaart Werkendam uit circa 1981. Verkregen via http://www.watwaswaar.nl
Bijlage 1
Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken
Ouderdom
in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie
Holoceen 1
Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas
(koud) Allerød (warm) Vroege Dryas
(koud) Laat-
Weichselien (Laat- Glaciaal)
Bølling (warm)
2
Laat- Pleniglaciaal
Midden- Pleniglaciaal Midden- 3
Weichselien (Pleniglaciaal)
Vroeg-
Pleniglaciaal 4 5a 5b 5c Vroeg-
Weichselien (Vroeg- Glaciaal)
5d Eemien
(warme periode) 5e Eem
Formatie Formatie
van Kreftenheye
Formatie van Drente Saalien (ijstijd) 6
Holsteinien (warme periode) Elsterien (ijstijd)
Formatie van
Urk Formatie
van Peelo
Formatie van Boxtel
Cromerien (warme periode)
Pre-Cromerien
Formatie van Sterksel
Formatie van Beegden
11.755 12.745 13.675 14.025 15.700
29.000
50.000
75.000
115.000 130.000
370.000 410.000
475.000
850.000
2.600.000
v/n Chr. zones perioden Nieuwe tijd Vb2
Middeleeuwen
Vb1 Romeinse tijd
IJzertijd Subatlanticum
koeler vochtiger
Va
Loofbos eik en hazelaar
overheersen haagbeuk veel cultuurplanten
rogge, boekweit, korenbloem
IVb Bronstijd
Subboreaal koeler
droger IVa
Loofbos eik en hazelaar
overheersen beuk>1% invloed
landbouw
(granen) Neolithicum
Atlanticum warm vochtig
III
Loofbos eik, els en hazelaar
overheersen in zuiden speelt linde een grote rol
Boreaal
warmer II
den overheerst hazelaar, eik, iep,
linde, es
Mesolithicum
Preboreaal
warmer I
eerst berk en later den overheersend
Late Dryas LW III parklandschap
Allerød LW II dennen- en
berkenbossen
Vroege Dryas open
parklandschap Laat-
Weichselien (Laat- Glaciaal)
Bølling
LW I open vegetatie met kruiden en berkenbomen
Laat-Paleolithicum
Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)
perioden met een poolwoestijn en perioden met een
toendra
Vroeg- Weichselien
(Vroeg- Glaciaal)
perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap Eemien
(warme periode) loofbos
Midden-Paleolithicum
Saalien (ijstijd)
Vroeg-Paleolithicum
2650
5000
8000
9000
10.150 10.800 11.800 12.000
13.000 0
815
3755
7020
8240
11.755 12.745 13.675 14.025
15.700 1950
75.000
115.000 130.000
300.000 35.000 8800 5300 4900 2000 800 12 0 450 1500
Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder . (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder . (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot . (1994). Atmosferische data volgens Stuiver . (1998).
Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.
Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).
Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).
et al
et al et al et al
Bijlage 2
Indicatieve waarden met AMK-terreinen, waarnemingen
en onderzoeken
16046 416290
32247
39870
15166 9172 32513
423000 423000
424000 424000
425000 425000
0
1 kmArchis waarnemingen
Indicatieve waarden (IKAW)
middelhoge indicatieve waarde lage indicatieve waarde hoge indicatieve waarde
bebouwing water
Werkendam, Bandijk
LEGENDA plangebied
onderzoeksmeldingen
waarnemingen
AMK-terreinen
beschermd monument
zeer hoge archeologische waarde hoge archeologische waarde archeologische waarde archeologische betekenis
V-10.0402© BAAC bv