• No results found

MEDEDEELINQ NS. IV.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MEDEDEELINQ NS. IV. "

Copied!
574
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 3414

8 0 4 L\z i ^ i

(3)
(4)
(5)

)LONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

MEDEDEELINQ NS. IV.

AFDEELINO VOLKENKUNDE N2. 2.

P A N D E C T E N

VAN HET

A D A T R E C H T .

ui.

HET INLANDSCH BEZITRECHT VAN GROND EN HET BEWERKINGSRECHT VAN QROND.

Uitgave van het Instituut.

Drnk van J. H. BB BUSSY, Amsterdam-

1916.

(6)
(7)

y

PANDECTEN VAN HET ADATRECHT.

(8)

* * t ,

• H

n^^^^H rl-^j^:^^\VV-,Ai::it:;j/.'r",.^:?^-v;i.r'vn'"-

HffiHHBauaHHHH^Hl i

(9)

KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

MEDEDEELING N°. IV.

AFDEELING VOLKENKUNDE N2. 2.

P A N D E C T E N

VAN HET

A D A T R E C H T .

m.

HET INLANDSCH BEZITRECHT VAN GROND EN HET BEWERKINGSRECHT VAN GROND.

v p o, x O

. ni

\ y a n ,e

Uitgave van het Instituut.

Druk van J. H. D E BUSSY, Amsterdam.

(10)
(11)

D E E L 111.

Het inlandsch bezitrecht van grond en het bewerkingsrecht van grond.

Dit deel is bewerkt door m r . J. F . CORNELLS, m r . F.

M . VAN E X T E K , W . H . A L T I N G V O N G E U S A U , mr. J. E .

J O N K E R S , J. A. J O N K M A N en m r . D. H . R E C T E R .

(12)
(13)

I N H O U D .

BLZ.

Inleidende opmerkingen ix

I. WAAR INLANDSCH BEZ1TRECHT DAN WEL BEWER-

K I N G S R E C H T VOORKOMT i II. ONTSTAAN VAN H E T INLANDSCH B E Z I T R E C H T . . . 15

III. I N H O U D VAN H E T INLANDSCH BEZITRECHT 93

1. Drager van het inlandsch bezitrecht 95 2. Voorwerp van het inlandsch bezitrecht 179 3. Rechten van den grondbezitter 200 4. Verplichtingen van den grondbezitter 288 5. Bewijs- en rechtsmiddelen van het inlandsch bezitrecht . . 330

IV. OVERGANG VAN H E T INLANDSCH BEZITRECHT . . . 357 V. T E NIET GAAN VAN H E T INLANDSCH BEZITRECHT 407 VI. ONTSTAAN EN I N H O U D VAN H E T BEWERKINGSRECHT 483

VII. OVERGANG VAN H E T B E W E R K I N G S R E C H T 515 VIII. T E NIET GAAN VAN H E T BEWERKINGSRECHT . . . . 525

Bladwijzer voor enkele punten 537 Alphabetische lijst der bronnen • • • • 539

Rechtskringenwijzer 553

(14)
(15)

INLEIDENDE OPMERKINGEN.

i. Hoewel de titel van dit deel zonder beperking spreekt van een tweetal rechten op „grond", zijn bezit- en bewerkingsrecht van woonerven en van ambtsvelden ter zijde gelaten; het scheen de voor- keur te verdienen, liever al de verschillende rechten op woonerven en ambtsvelden bijeen te'brengen in een volgend deel. Evenzoo is het recht van den grondbezitter op het langs of door zijn akkers vloeiende water gereserveerd voor de rechten op water. Zoetwatervischvijvers zijn hier behandeld, zoo zij niets anders zijn dan uitgediepte stukken sawah; in tegenstelling tot de zoutwatervijvers aan het strand of de zoetwatervijvers aan den rand van rivieren.

2. Gelijk blijken zal, is de inhoud van het inlandsch bezitrecht in hooge mate afhankelijk van de omstandigheid, hoever het beschikkings- recht zich doet gelden ten aanzien van bouwvelden (Pandecten I hoofdstuk II stuk 4 ) . Is eenmaal deze werking van het beschikkings- recht afgesleten, dan is er tusschen den inhoud van het inlandsch bezitrecht (als oostersch eigendomsrecht) en dien van het westersche eigendomsrecht geen kenmerkend verschil meer; bestaat zij nog, dan is er tusschen de rechten van den inlandschen grondbezitter over zijn akker en die van den westerschen grondeigenaar groot verschil. Aan- gezien boomen en gewas en het gewone roerend goed aan zulk een beschikkingsrecht (dat immers alleen voor grond en water geldt) niet onderhevig zijn, is het inlandsch bezitrecht van die alle reeds thans bijna overal gelijksoortig met westersch eigendomsrecht. Deze reden van verschil tusschen het inlandsch bezitrecht van grond en water eener- zijds en dat van roerend goed anderzijds schijnt reeds gevoeld te zijn in Eindresumé II blz. 140, al staat het er gebrekkig uitgedrukt.

3. Ontginning van reeds bezeten drogen grond tot sawah be- hoort uiteraard niet thuis bij de gewone ontginning (als wijze van ontstaan van inlandsch bezitrecht), maar raakt de bevoegdheden van IX

(16)

INLEIDENDE OPMERKINGEN'

een grondbezitter ten aanzien van zijn grond. Het ontstaan en het karakter van de rechten op nipahbosschen of (Ambonsche Molukken) op sagodoesoens bleef veelal onduidelijk. Van een door interdicten beschermd civiel bezit, in onderscheiding van het inlandsch bezitrecht (het oostersche eigendomsrecht) zelf, is nergens een spoor te be- kennen: heeft ten aanzien van een bouwveld eigenrichting plaats, dan wordt de eigenrichting behandeld als een ongeoorloofde gedraging, maar dan wordt desniettemin onderzocht, wie rechthebbende op het bouwveld is (als inlandsch bezitter, pandnemer, deelbouwer, enz.).

4- De plaatsen doen duidelijk een groei van de bevolkingsrechten op den grond in Indonesië herkennen. Naast het in deel II dezer

Pandecten behandelde genotrecht op wisselvallige bouwvelden ontstaat vooreerst een duurzamer bezitrecht op blijvende bouwvelden, dat in vastheid toeneemt naargelang de cultuur zelf ingrijpender wordt. Voorts ziet men het genotrecht van vreemden op duurzaam ontgonnen velden somtijds veranderen in een bezitrecht van kortstondigen aard; en hoe meer het bezitrecht van natte velden doordringt, des te meer ontstaan naast droge velden in genotrecht ook droge velden in bezitrecht. Naar analogie van het kortstondige bezitrecht van vreemden op duurzaam ontgonnen velden (b.v. te niet gaan na drie jaar) wordt mede ten aanzien van de eigen leden van den kring het beschikkingsrecht somtijds aldus toegepast (Java), dat ook zij hun bezitrecht na een zelfden termijn aan een krachtige toepassing van het beschikkingsrecht onderworpen zien. En het aan het bewerkingsrecht eigene element van te niet gaan bij wanpraestatie van landrente of van verplichte diensten werkt nog langen tijd na ten aanzien van een uit dat bewerkingsrecht herboren inlandsch bezitrecht. Men ontdekt dus niet alleen groei, maar ook wederkeerige inwerking van de zich differentieerende agrarische rechten der bevolking; hetgeen echter de kennisneming niet behoeft te bemoeilijken, als men de hoofdtypen maar scherp uiteenhoudt.

5. Aan de tallooze daden van gouvernementswillekeur, in het Eind- resumé voor Java en in andere bronnen vermeld, is hier zoo min mogelijk aandacht geschonken, daar zij tot de kennis van het adatrecht niet bijdragen.

Toch is van landelijk stelsel, cultuurstelsel en ander ingrijpen (als in plaat- sen 1819, 1830, 641 noot, enz.) telkens de verwarrende werking zichtbaar.

X

(17)

HOOFDSTUK I.

Waar inlandsch bezitrecht dan wel

bewerkingsrecht voorkomt.

(18)
(19)

W A A R I N L A N D S C H B E Z I T R E C H T DAN W E L B E W E R K I N G S R E C H T VOORKOMT.

§ i. Atjèh.

1. Elk Atjèher kent en beaamt het spreekwoord: „de meester van alle (soorten van) broodwinning is de landbouw". . . .

Blang heet in Atjèh een complex van bijeengelegen rijstvelden, die bijv. bij ééne gampöng behooren *) ; „het veld" zou men kunnen zeggen . . . . Een vierkant rijstveld, dat aan alle zijden door dijkjes (ateuëng) is afgezet, heet oemóng De sawahs zijn in Atjèh alle, zoover zij niet in het moeras zijn aangelegd, hetgeen men op Java sawah tadahan noemt, d. i. zij leven van het regenwater, dat zij opvangen, en door middel van de dijkjes staande houden. Nergens worden in Atjèh (wel hier en daar in Pidië) rivieren of stroomen aan den rijstbouw dienstbaar gemaakt. . . .

Ladangs legt men in de wouden van de Bovenlanden aan, en vooral op de Oost- en Westkust om den bodem door een jaar rijst- bouw voor de pepercultuur geschikt te maken. Behalve padi en peper plant men in de ladangs suikerriet, tjampli (lombok), uien, enz. . . 2) Op deze slechts ruw ontgonnen velden verbouwt men rijst en djagöng gedurende i—-3 jaren, allerlei groenten, pinang, klappers of andere vruchtboomen gedurende veel längeren tijd.

') De blang is „de totaliteit der oemongs" (Snouck I 139)-

2) Overeenkomstige gegevens voor de onderhoorigheden van Atjèh komen voor in de mededeelingen betreffende die onderhoorigheden, Bijdragen Koninklijk Instituut 55 (1903) en latere. Bewerkingsrecht wordt voor Atjèh nauwelijks vermeld; zie de plaatsen in hoofdstuk VI.

(20)

H S T . I W A A R H E T R E C H T V O O R K O M T

D e rechten, die de bezitters van ladangs, oemôngs, l a m p ö ï h s . . . . op die gronden uitoefenen, duidt men, evenals alle a n d e r e bezit- of eigendoms- rechten, met den aan het Arabisch ontleenden t e r m mile" ( m i l k ) aan.

[ S n o u c k I 181, 279, 282, 2S3, 2 8 - , 308, 310]

§ 2. Gajo-, Alas- en Bataklanden.

2. I n nog hooger mate dan voor Atjèh geldt voor het gansche Gajöland, dat de landbouw, zegge de n a t t e rijstcultuur, de meester van alle broodwinning i s . . . . overal vormen rijstvelden (oemö) den grondslag van het welvaren der Gajö's. O p ladangs bouwt men slechts in enkele uithoeken ( B ë r o e k s a h , D j a l ö n g ) rijst; in het eigenlijke Gajöland vindt men slechts s a w a h s . . .

[Snouck Gajöland 56]

3 de omstandigheid, dat [in het T i m o e r l a n d ] niet een oeroengbestuur m a a r een despotisch vorst aan het hoofd staat, heeft geleid tot zulk een v e r d r u k k i n g en verwaarloozing van de rechten der individuen of der lagere kringen, dat men dien vorst (het oeroeng- h o o f d ) als eigenaar (inlandsch bezitter) van allen grond (met n a m e van allen onbebouwden g r o n d ) beschouwt *) (vgl. Singkil, Lombok, de Vorstenlanden op J a v a ) .

[Batakspiegel 238]

4. S a w a h b o u w w o r d t slechts gedreven langs het T o b a m e e r en in belangrijke mate in G i r s a n g en Simpangan Bolon, onderhoorigheden van T a n a h D j a w a .

[ N o t a S i m e l o e n g o e n 548]

5. H e t grondbezit [in Bila] is individueel.

[ L a n d s c h a p Bila 555]

6. T e n aanzien van de gronden, die tot het gebied van het dorp behooren, m a a k t men nog onderscheid tusschen de gronden die exten- sief ( d j o e m a ) en die intensief ( s a w a h , t u i n e n ) bebouwd worden.

D e laatste worden erfelijk individueel bezeten. . . .

[ N o t a K o t a P i n a n g 225]

' ) D u s b e w e r k i n g s r e c h t , in stede van bezitrecht, bij de bevolking.

— 4 —

(21)

A T j è l I MALEIERS I I I

7. De voornaamste cultuur is die van rijst, welke bijna overal op ladangs wordt gedreven; alleen in de Soengai Kanan-streek treft men sawah's aan.

[Nota Kota Pinang 229]

§ 3. Het Minangkabausehe gebied.

§ 4. Zuid-Sumatra.

8. Ladang [in Djambi] is de gemeennaam voor elk bouwveld op drogen grond; in engeren zin duidt het woord meer op een bouwveld hetwelk is aangelegd op dj erami en jonge beloekar grond.

Wat betreft de uitgestrektheid van de te ontginnen strook grond, steeds wordt aangenomen eene oppervlakte welke toereikend is om door één gezin behoorlijk bebouwd te worden (sabidang).

[v. d. Bor 187]

9. Het bezit van gronden [in Kroë] is slechts een in leen ver- kregen goed van de merga. J)

[Norman Kroë 288]

10 alleen in de zuidelijke afdeelingen [der Lampongs werd]

persoonlijk eigendom 2) van enkele stukken grond . . . . erkend.

[Perelaer 737]

§ 5. Het Maleisehe gebied.

11. In Panei en in eigenlijk Bilah zijn de respectieve Soetans de eenige eigenaren van de gronden, zoowel van de bebouwde als van de onbebouwde, welke niet het voorwerp van bezit of eigendom van een ander persoon kunnen uitmaken.

[Résumé Oostkust 235]

') Bezitrecht van blijvende velden en genotrecht van tijdelijke velden bestaat in heel Zuid-Sumatra; de plaats wil zeggen, dat de marga een onvervreemdbaar beschikkingsrecht heeft, doch doet . dit in misleidenden vorm.

2) Liever : inlandsen bezitrecht.

(22)

H S T . I W A A R H E T R E C H T V O O R K O M T

12. Zooals hierboven reeds beweerd is, treft men op het eiland Benkalis geen communale gronden aan; het grondbezit is hier uit- sluitend erfelijk individueel.

[ R e e p 376—377]

13. Meer dan de helft van den beschikbaren grond [op de Poelau Toedjoeh] is „tanah poesaka", d. i. in erfelijk bezit van notabele ingezetenen.

[Kroesen O o s t k u s t 246—247]

§ 6. Banka en Billiton.

§ 7. Borneo.

14. Elke kampong heeft . . . . zijne eigene bepaalde gronden. l) Of er individueel eigendom 3) bij [de Dajaks uit de westerafdeeling]

bestaat, heb ik niet te weten kunnen k o m e n . . . .

[v. L y n d e n - G r o l l 630]

15. In verscheidene rijken, voornamelijk in die aan de Boven- Kapoeas, kan de onbebouwde grond in het bezit zijn van zeker per- soon, die daarop zijn regten doet gelden.

Doch deze regten gelden . . . . niet zoozeer den grond, dan wel hetgeen zich daarop bevindt.

Het geldt die plaatsen waar uit de natuur groeijende vrucht- boomen, zooals doeriat-nengkawang-boomen, enz. gevonden worden of wel boomen, waarop zich de honigbijen nestelen. Het bezitregt grondt zich voornamelijk op het vinden van die boomen en het wordt steeds streng geëerbiedigd. Deze plekken gronds worden aan de Boven- Kapoeas betiteld met den naam van „waris".

[ R é s u m é W . - B o r n e o 16]

16. Aan de gronden die tot natte padi-velden, zoogenaamde sawahs, zijn ontgonnen, zooals er veel bestaan in de assistent-resi-

' ) B e s c h i k k i n g s r e c h t .

2) Liever : individueel i n l a n d s c h bezitrecht.

— 6 —

(23)

M A L E I E R S B O R N E O 1 2 — I Q

dentiën Amoenthaij en Martapoera, hecht de Inlander veel waarde en beschouwt hij die gronden erfelijk individueel te bezitten. Ook in de kampongs Mataraman, Danau-Salak, Manik, Bawahan, Pematang, Danau en Tambak-Danau worden de tot sawahs ontgonnen gronden erfelijk individueel bezeten

[ R é s u m é Z . O . - B o r n e o 4, 14]

17. De Dajak [uit de Olo-Ngadjoe, Oio Maänjan, enz.] maakt geen aanspraak op grondeigendom, uitgezonderd op die plek, waar hij juist zijn rijst plant en ook op deze plek gewoonlijk niet langer dan omtrent 10 à 12 j a r e n1) , na welk tijdsverloop eene zekere soort van gras, gerigit genaamd, den rijstgroei verhindert, totdat het hout weder groot geworden is en dit gras verdelgd heeft, waar dan iedereen weder kan kappen en planten. De grond waar vruchtboomen geplant zijn. . . . blijft het eigendom 2) van den planter voor altijd.

[Becker 424]

18. Werkelijk, door recht en wetten beschermd grondeigendom 3) is er niet; noch de gemeente, noch hare leden bezitten zulk eigen- dom. . . . De tijdelijk door een kampong beslagene plaats, de opper- vlakte, waarop de inboorling zijn velden heeft aangelegd, zijn zoo lang een onaantastbaar eigendom van de gemeente, of van derzelver enkele leden, als er gebruik van wordt gemaakt4). Zoodra echter . . . . de velden niet meer bebouwd zijn, staat het aan elke andere gemeente vrij om er bezit van te nemen 5) ; echter behouden de eerste planters van vruchtboomen het recht om jaarlijks . . . . de rijpe vruchten in te oogsten.

[ S c h w a n e r I 169—170]

19. Eigendom van grond s) bestaat slechts in zooverre, dat bij voorbeeld alles wat de bevolking van een kampong aangelegd heeft haar blijft toebehooren, ook wanneer de plaats voor jaren verlaten is geweest.

[Gaffion 343]

' ) I n l a n d s c h bezitrecht, of g e n o t r e c h t ?

2) Liever : de b e z i t t i n g .

3) Liever : inlandsen bezitrecht van g r o n d .

") G e n o t r e c h t d e r h a l v e .

5) O n t b r e e k t dus b e s c h i k k i n g s r e c h t ?

(24)

H S T . I WAAR H E T R E C H T V O O R K O M T

20. Men erkent hier de overgeërfde rechten l) van eenige per- sonen op al de rotan bosschen, die langs de oevers van de Katingan gevonden worden ; die langs de oevers van de Kalanaman . . . . werden als algemeen eigendom 3) beschouwd.

[Michielsen 80]

21. De tuinen . . . . komen in Koetei voor met erfelijk individueel gebruiksrecht3) en ook met individueel gebruiksrecht voor het leven.

. [ A d a t r b . V I I 88]

22. These [Bungol] Ida'an kept this land under continued cul- tivation, and . . . . each portion was strictly private property . . . .

. . . . each section of these fields is as much private property as any in England . . . . [Tawaran river].

The Ida'an have divided the land into square fields . . . . and each division [is] as much property as English land.

[St. J o h n 247, 299, 377]

§ 8. De Minahasa.

§ 9. De Gorontalosehe kring.

§ 10. Het Toradja-gebied.

23. De Toradja's van de Posso'sch-Todjo'sche taalgroep legden vroeger uitsluitend droge rijstvelden aan tegen de hellingen der bergen.

Sedert 1907 echter worden overal waar het land daartoe de gelegen- heid biedt, op last van het Gouvernement natte rijstvelden aangelegd.

De lieden, die tot de Parigisch-Kaili'sche groep behooren, bouwen echter sedert langen tijd hun rijst hoofdzakelijk op natte velden, die door kanalen, welke het rivierwater afleiden, worden gedrenkt. Wij

' ) I n l a n d s e n bezitrecht, of voorkeurrecht ('als in d e Minahassa, P a n d e c t e n TT p l a a t s e n 204 en 205) ?

2) D e n k e l i j k : b e s c h i k k i n g s r e c h t .

3) L i e v e r : inlandsen bezitrecht.

— S —

(25)

BORNEO-ZCELEBES 2 0 2 6

meenen wel te mogen aannemen, dat de sawah-bouw in dat gedeelte van Midden-Celebes is ingevoerd door Boegineezen. Paloe en Parigi leenen zich daarbij uitstekend voor sawah-bouw. Van Paloe werd deze kunst ingevoerd in Sigi, en door dit land kwam de natte rijstbouw in al de landschappen van de vazallen van Sigi's hoofd (Koelawi, Lindoe, Napoe enz.).

[Adriani-Kiuyt II 231—232]

24. De rijstbouw op droge velden is ware roofbouw. In overleg met het dorpshoofd kan de Toradja een genoegzaam groot stuk bosch- grond krijgen om dat te bewerken; hij blijft dan op dat land recht1) behouden, zoolang hij er gebruik van maakt ; dit is meestal voor twee jaar, daar men na den oogst datzelfde veld nog eens bebouwt.

[Adriani-Kruyt II 233]

25. De bevolking van Midden-Celebes is zeer schaarsch. Deze schaarschte komt haar in zooverre te stade, dat zij zich naar genoegen kan overgeven aan roofbouw. Daardoor lijden de Toradja's een be- trekkelijk onbezorgd leven, terwijl zij later, wanneer de strijd om 't bestaan zwaarder wordt door toeneming van het zielental, zich meer zullen hebben te beperken in het neerbranden der bosschen. (Sedert de invoering van het Nederlandsen bestuur worden ook overal, waar dit mogelijk is, natte rijstvelden aangelegd). Slechts ééne streek in dit gedeelte van Midden-Celebes is wat sterker bevolkt, namelijk het Paloe-dal, hetgeen zeker ook voortspruit uit de omstandigheid, dat men daar natte rijstvelden . bebouwt, maar van overbevolking is hier nog geen sprake.

[Adnam-Kruyt 1 »5J

§ 11. Zuid-Celebes.

26. In alle af deelingen, behalve Saleijer, worden geen onbebouwde gronden speciaal aangewezen voor ontginningen. . . .

Alleen bestaat in de afdeeling Noorder-districten de gewoonte dat de strandbosschen, zoodra de grond door aanslibbing hoog genoeg

') Genotrecht. Inlandsch bezitrecht schijnt dus, behalve in de onderafdeeling Paloe (plaats 23), nog niet voor te komen.

(26)

H S T . I W A A R H E T R E C H T V O O R K O M T

geworden is, wegens hunne gunstige ligging bij voorkeur tot den aanleg van padivelden en nipatuinen worden gebezigd.

In de afdeeling Saleijer zijn slechts onbebouwde boschgronden geschikt voor ontginning aanwezig in de Zuidelijke Regentschappen van dat eiland en op sommige daaronder sorterende kleinere eilanden, en heeft men die gronden uitsluitend voor ontginningen aangewezen, voor zooverre ze niet tot eenig ander bepaald doel als tot het kappen van hout enz. zijn afgezonderd.

[ R é s u m é Celebes 8]

27. Individueel grondbezit bestaat in Mamoedjoe feitelijk niet;

wel heeft iedere stam beslag gelegd op een zekere uitgestrektheid grond, binnen welks grenzen outsiders geen tuinen mogen aanleggen. . . zonder toestemming van den stam l).

[Nota Mamoedjoe 90]

27a. De rijstkultuur op natte velden is [op Saleier] onbekend;

op droge gronden langs berghellingen, alleen in enkele landschappen en de Tana Djampeija-eilanden.

[ E n g e l h a r d Saleijer 523, vgl. 148]

§12. De Ternate-arehipel.

§ 13. De Ambon sehe Molukken.

28. De landbouw op Seran is overal roofbouw. Dââr waar hem dit goeddunkt, kapt de Alfoer een terrein open, plant er zijn gewas en ziet na den oogst niet meer naar dit stuk grond om, dat spoedig weder in eene wildernis herschapen is. De tuinen zijn dan ook wijd en zijd om de negorijen verspreid. 3) Slechts bij de strand- bewoners 8) , die zich niet ver van hunne dorpen willen of durven

' ) D u s b e s c h i k k i n g s r e c h t van d e n stam.

2) K o m t inlandsen bezitrecht van g e w a s a k k e r s d u s nog niet voor in het bin- n e n l a n d ?

3) I n strandnegorijen, veelal A m b o n s c h e kolonies, treft m e n soms het datistelsel van de A m b o n s c h e e i l a n d e n aan. Blijkbaar slaan de volgende plaatsen enkel op het b i n n e n l a n d .

— 10 —

(27)

ZCELEBES-AMBON 26—32 wagen, kan men eenigszins van blijvende tuinen spreken, doch men verwachte niet, dat men daarom wel gezuiverde, goed beplante velden aan zal treffen.

[Sachse 124]

29. De landbouw staat over geheel Ceram op zeer lagen trap.

Het is niets dan een zeer primitieve ladangbouw tot het verkrijgen van wat rijst, katalla, oebi, laboe, lombok en suikerriet voor eigen gebruik.

[Napjus 797J

30. Ausserdem treiben [de Alfoeren] etwas Gartenbau, von Ostceram nach Westen in immer vollkommenerer Weise. Sie pflanzen Mais, Batatan, Kaspi, Spanischen Pfeffer und besonders Bananen und Tabak. In Westceram, im Gebiete von Huene, findet man an den Berglehnen oft recht ausgedehnte Maisfelder und sorgfältig gepflegte Pflanzungen.

[Tauern 175]

31. De landbouw wordt op Ceram bijna niet uitgeoefend.

[Bosselier Ceram 39]

32. Dat de landbouw [op Noord-Ceram] nog op den laagsten trap van ontwikkeling staat, blijkt reeds uit het totale gemis van daartoe benoodigde gereedschappen. Met het kapmes wordt alles gedaan.

Alleen voor het wieden, maakt men gebruik van een stuk oud ijzer, dat evenals eene beitel van voren scherp gemaakt wordt en ma-oli wordt genoemd. De landbouwmethode is dan ook niets anders dan eene roofbouw in den volsten zin des woords, zooals misschien nergens wordt aangetroffen

De bevolking houdt zich alleen bezig met het aanleggen van

ladangs r) iBoot 67°—67']

§ 14. Nieuw-Guinea.

§15. De Timorsehe kring.

') Dus noch bezitrecht noch bewerkingsrecht, alleen genotrecht (Pandecten II).

(28)

H S T . I WAAR H E T R E C H T V O O R K O M T

§ 16. B a l i en L o m b o k .

33. De tegalvelden en tuinen die jaarlijks beplant worden [in Boelêlèng en Djambrana] zijn allen aan individuen voor een onbepaalden tijd ten gebruike 1) afgestaan, en het dessabezit 2) blijkt alleen nog maar in sommige gevallen: . . .

Verreweg het belangrijkste deel der bouwgronden in de land- schappen Boelêlèng en Djambrana bestaat tegenwoordig uit sawah's.

[In de practijk komt het volkomen daarop neer], dat deze gronden in vollen eigendom 3) toebehooren aan de individuen.

[Liefrinck Bali 418, 423]

'H. In Bangli behooren alle gronden, zoowel de bebouwde als de onbebouwde, aan den Vorst in zijne qualiteit van landsheer.

De eerste heeft hij echter in erfelijk gebruik 4) gegeven aan zijne onderdanen . . . .

[Liefrinck B a n g l i 185]

35 de Vorst [was op Lombok] de e i g e n a a r . . . . van alle gronden.

[v. Kerrie 198]

36. Regel i s . . . . , dat alle bouwvelden zijn domein (droewé- dalem), hebbend de bewerker daarvan geen zakelijk recht, voor ver- vreemding vatbaar, doch slechts een beperkt bewerkingsrecht. . . .

[v. E e r d e 204]

37. Maar er blijft nog een belangrijke categorie . . . . over, waarvan het bezitsrecht veel overeenkomst vertoont met het „erfelijk individueel bezit" van Java. Vran deze gronden berustte het beheer, het bezit niet binnen de poeri als bij de domeinen (droewé-dalem), maar bij de eigenaren daar buiten (droewé-djabë) . . . .

Deze djabë-gronden vinden hunnen oorsprong in schenkingen van den souverein aan sommigen zijner voorname of verdienstelijke onder- danen, veelal veldheeren, priesterfamilies, gunstelingen of verdienste- lijke kleine luyden, zoowel Baliërs als S a s s a k s . . . . [v. Kenie 206]

') L i e v e r : inlandscll bezitrecht.

2) L i e v e r : d e s a b e s c h i k k i n g s r e c h t .

3) I n l a n d s c h bezitrecht vrij van een hooger b e s c h i k k i n g s r e c h t .

4) L i e v e r : in b e w e r k i n g s r e c h t .

— 12 —

(29)

BALI 33—40 38. Door verdeeling bij erfenis, soms ook door vervreemding of schenking van kleine perceelen, is hier en daar het groot-grondbezit tot versnippering geraakt. . . .

[v. Eerde 207]

39. Voor de onderafdeeling West-Lombok . . . . gold het volgende:

Alle gronden woest of ontgonnen, bebouwd of onbebouwd, waren eigendom (droewé) van den Vorst.

Dit eigendom nu was te onderscheiden in twee hoofdvormen hl.*:

I droewé dalem. II droewé djabë.

Gronden direct onder het beheer van den Vorst, d.i. van de macht binnen (dalem) de poeri, heetten droewé dalem.

Gronden, wier bezitsrechten door den Vorst aan zijne veldheeren of grootwaardigheidsbekleeders of aan de Sasaksche edellieden waren toegewezen, alzoo in beheer afgestaan aan gezaghebbenden buiten (djabë) de poeri, gaf men de benaming van droewé djabë. . . .

De droewé djabë gronden, in het algemeen aantegeven als erfelijk individueele bezittingen . . . . werden in den loop der tijden door ver- deeling of erfenis, verkoop of verpanding meermalen tot kleine per- ceelen v e r s n i p p e r d . . . .

Voor het overige gedeelte van Lombok. . . . zijn de heerschende toestanden op het stuk van grondbezit . . . . in hoofdzaak wel gelijk aan die van [West-Lombok], en erkende men ook daar de souvereine eigendomsrechten van den Balischen Vorst op alle gronden, maar de splitsing in de hoofdvormen droewé dalem en droewé djabë kent men daar niet. . . .

[Adatrb. I 173—175, 176]

40 in het oorspronkelijke Sassaksche land kwam veel meer het grondbezit J) van de desa op den voorgrond. . . .

. . . . de gewone Kaoela had in dien ouden tijd een uitgebreider recht op zijn' akker dan in later eeuwen het geval was, en zeer waar- schijnlijk is het, dat ontginning in dien tijd hem de volle beschikking over zijn' grond bij voortdurend gebruik, waarborgde s) .

[v. Eerde 213, 214]

') Of het beschikkingsrecht?

2) Dus voorheen inlandsch bezitrecht, later slechts bewerkingsrecht.

(30)

H S T . I WAAR HET RECHT VOORKOMT

§ 17. Middel- en Oost-Java m e t Madoera.

41. Tegalvelden, tuinen en boomgaarden [naast sawahs] treft men aan in de residentiën Rembang, Kediri, Probolingo, Besoeki, Banjoewangi en Pamekasan, in vele desa's van

Bagelen, Semarang en Soerabaja, in verscheidene desa's van Madioen, in enkelen van Tegal, Banjoemas, Japara, zoomede in één desa van Pekalongan.

[ER. I 115, vgl. 130]

42. [Zijn er op Java] door inlanders ontgonnen gronden*) te midden van de woeste gronden die in erfpacht worden aangevraagd [,dan deelen de commissies voor erfpachtsaanvragen] haar gevoelen mede omtrent het voor en tegen van het verlaten dier enclave's, waar- van de beteekenis vermeerdert als er vaste woningen op zijn en sawah's.

Bij het onderzoek in 1868 is gebleken, dat er nederzettingen waren in de wildernis van enkele gezinnen, dikwerf van zwervers zooals [in Pandecten I I plaats 625] vermeld zijn

Noot : Als voorbeeld van dergelijke nederzettingen kunnen vermeld wor- den drie desa's waarin gehuchten uit twee gezinnen bestaande bij het onderzoek aangetroffen in Tegal en een desa met elf gehuchten elk van drie of vier gezinnen in Banjoemas.

[ER. III 151]

§ 18. De Vorstenlanden.

43 zoo al niet het geheele individueele bezitsrecht is ge- handhaafd, een bouwrecht 2) op den grond heeft de inlander in de Vorstenlanden toch daarvan overgehouden

[Adatrb. II 204]

§ 19. West-Java.

44. Men vindt tegenwoordig [in West-Java] vier soorten van gronden, wier regtstoestand verschillend is : [waaronder als] 40. gronden

in privaat bezit. [Résumé Bantam 66]

') In inlandsen bezitrecht dan wel in genotrecht.

2) D. i. een bewerkingsrecht.

— 14 —

(31)

HOOFDSTUK IL

Ontstaan van het inlandsch bezitrecht. *)

(32)
(33)

O N T S T A A N VAN H E T I N L A N D S C H B E Z I T R E C H T .

§ i. Atjèh.

45. Door het aanleggen van ladangs ontstaan bezitsrechten1), welker duur bepaald wordt door den levensduur der ladangs, die zeer sterk afwisselt naar de omstandigheden.

[Snouck I 308]

46 de rechten op de ladangs 2) [ontstaan] door het aan- brengen van teekenen der voorgenomen ontginning.

[Snouck I 308]

47. De bewoners der geheele moekim hebben het recht op eene binnen die moekim gelegen padang s) oemongs aan te leggen, die dan hun eigendom4) worden; hiervan wordt echter zelden gebruik gemaakt.

[ S n o u c k I 309]

48. Verder maakt men op de rijstvelden ook vischvijvers (mon eungköt), uitgediepte putten, die men met hout, takken, bladeren enz.

voorziet om de visch derwaarts te lokken, en die men later leegschept, om de visch eruit te nemen.

[Snouck I 29S]

') Inlanclsch b e z i t i e c h t , d a n wel g e n o t r e c h t .

2) Gedoeld zal wel zijn op voorkeurrecht, niet op inlandsen bezitrecht of c p g e n o t r e c h t .

3) D e tot een dorp b e h o o r e n d e vlakte buiten het complex der n a t t e rijstvelden, l a d a n g s en t u i n e n [onjuist omschreven in P a n d e c t e n I I blz. 182].

4) Liever : bezitting.

(34)

H S T . II ONTSTAAN- I N L . B E Z I T R .

49. [Waar vreemden worden toegelaten tot den aanleg van zoutpannen en vischvijvers in de lagunen, tot het verkrijgen van rechten op moerassen, aangeslibde of drooggevallen gronden en tot droogmaking van gronden], dient vermeld, dat vreemdelingen (niet- inwoners van dezelfde moekim of hetzelfde oelèëbalangschap) in den regel aan het betrokken hoofd een zekere retributie betalen voor de vergunning. 1)

[Résumé Atjèh 75]

§ 2. Gajo-, Alas en Bataklanden.

50. Door eerste ontginning ontstaat erfelijk bezitrecht.

[ B a t a k s p i e g e l 13, vgl. 2 4 2 ; N e u m a n n 283]

51. Ieder ingezetene [in het Karoland J heeft binnen het gebied van zijn eigen oeroeng resp. dorp het recht van ontginning, mits met kennisgeving aan het hoofd.

Eerste occupatie geeft recht op den grond, nl. hetzij bezitrecht, hetzij genotrecht.

[ B a t a k s p i e g e l 237 ; N e u m a n n 47]

52. Wil iemand in [Simpang Kanan of Simpang Kiri] een stuk grond ontginnen, dan behoeft hij daarvoor de vergunning van den eigenaar2) van den grond [hij behoeft dan], wanneer hij ten minste niet tot eenig ander gebied behoort, voor de bewerking van den grond ook in latere jaren geene nieuwe vergunning te vragen.

Hij verkrijgt dan op dien grond een soort erfelijk gebruiksrecht3).

[Ypes 622, 624]

53. Het recht van bezit wordt in [Panei en Bila] verkregen door ontginning van den grond De bevolking is vrij een deel van de harangan 4) in bezit te nemen, daaruit hout te kappen, den grond

' ) A a n g e z i e n het b e s c h i k k i n g s r e c h t in Atjèh schier geheel is afgesleten, zullen v r e e m d e n hier wel inlandsch bezitrecht k u n n e n krijgen in stede van g e n o t r e c h t .

2) B e s c h i k k i n g s g e r e c h t i g d e ?

3) Liever : i n l a n d s c h b e z i t r e c h t .

4) G r o n d e n , m e e r in d e nabijheid d e r b e w o o n d e streken gelegen, die, hoewel in staat van woestheid veTkeerenrle, n o g sporen vertoonen van vroegere b e b o u w i n g .

— 18 —

(35)

ATJEH-BATAKS 49—59 zoowel voor den landbouw als voor eenig ander doel te ontginnen, mits niemand op dien grond oudere rechten kan doen gelden

[Neumann 47—49]

hi. Het aanleggen van van regen afhankelijke sawahs is [in Panei en Bila] aan geene bepalingen onderworpen, het aanleggen van natte rijstvelden mag eerst na overleg met de gezaghebbenden van het gebied plaats hebben.

[Neumann 50]

55. Wordt een stuk van dien grond [in het Tobaland] ontgonnen, dan ontstaat slechts het ontginningsrecht l) op dien grond.

[Adatrb. XI 34]

56. Wordt de woeste grond door een marga-genoot ontgonnen, en hetzij :

a. in nat rijstveld (saba),

b. in droog rijstveld (oematoer), dan wel c. in tuinen (porlak)

gemetamorphoseerd, dan krijgt de ontginner [in de Toba-landen] daarop het erfelijk individueel bezitsrecht. . . .

[de Boer 363]

57. Ieder ingezetene van het landschap Simeloengoen heeft het recht op een stuk grond ter bebouwing; hij heeft slechts kennis te geven aan zijn hoofd ; hij verkrijgt dan het erfelijk bezitsrecht daarop s) .

[Nota Simeloengoen 560}

58 de gronden die intensief (sawah, tuinen) be- bouwd worden, worden erfelijk individueel bezeten

[Nota Kota Pinang 225]

59. Wanneer de bevolking een ladang of een tuin wenscht aan te leggen, kiest zij zelve een aan niemand toebehoorend stukgrond uit, en geeft hiervan slechts kennis aan den ketoea of datoeq. Wanneer daarentegen geen overwegende bezwaren bestaan, mag het recht om vrij te beschikken over leegstaanden en niemand toebehoorenden grond nimmer aan de bevolking geweigerd worden. [Landschap Bila 555]

1 ) Lees : hetzij genot- hetzij bezitrecht.

2) Zie echter boven, plaats 3.

(36)

H S T . II ONTSTAAN I N L . BEZITR.

60. Wil een kampongbewoner [in Mandailing] een stuk grond in ontginning nemen, dan doet hij daartoe het verzoek aan zijn hoofd, die het hem niet weigert, tenzij de belangen van anderen daardoor benadeeld zouden worden, en voor dit verzoek, dat ook zonder for- maliteiten geschiedt, betaalt hij niets.

[Heyting 261]

61. Een ieder [in Mandailing] kan met vergunning van het hoofd zijner gemeente gronden van de gemeente ontginnen. Na ontginning behoudt hij daarop een erfelijk individueel gebruiksrecht, zoolang de gronden niet in een nieuwen staat van woestheid zijn getreden

Een mondeling verzoek tot het hoofd gericht met aanwijzing van de gewenschte stukken is voldoende ; bijaldien na onderzoek bevonden wordt, dat niemand eenige aanspraken [heeft] en de vergunning niet strijdig is met het algemeen belang, zoo mag zij niet geweigerd worden.. . .

De vreemdelingen bekomen echter door de vergunning geen erfelijk individueel gebruiksrecht 1) , maar zij wordt bij niet opzegging na afloop van den oogst, beschouwd voor een oogstjaar verlengd te zijn.

[Ris 485—486]

62. Als algemeene regel geldt ook in [de] onderaf deeling [Baroes van het gewest Tapanoeli] voor de Bataksche bevolking buiten de Koeria Baroes, dat ontginning erfelijk individueel bezitsrecht geeft.

[Adatrb. XI 46]

63. De regten 2) op den grond worden [in Tapanoeli] eerst geboren door het feit der ontginning.

[Résumé Sumatra 55]

64. Inwoners van de koeria [in Angkola] krijgen bezitsrecht door ontginning van den woesten koeriagrond. [Beek 12]

65. Zijn [in Mandailing] langs den oever van een rivier bebouwde gronden gelegen, waardoor zich de rivier een nieuwen weg baant, zoo kunnen de eigenaren dier velden aanspraak op den droogen arm van de rivier doen gelden, zij hebben dan ook geene vergunning tot exploitatie noodig. [Ris 487—488]

') Doch slechts genotrecht.

2) Hetzij genot-, hetzij bezitrecht.

— 20 —

(37)

BAT A K S M I N A N G K A B A U 60—67

§ 3. Het Minangkabausehe gebied.

66. Waar — zooals algemeen erkend wordt — in de Menangkabausche landen de arbeid de bron is van het recht, bepaalt de mate van den arbeid het mindere of meerdere recht. Waar die arbeid bestaat uit een oppervlakkige ontginning, uit hak- of roofbouw, raakt het geboren recht de superficie1), eerst bij het metjontjong malatik, bij intensieve cultuur dus omvat het recht den fundus3). Eerst wanneer men aan dezen laatsten eisch voldaan had, wat in de practijk natuurlijk heel veel speelruimte toeliet, was men gerechtigd zijn recht te verzekeren door een bewijsmiddel (tanda) hetzij door afpaling van de bewerkte o-ronden hetzij door het zoogenaamde tanam batoe het „planten van steenen". Een aanwijzing dat het Maleisch grondrecht dikwerf zich bepaalt tot de oppervlakte, vindt men in het bestaan van het feit dat dikwerf op een ontgonnen perceel boomen aan derden toebehooren3).

[Kroon G r o n d e n r e c h t 168]

67. Te voren werd ook gereleveerd dat in het tijdperk, toen men heden hier, en morgen daar, grond bebouwde met abandonneering van de vroeger gebezigde, men individueel meestal geen waarde aan den grond toekende, anders dan voor het oogenblikkelijk gebruik, en dat alle grond toen dan dus een vrij en gemeenschappelijk bezit der kota- bewoners uitmaakte. Zulks veranderde toen men tot den geregelden landbouw overging en tot den rijstbouw op «awahs, bij welke de grond door langdurig gebruik en door den velen daaraan besteden arbeid niet alleen waarde verkreeg, doch ook steeds in waarde toenam; men kan o.a. rekenen, dat bij grondontginning voor sawahs eerst in het 7de jaar een behoorlijke normale oogst verkregen wordt.

Het spreekt van zelf dat een familie van zulk een grond geen afstand meer deed en dat die van geslacht tot geslacht in hetzelfde

1 ) Liever : is h e t slechts een g e n o t r e c h t .

2) L i e v e r : is het een i n l a n d s e n b e z i t i e c h t . I n o v e r e e n s t e m m i n g m e t h e t in dezen t e k s t gezegde schijnt h e t d a n ook voor te komen,, dat op l a d a n g s b e z i t i e c h t e n niet slechts g e n o t r e c h t wordt uitgeoefend.

3) D e z e g e v o l g t r e k k i n g schijnt o n j u i s t ; b o o m e n en a n d e r gewas gelden als r o e r e n d goed, en b e h o o r e n ook op n a a r i n l a n d s c h recht bezeten g r o n d e n v a a k aan een a n d e r d a n d e n g r o n d b e z i t t e r t o e .

(38)

H S T . II ONTSTAAN I N L . BEZITR.

bezit bleef en de vruchten daarvan uitsluitend ten deel vielen aan de familie die haar krachten daaraan besteed had. Die grond werd daartoe familieeigendom. . . De Maleiers noemen dit harta poesaka der familie.

[de Roov nS—119]

68 wanneer de ontginner zich een voortdurend gebruik van den grond voorstelt, zooals bij den aanleg van s a w a h s . . . . brengt

[zijn belang] mede, dat hij zijn rechten daarop voor altijd verzekerd ziet en daarom wendt hij zich in de eerste plaats tot zijn hoofden, om vergunning te vragen, of om, zoo men wil, van zijn voornemen kennis te geven. In vroegere tijden ging de afbakening van het in kuituur te brengen terrein met eenige plechtigheid gepaard. Behalve de hoofden werden ook de priesters op het terrein uitgenoodigd. Daar werden dan op de verschillende hoeken van den te ontginnen grond groote steenen geplaatst onder het uitspreken van een gebed, waarbij tevens de omstanders indachtig werden gemaakt op de heiligheid der rechten van den ontginner en wel in den vorm van een bedreiging, door de gewone uitdrukking: ,,jang boeka tanam batoe kaloear patjah mata", dat is : hij, die een grenssteen wegneemt, zal het gezicht verliezen. De ontginner gaf daarna een kleinigheid in geld aan de hoofden, door de ontvangst waarvan zij zich als bij eede verbonden, om ten allen tijde voor de rechten van den ontginner en zijn nakomelingen 1) te zullen w a k e n . . . .

Tegenwoordig raakt de plaatsing van grenssteenen bij nieuwe ontginningen langzamerhand geheel in onbruik. . . .

Bij den aanleg van nieuwe sawahs. . . . brengt ook de aard van die kuituur [dit] van zelf mede. Meestal aangelegd te midden van bewoonde streken, waar goede gelegenheid bestaat voor aanvoer van het benoodigde water, en waar dus de ontginning van rijstvelden reeds dadelijk algemeen bekend raakt, zijn bovendien de dijkjes rondom de waterpas gemaakte vakken jaren lang voldoende teekenen van ontgin- ning, zelfs nadat de grond geruimen tijd heeft braak gelegen.

[Kroesen Westkust 11—13]

') Hoogstwaarschijnlijk inlandsen bezitrecht. De verschillende plaatsen maken evenwel geen duidelijk onderscheid tusschen ontginning van blijvenden en van tijde- lijken aard, terwijl vrijwel als vaststaand kan worden aangenomen, dat het ontginnen van grond tot wisselvallig bouwveld slechts een tijdelijk genotrecht doet verwerven.

— 22 —

(39)

MINANGKABAU 67 — 71 69. Bij ontginning van woeste gronden, waarvan men zich een langdurig gebruik voorstelde, was het namelijk vroeger algemeen de gewoonte, om de grenzen van het in kuituur te brengen terrein af te bakenen, door het plaatsen van groote steenen op de uithoeken daarvan.

Dit geschiedde met eenige plechtigheid , de ontginner verkrijgt daardoor een regtstitel op den grond, ook voor zijne nakomelingen

Tegenwoordig geschiedt [het tanam batoe] alleen nog bij verkoop van g r o n d e n . . . .

Geldt het geen verkoop, maar ontginning van grond voor langen duur, dan bepaalt men zich thans eenvoudig tot het planten van de handjiloewang, ook wel hand j i of djiloewang genaamd (een plant, zeer kenbaar aan haar rood blad, en spoedig opgroei j ende) voor de bepaling van de grenzen van het in kuituur te brengen terrein, het- welk alsdan tanah berhandji wordt genoemd.

Of wel men verzekert zich zijne regten op den grond door het planten op de grenzen van langlevende vruchtboomen....

_[Résumé Sumatra 12]

70. Ontginning geeft eigendom1). De Maleijer drukt dit beginsel uit, door te zeggen: hak bermilik, harta bernanpoenja. De ontginning zelve heet „tjantjang latih" (tjantjang — omkappen, en latih = omspitten).

[Résumé Sumatra 18]

71. Thans hebben wij de vraag nog nader te bespreken welk recht het matjantjang malatih eigenlijk altijd geboren deed worden, vermits die tot nog toe steeds verschillend beantwoord werd. Het spreekt intusschen vanzelf, dat de Minangkabauër die vraag nooit gesteld heeft, omdat hij het onderscheid tusschen de verschillende zakelijke rechten, die wij ten aanzien van den grond mogelijk achten, nooit gekend heeft Er schiet niets anders over dan om diens hak matjantjang malatih een karakteristiek eigendommelijk bezitrecht te noemen, dat wel is waar veel heeft van onzen eigendom, maar toch ook weer in belangrijke opzichten daarvan verschilt. Een jus in re aliéna is het in elk geval nimmer geweest, zooals met ons vrucht-

') Inlandsch bezitrecht, dan wel genotrecht.

(40)

H S T . II O N T S T A A N I N L . B E Z I T E .

gebruik steeds, zoomede ook met het javaansche erfelijk individueel bezit eenigermate :) het geval is. En een zuiver individueel recht is het ook nooit geworden, behoudens dan in vele grenslanden, waar de adat verbasterde in verloop van tijd.

[ W i l l i n t k 671—673]

72. [De nagari] blijft souvereine rechten in den vorm van pre- ferente rechten 2) op alle gronden uitoefenen. Slechts de leden van de nagarie hebben op den woesten grond: i ° het ontginningsrecht;

20 het jachtrecht; 30 het weiderecht; 40 het recht tot inzameling.

Het door ontginning émaneerende recht, het hak metjantjang melatih genaamd en waar muslimische invloed zich heeft doen gelden en dit is het geval in het overgroote deel van het land, meer bekend onder den naam van hak bermilik, is een recht welke zeer zeker bestanddeelen bevat van het eigendomsrecht, doch toch verre afstaat van het in het Burgerlijk Wetboek vermeld volledig eigendom, het jus utendi ac abutendi, bekneld toch als de milik is door de preferente rechten 2) van soekoe of stam 3) en negariegenooten.

[Kroon L a n d b e z i t 21 A p r i l ]

73. Toch meen ik te kunnen aantoonen, d a t . . . . bij den Maleier wel degelijk ontginning eigendom geeft.

Zij die het eigendomsrecht in twijfel trekken, beroepen zich in de eerste plaats op het feit, dat ontgonnen doch verlaten gronden weder ter beschikking kunnen komen van 4) de negri, en dat dus de ontginner slechts gebruiksrechten daarop heeft kunnen hebben. Was dit een algemeene regel, de eigendoms-theorie zou zeker moeielijk zijn vol te houden. Dit is echter niet het geval. Ook hier moet rekening worden gehouden met het kenmerkend verschil tusschen tijdelijke en permanente ontginningen 5) , waarop hierboven reeds de aandacht is

g e v e s t i g d . [Kroesen W e s t k u s t 13]

') D e juistheid dezer o p m e r k i n g k a n hier in het m i d d e n blijven.

2) Liever : b e s c h i k k i n g s r e c h t .

3) E e n b e s c h i k k i n g s r e c h t van soekoes ( g e s l a c h t e n u n i e s ) of van geslachten (kam- poengs) is niet b e k e n d .

4) Liever : w e d e r onder het volle b e s c h i k k i n g s r e c h t terugvallen van.

5) Bedoeld schijnt, dat bij tijdelijke o n t g i n n i n g slechts van g e n o t r e c h t s p r a k e k a n zijn.

— 24 —

(41)

M I N A N G K A B A U 71—79 74. Rimbô die aan de negari behoort, in communaal bezit1), kan in 't algemeen niet worden verkocht, maar ieder ingezetene heeft de bevoegdheid tot ontginning en de uitoefening der aan die ontgin- ning verbonden bezitrechten 2) .

[v. H a s s e l t 305]

75. Reeds van de vroegste tijden af, zoover de overlevering teruggaat, werden de goudhoudende gronden doorwoeld, en als van- zelf volgt daaruit, dat die gronden individueel eigendom werden

[v. H a s s e l t 398]

76. Want naar der Maleiers rechtsopvatting geldt, dat de woeste grond de „ager nullius", het eigendom wordt van den eersten ont- ginnen „cedit primo occupanti". . . .

6 ' ' x [v. Bosse 105]

77. Men kan in het bezit [van ladangs 8) en tuinen] ge- raken d o o r . . . . eerste ontginning.

[Schwartz K w a n t a n 330]

78. Wanneer een lid der nagari een stuk woeste grond tot sawah wil maken, geeft hij daarvan bericht aan de panghoeloes kaampe soekoe4). Door ontginning komt dat stuk grond in zijne harto pantja- harian 6) . . . .

[ W i e n e c k e 122, vgl. 124, 119, 117J

79. Want naarmate er aan den grond al dan niet arbeid is besteed, met welken een duurzame in-bezit-neming van den bodem werd beoogd, werden daarop of particuliere rechten 6) geboren of is die gemeen goed 7) der gansche negri gebleven. Althans zoo:is het in de reeds genoemde noordelijke helft der Padangsche Bovenlanden.

[Willinck 643—644]

') L i e v e r : die onder h e t b e s c h i k k i n g s r e c h t van de n a g a r i staat.

2) G ë n o t r e c h t , d a n wel i n l a n d s e n bezitecht.

3) Voor wisselvallige b o u w v e l d e n echter leidt o n t g i n n i n g slechts tot g ë n o t r e c h t .

*) Aldus n o e m t men zoowel de gezamenlijke soekoedeel-besturen in een n a g a r i , als elk dier b e s t u r e n op zichzelf. H i e r moet het eerste zijn bedoeld.

5) D . i. particulier goed.

6) H e t woord „ d u u r z a m e " geeft recht hier te d e n k e n aan inlandsen bezitrecht.

7) O n b e l e m m e r d e b e s c h i k k i n g s g r o n d .

(42)

H S T . I I O N T S T A A N I N L . B E Z I T R .

8 0 . l e d e r negri-burger heeft [in de af deelingen T a n a h D a t a r , A g a m en L Kota, zoomede in enkele grenslanden] ten opzichte van [den woesten g r o n d ] altijd deze twee vrije rechten gehad, vooreerst o m er middels ontginning ( m a t j a n t j a n g m a l a t i h ) , middels occupatio, stukken van in particulier bezit te erlangen en in de tweede plaats om van de t a n a h mati alle mogelijke profijt te trekken, dat deze van n a t u r e oplevert. . . .

. . . . vreemdelingen, o r a n g dagang, en n i e t - M i n a n g k a b a u e r s , lieden van vreemd ras, [konden] dien bodem m a a r niet zoo vrijelijk, zonder toestemming der betrokken negri-hoofden, . . . . occupeeren. E n deden zij dit met de vergunning van dezen, dan konden bedoelde lieden toch nooit een vererfbaar zakelijk recht :) op den door hen ontgonnen g r o n d erlangen. . . .

. . . . [Slaven] verwierven . . . . den ontgonnen bodem voor hunnen meester of voor hunne meesteres, als deze een sa boewah paroeï was.

[Willinck 644—645]

8 1 . H a d men nu voor de begrenzing van het stuk woesten grond.

d a t men wilde erlangen in particulier b e z i t3) , eenmaal behoorlijk ge- zorgd, dan moest men ook tevens zoo spoedig mogelijk overgaan tot het maken van een begin met de eigenlijke ontginning. W a n t zoolang dat niet had plaats gehad was er nog geen zakelijke rechtsband t u s - schen den occupator en den grond tot stand g e k o m e n ; zoolang werd de ontginner nog geen o r a n g nan ditapati, zooals het heette. H e t was intusschen volstrekt niet noodig, dat dit begin een afdoende en alge- heele ontginning daarstelde. Als men m a a r door de een of andere daad van m a t j a n t j a n g of malatih, hoe oppervlakkig die ook mocht zijn, ge- toond had, dat men den grond ook daadwerkelijk in zijn bezit wilde erlangen.

[Willinck 669]

82. De ontginner van woeste gronden, is d a a r v a n [ter S u m a t r a ' s W e s t k u s t ] bezitter zoolang hij die bewerkt.

[ A d a t r b . V SS]

' ) W e l een g e n o t r e c h t .

2) Van verschil tusschen wisselvallige en blijvende velden blijkt hier niet.

— 2 6 —

(43)

M I N A N G K A B A U 80 — 87 83. Ontginning kan niet plaats hebben, dan met toestemming van hem die oelajat op den grond heeft, maar is die toestemming verkregen, dan krijgt de ontginner de rechten van eigenaar l), met uitzondering echter van het recht tot vervreemding, waartoe steeds de vergunning vereischt wordt van hem die oelajat bezit.

[v. H a s s e l t 304]

84-. Gemeenschappelijk beschikkingsrecht wordt (door ontginning van grond) bezitsrecht; op individueele (roerende of onroerende) goederen wordt beperkt eigendomsrecht uitgeoefend.

[ V e r t a a l d e p a p a t a h bij W e s t e n e n k 98]

85. Want de tanah oelajat, het erfgoed van de stichters der negrie, behoort, evenals het familiegoed, niet alleen aan het levend geslacht, maar ook aan de komende geslachten. Die gronden kunnen slechts voor altijd in uitgestrektheid verminderen, door het recht van den negriegenoot tot ontginning d.i. tot toeëigening s) .

[ A d a t r b . X 95]

8G. Zoolang het algemeen niet door de ontginning wordt be- nadeeld, zooals wel het geval kan zijn wanneer roekeloos bosschen worden omgekapt, welke de negri-bewoners moeten benuttigen voor het noodige brand- of timmerhout, of wel dat sawahs worden aange- legd, waardoor anderen verstoken worden van het gebruik van het water tot besproeiing hunner rijstvelden, zoolang kan de ingezetene binnen zijn negri gronden ontginnen zonder daarin door hoofden te worden bemoeielijkt, zelfs zonder daartoe hun vergunning noodig te hebben. Het is ook niet krachtens de vergunning, welke in principe als voorwaarde bestaat, maar wel door het feit der ontginning dat individueele rechten 3) op den grond geboren worden.

[Kroesen W e s t k u s t 10]

87. De ontginner verkrijgt eigendomsrechten 4) met uitzondering van het recht van vervreemding. . . .

1 ) L i e v e r : van inlandsch bezitter.

2) L i e v e r : verwerving van inlandsch bezitrecht. D e oelajatgrond verliest d a a r d o o r e c h t e r niets aan u i t g e s t r e k t h e i d .

3) H o o g s t w a a r s c h i j n l i j k wordt hier gedoeld op inlandsch bezitrecht.

4) L i e v e r : inlandsch bezitrecht.

(44)

H S T . II O N T S T A A N I N L . BEZ1TK.

Bebouwde gronden worden dus bezeten door den ontginner en deze heeft daarop eigendomsrechten1).

[ S t i b b e 308]

88. Ontginning geeft dus eigendom, wel te verstaan, wanneer die geschiedt door een ingezetene, van gronden binnen de grenzen der negri gelegen. Geheel anders toch zijn de rechtsgevolgen van ont- ginning door een vreemdeling 3) . . . .

[ K r o e s e n W e s t k u s t 20]

89 ieder arbeidde naar vermogen, ontginde bosschen, bouwde huizen en bebouwde zoo veel grond als de krachten gedoogden ; en al hetgeen men ontgonnen en bebouwd had, werd door niemand, zelfs niet door den vorst, betwist het particuliere eigendom 3) te zijn.

[v. O p h u i j s e n 478]

90. [Bebouwde gronden] kunnen verkregen worden . . . . door eerste ontginning.

[ I J z e r m a n 24J

91. Die Eingeborenen sagen: ramboh kali manting, (das soviel bedeuten soll wie) tjantjang latih: „Erschlieszung (des Bodens) gibt Eigentum4)". Die Taluker sagen auch: n a k5) bermilik, harta ber- mampunja.

[Maass 311]

92. Als (besonders durch Arbeit) „erworbenes Eigentum" (hâratâ pöntjarian) gelten diejenigen G r u n d s t ü c k e . . . . die z . B . durch Urbar- machung, . . . . in den Besitz jemandes gelangt sind.

[Maass 403]

93. In allerlaatste instantie, bij algeheele ontstentenis van families, die sapersoekoean zijn, dat is van verwante sa boewah paroei in de negri der overledenen, en indien een belahan niet in deze wenscht

1) L i e v e r : inlandsch bezitreclit.

2) O n t g i n n i n g van n a g a r i g r o n d door v r e e m d e n geeft g e n o t r e e n t .

3} G e n o t r e c h t , d a n wel inlandsch bezitrecht.

4) G e n o t r e c h t , d a n wel i n l a n d s c h 'bezitrecht.

3) Ofschoon in een noot, g e t e e k e n d H . J . , het woordje „ n a k " wordt uitgelegd als te b e t e e k e n e n „ h e n d a k " , zal men toch wel m o e t e n lezen „ h a k " , zie boven plaats 70.

28 —

(45)

M I N A N G K A B A U °' 9 7

• terug 'te keeren, vervalt een erfenis aan de negri zelve De open- gevallen erfenis werd dan gelijkelijk verdeeld x) onder alle sa boeah paroeï onder al die families, welke in de negri gevestigd waren.

[Yvillinck 781]

94. . . .de nagari [kan gronden van geheel uitgestorven families]

ter bewerking [geven] aan nagarigenooten.

[ W e s t e n e n k 151J

95. [De nalatenschap van een geheel uitgestorven familie] wordt onder de verschillende kampoeëng's verdeeld, die weer aan ieder huis een gedeelte toewijzen. ^ ^ ^ ^

96 dat volgens het adatrecht in [de nagari Ampaloe]

vreemdelingen in de negri grond tot het gebied van diezelfde negri behoorend niet rechtens in bewerking kunnen nemen, dan met mede- weten en vergunning der adathoofden der negri en door ontginning van het hun toebedeelde stuk grond slechts een gebruiksrecht 2) daarop erlangen

dat zij volgens dat zelfde adatrecht dit verworven gebruiksrecht2) weder verliezen, door den grond niet meer te bewerken en hem braak te laten liggen, in welk geval elk negarilid gerechtigd is dienzelfden grond hetzij als harta pentjarian 3) voor zich zelf, hetzij als harta poesaka *) voor zijn familie door bewerking te verwerven

[ L a n d r a a d 1'riaman W . 2398]

97 dat volgens het adatrecht, in vigueur in het gebied van de negeri Limau Poeroet, door rechtsgeldige ontginning van een stuk woesten grond, dit [ook door een vreemde] als harta pentjarian wordt verworven 5) . [ L " « d ^ Prian-m-RNI. 9S, 376]

<) D o o i deze t o e b e d e e l i n g v a n g r o n d e n , die onder het volle b e s c h i k k i n g s r e c h t van de n a g a r i w a r e n t e r u g g e v a l l e n , o n t s t a a t het i n l a n d s c h bezitrecht weer in h a n d e n van den nieuwen verkrijger. D i t geldt ook voor p l a a t s e n 94—96.

2) Liever : g e n o t r e c h t .

3) Individueel goed.

4) F a m i l i e g o e d .

0) Mocht dit juist zijn, d a n zou het een uitzondering wezen op den regel, d a t een v r e e m d e in de nagari geen inlandsch bezitter k a n zijn.

(46)

H S T . II O N T S T A A N T N L . B E Z I T R .

§ 4. Zuid-Sumatra.

98. Heeft m e n . . . . [in Djambi] aan zijn verplichtingen t. d.

voldaan [nl. : verzoek tot ontginning aan den batin der doesoen en incultuurneming van den ontvangen grond], dan wordt de grond zonder verdere betaling tanah milik, erfelijk individueel bezeten grond.

Het hangt nu van den bewerker af, dat recht min of meer omvattend te doen zijn. Verkregen grond tot sawah of djadjar 5) bewerkt, be- hoort voor altijd aan den ontginner en zijne erven. . . .

Het in eigendom verkrijgen v a n . . . . tuinen door doesoenlieden in ' hun eigen doesoengebied geschiedt op dezelfde wijze.

[v. d. M e u l e n 27—28]

99. Een eigenaardig standpunt nam vroeger het landschap Datoeq nan Bërëmpèq in, hetwelk beweert reeds bezit te hebben genomen van den grond toen er van een gezag der Batins nog geen sprake was. De oorspronkelijke ontginner (beter ontginster, want de hoofd- persoon was eene vrouw, Moening Poetih genaamd) kwam van Menangkabau, ontgon op eigen gezag een stuk grond in het latere Datoeq nan Bërëmpèq, hetwelk toen nog geheel onbewoond was, (aan de Batang Asaj) en verliet later weer die plaats om benedenstrooms nieuwe ontginningen aan te leggen (ter plaatse van het latere Seba- koel). Nadat de oorspronkelijke ontginning wederom tot woestheid was teruggekeerd, kwamen andere Menangkabauers zich daar vestigen en erkenden genoemde Moening Poetih als hun Indoeq Semang. Nu is Sebakoel later wel geheel een Batindoesoen geworden en ook Moening Poetih's afstammelingen zijn ten slotte Batinpersonen ge- worden, maar niettemin verklaart Datoeq nan Bërëmpèq van oudsher niets met de Batins te maken te hebben gehad en feitelijk alleen aan den Jang di Pertoean van Paggerroejoeng ondergeschikt te zijn.

[v. d. Bor 184]

' ) V a n djadjar, rij? D j a d j a i a n zijn d r o g e b o u w v e l d e n , die intensief w o r d e n b e w e r k t met p l o e g en eg, doch niet l a n g e r b e b o u w d w o r d e n d a n ongeveer twee j a r e n a c h t e r e e n , om vervolgens b r a a k te liggen en als w-eideplaats te worden gebezigd g e d u r e n d e eenige jaren ; d a a r n a worden ze weer bouwveld.

— 30 —

(47)

Z SU MATRA 98—IO4 100. Tot het voortdurend vruchtgebruik 1) worden gronden af- gestaan voor nederzettingen (doesoens of kampongs) al dan niet met woudgebied, gewoonlijk onder beding van de betaling van haçil. Op die wijze is de Pengoeloebevolking aan hare gronden gekomen; men noemt de Pengoeloe-nederzetting dan ba-indoeq bij het betrokken Batin-landschap.

[v. d. B o r 179]

101. De aangeslibde gronden [in Djambi] zijn ter beschikking van de gemeenschap (district, doesoen), tenzij de aanslibbing plaats heeft tegen een reeds ontgonnen nog in bewerking zijnd stuk grond.

[ O e n d . D j a m b i 212]

102 gronden tot sawah's gebezigd [worden in Palem- bang] als erfelijk en individueel eigendom beschouwd.

Volgens het a l g e m e e n e b e g r i p der b e v o l k i n g , zoowel ter hoofdplaats als in d e verste b o v e n l a n d e n , is h e t G o u v e r n e m e n t , bij uitsluiting, eigenaar van d e n g r o n d , m a a r b e r u s t op het G o u v e r n e m e n t de verplichting den g r o n d voor de b e v o l k i n g , van wie het b e l a s t i n g heft en h e e r e n d i e n s t e n vordert, b e s c h i k b a a r te stellen in zooverre zij d a a r a a n behoefte heeft.

N o c h b e b o u w d e noch o n b e b o u w d e g r o n d e n k u n n e n mitsdien het voor- w e r p van bezit of e i g e n d o m van een b e p a a l d persoon u i t m a k e n (individueel worden b e z e t e n ) b u i t e n voorkennis en t o e s t e m m i n g van het G o u v e r n e m e n t . 2) ( N o o t v a n

den R e s i d e n t ) .

[ R é s u m é S u m a t r a r to,]

103. De marga [in Palembang] tot welker grondgebied het terrein behoort dan wel hij die den grond verder bewerkt, treedt in de regten van den eersten ontginner, wanneer deze verloren zijn gegaan.

D e g r o n d k o m t weer ter b e s c h i k k i n g van de b e v o l k i n g der m a r g a waar- in hij gelegen is en k a n m i t s d i e n worden toegewezen aan d e n eersten, die d a a r t o e aanzoek doet. ( N o o t v a n d e n R e s i d e n t ) .

[ R e s u m é S u m a t r a t2o]

104. Degene die bouw- of andere woeste gronden ontgint [in Palembang] en die eene sawa, talang of tuin bewerkt, erlangt het bezit dezer gronden voor hem en zijne rechtverkrijgenden, voor zoo- lang die gronden bebouwd worden. [Oend. STj. Palemb. 26]

' ) Bij zulk een kolonie van v r e e m d e n wordt dus blijkbaar, in p l a a t s van h e t g e w o n e g e n o t r e c h t , bezitrecht t o e g e s t a a n .

2) W a a r d e l o o z e r e d e n e e r i n g .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onder zuigelingen (tot 3 maanden) van gevaccineerde vrouwen (die minimaal één week voor de partus het vaccin kregen) komt 90 procent minder vaak kinkhoest voor dan onder

Nous ne pouvons clôturer ce quatrième rapport de guerre de l’institut Royal Colonial belge sans une pensée reconnaissante pour tous ceux, petits et grands,

begini tidak ada perubahannya. Pedagang penjaja , yaitu pedagang yang kegiatannya menja- jakan barang dagangannya kc pedesaan yeng jauh dari Pa- ear. Ped agang semacam

Tllhunan (RAT). Jenie kegiatan/pertemuan yang pernah diikuti responden dapat dilihat pada tabel 28. Setiap akan diadD.kan suntu kegi~tan, peng- urus menyeb£l.rkan

Dana 3antuan l'embangunan Desa (Bandes) adalah meru pakan suatu dana d~i pernerlntah dalarn r~mgka pemerctaan , penycbaran pembangunan d :m .lemantapan uo~ gotong

Dit is een duaal opleidingstraject waarbij deelnemers vier dagen werken bij een bedrijf en een dag naar school gaan.. Dit leidt op tot een

Ook heb ik geschetst dat ik tijdens deze pas op de plaats een heroriëntatie uitvoer, waarbij knelpunten in het huidige stelsel nogmaals tegen het licht worden gehouden en opnieuw

De aangegeven hokjes waar de standplaats moet staan (luchtfoto’s) zijn niet op schaal... Overzicht standplaatsen (standplaats