• No results found

Ontstaan van het inlandsch bezitrecht. *)

In document MEDEDEELINQ NS. IV. (pagina 31-109)

O N T S T A A N VAN H E T I N L A N D S C H B E Z I T R E C H T .

§ i. Atjèh.

45. Door het aanleggen van ladangs ontstaan bezitsrechten1), welker duur bepaald wordt door den levensduur der ladangs, die zeer sterk afwisselt naar de omstandigheden.

[Snouck I 308]

46 de rechten op de ladangs 2) [ontstaan] door het aan-brengen van teekenen der voorgenomen ontginning.

[Snouck I 308]

47. De bewoners der geheele moekim hebben het recht op eene binnen die moekim gelegen padang s) oemongs aan te leggen, die dan hun eigendom4) worden; hiervan wordt echter zelden gebruik gemaakt.

[ S n o u c k I 309]

48. Verder maakt men op de rijstvelden ook vischvijvers (mon eungköt), uitgediepte putten, die men met hout, takken, bladeren enz.

voorziet om de visch derwaarts te lokken, en die men later leegschept, om de visch eruit te nemen.

[Snouck I 29S]

') Inlanclsch b e z i t i e c h t , d a n wel g e n o t r e c h t .

2) Gedoeld zal wel zijn op voorkeurrecht, niet op inlandsen bezitrecht of c p g e n o t r e c h t .

3) D e tot een dorp b e h o o r e n d e vlakte buiten het complex der n a t t e rijstvelden, l a d a n g s en t u i n e n [onjuist omschreven in P a n d e c t e n I I blz. 182].

4) Liever : bezitting.

H S T . II ONTSTAAN- I N L . B E Z I T R .

49. [Waar vreemden worden toegelaten tot den aanleg van zoutpannen en vischvijvers in de lagunen, tot het verkrijgen van rechten op moerassen, aangeslibde of drooggevallen gronden en tot droogmaking van gronden], dient vermeld, dat vreemdelingen (niet-inwoners van dezelfde moekim of hetzelfde oelèëbalangschap) in den regel aan het betrokken hoofd een zekere retributie betalen voor de vergunning. 1)

[Résumé Atjèh 75]

§ 2. Gajo-, Alas en Bataklanden.

50. Door eerste ontginning ontstaat erfelijk bezitrecht.

[ B a t a k s p i e g e l 13, vgl. 2 4 2 ; N e u m a n n 283]

51. Ieder ingezetene [in het Karoland J heeft binnen het gebied van zijn eigen oeroeng resp. dorp het recht van ontginning, mits met kennisgeving aan het hoofd.

Eerste occupatie geeft recht op den grond, nl. hetzij bezitrecht, hetzij genotrecht.

[ B a t a k s p i e g e l 237 ; N e u m a n n 47]

52. Wil iemand in [Simpang Kanan of Simpang Kiri] een stuk grond ontginnen, dan behoeft hij daarvoor de vergunning van den eigenaar2) van den grond [hij behoeft dan], wanneer hij ten minste niet tot eenig ander gebied behoort, voor de bewerking van den grond ook in latere jaren geene nieuwe vergunning te vragen.

Hij verkrijgt dan op dien grond een soort erfelijk gebruiksrecht3).

[Ypes 622, 624]

53. Het recht van bezit wordt in [Panei en Bila] verkregen door ontginning van den grond De bevolking is vrij een deel van de harangan 4) in bezit te nemen, daaruit hout te kappen, den grond

' ) A a n g e z i e n het b e s c h i k k i n g s r e c h t in Atjèh schier geheel is afgesleten, zullen v r e e m d e n hier wel inlandsch bezitrecht k u n n e n krijgen in stede van g e n o t r e c h t .

2) B e s c h i k k i n g s g e r e c h t i g d e ?

3) Liever : i n l a n d s c h b e z i t r e c h t .

4) G r o n d e n , m e e r in d e nabijheid d e r b e w o o n d e streken gelegen, die, hoewel in staat van woestheid veTkeerenrle, n o g sporen vertoonen van vroegere b e b o u w i n g .

— 18 —

ATJEH-BATAKS 49—59 zoowel voor den landbouw als voor eenig ander doel te ontginnen, mits niemand op dien grond oudere rechten kan doen gelden

[Neumann 47—49]

hi. Het aanleggen van van regen afhankelijke sawahs is [in Panei en Bila] aan geene bepalingen onderworpen, het aanleggen van natte rijstvelden mag eerst na overleg met de gezaghebbenden van het gebied plaats hebben.

[Neumann 50]

55. Wordt een stuk van dien grond [in het Tobaland] ontgonnen, dan ontstaat slechts het ontginningsrecht l) op dien grond.

[Adatrb. XI 34]

56. Wordt de woeste grond door een marga-genoot ontgonnen, en hetzij :

a. in nat rijstveld (saba),

b. in droog rijstveld (oematoer), dan wel c. in tuinen (porlak)

gemetamorphoseerd, dan krijgt de ontginner [in de Toba-landen] daarop het erfelijk individueel bezitsrecht. . . .

[de Boer 363]

57. Ieder ingezetene van het landschap Simeloengoen heeft het recht op een stuk grond ter bebouwing; hij heeft slechts kennis te geven aan zijn hoofd ; hij verkrijgt dan het erfelijk bezitsrecht daarop s) .

[Nota Simeloengoen 560}

58 de gronden die intensief (sawah, tuinen) be-bouwd worden, worden erfelijk individueel bezeten

[Nota Kota Pinang 225]

59. Wanneer de bevolking een ladang of een tuin wenscht aan te leggen, kiest zij zelve een aan niemand toebehoorend stukgrond uit, en geeft hiervan slechts kennis aan den ketoea of datoeq. Wanneer daarentegen geen overwegende bezwaren bestaan, mag het recht om vrij te beschikken over leegstaanden en niemand toebehoorenden grond nimmer aan de bevolking geweigerd worden. [Landschap Bila 555]

1 ) Lees : hetzij genot- hetzij bezitrecht.

2) Zie echter boven, plaats 3.

H S T . II ONTSTAAN I N L . BEZITR.

60. Wil een kampongbewoner [in Mandailing] een stuk grond in ontginning nemen, dan doet hij daartoe het verzoek aan zijn hoofd, die het hem niet weigert, tenzij de belangen van anderen daardoor benadeeld zouden worden, en voor dit verzoek, dat ook zonder for-maliteiten geschiedt, betaalt hij niets.

[Heyting 261]

61. Een ieder [in Mandailing] kan met vergunning van het hoofd zijner gemeente gronden van de gemeente ontginnen. Na ontginning behoudt hij daarop een erfelijk individueel gebruiksrecht, zoolang de gronden niet in een nieuwen staat van woestheid zijn getreden

Een mondeling verzoek tot het hoofd gericht met aanwijzing van de gewenschte stukken is voldoende ; bijaldien na onderzoek bevonden wordt, dat niemand eenige aanspraken [heeft] en de vergunning niet strijdig is met het algemeen belang, zoo mag zij niet geweigerd worden.. . .

De vreemdelingen bekomen echter door de vergunning geen erfelijk individueel gebruiksrecht 1) , maar zij wordt bij niet opzegging na afloop van den oogst, beschouwd voor een oogstjaar verlengd te zijn.

[Ris 485—486]

62. Als algemeene regel geldt ook in [de] onderaf deeling [Baroes van het gewest Tapanoeli] voor de Bataksche bevolking buiten de Koeria Baroes, dat ontginning erfelijk individueel bezitsrecht geeft.

[Adatrb. XI 46]

63. De regten 2) op den grond worden [in Tapanoeli] eerst geboren door het feit der ontginning.

[Résumé Sumatra 55]

64. Inwoners van de koeria [in Angkola] krijgen bezitsrecht door ontginning van den woesten koeriagrond. [Beek 12]

65. Zijn [in Mandailing] langs den oever van een rivier bebouwde gronden gelegen, waardoor zich de rivier een nieuwen weg baant, zoo kunnen de eigenaren dier velden aanspraak op den droogen arm van de rivier doen gelden, zij hebben dan ook geene vergunning tot exploitatie noodig. [Ris 487—488]

') Doch slechts genotrecht.

2) Hetzij genot-, hetzij bezitrecht.

— 20 —

BAT A K S M I N A N G K A B A U 60—67

§ 3. Het Minangkabausehe gebied.

66. Waar — zooals algemeen erkend wordt — in de Menangkabausche landen de arbeid de bron is van het recht, bepaalt de mate van den arbeid het mindere of meerdere recht. Waar die arbeid bestaat uit een oppervlakkige ontginning, uit hak- of roofbouw, raakt het geboren recht de superficie1), eerst bij het metjontjong malatik, bij intensieve cultuur dus omvat het recht den fundus3). Eerst wanneer men aan dezen laatsten eisch voldaan had, wat in de practijk natuurlijk heel veel speelruimte toeliet, was men gerechtigd zijn recht te verzekeren door een bewijsmiddel (tanda) hetzij door afpaling van de bewerkte o-ronden hetzij door het zoogenaamde tanam batoe het „planten van steenen". Een aanwijzing dat het Maleisch grondrecht dikwerf zich bepaalt tot de oppervlakte, vindt men in het bestaan van het feit dat dikwerf op een ontgonnen perceel boomen aan derden toebehooren3).

[Kroon G r o n d e n r e c h t 168]

67. Te voren werd ook gereleveerd dat in het tijdperk, toen men heden hier, en morgen daar, grond bebouwde met abandonneering van de vroeger gebezigde, men individueel meestal geen waarde aan den grond toekende, anders dan voor het oogenblikkelijk gebruik, en dat alle grond toen dan dus een vrij en gemeenschappelijk bezit der kota-bewoners uitmaakte. Zulks veranderde toen men tot den geregelden landbouw overging en tot den rijstbouw op «awahs, bij welke de grond door langdurig gebruik en door den velen daaraan besteden arbeid niet alleen waarde verkreeg, doch ook steeds in waarde toenam; men kan o.a. rekenen, dat bij grondontginning voor sawahs eerst in het 7de jaar een behoorlijke normale oogst verkregen wordt.

Het spreekt van zelf dat een familie van zulk een grond geen afstand meer deed en dat die van geslacht tot geslacht in hetzelfde

1 ) Liever : is h e t slechts een g e n o t r e c h t .

2) L i e v e r : is het een i n l a n d s e n b e z i t i e c h t . I n o v e r e e n s t e m m i n g m e t h e t in dezen t e k s t gezegde schijnt h e t d a n ook voor te komen,, dat op l a d a n g s b e z i t i e c h t e n niet slechts g e n o t r e c h t wordt uitgeoefend.

3) D e z e g e v o l g t r e k k i n g schijnt o n j u i s t ; b o o m e n en a n d e r gewas gelden als r o e r e n d goed, en b e h o o r e n ook op n a a r i n l a n d s c h recht bezeten g r o n d e n v a a k aan een a n d e r d a n d e n g r o n d b e z i t t e r t o e .

H S T . II ONTSTAAN I N L . BEZITR.

bezit bleef en de vruchten daarvan uitsluitend ten deel vielen aan de familie die haar krachten daaraan besteed had. Die grond werd daartoe familieeigendom. . . De Maleiers noemen dit harta poesaka der familie.

[de Roov nS—119]

68 wanneer de ontginner zich een voortdurend gebruik van den grond voorstelt, zooals bij den aanleg van s a w a h s . . . . brengt

[zijn belang] mede, dat hij zijn rechten daarop voor altijd verzekerd ziet en daarom wendt hij zich in de eerste plaats tot zijn hoofden, om vergunning te vragen, of om, zoo men wil, van zijn voornemen kennis te geven. In vroegere tijden ging de afbakening van het in kuituur te brengen terrein met eenige plechtigheid gepaard. Behalve de hoofden werden ook de priesters op het terrein uitgenoodigd. Daar werden dan op de verschillende hoeken van den te ontginnen grond groote steenen geplaatst onder het uitspreken van een gebed, waarbij tevens de omstanders indachtig werden gemaakt op de heiligheid der rechten van den ontginner en wel in den vorm van een bedreiging, door de gewone uitdrukking: ,,jang boeka tanam batoe kaloear patjah mata", dat is : hij, die een grenssteen wegneemt, zal het gezicht verliezen. De ontginner gaf daarna een kleinigheid in geld aan de hoofden, door de ontvangst waarvan zij zich als bij eede verbonden, om ten allen tijde voor de rechten van den ontginner en zijn nakomelingen 1) te zullen w a k e n . . . .

Tegenwoordig raakt de plaatsing van grenssteenen bij nieuwe ontginningen langzamerhand geheel in onbruik. . . .

Bij den aanleg van nieuwe sawahs. . . . brengt ook de aard van die kuituur [dit] van zelf mede. Meestal aangelegd te midden van bewoonde streken, waar goede gelegenheid bestaat voor aanvoer van het benoodigde water, en waar dus de ontginning van rijstvelden reeds dadelijk algemeen bekend raakt, zijn bovendien de dijkjes rondom de waterpas gemaakte vakken jaren lang voldoende teekenen van ontgin-ning, zelfs nadat de grond geruimen tijd heeft braak gelegen.

[Kroesen Westkust 11—13]

') Hoogstwaarschijnlijk inlandsen bezitrecht. De verschillende plaatsen maken evenwel geen duidelijk onderscheid tusschen ontginning van blijvenden en van tijde-lijken aard, terwijl vrijwel als vaststaand kan worden aangenomen, dat het ontginnen van grond tot wisselvallig bouwveld slechts een tijdelijk genotrecht doet verwerven.

— 22 —

MINANGKABAU 67 — 71 69. Bij ontginning van woeste gronden, waarvan men zich een langdurig gebruik voorstelde, was het namelijk vroeger algemeen de gewoonte, om de grenzen van het in kuituur te brengen terrein af te bakenen, door het plaatsen van groote steenen op de uithoeken daarvan.

Dit geschiedde met eenige plechtigheid , de ontginner verkrijgt daardoor een regtstitel op den grond, ook voor zijne nakomelingen

Tegenwoordig geschiedt [het tanam batoe] alleen nog bij verkoop van g r o n d e n . . . .

Geldt het geen verkoop, maar ontginning van grond voor langen duur, dan bepaalt men zich thans eenvoudig tot het planten van de handjiloewang, ook wel hand j i of djiloewang genaamd (een plant, zeer kenbaar aan haar rood blad, en spoedig opgroei j ende) voor de bepaling van de grenzen van het in kuituur te brengen terrein, het-welk alsdan tanah berhandji wordt genoemd.

Of wel men verzekert zich zijne regten op den grond door het planten op de grenzen van langlevende vruchtboomen....

_[Résumé Sumatra 12]

70. Ontginning geeft eigendom1). De Maleijer drukt dit beginsel uit, door te zeggen: hak bermilik, harta bernanpoenja. De ontginning zelve heet „tjantjang latih" (tjantjang — omkappen, en latih = omspitten).

[Résumé Sumatra 18]

71. Thans hebben wij de vraag nog nader te bespreken welk recht het matjantjang malatih eigenlijk altijd geboren deed worden, vermits die tot nog toe steeds verschillend beantwoord werd. Het spreekt intusschen vanzelf, dat de Minangkabauër die vraag nooit gesteld heeft, omdat hij het onderscheid tusschen de verschillende zakelijke rechten, die wij ten aanzien van den grond mogelijk achten, nooit gekend heeft Er schiet niets anders over dan om diens hak matjantjang malatih een karakteristiek eigendommelijk bezitrecht te noemen, dat wel is waar veel heeft van onzen eigendom, maar toch ook weer in belangrijke opzichten daarvan verschilt. Een jus in re aliéna is het in elk geval nimmer geweest, zooals met ons

vrucht-') Inlandsch bezitrecht, dan wel genotrecht.

H S T . II O N T S T A A N I N L . B E Z I T E .

gebruik steeds, zoomede ook met het javaansche erfelijk individueel bezit eenigermate :) het geval is. En een zuiver individueel recht is het ook nooit geworden, behoudens dan in vele grenslanden, waar de adat verbasterde in verloop van tijd.

[ W i l l i n t k 671—673]

72. [De nagari] blijft souvereine rechten in den vorm van pre-ferente rechten 2) op alle gronden uitoefenen. Slechts de leden van de nagarie hebben op den woesten grond: i ° het ontginningsrecht;

20 het jachtrecht; 30 het weiderecht; 40 het recht tot inzameling.

Het door ontginning émaneerende recht, het hak metjantjang melatih genaamd en waar muslimische invloed zich heeft doen gelden en dit is het geval in het overgroote deel van het land, meer bekend onder den naam van hak bermilik, is een recht welke zeer zeker bestanddeelen bevat van het eigendomsrecht, doch toch verre afstaat van het in het Burgerlijk Wetboek vermeld volledig eigendom, het jus utendi ac abutendi, bekneld toch als de milik is door de preferente rechten 2) van soekoe of stam 3) en negariegenooten.

[Kroon L a n d b e z i t 21 A p r i l ]

73. Toch meen ik te kunnen aantoonen, d a t . . . . bij den Maleier wel degelijk ontginning eigendom geeft.

Zij die het eigendomsrecht in twijfel trekken, beroepen zich in de eerste plaats op het feit, dat ontgonnen doch verlaten gronden weder ter beschikking kunnen komen van 4) de negri, en dat dus de ontginner slechts gebruiksrechten daarop heeft kunnen hebben. Was dit een algemeene regel, de eigendoms-theorie zou zeker moeielijk zijn vol te houden. Dit is echter niet het geval. Ook hier moet rekening worden gehouden met het kenmerkend verschil tusschen tijdelijke en permanente ontginningen 5) , waarop hierboven reeds de aandacht is

g e v e s t i g d . [Kroesen W e s t k u s t 13]

') D e juistheid dezer o p m e r k i n g k a n hier in het m i d d e n blijven.

2) Liever : b e s c h i k k i n g s r e c h t .

3) E e n b e s c h i k k i n g s r e c h t van soekoes ( g e s l a c h t e n u n i e s ) of van geslachten (kam-poengs) is niet b e k e n d .

4) Liever : w e d e r onder het volle b e s c h i k k i n g s r e c h t terugvallen van.

5) Bedoeld schijnt, dat bij tijdelijke o n t g i n n i n g slechts van g e n o t r e c h t s p r a k e k a n zijn.

— 24 —

M I N A N G K A B A U 71—79 74. Rimbô die aan de negari behoort, in communaal bezit1), kan in 't algemeen niet worden verkocht, maar ieder ingezetene heeft de bevoegdheid tot ontginning en de uitoefening der aan die ontgin-ning verbonden bezitrechten 2) .

[v. H a s s e l t 305]

75. Reeds van de vroegste tijden af, zoover de overlevering teruggaat, werden de goudhoudende gronden doorwoeld, en als van-zelf volgt daaruit, dat die gronden individueel eigendom werden

[v. H a s s e l t 398]

76. Want naar der Maleiers rechtsopvatting geldt, dat de woeste grond de „ager nullius", het eigendom wordt van den eersten ont-ginnen „cedit primo occupanti". . . .

6 ' ' x [v. Bosse 105]

77. Men kan in het bezit [van ladangs 8) en tuinen] ge-raken d o o r . . . . eerste ontginning.

[Schwartz K w a n t a n 330]

78. Wanneer een lid der nagari een stuk woeste grond tot sawah wil maken, geeft hij daarvan bericht aan de panghoeloes kaampe soekoe4). Door ontginning komt dat stuk grond in zijne harto pantja-harian 6) . . . .

[ W i e n e c k e 122, vgl. 124, 119, 117J

79. Want naarmate er aan den grond al dan niet arbeid is besteed, met welken een duurzame in-bezit-neming van den bodem werd beoogd, werden daarop of particuliere rechten 6) geboren of is die gemeen goed 7) der gansche negri gebleven. Althans zoo:is het in de reeds genoemde noordelijke helft der Padangsche Bovenlanden.

[Willinck 643—644]

') L i e v e r : die onder h e t b e s c h i k k i n g s r e c h t van de n a g a r i staat.

2) G ë n o t r e c h t , d a n wel i n l a n d s e n bezitecht.

3) Voor wisselvallige b o u w v e l d e n echter leidt o n t g i n n i n g slechts tot g ë n o t r e c h t .

*) Aldus n o e m t men zoowel de gezamenlijke soekoedeel-besturen in een n a g a r i , als elk dier b e s t u r e n op zichzelf. H i e r moet het eerste zijn bedoeld.

5) D . i. particulier goed.

6) H e t woord „ d u u r z a m e " geeft recht hier te d e n k e n aan inlandsen bezitrecht.

7) O n b e l e m m e r d e b e s c h i k k i n g s g r o n d .

H S T . I I O N T S T A A N I N L . B E Z I T R .

8 0 . l e d e r negri-burger heeft [in de af deelingen T a n a h D a t a r , A g a m en L Kota, zoomede in enkele grenslanden] ten opzichte van [den woesten g r o n d ] altijd deze twee vrije rechten gehad, vooreerst o m er middels ontginning ( m a t j a n t j a n g m a l a t i h ) , middels occupatio, stukken van in particulier bezit te erlangen en in de tweede plaats om van de t a n a h mati alle mogelijke profijt te trekken, dat deze van n a t u r e oplevert. . . .

. . . . vreemdelingen, o r a n g dagang, en n i e t - M i n a n g k a b a u e r s , lieden van vreemd ras, [konden] dien bodem m a a r niet zoo vrijelijk, zonder toestemming der betrokken negri-hoofden, . . . . occupeeren. E n deden zij dit met de vergunning van dezen, dan konden bedoelde lieden toch nooit een vererfbaar zakelijk recht :) op den door hen ontgonnen g r o n d erlangen. . . .

. . . . [Slaven] verwierven . . . . den ontgonnen bodem voor hunnen meester of voor hunne meesteres, als deze een sa boewah paroeï was.

[Willinck 644—645]

8 1 . H a d men nu voor de begrenzing van het stuk woesten grond.

d a t men wilde erlangen in particulier b e z i t3) , eenmaal behoorlijk ge-zorgd, dan moest men ook tevens zoo spoedig mogelijk overgaan tot het maken van een begin met de eigenlijke ontginning. W a n t zoolang dat niet had plaats gehad was er nog geen zakelijke rechtsband t u s -schen den occupator en den grond tot stand g e k o m e n ; zoolang werd de ontginner nog geen o r a n g nan ditapati, zooals het heette. H e t was intusschen volstrekt niet noodig, dat dit begin een afdoende en alge-heele ontginning daarstelde. Als men m a a r door de een of andere daad van m a t j a n t j a n g of malatih, hoe oppervlakkig die ook mocht zijn, ge-toond had, dat men den grond ook daadwerkelijk in zijn bezit wilde erlangen.

[Willinck 669]

82. De ontginner van woeste gronden, is d a a r v a n [ter S u m a t r a ' s W e s t k u s t ] bezitter zoolang hij die bewerkt.

[ A d a t r b . V SS]

' ) W e l een g e n o t r e c h t .

2) Van verschil tusschen wisselvallige en blijvende velden blijkt hier niet.

— 2 6 —

M I N A N G K A B A U 80 — 87 83. Ontginning kan niet plaats hebben, dan met toestemming van hem die oelajat op den grond heeft, maar is die toestemming verkregen, dan krijgt de ontginner de rechten van eigenaar l), met uitzondering echter van het recht tot vervreemding, waartoe steeds de vergunning vereischt wordt van hem die oelajat bezit.

[v. H a s s e l t 304]

84-. Gemeenschappelijk beschikkingsrecht wordt (door ontginning van grond) bezitsrecht; op individueele (roerende of onroerende) goederen wordt beperkt eigendomsrecht uitgeoefend.

[ V e r t a a l d e p a p a t a h bij W e s t e n e n k 98]

85. Want de tanah oelajat, het erfgoed van de stichters der negrie, behoort, evenals het familiegoed, niet alleen aan het levend geslacht, maar ook aan de komende geslachten. Die gronden kunnen slechts voor altijd in uitgestrektheid verminderen, door het recht van den negriegenoot tot ontginning d.i. tot toeëigening s) .

[ A d a t r b . X 95]

8G. Zoolang het algemeen niet door de ontginning wordt be-nadeeld, zooals wel het geval kan zijn wanneer roekeloos bosschen worden omgekapt, welke de negri-bewoners moeten benuttigen voor het noodige brand- of timmerhout, of wel dat sawahs worden aange-legd, waardoor anderen verstoken worden van het gebruik van het water tot besproeiing hunner rijstvelden, zoolang kan de ingezetene binnen zijn negri gronden ontginnen zonder daarin door hoofden te worden bemoeielijkt, zelfs zonder daartoe hun vergunning noodig te hebben. Het is ook niet krachtens de vergunning, welke in principe als voorwaarde bestaat, maar wel door het feit der ontginning dat individueele rechten 3) op den grond geboren worden.

[Kroesen W e s t k u s t 10]

87. De ontginner verkrijgt eigendomsrechten 4) met uitzondering van het recht van vervreemding. . . .

1 ) L i e v e r : van inlandsch bezitter.

2) L i e v e r : verwerving van inlandsch bezitrecht. D e oelajatgrond verliest d a a r d o o r e c h t e r niets aan u i t g e s t r e k t h e i d .

3) H o o g s t w a a r s c h i j n l i j k wordt hier gedoeld op inlandsch bezitrecht.

4) L i e v e r : inlandsch bezitrecht.

H S T . II O N T S T A A N I N L . BEZ1TK.

Bebouwde gronden worden dus bezeten door den ontginner en deze heeft daarop eigendomsrechten1).

[ S t i b b e 308]

88. Ontginning geeft dus eigendom, wel te verstaan, wanneer die geschiedt door een ingezetene, van gronden binnen de grenzen der negri gelegen. Geheel anders toch zijn de rechtsgevolgen van ont-ginning door een vreemdeling 3) . . . .

[ K r o e s e n W e s t k u s t 20]

89 ieder arbeidde naar vermogen, ontginde bosschen, bouwde huizen en bebouwde zoo veel grond als de krachten gedoogden ; en al hetgeen men ontgonnen en bebouwd had, werd door niemand, zelfs niet door den vorst, betwist het particuliere eigendom 3) te zijn.

[v. O p h u i j s e n 478]

90. [Bebouwde gronden] kunnen verkregen worden . . . . door eerste ontginning.

[ I J z e r m a n 24J

91. Die Eingeborenen sagen: ramboh kali manting, (das soviel bedeuten soll wie) tjantjang latih: „Erschlieszung (des Bodens) gibt Eigentum4)". Die Taluker sagen auch: n a k5) bermilik, harta ber-mampunja.

[Maass 311]

92. Als (besonders durch Arbeit) „erworbenes Eigentum" (hâratâ pöntjarian) gelten diejenigen G r u n d s t ü c k e . . . . die z . B . durch Urbar-machung, . . . . in den Besitz jemandes gelangt sind.

[Maass 403]

93. In allerlaatste instantie, bij algeheele ontstentenis van families, die sapersoekoean zijn, dat is van verwante sa boewah paroei in de negri der overledenen, en indien een belahan niet in deze wenscht

1) L i e v e r : inlandsch bezitreclit.

2) O n t g i n n i n g van n a g a r i g r o n d door v r e e m d e n geeft g e n o t r e e n t .

3} G e n o t r e c h t , d a n wel inlandsch bezitrecht.

4) G e n o t r e c h t , d a n wel i n l a n d s c h 'bezitrecht.

3) Ofschoon in een noot, g e t e e k e n d H . J . , het woordje „ n a k " wordt uitgelegd als te b e t e e k e n e n „ h e n d a k " , zal men toch wel m o e t e n lezen „ h a k " , zie boven plaats 70.

28 —

M I N A N G K A B A U °' 9 7

• terug 'te keeren, vervalt een erfenis aan de negri zelve De open-gevallen erfenis werd dan gelijkelijk verdeeld x) onder alle sa boeah paroeï onder al die families, welke in de negri gevestigd waren.

[Yvillinck 781]

94. . . .de nagari [kan gronden van geheel uitgestorven families]

ter bewerking [geven] aan nagarigenooten.

[ W e s t e n e n k 151J

95. [De nalatenschap van een geheel uitgestorven familie] wordt onder de verschillende kampoeëng's verdeeld, die weer aan ieder huis

95. [De nalatenschap van een geheel uitgestorven familie] wordt onder de verschillende kampoeëng's verdeeld, die weer aan ieder huis

In document MEDEDEELINQ NS. IV. (pagina 31-109)