• No results found

Je kan zeggen dat het grootste mysterie in de wereld is dat het begrijpelijk is. (Einstein)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Je kan zeggen dat het grootste mysterie in de wereld is dat het begrijpelijk is. (Einstein)"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Leibniz en de filosofie als alwetendheid

“Je kan zeggen dat het grootste mysterie in de wereld is dat het begrijpelijk is.” (Einstein)

Inleiding

Dit essay gaat over het universele genie Leibniz (1646-1716). Het beoogt geen samenvatting van zijn filosofie of denken te geven: die vindt men in elk boek over de geschiedenis van de (moderne) filosofie en bovendien heeft Leibniz zelf tegen het einde van zijn leven een schitterende samenvatting van zijn filosofie geschreven, gepubliceerd onder de titel

‘Monadologie’ welke primaire tekst nog eens extra imponeert door zijn wiskundige

bewijsvoering (‘Principia philosophiae, more geometrico demonstrata’ zoals ook Spinoza’s hoofdwerk Ethica). Ik wil daarentegen hier het systeem van Leibniz in een breder perspectief plaatsen en me daarbij richten op de strekking van Einsteins citaat dat ik als motto heb gekozen: waarschijnlijk meer nog dan Einstein meende Leibniz dat de werkelijkheid begrijpelijk is, resulterend in een zekere alwetendheid. Leibniz’ filosofie zal ik daartoe op twee wijzen in een bredere context plaatsen. In het eerste deel ga ik met zevenmijlslaarzen door de filosofiegeschiedenis om te beargumenteren dat de Duitse filosofie de primaire erfgenaam is van de klassieke filosofie die al berustte op het beginsel dat de werkelijkheid redelijk is. In het tweede deel bespreek ik kort een aantal beginselen van Leibniz’ denken die hem situeren binnen de ‘nieuwe’ filosofie die werd geïnspireerd door de wetenschappelijke revolutie en die in Leibniz een optimistisch hoogtepunt vond waarmee de Verlichting werd ingeleid. In dat tweede deel verbind ik de nieuwe filosofie met nieuwe inzichten in de wiskunde en de natuurkunde waarbij ik Leibniz soms vergelijk met de twee andere grote rationalistische filosofen van de nieuwe tijd: Descartes (1596-1650) en Spinoza (1632-1677).

I

Kants dogmatische sluimer

Leibniz is de vader van de (moderne) Duitse filosofie en daarmee de reus op wiens schouders de waarlijk filosofische giganten als Kant (1724-1804) en Hegel (1770-1831) stonden. Maar de betekenis is dubbelzinnig: Kant wordt alom beschouwd als de grootste filosoof van de moderne tijd en in feite de grootste denker sinds Aristoteles waarbij Kant zich nu juist tegen het filosofische systeem van Leibniz-Wolff keerde (Leibniz’ werk is sterk versnipperd en vaak niet onvoltooid waarna Wolff op grond ervan een universiteitsfilosofie heeft uitgewerkt dat bekend staat als het systeem Leibniz-Wolff maar waarvan nu wordt geoordeeld dat Wolff een veel oppervlakkiger denker was dan Leibniz). Kant schreef dat de Schotse scepticus David Hume (1711-1776) hem uit zijn dogmatische slaap had gewekt met welke dogmatische slaap hij het systeem van Leibniz-Wolff bedoelde. Kant ontwikkelde een ‘kritische’ filosofie als middenweg tussen enerzijds de dogmatische filosofie van Leibniz-Wolff en anderzijds de sceptische filosofie van Hume, welke kritische filosofie de grenzen van onze mogelijke kennis afbakent. Contra Leibniz betoogt Kant dat we zaken als de ziel, God en de wereld niet kunnen kennen. Kant wijkt dan ook af van de typisch Duitse ‘alwetende’ denktraditie – alle filosofie na Kant berust op Kants nieuwe fundering maar evengoed wisten de Duitse filosofen zoals Hegel direct na Kant opnieuw de weg naar alwetendheid te vinden – waardoor Kant vermoedde dat hij van Schotse afkomst was hetgeen niet zo is.

(2)

2

Duitse filosofie, inclusief Kant, vs. Angelsaksische filosofie

In die tijd van de Verlichting streefden alle filosofen – dus ook Hume en Kant – naar een filosofie als strenge wetenschap (filosofie moest net zo streng zijn als de wiskunde zodat ook haar waarheden onweerlegbaar zouden zijn en er een einde kwam aan de veelheid van meningen) en evengoed is Kant een typisch Duits denker in de zin dat zijn werk strikt

rationalistisch en aprioristisch (de rede onderzoekt de rede zoals die opereert voorafgaand aan elke ervaring) en idealistisch en metafysisch is: zo luidt reeds de titel van zijn werkje over de categorische imperatief “Grundlegung zur Metaphysik der Sitten” (het punt van Kant is slechts dat er geen kennis mogelijk is van objecten voorbij de mogelijke ervaring). De Angelsaksische traditie is daarentegen in hoge mate een empiristische, naturalistische en daarmee een sceptische en antimetafysische (met hooguit een materialisme als metafysica zoals bij Hobbes (1588-1679)). In die traditie transformeert filosofie daarom vaak in

psychologie en evolutieleer: kennisleer wordt het opschrijven van onze denkwetten en moraal wordt het verklaren van onze gedragsregels op grond van de voordelen ervan voor het

overleven van de soort. Het is met name aan de Duitse traditie, waaronder Kant, te danken dat filosofie als zodanig is behouden en in de moderne tijd dezelfde diepgang heeft verworven als die van de oude Grieken. Dat maakt de filosofie van Leibniz tot op de dag van vandaag fascinerend, ook al is hij wat aan de kant geschoven doordat Kant hem zou hebben weerlegd (overigens is de filosofie van Spinoza die veel lijkt op die van Leibniz en in dezelfde tijd leefde wel nog steeds heel populair).

De geestelijke strijd tussen filosofie en christendom

Het verschil in de Duitse traditie vs. de Angelsaksische traditie is mijns inziens terug te voeren naar een verschil in de receptie van het christendom. Het christendom is een oude vijand van de filosofie: vanuit christelijke optiek is het menselijke hoogmoed om door middel van het gebrekkige menselijke denken, zonder goddelijke hulp of openbaring, de wijsheid of het absolute weten te zoeken en zo één met God te worden. Omgekeerd zegt de Bijbel zelf al dat Jezus’ kruisdood een ongerijmdheid is voor de Grieken en kerkvader Tertullianus (160- 230) verdedigde het christendom tegen de heidenen met uitspraken als “De zoon van God is gestorven; dit is geloofwaardig, omdat het absurd is. En eenmaal begraven herrees hij; dit is zeker, omdat het onmogelijk is.” Ook het christelijke leerstuk dat God de wereld uit het niets heeft geschapen was een doorn in het oog van filosofen omdat het een belangrijk filosofisch beginsel schendt: niets ontstaat uit het niets (welk beginsel we nog zullen zien bij de

grondlegger van de logica en metafysica: Parmenides uit de 5de eeuw v. C.).

De fysieke strijd tussen filosofie en christendom

Vanaf het begin werd er zelfs een bloedige strijd gevoerd tussen de christenen en heidense filosofen. De stoïcijnse keizer-filosoof Marcus Aurelius leidde de felste christenvervolgingen van de 2de eeuw en vanaf de 3de eeuw domineerde de filosofische school van de

neoplatonisten die uitdrukkelijk ook de traditionele religie wilde beschermen tegen het opkomende christendom. De belangrijke neoplatoonse filosoof Porphyrios (234-305) schreef een werk met als titel “Tegen de christenen”. Toen de christenen de macht verwierven keerde het geweld even makkelijk om: een bekend voorval is dat Hypatia, een vooraanstaande vrouwelijke wiskundige en neoplatoniste, begin 4de eeuw door een menigte christenen in stukken werd gereten. En toen het neoplatonisme weer oprukte in de middeleeuwen verbood de kerk in 1277 maar liefst 219 filosofische stellingen die aan het neoplatonisme of

(3)

3

averroïsme (volgelingen van de Spaanse moslimfilosoof Ibn Rushd (1126-1198)) waren verbonden en werden overtreders als ketters voor de Inquisitie gedaagd.

Het behoud van het neoplatonisme in de vorm van christelijke mystiek

Maar met name in Duitsland lijkt er altijd een sterke onderstroom van neoplatonisme te hebben voortbestaan die zich camoufleerde als christelijke mystiek die poogde God eindeloos te naderen. Via dergelijke middeleeuwse mystici zoals Meister Eckhart (1260-1328) en Nicolaas van Cusa (1401-1464) lijkt het neoplatonisme op een natuurlijke wijze aan de basis te staan van de Duitse filosofie. Overigens, een van de meest intrigerende filosofen van de middeleeuwen is de Ierse filosoof Johannes Scotus (800-877), bijgenaamd Eriugena (de Romeinen noemden ook Ieren ‘Scotti’), die reeds in de 9de eeuw de christelijke leer wist om te buigen naar het neoplatoonse model. Dit was mogelijk doordat de kerkelijke autoriteiten nauwelijks gezag hadden in Ierland dat zeer geïsoleerd en ver weg van Rome lag (evengoed werd Eriugena als ketter in de ban gedaan en naar verluidt – wellicht veelzeggend – in Engeland door monniken met hun schrijfpennen vermoord).

De Griekse traditie: de werkelijkheid is redelijk en begrijpelijk

Het cruciale (filosofische) verschil tussen de heidense filosofie en het christendom is mijns inziens het primaat van de rede vs. de wil. In het neoplatonisme ‘emaneert’ de gehele werkelijkheid (dat zijn de Ideeën) uit het Ene (dat voorbij het zijn en denken ligt zoals in Plato’s zonmetafoor in Politeia) en is alles wat gebeurt redelijk en dus noodzakelijk (daarom geeft wiskunde ons de toegang tot de werkelijkheid). De ‘vondst’ van de oude Grieken was in feite dat de werkelijkheid een redelijk beginsel heeft en daarom is te begrijpen, welk beginsel Parmenides (5de eeuw v.C.) even beknopt als helder formuleerde als ‘denken en zijn is

hetzelfde’. Immers, wat niet is kan niet worden gedacht en is dus een ‘onbegaanbare weg’. In wezen levert Plato dezelfde verdediging van zijn Ideeënleer: het kan zijn dat er geen Ideeën zijn maar dan is kennis überhaupt niet mogelijk want Ideeën zijn nu eenmaal de objecten van ons denken (we denken niet een particuliere hond maar de Idee hond); de zintuigen bieden ons de wereld van het particuliere maar daarin is niets bestendigs te vinden (hooguit het

‘waar-schijnlijke’) zodat kennis er onmogelijk is. Ook Descartes verdedigt op een vergelijkbare manier zijn ‘sprong’ van kennisleer (wat kan ik weten?) naar zijnsleer (wat bestaat er?). Concepten en waarheden (ofwel het begrijpen van iets) vindt in ons denken plaats; speculeren over een ‘werkelijkheid’ buiten ons denken is simpelweg irrelevant.

Leibniz schreef in dit verband met een knipoog naar de empiristen: “Er is niets in het begrip dat niet van de zintuigen komt, behalve het begrip zelf”. Overigens, Descartes acht de goedheid van God de waarborg dat de wereld echt is (geen droom) nadat hij het bestaan van God heeft bewezen uit ons bewustzijn (het concept van een volmaakte God kan niet uit ons eigen onvolmaakt denken komen), maar dat is allemaal niets waard als we niet kunnen vertrouwen in ons denken voor zover dat claire et distincte is. Als onze logica geen

toepassing vindt in de werkelijkheid dan kunnen we überhaupt niet zinvol spreken, hetgeen Aristoteles (384-322 v. C.) al leerde en dat Kant inspireerde tot zijn tafel van zuivere verstandscategorieën (Aristoteles’ katègoria betekent datgene wat wij kunnen zeggen over iets). Met name Leibniz en Hegel gaan zo ver om de hele werkelijkheid logisch af te leiden dat hun filosofie wel panlogisme is genoemd. Overigens, Leibniz werd beslist geïnspireerd door empirisch onderzoek maar vanwege zijn rationalisme hechtte hij eraan zijn inzichten in een logisch of wiskundig systeem te presenteren (hetgeen ook Aristoteles’ wetenschapsideaal was).

(4)

4 Het ontstaan van de filosofie

Het is op basis van dit beginsel dat de filosofie kon ontstaan: in de mythes die het ontstaan en de positie van alles verklaren konden nu de goden en hun grillen plaats maken voor

natuurlijke elementen en redelijke verklaringen. Zo verklaarde Anaximander (610-546 v.C.), de eerste bekende filosoof na Thales, het ontstaan van alles uit het apeiron (het onbegrensde en daarmee onbepaalde): uit dit onbepaalde of oneindige kunnen de tegenstellingen ontstaan als de bepalingen waardoor de wereld vorm krijgt (bv. het koude en het warme). Merk op hoe in de moderne filosofie, zoals bij Spinoza en Leibniz, God wordt opgevat als het oneindige en hoe bij Hegel de werkelijkheid zich op een vergelijkbare wijze dialectische ontvouwt. Ook zien we bij Anaximander al een voorafschaduwing van Leibniz’ beginsel van de toereikende reden: volgens Anaximander zweeft de Aarde in de ruimte zonder ondersteuning omdat er geen reden is voor de Aarde om meer naar links of rechts, meer naar beneden of boven te vallen. Niet alleen berust alle kennis op het beginsel dat de werkelijkheid redelijk is, maar ook in praktische zaken gaf alleen de rede houvast: als zeelieden ontmoetten de Grieken vele andere volkeren met hun eigen culturen en religies zodat alleen de rede redding kon brengen om een nihilistisch multiculturalisme te kunnen vermijden. Al onze zeden en normen zijn door historisch toeval ontstaan maar met de rede kunnen we hopen te ontdekken wat het echte en het universele goede is, hetgeen het project van Socrates werd (en waar onder meer het stoïcijnse concept van wereldburgerschap uit voortkwam).

De christelijke gerichtheid op de wil en de praktijk: technologie

Het christendom benadrukte een ander aspect van de ziel: de (goede) wil. Tegenover een deterministisch universum plaatsten de christenen de vrije wil en God schiep de wereld niet (in metafysische zin) door ‘m te denken maar door een (historische) wilshandeling. Het gaf meteen problemen voor de mogelijkheid van kennis: in de middeleeuwen worstelden de

‘nominalisten’, die de Ideeën afwezen, hoe we zeker kunnen zijn dat de wereld is zoals we hem denken en hoe kennis van een wereld met louter particuliere dingen überhaupt mogelijk is. In de moderne tijd gaf dit de doorslag voor een empiristische wetenschap en een sceptische filosofie die met name de Angelsaksische wereld zou gaan domineren (als God alles heeft gemaakt zoals het hem blieft dan kunnen we slechts te weten komen hoe de wereld in elkaar steekt door ‘m te observeren en te manipuleren in de vorm van experimenten). De christelijke nadruk op de wil en de praktijk (nut) gaf ook een grote impuls aan de ontwikkeling van technologie waardoor in de moderne tijd wetenschap nauw verbonden werd met techniek, gebaseerd op een mechanistisch wereldbeeld (natuurkunde werd mechanica hetgeen eigenlijk toegepaste wiskunde is om machines te bouwen). Wetenschap geeft ons de macht over de natuur: kennis is macht (‘scientia potentia est’), zoals Bacon (1561-1626) schreef. Zoals bekend bouwde Da Vinci (1452-1519) al machines en onder meer Descartes en Leibniz filosofeerden al over robotten. Leibniz bouwde zelfs al een volledige rekenmachine en geldt als de grondlegger van de computerwetenschap en wiskundige logica. Wiskunde was niet meer de toegang tot de werkelijkheid, zoals bij de klassieken, maar het instrument waarmee we de werkelijkheid kunnen reconstrueren: wetenschap was geen kwestie van contemplatie meer (waarbij men opstijgt naar de goddelijke werkelijkheid) maar het actief uit elkaar halen en weer in elkaar zetten van dingen.

Leibniz als universeel genie en de metafysische fundering van de nieuwe wetenschap

Net als DaVinci was Leibniz een universeel genie. Leibniz heeft belangrijke bijdragen geleverd aan tal van wetenschappen, niet in de laatste plaats aan de wiskunde en de

(5)

5

natuurkunde. En als filosoof fundeerde hij die nieuwe wetenschap – in een poging dit beter te doen dan Descartes en Spinoza hadden gedaan – in een metafysica die, gebaseerd op strenge logica, verklaart waarom de wereld is zoals die is (waarmee het mysterie van Einstein in zekere zin wordt opgelost). Hij verdiende daarnaast zijn brood als diplomaat, rechtsgeleerde en bibliothecaris aan het hof (hij was overigens afgestudeerd in de rechten). Zijn aandacht was dus slechts voor een klein deel gericht op de problemen van de filosofie, zodat hij nauwelijks grote filosofische werken heeft geschreven maar zijn filosofische ideeën met name

ontwikkelde in de correspondentie met andere geleerden, hetgeen mede zal verklaren waarom Spinoza veel populairder is: Leibniz’ filosofie is versnipperd over tienduizenden brieven, aantekeningen, etc. Maar evengoed was Leibniz een zeer systematisch denker waarbij al zijn fragmenten als een puzzel in elkaar passen.

Leibniz als de filosofische diplomaat

Men kan stellen dat Leibniz ook als filosoof een diplomaat was want ook in zijn filosofie zoekt Leibniz altijd de verbinding, niet in de laatste plaats tussen de oude (klassieke en scholastische) filosofie die hij aan de universiteit had geleerd en de nieuwe filosofie van Descartes (en Spinoza) alsmede tussen de Westerse (Europese) en Oosterse (Chinese)

filosofie. Leibniz achtte de Chinese cultuur een hogere beschaving dan de Europese (hetgeen in die tijd waarschijnlijk ook zo was) en hij heeft waarschijnlijk ook veel van zijn eigen filosofie herkend in de Chinese, nu beide zijn gebaseerd op een harmonieus wereldbeeld (en een binair talstelsel). Overigens, Leibniz wilde als diplomaat ook de christelijke volkeren verenigen om Egypte te veroveren en gezamenlijk ten strijde te trekken tegen de

moslimwereld (maar dat idee vond geen vruchtbare bodem omdat kruistochten als

‘middeleeuws’ niet meer van deze tijd werden geacht). Net als bij Hegel na hem is Leibniz’

filosofie in hoge mate een soort dialectische synthese van alle ideeën in de wereld en uiteindelijk een logisch bewijs van de waarheid van het christendom. Waar Descartes de wetenschap en de theologie beide probeerde te redden door ze strikt te scheiden, zoekt Leibniz bewust de verzoening en eenheid.

Leibniz als onderschat denker en pionier

De ironie is dan ook dat Leibniz boven alles harmonie en synthese zocht maar in zijn eigen leven vooral vijanden maakte, eenzaam stierf en ook als filosoof niet de erkenning lijkt te hebben gekregen die hij verdiende (waar Spinoza’s begrafenis door zeer veel geleerden en notabelen werd bijgewoond werd Leibniz’ begrafenis alleen door zijn secretaris bijgewoond) . Heel Engeland haatte hem vanwege de hoogopgelopen ruzie tussen Leibniz en Newton over wie van hen de voor de nieuwe wetenschap zo cruciale infinitesemaalrekening had

uitgevonden (Leibniz had manuscripten van Newton en Spinoza ingezien zodat er vermoedens waren dat hij zijn ideeën had gestolen van andere grote geleerden). Voltaire maakte Leibniz in zijn roman Candide onsterfelijk belachelijk als Pangloss (dat zoiets betekent als de universele geleerde) en waarin Voltaire Leibniz’ optimistische opvatting dat deze wereld de beste van alle mogelijke werelden is aanvalt (maar welk optimisme een echo krijgt in Hegel). En zelfs in eigen land werd zijn filosofie als achterhaald beschouwd sinds Kants weerlegging en nieuwe fundering. Maar niet alleen is Leibniz’ systeem misschien wel het meest ingenieuze omvattende systeem ooit bedacht en in ieder geval de meest fantastische (indirect is Lewis’ Alice in Wonderland, dat een aanval is op de moderne met name Duitse wiskunde, een aanval op Leibniz die de beste representant lijkt van dat typisch Duitse strenge denken en die de moderne wiskunde mede heeft ontwikkeld), onnoemelijk veel ideeën van Leibniz zouden (vaak veel later) de filosofie evengoed gaan domineren, waaronder het

(6)

6

dynamische wereldbeeld zoals dat na Kant tot bloei komt (bv. bij Hegel) maar ook

bijvoorbeeld het pragmatisme (de typisch Amerikaanse filosofie sinds de 19de eeuw) vindt zijn oorsprong in het denken van Leibniz. Samen met Hegel is Leibniz de moderne filosoof bij uitstek die de heidense moed had te pogen de gehele werkelijkheid te begrijpen en die dit tegelijkertijd stoutmoedig één-op-één verbindt met de christelijke leer van onder meer de Drie-eenheid. Enkele van Leibniz’ revolutionaire ideeën zullen in het volgende deel nader worden beschouwd.

II

De analytische methode van Descartes

Zoals gezegd is analyse (uit elkaar halen) en synthese (weer in elkaar zetten) het kenmerk van de moderne wetenschap (waarbij men zou kunnen zeggen dat in de filosofie de analyse overheerst in de Angelsaksische filosofie en de ‘synthese a priori’ in de Duitse filosofie welke mogelijkheid überhaupt daarbuiten vaak wordt ontkend). In feite is dit de methode die

Descartes gebruikte om belangrijke bijdragen aan de wiskunde en andere wetenschappen te leveren. Meetkunde is een heel moeilijk vak: je hebt zowat een goddelijk verstand nodig om haar problemen op te lossen (hetgeen mede verklaart waarom de oude Grieken er zo goed in waren). Maar Descartes ontdekte dat de problemen van de meetkunde veel makkelijker kunnen worden opgelost als je een kromme kunt beschrijven in een coördinatenstelsel door een algebraïsche functie want dan kun je de oplossing simpelweg berekenen. Toen Descartes zo het ene meetkundige probleem na het andere oploste meende Descartes dat hij op dezelfde manier ook de problemen van de filosofie zou kunnen oplossen (en het heeft ‘m ieder geval de titel ‘de vader van de moderne filosofie’ opgeleverd). Zijn analytische methode in de filosofie bestond er uit om complexe problemen te ontleden tot haar eenvoudigste delen waarvan ons idee wel helder is en om dan strikt door middel van andere heldere ideeën op te klimmen tot het oorspronkelijke complexe probleem (men vergelijke de axioma’s en

definities waarmee de meetkunde begint om tot de meest complexe stellingen te komen zodat onder andere Spinoza zijn hoofdwerk op deze wijze dus ‘ordine geometrico demonstrata’

heeft geschreven). Voor Descartes is de hele kosmos slechts één substantie (een substantie is simpel gezegd wat zelfstandigheid bezit en de drager is van eigenschappen), namelijk die van uitgebreidheid, welke geheel door de wiskunde bij wijze van toegepaste meetkunde kan worden beschreven. Dus elk probleem in de wetenschap kan worden opgelost door haar analytisch te reduceren tot een meetkundig probleem en die tot een algebraïsch probleem (‘mathesis universalis’).

Leibniz’ monadenleer en het rijk der oorzaken vs. het rijk der doelen

Leibniz volgt min of meer dezelfde methode maar er zijn ook grote verschillen. Voor Leibniz is er helemaal geen lichamelijke substantie maar zijn er slechts ‘monaden’ welke de kleinste eenheden zijn. Dit is een soort psychisch of eigenlijk metafysisch atomisme: de monaden vormen als het ware de binnenkant van de werkelijkheid met de materiële wereld als haar buitenkant of uitdrukking. De fysische wereld is wel reëel – dus niet illusoir – maar niet substantieel (Leibniz maakte zelf de vergelijking met de regenboog). Kant zou in

vergelijkbare zin spreken van de fenomenale wereld – dat is de fysische, door werkoorzaken gedetermineerde wereld die is onderworpen aan de natuurwetten – vs. de noumenale wereld – dat is de metafysische, door doeloorzaken bepaalde vrije wereld die is onderworpen aan de morele wet. Maar anders dan Kant veronderstelt Leibniz een harmonie tussen de fysische

(7)

7

wereld (God als bouwmeester) en de metafysische wereld (God als wetgever) op grond van zijn monadenleer. Het doel van de schepping is vrijheid (men vergelijke Hegel) door deel te nemen aan de gemeenschap van geesten (de stad van God) in het rijk van de genade/moraal die in de Bijbel aan ons wordt geopenbaard maar waartoe metafysische en natuurkundige inzichten ons in echte vrijheid leiden (het typische Verlichtingsidee dat kennis dus de wetenschap ons tot betere mensen zou maken zou later door Rousseau (1712-1778) worden aangevallen). Zoals God als de hoogste monade zich uitdrukt in de lagere monaden, zo drukken die lagere monaden zich uit in lichamen die eveneens constant veranderen.

Voortplanting en dood bestaan eigenlijk niet (elke monade is eeuwig): het eerste is slechts vermeerdering en het tweede slechts vermindering aan lichaam. De mens is als uitdrukking van God een monade die Gods bouwwerk en plan kan doorgronden en die als een ‘kleine god’

kan nabootsen, hetgeen de invloed van mystiek verraadt en Einsteins mysterie oplost. Einstein zei overigens altijd dat hij geloofde in “de God van Spinoza”, hetgeen een onpersoonlijke God is die de natuur omvat om welke reden ‘spinozist’ lange tijd een vloekwoord was onder vrome christenen. Het Duits idealisme van na Kant zou echter gepaard gaan met een herwaardering van Spinoza. Leibniz maakte in het geheel geen school, waarop hij zelf trots was.

Het ziel-lichaamprobleem en Leibniz’ harmonia praestabilita

Descartes is vooral bekend geworden vanwege het ziel-lichaamprobleem (‘the ghost in the machine’): als ziel en lichaam twee soorten substanties zijn (omdat ze een verschillende wezen hebben: denken vs. uitgebreidheid) dan is de mogelijkheid van hun wisselwerking ten diepste mysterieus. Malebranche (1638-1715) en de occasionalisten suggereerden daarom dat God voortdurend ingrijpt om ziel en lichaam in overeenstemming te brengen, maar dit achtte Leibniz beneden Gods waardigheid (perfectie). Spinoza stelde dat God de enige substantie is met denken en uitgebreidheid als twee attributen, maar dit maakt de mens geheel afhankelijk van God. Leibniz gaf een elegantere oplossing, gebaseerd op nieuwe natuurkundige inzichten.

Descartes ging uit van een behoud van beweging van alle materie in de kosmos waardoor de ziel de beweging van het lichaam zou kunnen sturen, maar Leibniz corrigeerde dit (terecht) in een behoud van impuls (beweging met richting) zodat elke beïnvloeding tussen ziel en

lichaam uitgesloten is. Alleen een harmonia praestabilita (een vooraf ingestelde harmonie) kan lichaam en geest volmaakt op elkaar afstemmen zonder dat er enig contact tussen lichaam en geest is. En anders dan Descartes acht Leibniz ook dieren bezield.

Leibniz’ beginselen van identiteit, tegenspraak en de toereikende grond

De meest fundamentele beginselen voor Leibniz zijn de wetten van de identiteit (alles is wat het is) en tegenspraak (wat een tegenspraak bevat is noodzakelijk onwaar) en zijn beginsel van de toereikende grond of voldoende reden (raison suffisante). Het laatste beginsel is z’n beroemdste en meest vruchtbare: niets is een bruut feit (er bestaat geen toeval) maar alles heeft een oorzaak of reden waarom het zo is en niet anders, hetgeen de hele werkelijkheid verklaarbaar of deduceerbaar maakt (Heidegger (1889-1976) zou dit afwijzen en een

‘grondeloze zijn’ poneren). Daarom kan nu ook de ‘eerste vraag’ van de filosofie worden beantwoord: ‘waarom is er iets en niet niets?’. Het antwoord kan niet zijn gelegen in de reeks causale oorzaken in de wereld maar moet in een noodzakelijk wezen buiten de reeks c.q.

wereld liggen: God. Meer bijzonder is de grond gelegen in de goddelijke Drie-eenheid: God heeft de scheppingsmacht (de Vader), de kennis van alle mogelijke werelden (de Zoon) en de goede wil om de beste mogelijke wereld te realiseren (de Heilige Geest). Leibniz geeft een aantal godsbewijzen in nieuwe en geraffineerde vormen waaronder een nieuw ‘ontologisch’

bewijs: als het oneindige (onbegrensde) kan God door niets worden ontkend (later zou Kant

(8)

8

alle godsbewijzen herleiden tot het ontologische type, waarbij de existentie van God wordt afgeleid uit zijn essentie, om ten slotte die te weerleggen op de grond dat bestaan geen eigenschap is die aan een concept kan worden toegevoegd). Hij gebruikt het beginsel ook om Newtons opvatting van een absolute ruimte te weerleggen: als de ruimte ook zou bestaan zonder iets in de ruimte dan is geen reden te vinden waarom het ene punt in de ruimte hier en niet daar zou moeten zijn. Op dezelfde manier wijst Leibniz de absolute tijd af: zonder beweging is er geen tijd zoals er zonder een lichaam geen ruimte is. Voor Leibniz bestaat er dan ook geen lege ruimte. Uiteraard zou Einstein veel later het ongelijk van Newton bewijzen en eveneens een relativiteitsopvatting formuleren.

De identiteit van het ononderscheidbare en Leibniz’ pioniersrol in de analytische filosofie en informatietechnologie

Een groots idee die Leibniz reeds als student ontwikkelde was dat als we proposities kunnen formaliseren door middel van een algebraïsche taal (omzetting tot lettercombinaties: de ars combinatoria), de werkelijkheid kan worden berekend. Net als in de wiskunde kan dan de waarheid van een bewering worden bewezen door de afleiding op grond van de simpelste proposities waarvan we weten dat ze waar zijn (axioma’s); in de logische vorm betekent dat elke ware bewering (in de vorm van een subject-predikaatzin) strikt analytisch kan worden herleid tot een identiteit van subject en predikaat (dat waar is op grond van de wet van identiteit). We zouden dan niet alleen nieuwe inzichten kunnen verwerven maar ook alle meningsverschillen kunnen oplossen: vooroordelen, emoties en misverstanden zouden vervangen worden door consensus, vrede en vooruitgang. In het kader van dit project formuleerde Leibniz zijn beruchtste metafysisch beginsel: geen twee dingen kunnen exact dezelfde eigenschappen hebben (tot in de hedendaagse quantummechanica is deze Identiteit van het Ononderscheidbare of de Wet van Leibniz een bron van discussie). Leibniz reageerde ermee op een middeleeuwse scholastische discussie over wat een ding uniek maakt: zijn het de eigenschappen, de materie of een zekere wezenlijke ‘ditheid’ (haecceitus)? Leibniz

concludeerde dat elk ding zijn eigen uniek concept moest zijn en dat geen twee dingen kunnen worden beschreven door hetzelfde concept. Door nu deze concepten te formaliseren in de vorm van een wiskundige logica – een kunstmatige en universele taal waarin elk begrip helder en ondubbelzinnig is – kan een encyclopedische kennis van de wereld ontstaan op grond van de wiskundige rekenkracht (Leibniz meende dat het ons denken zou versterken zoals de microscoop onze zicht heeft versterkt). Dit project zou in de 20ste eeuw opnieuw veel aandacht krijgen en onder de naam van analytische filosofie (bijvoorbeeld in het werk van Russell (1872-1970)) met name de Angelsaksische wereld gaan domineren. Swift had in z’n Gulliver’s Travels (1726) Leibniz’ idee van geautomatiseerde kennis geparodieerd door een machine op te voeren waarmee iedereen filosofische, wiskundige of theologische boeken kan schrijven zonder enig talent of kennis, maar het idee zou wel de grondslag voor onze

computer worden, zodat Leibniz een grondlegger van de computerwetenschap kan worden genoemd. Daarbij zou Leibniz zelfs ook het binaire talstelsel (het rekenen met slechts de cijfers 0 en 1) bedenken die eveneens fundamenteel is voor de huidige informatietechnologie vanwege de fysische analogie in wel of geen stroom. Overigens, Leibniz werd geïnspireerd door een instrument van de mysticus Llull (1232-1315), waarmee die moslims wilde bekeren tot het christendom door op grond van elementaire concepten logisch de christelijke

waarheden aan te tonen, en waarbij Llull weer was geïnspireerd door de zairja, een Arabisch astrologisch instrument waarmee algoritmisch de toekomst zou kunnen worden voorspeld (Llull werd gestenigd door een menigte moslims).

De kosmos als volheid en oneindig veel oneindige machines (alles is op alles betrokken)

(9)

9

Leibniz meende contra de atomisten dat materie – in tegenstelling tot de monaden – oneindig deelbaar is en dat er geen leegte kan bestaan (horror vacui) zodat de hele kosmos is gevuld en alles met alles samenhangt: elke beweging zet de hele kosmos in beweging en zelfs elk

oneindig klein stukje materie weerspiegelt de gehele oneindige kosmos. Ondersteund door de microscoop die in zijn tijd werd ontwikkeld meende Leibniz dat zelfs in de kleinste deeltjes een wereld vol leven zit waarbij elk levend organisme weer een oneindige of ‘goddelijke’

machine is (dat is: een machine die in elk deel weer een machine bevat tot in het oneindige).

De hele kosmos is een kolossale machine die in elk deeltje zelf weer uit oneindige machines bestaat. Alles heeft dan ook een oneindige reeks van oorzaken zodat we de gehele berekening niet kunnen maken in onze eindige geest. Alleen God met zijn oneindige geest kan de

berekening maken: in feite heeft God alle oneindig veel mogelijke (oneindige) werelden beschouwd en de actuele wereld gerealiseerd op grond van zijn goedheid welke de laatste toereikende grond is: onze wereld is de beste van alle mogelijke werelden. Dat betekent: onze wereld heeft de grootst mogelijke variatie met de grootst mogelijke orde (of de grootst

mogelijke rijkdom aan leven met de grootst mogelijke harmonie of het grootst mogelijke aantal effecten met de simpelste oorzaken etc). Het kwaad bestaat hierin dat alles in de wereld noodzakelijk eindig (begrensd) is en dus niet volmaakt is (zo heeft de mens geen volmaakt inzicht in het hele heelal; Leibniz benadrukt dat zelfs mensen het meeste onbewust zijn

waarmee vooruit wordt gelopen op Schopenhauer (1788-1860) en Freud (1856-1939). En God heeft gekozen voor deze wereld waarin de mens vrij kan kiezen voor het kwaad omdat die hoger dus volmaakter is dan een wereld waarin de mens niet vrij zou kunnen kiezen.

De vensterloze perceptie van de monade

In de kosmos hangt alles met alles samen, maar de monaden, die als een soort puntzielen de kleinste eenheden van alles zijn, hebben daarentegen geen enkel contact met elkaar. Als volstrekt onafhankelijk zijn de monaden de klassieke substanties maar dat koppelt Leibniz aan het nominalisme (er bestaan alleen particuliere dingen of individualiteiten) want elke monade is uniek. Maar elke monade is wel een soort spiegel die alle oneindig veel andere monaden weerspiegelt waardoor de monaden op oneindig veel wijzen de oneindige wereld als hun uitdrukkingen bevatten. Net als de wereld is de monade een veelheid in eenheid. Elke monade is ‘zonder venster’: haar perceptie heeft geen betrekking op iets erbuiten maar de monade is als het ware ‘geprogrammeerd’ door God (men herkent het idee van het computerprogramma) om een bepaalde oneindige serie (de letters van de ars combinatoria) te doorlopen waarbij God ervoor gezorgd heeft dat alle monaden constant in harmonie met elkaar lopen als klokken die zijn gelijkgezet. Dit doet wat denken aan het eveneens wat bizarre idealisme van de

(opnieuw Ierse) filosoof Berkeley (1685-1753), bekend van esse est percipi (zijn is waargenomen worden), maar anders dan Berkeley ontkende Leibniz bijvoorbeeld niet het bestaan van materie.

Descartes’ voluntarisme vs. Leibniz’ rationalisme

Er zijn hier belangrijke verschillen met Descartes en Spinoza. Volgens Leibniz’ beginsel van de tegenspraak is een feit of uitspraak noodzakelijk onwaar als zij een tegenspraak bevat en is de ontkenning ervan noodzakelijk waar. Dit kan door middel van een eindige analyse, dus door ons eindig verstand, worden bepaald. De overige feiten zijn contingent waarvoor het beginsel van de toereikende grond geldt met God als laatste grond. Descartes suggereert in zijn beroemd twijfelexperiment dat zelfs de waarheden van bv. de wiskunde niet noodzakelijk zeker zijn zodat de duivel ons in een The Matrix-achtige wereld zou kunnen bedriegen om te

(10)

10

denken dat 2 + 2 = 5 en God ook een andere wiskunde had kunnen scheppen (God had bv. een wereld kunnen scheppen waarin de som der hoeken van een driehoek niet 180 graden is).

Maar voor Leibniz heeft zelfs God niet de macht de noodzakelijke en dus eeuwige waarheden te wijzigen: als God immers andere noodzakelijke waarheden had kunnen scheppen dan zouden dat geen noodzakelijke maar contingente waarheden zijn omdat ze dan niet waar zijn in alle mogelijke werelden. Waar Descartes ‘zwicht’ voor de voluntaristische, meer

christelijke God, hanteert Leibniz een meer rationalistische en platoonse visie (waarbij de Demiurg de wereld schept naar het voorbeeld van de Ideeën), zoals God overigens ook bij Kant net als bij Leibniz niet het goede kan bepalen maar slechts noodzakelijk het goede wil (op een platoonse wijze staat zo de Idee van het Goede boven God).

Leibniz’ vrije wil en optimisme vs. Spinoza en Schopenhauer

Wel betoogt Leibniz dat de mens een vrije wil heeft – hetgeen niet in tegenspraak is met het feit dat God deze wereld, inclusief verleden en toekomst, heeft gekozen en dus precies weet wat je gaat doen – terwijl Spinoza betoogt dat de vrije wil niet bestaat: bij Spinoza is er slechts de substantie God en is alles slechts een modus van God terwijl bij Leibniz alles en dus ook de mens een eigenstandige substantie (monade) is buiten God. Bij Spinoza is voorts alles wat gebeurt noodzakelijk en is alles wat mogelijk is ook werkelijk, hetgeen Leibniz gelet op het voorgaande uitdrukkelijk afwijst, al meende Leibniz wel dat de beste van alle

mogelijke werelden alle mogelijkheden zal realiseren om zo volmaakt te eindigen, hetgeen zijn optimisme is. Spinoza’s metafysica lijkt in feite het meest op het neoplatonisme. Het zou overigens opnieuw een Duitse filosoof zijn, namelijk Schopenhauer, die tegenover Leibniz’

ultieme optimisme een ultiem pessimisme zou poneren (‘als deze wereld is geschapen dan kan die schepper alleen de duivel zijn geweest’). Maar ook Schopenhauers filosofie is volstrekt metafysisch en alwetend en in die zin typisch Duits (‘ik heb het wereldraadsel opgelost’), ook al mengt hij uitdrukkelijk Indiase en Engelse invloeden in zijn werk en wilde hij niet Duits zijn (maar ook dat is typisch Duits).

Continuïteit en oneindigheid (infinitesemaalrekening)

Waar de klassieke wiskundigen en filosofen bleven staan voor de afgrond van het oneindige (als het onbepaalde dus het niet-werkelijke), wordt nota bene God door de christelijke mystici in de middeleeuwen gedefinieerd als het oneindige, welk typisch modern-christelijke obsessie door met name Leibniz in de wiskunde en de filosofie wordt gebracht (Spengler (1880-1936) noemt het verlangen naar het oneindige – het overschrijden van elke grens waaruit onder meer de ontdekkingsreizen voortkwamen – het wezenskenmerk van de Westerse cultuur). Immers, alles in de natuur is continu in plaats van discreet: “de natuur maakt geen sprongen” zoals Leibniz schrijft. Dat maakt de algebraïsche vertaling van meetkundige problemen door middel van Descartes’ methode ook problematisch: om bv. de helling van een kromming in een punt te berekenen moet men als het ware de raaklijn vinden door twee punten op de kromme die oneindig dicht bij elkaar liggen te verbinden, hetgeen de infinitesemaalrekening doet. Leibniz reconstrueerde zo de continuïteit van de werkelijkheid door het concept van oneindigheid in de wiskunde te introduceren (en zoals we zagen wemelt ook zijn filosofie van de

oneindigheden hetgeen ook naar de oneindige scheppingsmacht van God verwijst).

Kracht en dynamiek: de streving van de monade

Tegelijk verwerpt Leibniz de reductie van de fysische werkelijkheid tot (bewegende) massa zoals Descartes doet: de fundamentele notie in de natuurkunde is niet massa maar kracht. Ook

(11)

11

is de substantie niet een statisch iets, zoals bij Parmenides’ redenering dat wat is is en dus niet niet kan zijn, maar bevat de monade een innerlijke kracht of streving (‘appetite’) die haar continu en eindeloos verandert (dat herinnert aan Aristoteles’ substantiebegrip als het wezen dat het ding zijn doel en ontplooiing geeft): de werkelijkheid is voor Leibniz fundamenteel dynamisch (en omdat elke monade naar het hogere streeft ontwikkelde hij er een

evolutietheorie bij waarbij de hogere dieren uit de lagere dieren zijn ontstaan). De fysische wereld is de voorstelling (représentation) van de monade dus subjectief en ruimte en tijd zijn onze ordeningsbeginselen: daarin herkent men direct Kants filosofie.

Conclusie

In dit essay heb ik geprobeerd niet zozeer Leibniz’ filosofie samen te vatten als wel – enigszins in de trant van Leibniz’ filosofie zelf waarbij alles met alles samenhangt – te laten zien dat zijn filosofie is ontstaan uit de wisselwerking met de traditie en de wetenschap waarbij als gevolg die filosofie zelf de inspanningen van alle andere geesten weerspiegelt en omvat. Door Leibniz ‘verticaal’ te positioneren in de filosofiegeschiedenis hebben we gezien dat zijn ‘alwetendheid’ in een oude traditie staat die teruggaat naar de oude Grieken waarbij het neoplatonisme via de middeleeuwse mystiek de moderne Duitse filosofie blijvend heeft beïnvloed. Ook de ‘kritische’ Kant blijkt niet wezenlijk gebroken te hebben met deze rationalistische, aprioristische en metafysische traditie waarin de werkelijkheid redelijk en begrijpelijk wordt geacht. Door Leibniz ‘horizontaal’ te positioneren hebben we gezien hoe in zijn tijd de filosofie en de wetenschap nauw op elkaar waren betrokken waarbij Leibniz op coherente en omvattende wijze een even opmerkelijke als elegante filosofie heeft ontwikkeld waarin hij in dialoog met zijn tijdgenoten oplossingen heeft ontwikkeld die niet alleen

scherpzinnig zijn maar ook veel van de filosofie na hem diepgaand heeft beïnvloed. Geen filosoof heeft de moderne tijd zo volmaakt uitgedrukt in termen van oneindigheid, dynamiek en onverwoestbaar optimisme zonder het middeleeuwse denken over logica en metafysica te verloochenen. Het is een bittere ironie dat de ultieme visie van de grootste mogelijke variatie met de grootste orde moest worden ontwikkeld door de grootste filosoof die de minste mensen kennen, maar misschien is de duizelingwekkende veel- en volheid van Leibniz’

wereld daar mede debet aan.

September 2019

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Gemotiveerde bezwaarschriften kunnen gedurende 6 weken na de dag van verzending van de vergunning worden ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van Velsen