• No results found

Archeologisch onderzoek Thorbeckepark te Utrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologisch onderzoek Thorbeckepark te Utrecht"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologisch onderzoek Thorbeckepark te Utrecht

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven

GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 887

(2)

Archeologisch onderzoek Thorbeckepark te Utrecht

Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven

GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 887

Definitief

ISSN 1573-5710

Opdrachtgever:

AM Grondbedrijf

Grontmij Nederland B.V.

Houten, 16 maart 2010

(3)

Verantwoording

Titel : Archeologisch onderzoek Thorbeckepark te Utrecht Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven Grontmij Archeologische Rapporten 887

Projectnummer : 287053

Referentienummer : 13/99097596/vdR

Revisie : D

Datum : 16 maart 2010

Auteur(s) : dhr. drs. H.E. Bouter en dhr. drs. J. van der Roest E-mail adres : juan.vanderroest@grontmij.nl

Gecontroleerd door : dhr. drs. J. van der Roest Paraaf gecontroleerd :

Goedgekeurd door : dhr. ir. P.B.J.M. Oude Boerrigter Paraaf goedgekeurd :

Contact : Grontmij Midwest

De Molen 48 3994 DB Houten Postbus 119 3990 DC Houten T 030 - 634 47 00 F 030 - 637 94 15 archeologie@grontmij.nl www.grontmij.nl

(4)

Administratieve gegevens

Datum opdracht : 1 december 2009 ” concept : 3 maart 2010 ” definitief : 16 maart 2010 Opdrachtgever : AM Grondbedrijf

dhr. ing. K.A. van der Meer Uitvoerder : Grontmij Nederland B.V.

dhr. drs. J. van der Roest - projectleider Uitvoering veldwerk : 23 en 24 februari 2010

Aanleiding : geplande realisatie woningbouw

Bevoegd gezag : Gemeente Utrecht

contactpersoon: mevr. drs. A. Bakker

Locatie : gemeente : Utrecht

plaats : Utrecht

toponiem : Thorbeckepark UTTP2 kaartblad : 31H UTRECHT RD-coördinaten : X: 135.143 / Y: 457.611

(centrumcoördinaten) afm. plangebied : circa 1,9 ha

Archis2 : onderzoeksmelding : 38459 (= CIS-code) onderzoeksnummer : 30253

Documentatie : beheer en plaats : tijdelijk depot Grontmij, vestiging Houten

(5)

Samenvatting

Eind februari 2010 is door Grontmij in opdracht van AM een archeologisch onderzoek uitge- voerd in het Thorbeckepark. Het betreft een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Aanleiding hiervoor waren de resultaten van een eerder uitgevoerd booronder- zoek door RAAP. In één boring was in een bodemlaag een scherf aangetroffen die uit de Romeinse Tijd stamt. Dit zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een nederzetting uit die periode. Conform een opgesteld PvE werd een 60 m lange en 4 m brede proefsleuf getrokken, die over de betreffende boring heen liep.

Bij het proefsleuvenonderzoek zijn geen relevante archeologische waarden aangetroffen, er bleek geen Romeinse laag aanwezig te zijn. Mogelijk is deze er wel geweest, maar is deze later opgenomen in een middeleeuws pakket.

Er werden slechts enkele vuile zones met puin van middeleeuwse bakstenen aangetroffen. Een smal greppeltje, dat opgevuld was met zulk baksteenpuin, was feitelijk het enige echte spoor van het onderzoek.

Gezien het ontbreken van relevante archeologische waarden, sporen of vondsten, wordt geen verder archeologisch onderzoek aanbevolen. Dit is als zodanig ook door de opgravingsleider, dhr. Van der Roest, met mevr. Van der Linde, die namens de gemeente op de tweede dag van het veldwerk langs kwam, besproken.

Dit advies is bij de beoordeling van het rapport door de gemeente overgenomen en geldt als selectiebesluit.

(6)

Inhoudsopgave

Samenvatting... 4

1 Inleiding... 6

1.1 Algemeen ... 6

1.2 Directe aanleiding ... 6

1.3 Archeologische verwachting ... 6

1.4 Doelstelling/onderzoeksvragen... 6

2 Resultaten ... 8

2.1 Algemeen ... 8

2.2 De sleuf ... 8

2.3 Het profiel... 9

2.4 Conclusie veldwerk ... 12

3 Conclusie en aanbevelingen... 13

3.1 Conclusie ... 13

3.2 Aanbevelingen ... 13

Literatuur ... 14

Bijlage 1: Ligging locatie op topografische ondergrond Bijlage 2: Overzicht sleuf met sporen

Bijlage 3: Lithogenetisch profiel

(7)

1 Inleiding

1.1 Algemeen

AM Grondbedrijf heeft Grontmij Nederland B.V. gevraagd een archeologisch onderzoek uit te voeren in het Thorbeckepark in de wijk Ondiep in Utrecht. De Gemeente Utrecht is voornemens te komen tot de herontwikkeling van het gebied tussen de Thorbeckelaan, de Royaard van den Hamkade, de Laan van Chartroise en de Marnixlaan, bekend als het Thorbeckepark. AM is reeds vanaf 2001 mede-initiatiefnemer van de herontwikkeling van het Thorbeckepark.

Het project omvat de ontwikkeling van:

• het sportcomplex,

• 88 koopappartementen met bijbehorende parkeergarage,

• een voorzieningengebouw en

• openbare ruimte.

1.2 Directe aanleiding

De voorgenomen bouwwerkzaamheden en bodemingrepen zouden de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied kunnen verstoren tot een diepte van 2 m -mv voor wat betreft de aanleg van leidingen en tot een diepte van 1 m -mv voor wat betreft de aanleg van bouwkuipen. De omvang van de beoogde bodemingrepen is nu echter nog onbekend.

1.3 Archeologische verwachting

Het onderzoeksgebied is gelegen op de meandergordel van de Vecht. De Vecht is actief ge- weest tussen 2.650 en 828 BP (ca. 730 v.Chr. en 1122 n.Chr.). Toen in 1122 de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd, kwam daarmee een einde aan de afvoer van zowel de Oude Rijn als van de Vecht. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een oudere ver- lande geul, een datering van deze geul is niet bekend. Op historisch kaarten uit de 19e eeuw is te zien dat het plangebied in gebruik is als bouwland en weiland. Vanaf de 40-er jaren van de vorige eeuw is het plangebied als sportpark ingericht.

De verwachting is dat er bij het onderzoek archeologisch resten uit de Romeinse Tijd zullen worden aangetroffen. Tijdens het eerder uitgevoerde booronderzoek is een bodemopbouw van oever- op beddingafzettingen vastgesteld. Deze afzettingen zijn afgedekt met een deels opge- bracht, deels verstoord pakket zand en (matig) zware zavel. De top van de oeverafzettingen is aangetroffen tussen 0,55 en 1,45 m -mv. In één van de boringen is in deze laag, die mogelijk plaatselijk verstoord is, een stuk aardewerk aangetroffen. Het gaat om een fragment Inheems- Romeins aardewerk dat zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een nederzetting uit de Romeinse Tijd.

1.4 Doelstelling/onderzoeksvragen

Het onderzoek wordt uitgevoerd conform de KNA1, en de voorwaarden zoals die zijn opgesteld in het Programma van Eisen (PvE)2. In het PvE staan de volgende 5 onderzoeksvragen:

• Zijn in het plangebied tot een diepte van 200 cm beneden maaiveld archeologische waarden aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande aanleg?

• Zijn er aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingterreinen?

• In welke mate is het onderzoeksgebied verstoord?

• Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit?

1 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, v. 3.1. SIKB, oktober 2006.

2 Van Eijk 2009.

(8)

Inleiding

• Zijn er aanwijzingen voor een Romeinse weg, en zo ja wat is de breedte, oriëntatie en op- bouw daarvan?

Daarnaast zijn er in het PvE nog 7 specifieke vragen geformuleerd die van toepassing zijn als er archeologische waarden worden aangetroffen3. Verder zijn er door mevr. drs. M. van Dinter namens de gemeente Utrecht ook nog 7 vragen geformuleerd die horen bij de landschappelijke vraagstelling voor het geo-archeologisch onderzoek, zie verder § 3.3.

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek zal direct na afloop van het onder- zoek worden bepaald of de aangetroffen vindplaats als behoudenswaardig moet worden ge- zien. Aangezien behoud in situ in onderhavig plangebied niet mogelijk is, is eerder in overleg met het bevoegd gezag besloten dat, indien de vindplaats behoudenswaardig is, die delen van de vindplaats die door de geplande inrichting worden bedreigd, zullen moeten worden opgegra- ven. Tijdens of direct na afronding van het proefsleuvenonderzoek zal in overleg met het be- voegd gezag worden bepaald of een doorstart naar een opgraving gewenst en noodzakelijk is4.

3 Van Eijk 2009, 8.

4 Van Eijk 2009, 5; selectiebesluit.

(9)

2 Resultaten

2.1 Algemeen

De proefsleuf is gelegen binnen het sportpark op het voormalige hoofdveld van de voetbalclub DSHC. De sleuf is globaal zuidwest-noordoost georiënteerd, dat wil zeggen dwars op de oriën- tatie van de stroomgordel van de Vecht. De lengte van de sleuf is circa 60 m en ter hoogte van het vlak minimaal 4 m breed. Op deze wijze wordt in horizontale zin circa 3 % van het westelijk deel van plangebied onderzocht5.

Het veldwerk heeft plaatsgevonden in week 8, op dinsdag 23 en woensdag 24 februari 2010.

Het team bestond uit dhr. drs. J. van der Roest (opgravingsleider, senior KNA-archeoloog), dhr.

drs. J. Schokker (archeoloog), dhr. drs. H. Bouter (fysisch-geograaf) en dhr. H. de Vries (geo- deet/tekenaar). De graafmachine en machinist werden geleverd door de Firma Agterberg.

2.2 De sleuf

De sleuf werd begonnen aan het zuidwestelijke eind, precies ter hoogte van boring 9 uit het booronderzoek (zie bijlage 1, figuur 2), daar waar in de top van de oeverafzettingen een scherf Inheems-Romeins aardewerk was aangetroffen.

Conform PvE werd slechts één vlak aangelegd in de top van de intacte zandige oeverafzettin- gen. De sleuf is gemiddeld tussen de 1,4 tot 1,5 m diep geworden.

Bij het schavenderwijs verdiepen op zoek naar het juiste niveau, werd direct geconstateerd dat er zich in het zuidoostelijk deel van de sleuf een zone met een grote hoeveelheid grover en fij- ner baksteenpuin bevond. De vuile vlek werd behandeld als spoor en kreeg spoornummer S1.

De fragmenten rood baksteen zijn afkomstig van vrij grote bakstenen, formaat kloostermop. De laag waarin het puin voorkomt, heeft een dikte van 30 tot 40 cm. Bij bestudering van de laag in relatie tot het noordwestelijk en zuidwestelijk profiel, werd snel duidelijk dat de eerder aangetrof- fen Inheems-Romeinse scherf afkomstig is uit dit pakket met middeleeuws bouwpuin, dit werd ook al enigszins aangegeven door RAAP6.

Hoewel in de eerste meters van de sleuf nog steeds enig baksteenpuin in het vlak zichtbaar bleef, werd besloten niet dieper te graven, daar het vlak reeds op juiste diepte, in de top van de oeverafzettingen en gedeeltelijk al in de beddingafzettingen daaronder, lag. Dit niveau werd aangehouden bij het verder graven van de sleuf in noordoostelijke richting. Daarbij zijn geen re- levante lagen of sporen aangetroffen. Er zijn de aanleg van het vlak her en der wel enkele scherven aardewerk verzameld, maar dit betroffen uitsluitend scherven van aardewerk uit de Nieuwe Tijd, afkomstig uit het bovenste verstoorde pakket. Uit hoger gelegen, verstoorde lagen werd door degene die met de metaaldetector liep, ook een enkele metaalvondst gedaan. Be- halve een aantal spijkers, waren dit ondermeer een totaal gecorrodeerde koperen munt, waar- schijnlijk uit de 18e eeuw en een koperen knoop, waarschijnlijk uit de 19e eeuw; voor de rest be- trof het verroeste ijzeren voorwerpen zonder enige archeologisch waarde.

Halverwege de put werd in het vlak een zone aangetroffen met enig laatmiddeleeuws baksteen- puin. Deze zone liep schuin door de sleuf. Hoewel het opnieuw geen echt duidelijk afgebakend spoor betrof, maar meer een vuile zone, kreeg het voor de volledigheid toch een spoornummer

5 Van Eijk 2009, 9.

6 Van Eijk 2009, 7: “Tijdens het veldonderzoek is in boring 9 inheems Romeins aardewerk aangetroffen. Het aardewerk is aangetroffen in de top van de oeverafzettingen. Naast het aardewerk is ook recent bouwpuin in de oeverafzettingen aangetroffen. Mogelijk zijn de oeverafzettingen in het recente verleden verstoord.”

(10)

Resultaten

S2. Dit spoor is later gecoupeerd; het bleek nog een centimeter of 20 door te lopen, maar het had geen duidelijke afbakening in verticale richting.

Op ongeveer driekwart van de sleuf werd wel een echt spoor aangetroffen, S3. Het betrof een smalle greppelachtige structuur met een compacte vulling van rood baksteenpuin en puin dat vrij gravel-achtig was. Deze greppel had aan beide zijden een vuile zone waarin ook baksteen- puin van verschillende grootte voorkwam. De begeleidende zone(s) kregen spoornummer S4.

De greppel met randzones is op twee plaatsen gecoupeerd. De bodem was niet goed waar- neembaar, maar liep door tot circa 35 cm onder het aangelegde vlak.

Daarna volgde weer een schoon stuk; de zandige afzettingen waren vrij gevarieerd in mate van grofheid, soms waren ze nog iets zavelig. Aan het eind van de sleuf werd een opnieuw een vui- le zone aangetroffen met baksteenpuin. Deze zone komt overeen met die aan het begin van de sleuf. Deze zone kreeg spoornummer S5. De laag met baksteenpuin was hier maximaal 30 cm dik.

De sleuf is gemiddeld tussen de 1,4 tot 1,5 m diep geworden. Uitgaande van een gemiddelde NAP-hoogte van het maaiveld van 1,54/1,55 m +NAP, lag het vlak dus steeds enkele cm’s bo- ven NAP. Er is gegraven tot in de beddingafzettingen.

2.3 Het profiel

De noordwestelijke wand van de sleuf is in zijn geheel opgeschaafd. Vanwege de grote één- vormigheid is besloten het profiel niet in zijn geheel te tekenen, maar om de 10 m een profielko- lom op te nemen en door de fysisch-geograaf te laten beschrijven, zie bijlage 3. Er zijn zo over de lengte van 60 m 7 profielopnamen van 1 m breed gemaakt. Ter plekke van de profielopna- men is vervolgens vanaf het vlak nog 1 m geboord. Omdat het couperen van de sporen S2 en S3/S4 machinaal moest gebeuren, konden daarbij door de fysisch-geograaf extra waarnemin- gen worden gedaan. Deze heeft hij gebruikt bij de uitwerking en het verslag over het profiel en de bodemopbouw.

Ten behoeve van het fysisch-geografisch onderzoek en de landschappelijke vraagstelling van de mogelijke vindplaats, was door mevr. drs. M. van Dinter (fysisch-geograaf van ADC Archeo- projecten) een korte notitie opgesteld7. De volgende twee alinea’s en afbeelding 3.1 zijn direct ontleend aan die notitie.

Het onderzoeksgebied ligt op de stroomrug van de Vecht, ten oosten van de middeleeuwse restgeul van de Vecht. De Vecht takt ruim 2 km zuidelijker in Utrecht af van de Oude Rijn. De Vecht is circa 800 v.Chr. ontstaan, dus rond de overgang van de Late Bronstijd naar de Vroege IJzertijd (data: 2650 ± 80 en 2620 ± 50 BP). Vermoedelijk heeft dit geleid tot een afname van de waterafvoer van het rivierstelsel ten westen van Utrecht. Zowel de Rijn als de Vecht stroomrug maken deel uit van het Utrechtse stroomstelsel. Het stelsel loopt via Wijk bij Duurstede naar Utrecht en Woerden richting de monding in zee bij Leiden. Het was gedurende duizenden jaren één van de belangrijkste Rijnarmen in Nederland. Het stelsel is circa 4.300 v.Chr. (Vroeg Neoli- thicum; ca. 5500 BP) actief geworden. Maar waarschijnlijk was pas na 3.000 v.Chr. (Midden Neolithicum, ca. 4500 BP) sprake van grootschalige rivieractiviteit.

De Oude Rijn blijft tot in de 5e eeuw actief, alvorens te verlanden. Na enkele decennia, rond 500 n.Chr., vormt de Oude Rijn echter weer een geheel nieuwe rivierbedding binnen zijn eigen stroomgordel. Deze bedding begint aan het begin van de 9e eeuw te migreren en vormt daarbij scherpe meanders. In de 10e eeuw vangt de verlanding van de diepste delen van deze rivier- bedding aan. In 1122 n.Chr. komt definitief een einde aan de activiteit van de Rijn, als deze stroomopwaarts, als Kromme Rijn, bij Wijk bij Duurstede wordt afgedamd. De ondiepere delen verlanden pas in de 12e eeuw, als de afdamming een feit is. Over de ontwikkeling van de Vecht is relatief weinig bekend. In afbeelding 3.1 is de vermoedelijke migratie van de middeleeuwse loop van de Vecht aangegeven.

7 E-mail van mevr. drs. M. van Dinter (ADC) aan mevr. drs. H. Jansen (Grontmij), d.d. 22 januari 2010.

(11)

Resultaten

Afb. 3.1 Ligging van onderzoeksterrein (asterix) op de kaart van Wansleeben (1982).

In donkerblauw: middeleeuwse restgeulen, in lichtblauw: mogelijke kronkelwaardgeulen op basis van slootpatronen op oude topografische kaarten. Overgenomen uit de notitie van Van Dinter.

Ter beantwoording van de algemene landschappelijke vraagstelling voor geo-archeologisch onderzoek in Utrecht, waren door Van Dinter de volgende 5 vragen geformuleerd8.

1. Wat is opbouw van de ondergrond ter plaatse? Lithologische beschrijving inclusief kalkge- halte van lagen, genetische interpretatie (oever-, bedding-, kom-, restgeul- of crevasseafzet- tingen, vegetatiehorizonten).

2. Indien beddingzand aanwezig is: NAP-hoogte minimum en maximale hoogte van top aan- geven. Is daarnaast sprake van (grootschalige) accretievlakken: hellingsrichting aangeven.

3. Indien een restgeul (kronkelwaard- of restgeul) aanwezig is: breedte en maximale diepte aangeven. Altijd C14-monster nemen van basis van opvulling (als deze bestaat uit venige of humeuze klei of zwak tot sterk siltige klei.

8 Vereenvoudigd naar Van Dinter.

(12)

Resultaten

4. Indien een (begraven) vegetatiehorizont aanwezig is: NAP-hoogte aangeven en eventueel beschrijving en dikte van afdekkende laag.

5. Wat is de datering van sporen die zijn ingegraven vanuit bouwvoor, vegetatiehorizont of an- dere archeologische niveaus?

Ten aanzien van de specifieke locatie Thorbeckepark waren nog 2 extra vragen geformuleerd:

6. Zijn er duidelijk accretievlakken te zien in de beddingafzettingen? Zo ja: in welke richting?

Indien verschuiving in westelijke richting, is er mogelijk een relatie met de verschuiving van de rivierbedding in de Middeleeuwen te leggen?

7. Of is sprake van een (relatief) oud deel van de meandergordel?

Door de fysisch-geograaf zijn de 7 profielkolommen bekeken en beschreven, daarnaast heeft hij het totale lengteprofiel bestudeerd en de boringen gezet. Het samengestelde profiel met be- schreven lagen ziet er als volgt uit:

1. bouwvoor, humeus matig tot sterk siltig fijn zand, zwak grindig, spoor baksteen, veel wortel- resten, kleur: bruingrijs;

2. sterk humeus/slibhoudend kleiig zand en lichte tot matig zware zavel, kleur grijszwart.

3. zavel/lichte klei, weinig tot veel plantenresten, baksteen, houtskool; bovenin plaatselijk hu- meuze vlekken en onderin zandiger, kleur bruingrijs;

4. opgebracht grof (bouw)zand, matig tot sterk grindig: kleur: geelgrijs;

5. zavel, lichte klei, weinig plantenresten, spoor baksteenresten, houtskool; bij profiel 6, 7: zeer veel baksteenfragmenten, kleur: grijsbruin;

6. lichte tot matig zware zavel. fining upwards, kalkrijk, weinig roest, schelpenresten, spoor baksteen, kleur: grijsbruin;

7. zwak siltig matig grof zand, naar onderen groffer, plaatselijk zavelige bandjes, kalkrijk, kleur:

geelgrijs;

8. zwak siltig grof zand, zwak grindig, kalkrijk, kleur: geelgrijs.

Er is sprake van een 30-40 cm dikke, humusrijke bouwvoor (laag 1). Daaronder volgt een 5 tot 10 cm dikke humusrijke laag (laag 2). Deze laag is waarschijnlijk oorspronkelijk aangebracht om de grasgroei te bevorderen en is voor een groot deel in de bovengrond verwerkt door deze te frezen. Daaronder volgt een pakket zware zavel tot lichte klei (laag 3) met daaronder een 20 tot 50 cm dikke laag zand (laag 4). Dit zand is ingebracht ter verbetering van de afwatering van het veld. Het zand is vrij grof met divers grind en ook enkele stenen en kan op grond van samen- stelling en structuur het beste worden omschreven als Waalzand.

De zavelige tot kleiige laag (laag 5) onder het zandpakket is waarschijnlijk deel geweest van de oorspronkelijke bovenste grondlaag van voor de aanleg van het sportpark. De lagen boven en onder de zandlaag, respectievelijk laag 3 en laag 5, bestaan lithologisch gezien uit hetzelfde materiaal, het betreffen oeverafzettingen. Waarschijnlijk is bij de aanleg van het sportveld een deel van het oorspronkelijke maaiveld afgegraven en in depot gezet; hierna werd een zandpak- ket ingebracht, en de in depot gezette grond werd weer terug aangebracht. Dit bovenste pakket (laag 3) is door roering en contact met andere grondlagen alleen soms iets humeuzer.

Onder de bruine, licht tot matig zavelige laag komen dan de meer zandige/zavelige oeverafzet- tingen (laag 6) en de grofzandige beddingafzettingen (laag 7 en 8). De overgang van de fijnere oeverafzettingen naar de grovere beddingafzettingen ligt tussen de 0,3 m en 0,1 m +NAP.

Op circa 3 m afstand van de profielkolommen 3 en 4 is in het midden van proefsleuf bij het zet- ten van coupes een humeuze, verwerkte kleiige laag met baksteenresten aangetroffen op een diepte van circa 0,1 m tot 0,3 m -NAP. Dit wijst op een lokale, diepe verstoring.

Er zijn vanwege de beperkte breedte van de sleuf en de 7, grotendeels éénvormige profielop- names geen verdere uitspraken te doen over de mogelijke ruimtelijke ontwikkeling van de ver- moede kronkelwaard. Van de 7 vragen, zoals geformuleerd in de notitie van Van Dinter, is het alleen mogelijk gebleken de eerste vraag te beantwoorden, de andere 6 kunnen binnen dit on- derzoekskader niet beantwoord worden.

(13)

Resultaten

2.4 Conclusie veldwerk

Bij het proefsleuvenonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van een (intacte) laag uit de Romeinse Tijd. De aanwezigheid van baksteenpuin afkomstig van middel- eeuwse bakstenen tot in de zavelige oeverafzettingen en de top van de daar ondergelegen zandige beddingafzettingen, wijst erop dat de verstoringen in de Middeleeuwen waarschijnlijk vrij diep hebben plaatsgevonden. Mogelijk dat daarbij een, in het zuidelijk deel van het gebied aanwezig Romeins pakket is vernietigd. Er zijn tussen het baksteenpuin geen verdere indicato- ren, scherven of iets dergelijks, aangetroffen uit de Romeinse Tijd. Mogelijk dat de scherf van een inheemse nederzetting of een andersoortig complex iets verderop afkomstig is.

Het lijkt waarschijnlijk dat het gebied in de Middeleeuwen is cultuur is gebracht en mogelijk deel heeft uitgemaakt van het landbouwareaal van het nabijgelegen klooster. Mogelijk dat daarbij op een gegeven ogenblik baksteenpuin gebruikt is om sloten/greppels te dempen en/of om bepaal- de laagtes in het veld op te hogen en plekken die voor wateroverlast gevoelig waren, iets te ver- stevigen. Dat het gebied op enige afstand van het klooster zelf lag, is mogelijk te zien aan het ontbreken van scherven aardewerk uit dezelfde periode.

De resultaten van het onderzoek zijn doorgesproken met mevr. drs. C. van der Linde, archeo- loog van de gemeente Utrecht, tijdens haar bezoek op tweede dag van het veldwerk. Zij gaf aan op grond van de getoonde resultaten geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk te ach- ten.

(14)

3 Conclusie en aanbevelingen

3.1 Conclusie

De in het PvE gestelde onderzoeksvragen kunnen als volgt beantwoord worden.

• Zijn in het plangebied tot een diepte van 200 cm beneden maaiveld archeologische waarden aanwezig die (mogelijk) bedreigd worden door de geplande aanleg?

Nee, dergelijke waarden zijn bij het onderzoek niet in de sleuf aangetroffen.

• Zijn er aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingterreinen?

Nee, daar zijn geen aanwijzingen voor aangetroffen. Het lijkt waarschijnlijk dat het gebied vroeger deel heeft uitgemaakt van het landbouwareaal van het nabijgelegen klooster.

• In welke mate is het onderzoeksgebied verstoord?

De verstoringen uit de Middeleeuwen, mogelijk ook uit de Nieuwe Tijd, hebben tot ver in de oeverafzettingen en beddingafzettingen plaatsgevonden, gezien het voorkomen van fijn bak- steenpuin tot op maximaal 0,40 m onder het vlak.

• Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit?

Het uiteindelijk bestudeerde profiel heeft een hoogte van circa 2,4 m. De bodemopbouw be- staat uit zavelige tot licht kleiige oeverafzettingen op matig grofzandige beddingafzettingen.

• Zijn er aanwijzingen voor een Romeinse weg, en zo ja wat is de breedte, oriëntatie en op- bouw daarvan?

Nee, hier zijn geen aanwijzingen voor aangetroffen.

Vanwege het ontbreken van relevante archeologische lagen en waarden, vervallen hiermee de 7 specifieke vragen en ook het merendeel van de aanvullende vragen ten aanzien van de land- schapsreconstructie.

3.2 Aanbevelingen

Gezien het ontbreken van de Romeinse (vondst)laag, zoals die werd verwacht, wordt geen ver- der vervolgonderzoek aanbevolen.

We wijzen erop dat de twee uitgevoerde veldonderzoeken, het booronderzoek en dit proefsleu- venonderzoek, slechts steekproeven betreffen. Mochten straks bij grondwerkzaamheden alsnog archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient direct contact te worden opgenomen met de gemeente.

Zoals gebruikelijk is dit rapport in conceptvorm opgestuurd naar het bevoegd gezag. Het be- voegd gezag zag geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen, waarna dit rapport definitief is gemaakt9.

9 E-mail van mevr. drs. A. Bakker (adviseur archeologie gemeente Utrecht) aan dhr. drs. J. van der Roest (advi- seur archeologie bij Grontmij), d.d. 12 maart 2010.

(15)

Literatuur

Van Eijk, J.H.M., 2009. Programma van Eisen Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Plangebied Thorbeckepark, Gemeente Utrecht - RAAP-PvE 700. RAAP Archeologisch Advies- bureau, Weesp.

Warning, S., 2009. Plangebied Thorbeckepark, gemeente Utrecht archeologisch vooronder- zoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek - RAAP-notitie 987. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.

(16)

Bijlage 1

Ligging locatie op topografische ondergrond

(17)

Bijlage 1: Ligging locatie op topografische ondergrond

Deze figuur is overgenomen uit het PvE, Van Eijk 2009.

(18)

Bijlage 1: Ligging locatie op topografische ondergrond (Vervolg 1)

Deze figuur is overgenomen uit het PvE, Van Eijk 2009.

(19)

Bijlage 2

Overzicht sleuf met sporen

(20)
(21)

Bijlage 3

Lithogenetisch profiel

(22)

ZW NO

10 m

hoogte in

m tov NAP m -mv

1,6 0,0 0

bouwvoor

1,4 20

1,2 0,4 40

1,0 60 opgebrachte/verstoorde lagen

0,8 0,8 80

0,6 100

0,4 1,2 120 verstoord, overgangslaag

0,2 140

0,0 1,6 160

-0,2 180

-0,4 2,0 200

-0,6 220

-0,8 2,4 240

Lithogenetisch profiel Lagen

proefsleuf 1 bouwvoor, humeus matig tot sterk siltig fijn zand, zwak grindig, spoor baksteen, veel wortelresten / kleur: bruingrijs 2 sterk humeus/slibhoudend kleiig zand en lichte tot matig zware zavel / kleur: grijszwart

tekenaar: H.E. Bouter 3 zavel/lichte klei, weinig tot veel plantenresten, baksteen, houtskool - bovenin plaatselijk humeuze vlekken en onderin zandiger / kleur: bruingrijs 4 opgebracht grof (bouw)zand, matig tot sterk grindig / kleur: geelgrijs

5 zavel, lichte klei, weinig plantenresten, spoor baksteenresten, houtskool / bij profiel 6, 7: zeer veel baksteenfragmenten / kleur: grijsbruin 6 lichte tot matig zware zavel - fining upwards / kalkrijk, weinig roest, schelpenresten, spoor baksteen / kleur: grijsbruin

7 zwak siltig matig grof zand, naar onderen groffer, plaatselijk zavelige bandjes / kalkrijk / kleur: geelgrijs 8 zwak siltig grof zand, zwak grindig / kalkrijk / kleur: geelgrijs

P6 P7

P5 P4

P3 P2

P1 profiel nr.

1 2 3

4

5 6

7

8

C-horizont oeverafzetting

beddingafzetting oeverafzetting, verstoord

beddingafzetting

(23)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen

Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden in afzettingen van de Jutphaas meandergordel in het plangebied aanwezig.  Is het plangebied

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of

Het onderzoek richt zich op de vraag of er in het plangebied archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Onderhavig onderzoek is uitgevoerd in het kader van de geplande

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen

Archeologische vondsten kunnen in het plaggendek worden aangetroffen dat in het grootste deel van het plangebied vanaf 80 – 120 cm beneden maaiveld aanwezig is.. De overgangs-

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen