Archeologisch onderzoek betonpad Looveen te Beilen
Inventariserend veldonderzoek
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1475
Archeologisch onderzoek betonpad Looveen te Beilen
Inventariserend veldonderzoek
GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1475
Definitief
ISSN 1573-5710
Opdrachtgever:
Prorail
Grontmij Nederland B.V.
Groningen, 7 mei 2014
Administratieve gegevens
Datum opdracht : 22 april 2014 concept : -
definitief : 7 mei 2014 Opdrachtgever : Prorail
Uitvoerder : Grontmij Nederland B.V.
Beheer documentatie
en/of vondsten Grontmij Nederland B.V., Groningen/Assen
Bevoegde overheid : Gemeente Midden-Drenthe Contactpersoon S. van Veen
Locatie : gemeente : Midden-Drenthe
plaats : Beilen
toponiem : Looveen
RD-coördinaten : N x: 231.255 / y: 539.895 O x: 231.410 / y: 539.435 Z x: 230.945 / y: 539.185 W x: 230.980 / y: 539.380 kaartblad 17 B Beilen
afm. plangebied : 1100 m
AMK : monumentnr. : n.v.t.
Archis2 : CIS-code : 61408
Archeoregio NOaA 1 Drents Zandgebied
Inhoudsopgave
1 Inleiding ...
1.1 Algemeen ...
1.2 Ligging plangebied
1.3 Huidig en toekomstig gebruik van het plangebied 1.4 Onderzoeksdoel ...
1.5 Leeswijzer ...
2 Bureauonderzoek ...
2.1 Inleiding ...
2.2 Aardwetenschappelijke waarden 2.2.1 Geologie ...
2.2.2 Geomorfologie ...
2.2.3 Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) 2.2.4 Bodem ...
2.3 Bewoningsgeschiedenis 2.3.1 Historisch gebruik plangebied 2.4 Archeologische waarden 2.4.1 Archeologische Monumenten
2.4.2 Archeologische waarnemingen en onderzoeken 2.4.3 Waarnemingen ...
2.5 Gemeentelijke archeologische beleidskaart 2.6 Cultuurhistorische waarden
2.6.1 Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) 2.6.2 Ondergrondse bouwhistorische waarden 2.7 Archeologische verwachting
3 Veldonderzoek ...
3.1 Methode ...
3.2 Resultaten ...
3.2.1 Bodemopbouw ...
3.2.2 Archeologie ...
3.2.3 Reliëf ...
4 Evaluatie ...
4.1 Conclusie en samenvatting 4.2 Advies ...
Bijlage 1: Locatie plangebied
Bijlage 2: Archeologische Basiskaart Bijlage 3: Locatie boringen
Bijlage 4: Boorprofielen
Inhoudsopgave
...
...
...
en toekomstig gebruik van het plangebied ...
...
...
...
...
Aardwetenschappelijke waarden ...
...
...
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ...
...
Bewoningsgeschiedenis ...
storisch gebruik plangebied ...
Archeologische waarden ...
Archeologische Monumenten ...
Archeologische waarnemingen en onderzoeken ...
...
Gemeentelijke archeologische beleidskaart ...
Cultuurhistorische waarden ...
Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) ...
Ondergrondse bouwhistorische waarden ...
Archeologische verwachting ...
...
...
...
...
...
...
...
Conclusie en samenvatting ...
...
Locatie plangebied
Archeologische Basiskaart Locatie boringen
... 5
... 5
... 5
... 5
... 5
... 5
... 6
... 6
... 6
... 6
... 7
... 7
... 7
... 8
... 8
... 9
... 9
... 10
... 10
... 10
... 10
... 10
... 10
... 11
... 13
... 13
... 13
... 13
... 14
... 14
... 15
... 15
... 15
1 Inleiding
1.1 Algemeen
In opdracht van Prorail heeft Grontmij Nederland B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor een aan te leggen betonpad
bestaan uit een bureauonderzoek, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (IVO-O) en de rapportage hierover.
onderzoek wordt een nader advies gegeven met betrekking tot de noodzaak van eventueel a cheologisch vervolgonderzoek en, indien dit het geval is, in welke vorm dit zou mo
uitgevoerd. Dit advies dient ter bekrachtiging te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
De betreffende werkzaamheden zijn conform de richtlijnen van het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.
gravingsvergunning afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
1.2 Ligging plangebied Het plangebied ligt nabij Looveen 17,
Zwolle. Het plangebied wordt aangeduid met het te onderzoeken tracé bedraagt circa
weergegeven in Bijlage 1. Het maaiveld ter plaatse van het plangebied ligt gemiddeld op NAP.
1.3 Huidig en toekomstig
De bestaande situatie ter plaatse van Looveen 17 bestaat uit een toegangspad dat het naastg legen spoor (spoorvak Assen-
spoorwegovergang wordt afgesloten middels een stalen hekwerk. Om een veilige toegang tot de woning te realiseren, wordt een betonpad aangelegd ter plaatse van de naastligge
celen en een reeds bestaand 1.4 Onderzoeksdoel
Doel van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is het opsporen van
sche vindplaatsen. Het onderzoek richt zich op de vraag of er in het plangebied archeologische waarden aangetroffen kunnen worden.
Onderhavig onderzoek is uitgevoerd in het kader van Hierbij wordt de bovengrond ontgraven en langs een de
legd. De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande realisatie
eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve dienen voorafgaand aan die werkzaamhe
bied in kaart te worden gebracht.
gegeven aan de geomorfologie, bodemopbouw en de mate van bodemverstoring.
1.5 Leeswijzer
Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse A cheologie (KNA-specificatie VS05). Allereerst zijn in hoofdstuk
onderzoek beschreven, op basis waarvan een specifiek verwachtingsmodel is opgesteld. Op basis van dit verwachtingsmodel
waarbij de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek in het veld is getoetst. De sultaten van het veldwerk staan beschreven in hoofdstuk
gegeven van die resultaten en een advies voor eventueel vervolgonderzoek.
Inleiding
heeft Grontmij Nederland B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd een aan te leggen betonpad aan het Looveen, ten zuiden van Beilen. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door
O) en de rapportage hierover. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een nader advies gegeven met betrekking tot de noodzaak van eventueel a cheologisch vervolgonderzoek en, indien dit het geval is, in welke vorm dit zou mo
uitgevoerd. Dit advies dient ter bekrachtiging te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
De betreffende werkzaamheden zijn conform de richtlijnen van het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3) uitgevoerd. Grontmij beschikt over een eigen o gravingsvergunning afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Ligging plangebied
nabij Looveen 17, ten zuiden van Beilen, direct naast de spoorweg Het plangebied wordt aangeduid met het toponiem Westermade. De totale
bedraagt circa 1100 m. De exacte locatie van het plangebied wordt . Het maaiveld ter plaatse van het plangebied ligt gemiddeld op
en toekomstig gebruik van het plangebied
De bestaande situatie ter plaatse van Looveen 17 bestaat uit een toegangspad dat het naastg -Zwolle) kruist als een onbewaakte spoorwegovergang. De huidige overgang wordt afgesloten middels een stalen hekwerk. Om een veilige toegang tot de woning te realiseren, wordt een betonpad aangelegd ter plaatse van de naastligge
een reeds bestaand zandpad.
Onderzoeksdoel
Doel van het inventariserend veldonderzoek (IVO) is het opsporen van eventuele
Het onderzoek richt zich op de vraag of er in het plangebied archeologische waarden aangetroffen kunnen worden.
Onderhavig onderzoek is uitgevoerd in het kader van de geplande aanleg van een betonpad.
Hierbij wordt de bovengrond ontgraven en langs een deel van het pad wordt een sloot aang De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande realisatie van het betonpad eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve dienen voorafgaand aan die werkzaamheden de archeologische waarden binnen het plang bied in kaart te worden gebracht. Tijdens het archeologisch booronderzoek is tevens aandacht gegeven aan de geomorfologie, bodemopbouw en de mate van bodemverstoring.
ardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse A specificatie VS05). Allereerst zijn in hoofdstuk 2 de resultaten van een burea beschreven, op basis waarvan een specifiek verwachtingsmodel is opgesteld. Op basis van dit verwachtingsmodel is binnen het plangebied een booronderzoek uitgevoerd waarbij de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek in het veld is getoetst. De
taten van het veldwerk staan beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt een evaluatie gegeven van die resultaten en een advies voor eventueel vervolgonderzoek.
heeft Grontmij Nederland B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd . Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een nader advies gegeven met betrekking tot de noodzaak van eventueel ar- cheologisch vervolgonderzoek en, indien dit het geval is, in welke vorm dit zou moeten worden uitgevoerd. Dit advies dient ter bekrachtiging te worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
De betreffende werkzaamheden zijn conform de richtlijnen van het handboek Kwaliteitsnorm ij beschikt over een eigen op- gravingsvergunning afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
direct naast de spoorweg Assen- De totale lengte van . De exacte locatie van het plangebied wordt . Het maaiveld ter plaatse van het plangebied ligt gemiddeld op 13,5 m
De bestaande situatie ter plaatse van Looveen 17 bestaat uit een toegangspad dat het naastge- Zwolle) kruist als een onbewaakte spoorwegovergang. De huidige overgang wordt afgesloten middels een stalen hekwerk. Om een veilige toegang tot de woning te realiseren, wordt een betonpad aangelegd ter plaatse van de naastliggende per-
eventuele archeologi- Het onderzoek richt zich op de vraag of er in het plangebied archeologische
de geplande aanleg van een betonpad.
el van het pad wordt een sloot aange- van het betonpad zullen eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Derhalve
den de archeologische waarden binnen het plange- Tijdens het archeologisch booronderzoek is tevens aandacht gegeven aan de geomorfologie, bodemopbouw en de mate van bodemverstoring.
ardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Ar- de resultaten van een bureau- beschreven, op basis waarvan een specifiek verwachtingsmodel is opgesteld. Op
is binnen het plangebied een booronderzoek uitgevoerd, waarbij de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek in het veld is getoetst. De re-
wordt een evaluatie
2 Bureauonderzoek
2.1 Inleiding
Het doel van het bureauonderzoek is om de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hierbij worden twee categorieën bronnen geraa pleegd. Enerzijds is gebruik gemaakt van bodemkaarten en
historische kaarten. Met behulp hiervan wordt de bodem en het landschap beschreven. De tweede categorie bronnen betreft het Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de Rijk dienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de
ge relevante publicaties en literatuur. Aan de hand van de analyse en interpretatie van deze gegevens is een specifieke archeologische verwachting voor het onderhavige plangebied opg steld.
2.2 Aardwetenschappelij 2.2.1 Geologie
De afzettingen die in het plangebied aan de oppervlakte voorkomen, dateren uit het (zie Tabel 2.1).
Tabel 2.1 Indeling van het Kwartair chronostratigrafie
Kwartair Holoceen Subatlanticum Subboreaal Atlanticum Boreaal Preboreaal Pleistoceen Laat
Midden
Vroeg
De basis van de afzettingen in het plangebied wordt gevormd door materiaal dat is afgezet in het Saalien. Het noorden van Nederland was in deze ijstijd bedekt met een dik pakket landijs.
Aan de onderzijde van het ijs werd een grondmorene afgezet, bestaande
en keien. Dit materiaal wordt doorgaans aangeduid als keileem. De keileem wordt gerekend tot het Laagpakket van Gieten binnen de Formatie van Drente.
Gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien, was er geen sprake van landijsbed er heersten periglaciale omstandigheden. I
oden elkaar af. In minder koude perioden ontdooide de toplaag van de permafrost. Het smel water dat hierbij vrijkwam, stroomde oppervlakkig af en zorg
die zich insneden in de onderliggende keileem. De beekdalen werden onder dynamische cond ties deels opgevuld met fluvioperiglaciale zanden, onder andere afkomstig van verspoelde ke leem.
Bureauonderzoek
Het doel van het bureauonderzoek is om de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hierbij worden twee categorieën bronnen geraa pleegd. Enerzijds is gebruik gemaakt van bodemkaarten en van geologische, topografische en historische kaarten. Met behulp hiervan wordt de bodem en het landschap beschreven. De tweede categorie bronnen betreft het Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de Rijk dienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de Archeologische Monumentenkaart (AMK) ge relevante publicaties en literatuur. Aan de hand van de analyse en interpretatie van deze gegevens is een specifieke archeologische verwachting voor het onderhavige plangebied opg
Aardwetenschappelijke waarden
De afzettingen die in het plangebied aan de oppervlakte voorkomen, dateren uit het
Indeling van het Kwartair
jaren geleden
Subatlanticum 3.000
Subboreaal 5.000
Atlanticum 8.000
Boreaal 9.000
Preboreaal 10.000
Laat 130.000
Weichselien (ijstijd) 120.000
Eemien 130.000
Midden 800.000
Saalien (ijstijd) 200.000 Elsterien (ijstijd) 400.000
Vroeg 2.400.000
n het plangebied wordt gevormd door materiaal dat is afgezet in het Saalien. Het noorden van Nederland was in deze ijstijd bedekt met een dik pakket landijs.
Aan de onderzijde van het ijs werd een grondmorene afgezet, bestaande uit leem, grind, stenen en keien. Dit materiaal wordt doorgaans aangeduid als keileem. De keileem wordt gerekend tot het Laagpakket van Gieten binnen de Formatie van Drente.
Gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien, was er geen sprake van landijsbed
n periglaciale omstandigheden. In deze ijstijd wisselden koude en minder koude per oden elkaar af. In minder koude perioden ontdooide de toplaag van de permafrost. Het smel water dat hierbij vrijkwam, stroomde oppervlakkig af en zorgde voor de vorming van beekdalen, die zich insneden in de onderliggende keileem. De beekdalen werden onder dynamische cond ties deels opgevuld met fluvioperiglaciale zanden, onder andere afkomstig van verspoelde ke Het doel van het bureauonderzoek is om de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hierbij worden twee categorieën bronnen geraad-
van geologische, topografische en historische kaarten. Met behulp hiervan wordt de bodem en het landschap beschreven. De tweede categorie bronnen betreft het Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de Rijks-
ologische Monumentenkaart (AMK) en overi- ge relevante publicaties en literatuur. Aan de hand van de analyse en interpretatie van deze gegevens is een specifieke archeologische verwachting voor het onderhavige plangebied opge-
De afzettingen die in het plangebied aan de oppervlakte voorkomen, dateren uit het Pleistoceen
jaren geleden - heden - 3.000 - 5.000 - 8.000 - 9.000 - 10.000 - 10.000 - 120.000 - 130.000 - 130.000 - 315.000 - 800.000
n het plangebied wordt gevormd door materiaal dat is afgezet in het Saalien. Het noorden van Nederland was in deze ijstijd bedekt met een dik pakket landijs.
uit leem, grind, stenen en keien. Dit materiaal wordt doorgaans aangeduid als keileem. De keileem wordt gerekend tot
Gedurende de laatste ijstijd, het Weichselien, was er geen sprake van landijsbedekking, maar n deze ijstijd wisselden koude en minder koude peri- oden elkaar af. In minder koude perioden ontdooide de toplaag van de permafrost. Het smelt-
de voor de vorming van beekdalen, die zich insneden in de onderliggende keileem. De beekdalen werden onder dynamische condi- ties deels opgevuld met fluvioperiglaciale zanden, onder andere afkomstig van verspoelde kei-
In koude perioden traden eolische
grond. Er werden grote hoeveelheden zand verplaatst, die als een deken over de onderliggende afzettingen kwamen te liggen. Het pakket dekzand dat afgezet werd, is plaatselijk meer dan 2 m dik. Ook de beekdalen werden
de Formatie van Boxtel.
Vanaf het begin van het Holoceen trad een stijging van de temperatuur op. De daarmee g paard gaande zeespiegelstijging zorgde tevens voor een stijging van
laaggelegen delen van het landschap ontstonden gunstige condities voor veenvorming. De beekdalen werden deels opgevuld met veen, dat gerekend wordt tot het Laagpakket van Griendtsveen binnen de Formatie van Nieuwkoop.
Het noordelijk deel van het plangebied, ter plaatse van het bestaande pad, ligt op de overgang tussen het dekzand-op-keileem landschap ten westen en het beekdallandschap ten oosten van het pad. Dit beekdal vormt een zijdal van de Beilerstroom en vormt ondanks de opv
zand en veen, nog steeds een laagte in het landschap. Volgende de Geologische kaart het beekdal sprake van een veenpakket dat dunner is dan 1 m. Het veen rust op fluvioperiglac ale afzettingen. Het zuidelijke deel van het plangebied lo
leem voorkomt. Het gedeelte van het plangebied doorsnijdt een smal zijdal van het beekdal van het plangebied dat parallel
zijdal is volgens de Geologische kaart geen sprake van veenvorming.
2.2.2 Geomorfologie
De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen aan die in het landschap te onderscheiden zijn.2 Het bestaande pad ligt op de grens tussen grondmorenewelvingen en een beekdal zonder veen. Het overige deel van het
welvingen. Het reliëf in dergelijke terreinen is li
2.2.3 Actueel Hoogtebestand
Het AHN is een landsdekkend digitaal hoogtebestand in de vorm van een driedimensionaal grid met een nauwkeurigheid van 5 cm, waarmee het maaiveld van Nederland in kaart gebracht kan worden.3 Door het combineren van de X
een digitaal hoogtemodel dat de gemiddelde hoogte van het maaiveld weergeeft met een nauwkeurigheid van 5x5 m per gridcel.
Op basis van het AHN is te zien dat het
de aanwezige bomenrij. Ten oosten van het pad is de laagte ter plaatse van het beekdal zich baar. Het reliëf in het plangebied
spoorlijn wordt gekenmerkt door kleinschalige glooiingen.
2.2.4 Bodem
De bodems ter plaatse van het bestaande pad worden volgens de Bodemkaart moerige eerdgronden met een zanddek en een moerige tussenlaag op zand (eenheid
Deze gronden vormen de overgang tussen het dekzandlandschap en het beekdal, hetgeen co form de Geologische kaart overeenkomt met de ligging in deze overgangszone. Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in een zone met veldpodzolgronden met keileem beginnend binnen 0,4 tot 1,20 m (eenheid Hn21x). Het betreft goed ontwaterde gronden waar door
waartse waterbeweging een horizontdifferentiatie ontstaan is. De gronden hebben veelal een dunne uitspoelingslaag (E-horizont) op een inspoelingslaag (B
1 Wee, M.W. ter., 1979. Geologische kaart van Nederland 1:50.000, blad Emmen West (17W) en Oost (17O). Rijks Geologische Dienst, Haarlem.
2 Provincie Drenthe, 2010. Geomorfologische
3 Geraadpleegd via http://www.ahn.nl
4 Stiboka, 1970. Bodemkaart van Nederland 1:50.000, blad 17 West en 17 Oost Emmen. Stichting voor Bodemkart ring, Wageningen.
In koude perioden traden eolische processen op. De wind kreeg vat op de onbegroeide onde grond. Er werden grote hoeveelheden zand verplaatst, die als een deken over de onderliggende afzettingen kwamen te liggen. Het pakket dekzand dat afgezet werd, is plaatselijk meer dan 2 m
n deels opgevuld met dekzand. Het dekzand wordt gerekend tot
Vanaf het begin van het Holoceen trad een stijging van de temperatuur op. De daarmee g paard gaande zeespiegelstijging zorgde tevens voor een stijging van de grondwaterstand. In de laaggelegen delen van het landschap ontstonden gunstige condities voor veenvorming. De beekdalen werden deels opgevuld met veen, dat gerekend wordt tot het Laagpakket van Griendtsveen binnen de Formatie van Nieuwkoop.
lijk deel van het plangebied, ter plaatse van het bestaande pad, ligt op de overgang keileem landschap ten westen en het beekdallandschap ten oosten van het pad. Dit beekdal vormt een zijdal van de Beilerstroom en vormt ondanks de opv
zand en veen, nog steeds een laagte in het landschap. Volgende de Geologische kaart het beekdal sprake van een veenpakket dat dunner is dan 1 m. Het veen rust op fluvioperiglac ale afzettingen. Het zuidelijke deel van het plangebied loopt door een gebied waar ondiepe ke leem voorkomt. Het gedeelte van het plangebied tussen het bestaande pad en de spoorlijn doorsnijdt een smal zijdal van het beekdal, dat zich in zuidwestelijke richting uitstrekt
van het plangebied dat parallel aan het spoor loopt, doorsnijdt dit zijdal wederom. In het smalle zijdal is volgens de Geologische kaart geen sprake van veenvorming.
De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen aan die in het landschap te bestaande pad ligt op de grens tussen grondmorenewelvingen en een beekdal zonder veen. Het overige deel van het plangebied ligt in een zone met grondmoren
Het reliëf in dergelijke terreinen is licht glooiend.
Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Het AHN is een landsdekkend digitaal hoogtebestand in de vorm van een driedimensionaal grid met een nauwkeurigheid van 5 cm, waarmee het maaiveld van Nederland in kaart gebracht kan
Door het combineren van de X-, Y- en Z-waarden (t.o.v. NAP) van elk punt ontstaat een digitaal hoogtemodel dat de gemiddelde hoogte van het maaiveld weergeeft met een nauwkeurigheid van 5x5 m per gridcel.
Op basis van het AHN is te zien dat het reliëf rondom het bestaande pad vertekend wordt door wezige bomenrij. Ten oosten van het pad is de laagte ter plaatse van het beekdal zich
plangebied tussen het bestaande pad en de spoorlijn en parallel aan de spoorlijn wordt gekenmerkt door kleinschalige glooiingen.
ter plaatse van het bestaande pad worden volgens de Bodemkaart moerige eerdgronden met een zanddek en een moerige tussenlaag op zand (eenheid
Deze gronden vormen de overgang tussen het dekzandlandschap en het beekdal, hetgeen co de Geologische kaart overeenkomt met de ligging in deze overgangszone. Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in een zone met veldpodzolgronden met keileem beginnend binnen 0,4 tot 1,20 m (eenheid Hn21x). Het betreft goed ontwaterde gronden waar door
waartse waterbeweging een horizontdifferentiatie ontstaan is. De gronden hebben veelal een horizont) op een inspoelingslaag (B-horizont). Deze laatste gaat naar
Wee, M.W. ter., 1979. Geologische kaart van Nederland 1:50.000, blad Emmen West (17W) en Oost (17O). Rijks
Provincie Drenthe, 2010. Geomorfologische kaart1:10.000. Provincie Drenthe, Assen.
www.ahn.nl
Stiboka, 1970. Bodemkaart van Nederland 1:50.000, blad 17 West en 17 Oost Emmen. Stichting voor Bodemkart Bureauonderzoek
processen op. De wind kreeg vat op de onbegroeide onder- grond. Er werden grote hoeveelheden zand verplaatst, die als een deken over de onderliggende afzettingen kwamen te liggen. Het pakket dekzand dat afgezet werd, is plaatselijk meer dan 2 m
deels opgevuld met dekzand. Het dekzand wordt gerekend tot
Vanaf het begin van het Holoceen trad een stijging van de temperatuur op. De daarmee ge- de grondwaterstand. In de laaggelegen delen van het landschap ontstonden gunstige condities voor veenvorming. De beekdalen werden deels opgevuld met veen, dat gerekend wordt tot het Laagpakket van
lijk deel van het plangebied, ter plaatse van het bestaande pad, ligt op de overgang keileem landschap ten westen en het beekdallandschap ten oosten van het pad. Dit beekdal vormt een zijdal van de Beilerstroom en vormt ondanks de opvulling met zand en veen, nog steeds een laagte in het landschap. Volgende de Geologische kaart1 is er in het beekdal sprake van een veenpakket dat dunner is dan 1 m. Het veen rust op fluvioperiglaci- opt door een gebied waar ondiepe kei- tussen het bestaande pad en de spoorlijn , dat zich in zuidwestelijke richting uitstrekt. Het deel aan het spoor loopt, doorsnijdt dit zijdal wederom. In het smalle
De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen aan die in het landschap te bestaande pad ligt op de grens tussen grondmorenewelvingen en een
in een zone met grondmorene-
Het AHN is een landsdekkend digitaal hoogtebestand in de vorm van een driedimensionaal grid met een nauwkeurigheid van 5 cm, waarmee het maaiveld van Nederland in kaart gebracht kan
.o.v. NAP) van elk punt ontstaat een digitaal hoogtemodel dat de gemiddelde hoogte van het maaiveld weergeeft met een
reliëf rondom het bestaande pad vertekend wordt door wezige bomenrij. Ten oosten van het pad is de laagte ter plaatse van het beekdal zicht-
tussen het bestaande pad en de spoorlijn en parallel aan de
ter plaatse van het bestaande pad worden volgens de Bodemkaart4 getypeerd als moerige eerdgronden met een zanddek en een moerige tussenlaag op zand (eenheid fzWz).
Deze gronden vormen de overgang tussen het dekzandlandschap en het beekdal, hetgeen con- de Geologische kaart overeenkomt met de ligging in deze overgangszone. Het zuidelijke deel van het plangebied ligt in een zone met veldpodzolgronden met keileem beginnend binnen 0,4 tot 1,20 m (eenheid Hn21x). Het betreft goed ontwaterde gronden waar door een neer- waartse waterbeweging een horizontdifferentiatie ontstaan is. De gronden hebben veelal een
horizont). Deze laatste gaat naar
Wee, M.W. ter., 1979. Geologische kaart van Nederland 1:50.000, blad Emmen West (17W) en Oost (17O). Rijks
Stiboka, 1970. Bodemkaart van Nederland 1:50.000, blad 17 West en 17 Oost Emmen. Stichting voor Bodemkarte-
beneden toe geleidelijk over in het niet door bodemvorming be horizont).
2.3 Bewoningsgeschiedenis De eerste bewoners van Drenthe waren
verzamelaars, welke van het ene jachtkamp naar het andere trokken. De hunebedbouwers (vanaf 3400 voor Christus) worden als de eerste echte boeren van Drenthe beschouwd. In de gemeente Midden-Drenthe zijn geen hunebedden aanwezig, er zijn echter wel vondsten g daan uit deze periode. Vanaf circa 2800 voor Christus ontstaan de grafheuvels. Deze zijn ook binnen de gemeentegrenzen aanwezig. In een latere fase worden de doden verbrand en de asresten verzameld in een aarden pot en begraven. Deze zogenaamde urnenvelden zijn eve eens in de gemeente aangetroffen.
Met de ontwikkeling van de celtic fields (ook wel raa
Christus een nieuwe landbouwkundige traditie ingezet. De celtic fields zijn complexen van vel jes van circa 40 x 40 m die zijn omzoomd door lage wallen. Het systeem is gebaseerd op wi selteelt waarbij de akkers afwiss
zijn. Op het Hijkerveld en het Elper Noorderveld zijn complexen van celtic fields aangetroffen.
Veel celtic fields zijn in latere tijd geëgaliseerd, maar op luchtfoto's zijn de patronen nog he kenbaar, zoals het vermeende celtic field ten westen van het plangebied (zie
Vanaf de negende eeuw ontstaan de eerste vaste nederzetting
nederzettingen, de esdorpen, liggen op de overgang van droog naar nat, op de overgangen naar de beekdalen. Het landbouwsysteem is ook in deze periode bepalend voor de ruimtelijke verschijningsvorm van het landschap. Dit syste
het beekdal en de velden. De essen fungeren als landbouwgrond. In de grasrijke beekdalen graast het vee. Op de niet te bewerken heidevelden worden de schapen geweid. De heidepla gen worden, vermengd met de sta
selarme essen. Hierdoor krijgen de essen in de loop der eeuwen hun karakteristieke lichte bo ling. Het plangebied bevindt zich tussen een aantal essen. De esdorpen liggen vaak ingeklemd tussen de beekdalen en de essen. Met de uitvinding van de kunstmest komt een
landbouwsysteem.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw worden de heidevelden ontgonnen. De opkomst van de kunstmest en een betere ontsluiting van de gebieden door het verdichten van het wegennet zijn de belangrijkste motoren. Een groot deel van de gronden wordt omgezet in
Een aanzienlijk deel van de gronden wordt ook voor de bosbouw ingericht. Onder leiding van Staatsbosbeheer worden in het kader van de werkverschaffing en voor het mijnhout den nenbossen aangeplant op de hogere, voor de landbouw minder gesc
de stuifzanden op de plateaus.
2.3.1 Historisch gebruik plangebied
Op het minuutplan uit 1811-1832 is zichtbaar dat te rende waterloop aanwezig is,
ander is tegenwoordig gekanaliseerd en verworden tot het Linthorst Homankanaal.
weg was destijds reeds aanwezig.
nen, hier is percelering aanwezig.
1912 wordt de spoorlijn Assen
richting, maar heeft het uiterste zuiden van het plangebied nog niet bereikt.
5 BügelHajema, 2012. Bestemmingsplan Buitengebied Midden
beneden toe geleidelijk over in het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (C
Bewoningsgeschiedenis
rste bewoners van Drenthe waren de zogeheten rendierjagers. Later werden dit de jager verzamelaars, welke van het ene jachtkamp naar het andere trokken. De hunebedbouwers
hristus) worden als de eerste echte boeren van Drenthe beschouwd. In de Drenthe zijn geen hunebedden aanwezig, er zijn echter wel vondsten g daan uit deze periode. Vanaf circa 2800 voor Christus ontstaan de grafheuvels. Deze zijn ook
de gemeentegrenzen aanwezig. In een latere fase worden de doden verbrand en de asresten verzameld in een aarden pot en begraven. Deze zogenaamde urnenvelden zijn eve eens in de gemeente aangetroffen.
Met de ontwikkeling van de celtic fields (ook wel raatakkers genoemd) wordt vanaf 1000 voor Christus een nieuwe landbouwkundige traditie ingezet. De celtic fields zijn complexen van vel jes van circa 40 x 40 m die zijn omzoomd door lage wallen. Het systeem is gebaseerd op wi selteelt waarbij de akkers afwisselend als bouwland, braakliggend land of huisplaats in gebruik zijn. Op het Hijkerveld en het Elper Noorderveld zijn complexen van celtic fields aangetroffen.
Veel celtic fields zijn in latere tijd geëgaliseerd, maar op luchtfoto's zijn de patronen nog he kenbaar, zoals het vermeende celtic field ten westen van het plangebied (zie §
Vanaf de negende eeuw ontstaan de eerste vaste nederzettingen op het Drents Plateau. Deze nederzettingen, de esdorpen, liggen op de overgang van droog naar nat, op de overgangen naar de beekdalen. Het landbouwsysteem is ook in deze periode bepalend voor de ruimtelijke verschijningsvorm van het landschap. Dit systeem kenmerkt zich door een drie
het beekdal en de velden. De essen fungeren als landbouwgrond. In de grasrijke beekdalen graast het vee. Op de niet te bewerken heidevelden worden de schapen geweid. De heidepla gen worden, vermengd met de stalmest uit de boerderijen, gebruikt als bemesting van de voe selarme essen. Hierdoor krijgen de essen in de loop der eeuwen hun karakteristieke lichte bo ling. Het plangebied bevindt zich tussen een aantal essen. De esdorpen liggen vaak ingeklemd
beekdalen en de essen. Met de uitvinding van de kunstmest komt een
Vanaf het begin van de twintigste eeuw worden de heidevelden ontgonnen. De opkomst van de kunstmest en een betere ontsluiting van de gebieden door het verdichten van het wegennet zijn de belangrijkste motoren. Een groot deel van de gronden wordt omgezet in landbouwgebied.
Een aanzienlijk deel van de gronden wordt ook voor de bosbouw ingericht. Onder leiding van Staatsbosbeheer worden in het kader van de werkverschaffing en voor het mijnhout den nenbossen aangeplant op de hogere, voor de landbouw minder geschikte gronden, vooral op de stuifzanden op de plateaus.5
Historisch gebruik plangebied
1832 is zichtbaar dat ten oosten van het plangebied een meand rende waterloop aanwezig is, aangeduid als De Leek Watering (zie Afbeelding
ander is tegenwoordig gekanaliseerd en verworden tot het Linthorst Homankanaal.
reeds aanwezig. Het noordelijk deel van het plangebied was al deels ontgo percelering aanwezig. Het zuidelijk deel is nog niet ontgonnen. Op een kaart uit 1912 wordt de spoorlijn Assen-Zwolle weergegeven. De verkaveling is uitgebreid in zuidelijke richting, maar heeft het uiterste zuiden van het plangebied nog niet bereikt.
2012. Bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe. Te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl Bureauonderzoek
ïnvloede moedermateriaal (C-
de zogeheten rendierjagers. Later werden dit de jager- verzamelaars, welke van het ene jachtkamp naar het andere trokken. De hunebedbouwers
hristus) worden als de eerste echte boeren van Drenthe beschouwd. In de Drenthe zijn geen hunebedden aanwezig, er zijn echter wel vondsten ge- daan uit deze periode. Vanaf circa 2800 voor Christus ontstaan de grafheuvels. Deze zijn ook
de gemeentegrenzen aanwezig. In een latere fase worden de doden verbrand en de asresten verzameld in een aarden pot en begraven. Deze zogenaamde urnenvelden zijn even-
takkers genoemd) wordt vanaf 1000 voor Christus een nieuwe landbouwkundige traditie ingezet. De celtic fields zijn complexen van veld- jes van circa 40 x 40 m die zijn omzoomd door lage wallen. Het systeem is gebaseerd op wis-
elend als bouwland, braakliggend land of huisplaats in gebruik zijn. Op het Hijkerveld en het Elper Noorderveld zijn complexen van celtic fields aangetroffen.
Veel celtic fields zijn in latere tijd geëgaliseerd, maar op luchtfoto's zijn de patronen nog her-
§2.4.1).
en op het Drents Plateau. Deze nederzettingen, de esdorpen, liggen op de overgang van droog naar nat, op de overgangen naar de beekdalen. Het landbouwsysteem is ook in deze periode bepalend voor de ruimtelijke
em kenmerkt zich door een drie-eenheid: de es, het beekdal en de velden. De essen fungeren als landbouwgrond. In de grasrijke beekdalen graast het vee. Op de niet te bewerken heidevelden worden de schapen geweid. De heideplag-
lmest uit de boerderijen, gebruikt als bemesting van de voed- selarme essen. Hierdoor krijgen de essen in de loop der eeuwen hun karakteristieke lichte bol- ling. Het plangebied bevindt zich tussen een aantal essen. De esdorpen liggen vaak ingeklemd
beekdalen en de essen. Met de uitvinding van de kunstmest komt een einde aan dit
Vanaf het begin van de twintigste eeuw worden de heidevelden ontgonnen. De opkomst van de kunstmest en een betere ontsluiting van de gebieden door het verdichten van het wegennet zijn
landbouwgebied.
Een aanzienlijk deel van de gronden wordt ook voor de bosbouw ingericht. Onder leiding van Staatsbosbeheer worden in het kader van de werkverschaffing en voor het mijnhout den-
hikte gronden, vooral op
plangebied een meande- (zie Afbeelding 2.1). Deze me- ander is tegenwoordig gekanaliseerd en verworden tot het Linthorst Homankanaal. De Holter- Het noordelijk deel van het plangebied was al deels ontgon-
Op een kaart uit De verkaveling is uitgebreid in zuidelijke
Drenthe. Te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl
Afbeelding 2.1 Uitsnede historische kaart 1811 de percelering (bron: www.watwaswaar.nl
2.4 Archeologische waarden
Tabel 2.2 Overzicht van archeologische perioden Periode
Laat-Paleolithicum (Oude Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Neolithicum (Nieuwe Steentijd) Bronstijd
IJzertijd Romeinse Tijd Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen Nieuwe Tijd
2.4.1 Archeologische Monumenten
De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeolog sche terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in categorieën met archeologische waarde, hog
en zeer hoge archeologische waarde (o.a. de beschermde monumenten).
RCE in samenwerking met de betreffende provincie ontwikkeld.
In het plangebied zijn geen AMK
gebied is één AMK-terrein geregistreerd (zie
gisch waarde circa 250 m ten westen van het plangebied (AMK
Binnen het terrein zijn sporen van celtic fields aangetroffen. De sporen zijn geïdentificeerd op luchtfoto’s uit 1935.
6 Voor de dateringen is gebruik gemaakt van:
Afbeelding 2.1 Uitsnede historische kaart 1811-1832 met daarop zichtbaar de Holterweg, de waterloop en www.watwaswaar.nl)
Archeologische waarden
Overzicht van archeologische perioden6 Tijd
tot 9.000 v.Chr.
9.000 v.Chr. - 4.900 v.Chr.
5.325 v.Chr. - 1.900 v.Chr.
1.900 v.Chr. - 800 v.Chr.
800 v.Chr. - 12 v.Chr.
12 v.Chr. - 450 n.Chr.
450 - 1.050 n.Chr.
1.050 - 1.500 n.Chr.
1.500 - heden
Archeologische Monumenten
De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeolog sche terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in categorieën met archeologische waarde, hoge archeologische waarde en zeer hoge archeologische waarde (o.a. de beschermde monumenten). De AMK is door de RCE in samenwerking met de betreffende provincie ontwikkeld.
AMK-terreinen geregistreerd. In de directe omgeving van het pla terrein geregistreerd (zie Bijlage 2). Het betreft een terrein van archeol waarde circa 250 m ten westen van het plangebied (AMK-monumentnummer 14272).
Binnen het terrein zijn sporen van celtic fields aangetroffen. De sporen zijn geïdentificeerd op
Voor de dateringen is gebruik gemaakt van: Lanting & Van der Plicht, 1996; 2000; 2002.
Bureauonderzoek
met daarop zichtbaar de Holterweg, de waterloop en
De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologi- sche terreinen in Nederland. De terreinen zijn beoordeeld op verschillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn
e archeologische waarde De AMK is door de
terreinen geregistreerd. In de directe omgeving van het plan- Het betreft een terrein van archeolo-
monumentnummer 14272).
Binnen het terrein zijn sporen van celtic fields aangetroffen. De sporen zijn geïdentificeerd op
2.4.2 Archeologische waarnemingen en onderzoeken Voorgaande onderzoeken
In het noordelijk deel van het plangebied en direct ten westen hiervan is in 2010 door Stee proef een booronderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 43109). Uit de resultaten van het veldonderzoek bleek dat de bodem ter plaatse verstoord was. De kans
logische resten ter plaatse werd uiterste klein geacht.
In 2010 is door Synthegra een bureau
hoogspanningsleiding, die het onderhavige plangebied doorkruist (onderzoeksmeldingen 37053 en 38304). Op basis van deze onderzoeken is op diverse locatie vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van proefsleuven of archeologische begeleiding
voor onderhavig plangebied.
2.4.3 Waarnemingen
In Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de RCE staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. In het plangebied
de directe omgeving, binnen een straal van (zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.
genoemd celtic field daterend uit de IJzertijd/Rome
238420 bevinden zich ten zuiden van het plangebied. Waarneming 12166 betreft een spoor uit het laat Paleolithicum. Waarn
opgraving die in 1926 en 1931
gevoerd.7 Ter plaatse zijn onder meer romeinse nederzettingresten, dierengraven, een vroeg middeleeuws rijengrafveld en een mogelijk
2.5 Gemeentelijke archeologische bele Voor de gemeente Midden-Drenthe
steld.8 Op deze kaart wordt aangegeven
gens de beleidskaart bevindt het zuidelijk deel van het plangebied
een hoge archeologische verwachting, ter plaatse dient bij ingrepen groter dan 1000 m
logisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het noordelijk deel van het plangebied (ter plaatse van het zandpad) bevindt zich in een beekdal.
vinciaal belang. Ter plaatse dient bij ingrepen groter dan 1000 m maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
dient (via de gemeente) contact te worden opgenomen met de provincie.
2.6 Cultuurhistorische waarden
2.6.1 Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW)
In aanvulling op de landelijke (verwachtings)kaarten hebben veel gemeenten en provincies e gen cultuurhistorische kaarten vervaardigd, waari
Deze kaarten hebben over het algemeen een hoger detailniveau dan de landelijke kaarten. De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie
geeft inzicht in de archeologis
waarden van de regio. Raadplegen van het Geoportaal heeft voor het plangebied geen aanvu lende informatie opgeleverd.
2.6.2 Ondergrondse bouwhistorische waarden Archeologische resten/sporen, ouder
van een huidige variant of (directe) opvolger er vandaag de dag nog staat, zijn te beschouwen als ondergrondse bouwhistorische resten. Ondergrondse bouwhistorische waarden kunnen aangetast worden bij de sloop van bouwwerken, de bouw van kelders of souterrains, de ve vanging van vloeren, het aanbrengen van nutsvoorzieningen en bij funderingsonderzoek in het
7 Een rijengrafveld te Looveen bij Wijster, gem.
Een germaansch tempel- of kapelrayon te Looveen bij Wijster, gem. Beilen. In:
8 Tolsma, 2012. Archeologische verwachtings en beleidskaart gemeente Midden
9 Te raadplegen via: http://www.drenthe.i
Archeologische waarnemingen en onderzoeken
In het noordelijk deel van het plangebied en direct ten westen hiervan is in 2010 door Stee proef een booronderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 43109). Uit de resultaten van het veldonderzoek bleek dat de bodem ter plaatse verstoord was. De kans op onverstoorde arche logische resten ter plaatse werd uiterste klein geacht.
een bureau- en een booronderzoek uitgevoerd voor de bestaande hoogspanningsleiding, die het onderhavige plangebied doorkruist (onderzoeksmeldingen 37053 en 38304). Op basis van deze onderzoeken is op diverse locatie vervolgonderzoek aanbevolen
van proefsleuven of archeologische begeleiding. Het vervolgonderzoek go
In Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de RCE staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. In het plangebied zelf zijn geen waarnemingen geregistreerd. In de directe omgeving, binnen een straal van circa 500 m, zijn drie waarnemingen geregistreerd
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. en Bijlage 2). Waarneming 1182
genoemd celtic field daterend uit de IJzertijd/Romeinse Tijd. Waarnemingen 12166, 12162 en 238420 bevinden zich ten zuiden van het plangebied. Waarneming 12166 betreft een spoor uit
emingen 12162 en 238420 hangen samen met een grootschalige in 1926 en 1931 door Van Giffen en het Biologisch Archeologisch Instituut is ui Ter plaatse zijn onder meer romeinse nederzettingresten, dierengraven, een vroeg middeleeuws rijengrafveld en een mogelijke Germaanse tempel aangetroffen.
Gemeentelijke archeologische beleidskaart
Drenthe is door Oranjewoud een archeologische beleidskaart opg Op deze kaart wordt aangegeven of en in welke vorm er onderzoek noodzake
gens de beleidskaart bevindt het zuidelijk deel van het plangebied zich binnen een zone met een hoge archeologische verwachting, ter plaatse dient bij ingrepen groter dan 1000 m
logisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het noordelijk deel van het plangebied (ter plaatse van het zandpad) bevindt zich in een beekdal. De beekdalen zijn aangemerkt als gebieden van pr
Ter plaatse dient bij ingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Over de invulling van het onderzoek
e) contact te worden opgenomen met de provincie.
Cultuurhistorische waarden
Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW)
In aanvulling op de landelijke (verwachtings)kaarten hebben veel gemeenten en provincies e gen cultuurhistorische kaarten vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is opgenomen.
Deze kaarten hebben over het algemeen een hoger detailniveau dan de landelijke kaarten. De Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Drenthe is opgenomen in het Geoportaal geeft inzicht in de archeologische, historisch-stedenbouwkundige en de historisch
Raadplegen van het Geoportaal heeft voor het plangebied geen aanvu
Ondergrondse bouwhistorische waarden
Archeologische resten/sporen, ouder dan vijftig jaar die de restanten zijn van gebouwen, waa van een huidige variant of (directe) opvolger er vandaag de dag nog staat, zijn te beschouwen als ondergrondse bouwhistorische resten. Ondergrondse bouwhistorische waarden kunnen
j de sloop van bouwwerken, de bouw van kelders of souterrains, de ve vanging van vloeren, het aanbrengen van nutsvoorzieningen en bij funderingsonderzoek in het
Een rijengrafveld te Looveen bij Wijster, gem. Beilen. In: Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1927;
of kapelrayon te Looveen bij Wijster, gem. Beilen. In: Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1932.
wachtings en beleidskaart gemeente Midden-Drenthe. Oranjewoud, Heerenveen.
http://www.drenthe.info/kaarten/website/geoportaal
Bureauonderzoek
In het noordelijk deel van het plangebied en direct ten westen hiervan is in 2010 door Steek- proef een booronderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 43109). Uit de resultaten van het
op onverstoorde archeo-
en een booronderzoek uitgevoerd voor de bestaande hoogspanningsleiding, die het onderhavige plangebied doorkruist (onderzoeksmeldingen 37053 en 38304). Op basis van deze onderzoeken is op diverse locatie vervolgonderzoek aanbevolen
Het vervolgonderzoek gold niet
In Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de RCE staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. In waarnemingen geregistreerd betreft het voor- Waarnemingen 12166, 12162 en 238420 bevinden zich ten zuiden van het plangebied. Waarneming 12166 betreft een spoor uit
hangen samen met een grootschalige en het Biologisch Archeologisch Instituut is uit- Ter plaatse zijn onder meer romeinse nederzettingresten, dierengraven, een vroeg
een archeologische beleidskaart opge- onderzoek noodzakelijk is. Vol-
zich binnen een zone met een hoge archeologische verwachting, ter plaatse dient bij ingrepen groter dan 1000 m2 archeo- logisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het noordelijk deel van het plangebied (ter plaatse van
De beekdalen zijn aangemerkt als gebieden van pro- en dieper dan 0,3 m beneden Over de invulling van het onderzoek
In aanvulling op de landelijke (verwachtings)kaarten hebben veel gemeenten en provincies ei- n veel lokale gebiedskennis is opgenomen.
Deze kaarten hebben over het algemeen een hoger detailniveau dan de landelijke kaarten. De Drenthe is opgenomen in het Geoportaal9 en stedenbouwkundige en de historisch-geografische Raadplegen van het Geoportaal heeft voor het plangebied geen aanvul-
dan vijftig jaar die de restanten zijn van gebouwen, waar- van een huidige variant of (directe) opvolger er vandaag de dag nog staat, zijn te beschouwen als ondergrondse bouwhistorische resten. Ondergrondse bouwhistorische waarden kunnen
j de sloop van bouwwerken, de bouw van kelders of souterrains, de ver- vanging van vloeren, het aanbrengen van nutsvoorzieningen en bij funderingsonderzoek in het
;
Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1932.
. Oranjewoud, Heerenveen.
kader van restauraties van gebouwde monumenten. Op een dergelijke locatie, dienen deze bouwhistorische waarden gedocumenteerd en zo mogelijk veiliggesteld te worden.
In de Atlas Leefomgeving zijn
historisch-geografische informatie samengebracht in een digitale kaart.
bekende cultuurhistorische waarden per gebied te inventariseren. Het raadplegen van Leefomgeving heeft voor het plangebied geen aanvullende
2.7 Archeologische verwachting
In het verleden was de mens sterker afhankelijk van de
voor het ontplooien van haar (economische) activiteiten dan tegenwoordig. Men was veel mi der in staat het landschap aan te passen aan haar wensen, zoals nu veel meer het geval is. De keuze van mensen om zich op een bep
afhankelijk van de lokale landschappelijke omstandigheden. Hierbij moet worden gedacht aan hoge, droge delen van het landschap voor bewoning, vruchtbare gronden voor de akkerbouw, de beschikbaarheid van water en bouwmaterialen, natuurlijke voedselbronnen enzovoorts. Niet al deze factoren kunnen bij onderhavig onderzoek in beeld worden gebracht.
Getracht wordt, door voornamelijk te focussen op de bodemkundige en geomorfologische situ tie, de hogere droge delen van het landschap in beeld te krijgen, dat wil zeggen de potentiële nederzettingslocaties. Daarnaast zijn de bekende archeologische gegevens uit de omgeving van het plangebied geïnventariseerd. Op basis hiervan is aan het plangebied en archeolo verwachting toegekend.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is de kans op het aantreffen van arche logische indicatoren voor het zuidelijke deel van het plangebied
gronden) hoog. De geomorfologische en bo
riodes gunstig voor bewoning. Binnen het plangebied kunnen archeologische resten worden aangetroffen vanaf het Laat Paleolithicum
zand.
De mogelijk aan te treffen archeologische resten worden hieronder per periode gespecificeerd.
Paleolithicum en Mesolithicum
In het Paleolithicum en Mesolithicum werd het gebied mogelijk bezocht door nomadische ja gers/verzamelaars. Deze trokken door het gebied en sloegen tijde
sche indicatoren uit deze periode bestaan uit verbrande of bewerkte vuurstenen afslagen, houtskool en sporen van haarden.
Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd
Vanaf het Neolithicum gingen mensen op vaste plaatsen wonen waar
den. Verder deed men vanaf deze periode aan akkerbouw en veeteelt. Archeologische indicato ren uit het Neolithicum en de Bronstijd kunnen onder andere bestaan uit sporen (paalkuilen, waterputten, greppels), huttenleem, houtskool e
dewerk.
Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd
Archeologische indicatoren uit de periode Romeinse Tijd der andere sporen (paalkuilen, waterputten, greppels, afvalkuil werk, houtskool, metaal, glas en
grafveld zouden tevens resten van graven kunnen worden aangetroffen
Beekdalen (noordelijk deel plangebied)
Voor de beekdalen geldt een hele specifieke verwachting. Beekdallandschappen hebben hun eigen bijzondere kenmerken. Op de beekdalhellingen kunnen resten van steentijdbewoning worden aangetroffen. In de beekdalbodems zouden bijvoorbeeld bruggen, voordes, e
10 Geraadpleegd via www.atlasleefomgeving
kader van restauraties van gebouwde monumenten. Op een dergelijke locatie, dienen deze orische waarden gedocumenteerd en zo mogelijk veiliggesteld te worden.
In de Atlas Leefomgeving zijn alle bekende archeologische en bouwkundige monumenten en geografische informatie samengebracht in een digitale kaart.10 Via deze kaart zijn de bekende cultuurhistorische waarden per gebied te inventariseren. Het raadplegen van
heeft voor het plangebied geen aanvullende informatie opgeleverd.
Archeologische verwachting
In het verleden was de mens sterker afhankelijk van de mogelijkheden die het landschap bood voor het ontplooien van haar (economische) activiteiten dan tegenwoordig. Men was veel mi der in staat het landschap aan te passen aan haar wensen, zoals nu veel meer het geval is. De keuze van mensen om zich op een bepaalde locatie te vestigen, was voor een belangrijk deel afhankelijk van de lokale landschappelijke omstandigheden. Hierbij moet worden gedacht aan hoge, droge delen van het landschap voor bewoning, vruchtbare gronden voor de akkerbouw, an water en bouwmaterialen, natuurlijke voedselbronnen enzovoorts. Niet al deze factoren kunnen bij onderhavig onderzoek in beeld worden gebracht.
Getracht wordt, door voornamelijk te focussen op de bodemkundige en geomorfologische situ droge delen van het landschap in beeld te krijgen, dat wil zeggen de potentiële nederzettingslocaties. Daarnaast zijn de bekende archeologische gegevens uit de omgeving van het plangebied geïnventariseerd. Op basis hiervan is aan het plangebied en archeolo
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is de kans op het aantreffen van arche voor het zuidelijke deel van het plangebied (ter plaatse van de veldpodzo . De geomorfologische en bodemkundige omstandigheden waren
gunstig voor bewoning. Binnen het plangebied kunnen archeologische resten worden het Laat Paleolithicum. De resten worden verwacht in de top van het de
en archeologische resten worden hieronder per periode gespecificeerd.
Paleolithicum en Mesolithicum
In het Paleolithicum en Mesolithicum werd het gebied mogelijk bezocht door nomadische ja gers/verzamelaars. Deze trokken door het gebied en sloegen tijdelijke kampen op. Archeologi sche indicatoren uit deze periode bestaan uit verbrande of bewerkte vuurstenen afslagen, houtskool en sporen van haarden.
Neolithicum, Bronstijd en IJzertijd
Vanaf het Neolithicum gingen mensen op vaste plaatsen wonen waar ze nederzettingen bouw den. Verder deed men vanaf deze periode aan akkerbouw en veeteelt. Archeologische indicato ren uit het Neolithicum en de Bronstijd kunnen onder andere bestaan uit sporen (paalkuilen, waterputten, greppels), huttenleem, houtskool en voor de betreffende periode kenmerkend aar
Romeinse Tijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd
Archeologische indicatoren uit de periode Romeinse Tijd - Nieuwe Tijd kunnen bestaan uit on der andere sporen (paalkuilen, waterputten, greppels, afvalkuilen), funderingsresten, aarde werk, houtskool, metaal, glas en bot. Gezien de in de nabijheid van het plangebied opgegraven grafveld zouden tevens resten van graven kunnen worden aangetroffen.
Beekdalen (noordelijk deel plangebied)
Voor de beekdalen geldt een hele specifieke verwachting. Beekdallandschappen hebben hun eigen bijzondere kenmerken. Op de beekdalhellingen kunnen resten van steentijdbewoning worden aangetroffen. In de beekdalbodems zouden bijvoorbeeld bruggen, voordes, e
Geraadpleegd via www.atlasleefomgeving.nl
Bureauonderzoek
kader van restauraties van gebouwde monumenten. Op een dergelijke locatie, dienen deze orische waarden gedocumenteerd en zo mogelijk veiliggesteld te worden.
alle bekende archeologische en bouwkundige monumenten en Via deze kaart zijn de bekende cultuurhistorische waarden per gebied te inventariseren. Het raadplegen van de Atlas
informatie opgeleverd.
mogelijkheden die het landschap bood voor het ontplooien van haar (economische) activiteiten dan tegenwoordig. Men was veel min- der in staat het landschap aan te passen aan haar wensen, zoals nu veel meer het geval is. De
aalde locatie te vestigen, was voor een belangrijk deel afhankelijk van de lokale landschappelijke omstandigheden. Hierbij moet worden gedacht aan hoge, droge delen van het landschap voor bewoning, vruchtbare gronden voor de akkerbouw, an water en bouwmaterialen, natuurlijke voedselbronnen enzovoorts. Niet
Getracht wordt, door voornamelijk te focussen op de bodemkundige en geomorfologische situa- droge delen van het landschap in beeld te krijgen, dat wil zeggen de potentiële nederzettingslocaties. Daarnaast zijn de bekende archeologische gegevens uit de omgeving van het plangebied geïnventariseerd. Op basis hiervan is aan het plangebied en archeologische
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is de kans op het aantreffen van archeo- (ter plaatse van de veldpodzol- demkundige omstandigheden waren hier in alle pe- gunstig voor bewoning. Binnen het plangebied kunnen archeologische resten worden
de top van het dek-
en archeologische resten worden hieronder per periode gespecificeerd.
In het Paleolithicum en Mesolithicum werd het gebied mogelijk bezocht door nomadische ja- lijke kampen op. Archeologi- sche indicatoren uit deze periode bestaan uit verbrande of bewerkte vuurstenen afslagen,
ze nederzettingen bouw- den. Verder deed men vanaf deze periode aan akkerbouw en veeteelt. Archeologische indicato- ren uit het Neolithicum en de Bronstijd kunnen onder andere bestaan uit sporen (paalkuilen,
n voor de betreffende periode kenmerkend aar-
Nieuwe Tijd kunnen bestaan uit on- en), funderingsresten, aarde- bot. Gezien de in de nabijheid van het plangebied opgegraven
Voor de beekdalen geldt een hele specifieke verwachting. Beekdallandschappen hebben hun eigen bijzondere kenmerken. Op de beekdalhellingen kunnen resten van steentijdbewoning worden aangetroffen. In de beekdalbodems zouden bijvoorbeeld bruggen, voordes, een-
denkooien en overige watergerelateerde structuren kunnen worden aangetroffen. Ook kunnen in het beekdal depotvondsten worden aangetroffen, uit de Steentijd tot en met de
Middeleeuwen. Dit zijn vondsten die met opzet in het veen verborgen zijn. Gezien diepte van geplande ingreep ter plaatse van het beekdal (een ontgraving van 0,1 m de kans nihil geacht dat bij deze graafwerkzaamheden
stoord.
denkooien en overige watergerelateerde structuren kunnen worden aangetroffen. Ook kunnen in het beekdal depotvondsten worden aangetroffen, uit de Steentijd tot en met de
Middeleeuwen. Dit zijn vondsten die met opzet in het veen verborgen zijn. Gezien diepte van geplande ingreep ter plaatse van het beekdal (een ontgraving van 0,1 m
de kans nihil geacht dat bij deze graafwerkzaamheden eventuele beekdalvullingen worden ve Bureauonderzoek
denkooien en overige watergerelateerde structuren kunnen worden aangetroffen. Ook kunnen in het beekdal depotvondsten worden aangetroffen, uit de Steentijd tot en met de
Middeleeuwen. Dit zijn vondsten die met opzet in het veen verborgen zijn. Gezien de geringe diepte van geplande ingreep ter plaatse van het beekdal (een ontgraving van 0,1 m –mv) wordt
beekdalvullingen worden ver-
3 Veldonderzoek
3.1 Methode
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek verkennen
gekozen onderzoeksmethode voor het veldwerk is gebaseerd op de resultaten van het burea onderzoek (uitmondend in de gespecificeerde archeologische verwachting) en he
ventariserend veldonderzoek uit de KNA versie 3.3 rend Booronderzoek (SIKB-Leidraad).
Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op nior KNA-archeoloog en een senior KNA
verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van voerd tot 0,3 m in de C-horizont.
nisch onderzoek. De boringen zijn uitgevoerd met een onderlinge tussenafstand van 50 m. Ter plaatse van het bestaande pad zijn 3 boringen uitgevoerd ten behoeve van het geotechnisch onderzoek. Vanwege de geringe geplande verstoring (0,1 m
zoek hier niet nodig. De drie geotechnische boringen boringen beschouwd.
De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, zoals verbrand of bewerkt vuursteen, houtskool, verbr
bodemverkleuringen die zouden kunnen wijzen op mogelijke vegetatie
boorprofielen zijn lithologisch beschreven conform NEN5104 en de STIBOKA legenda. De boorpunten zijn ingemeten met behulp
3.2 Resultaten
De locaties van de boringen worden weergegeven in fielen zijn opgenomen in Bijlage 4
3.2.1 Bodemopbouw
De laagopeenvolging in de bodemopbouw wordt van boven naar beneden beschreven. De a dekkende toplaag bestaat uit een bouwvoor
riërend van 0,1 m tot 0,35 m). Onder deze afdekkende laag ligt
ming beïnvloede dekzand. Er is sprake van een scherpe overgang tussen de bouwvoor en het dekzand. Het dekzand bestaat uit geel tot wit zand en bevat plaatse
roestvlekken in het dekzand waargenomen, die duiden op een fluctuerende grondwaterstand Enkele boringen vertonen een verstoorde laag tussen de bouwvoor en het dekzand.
komt vanaf een diepte van 0,45 m beneden maaiv niet diep genoeg doorgezet om de keileem te bereiken.
In boringen 3 en 4 is onder de bouwvoor een restant van een BC
aanwezigheid van deze horizont duidt op bodemvorming. De top van het demprofiel is door bodembewerkingen en verploeging
ligging van deze boringen correspondeert met een geringe hoogte die op het AHN zichtbaar is.
De controleboringen ter plaatse van het bestaande pad
bouw. Onder een dunne bouwvoor komt een pakket geel zand voor vanaf een diepte van circa 0,5 m beneden maaiveld
grond komt grijs zand voor waarin houtresten waarschijnlijk samen met het nabijgelegen beekdal.
Veldonderzoek
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek verkennen
gekozen onderzoeksmethode voor het veldwerk is gebaseerd op de resultaten van het burea onderzoek (uitmondend in de gespecificeerde archeologische verwachting) en he
donderzoek uit de KNA versie 3.3 (protocol 4003) en de Leidraad IVO Kart Leidraad).
Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 29 april 2014
senior KNA-prospector. Hierbij zijn 12 handmatige grondboringen verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 8 cm. De boringen zijn uitg
horizont. Het onderzoek is uitgevoerd in combinatie met het geotec derzoek. De boringen zijn uitgevoerd met een onderlinge tussenafstand van 50 m. Ter plaatse van het bestaande pad zijn 3 boringen uitgevoerd ten behoeve van het geotechnisch
Vanwege de geringe geplande verstoring (0,1 m –mv) was archeologisch on drie geotechnische boringen zijn in onderhavig onderzoek als control
De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, zoals verbrand of bewerkt vuursteen, houtskool, verbrand bot, aardewerk. Verder is gekeken naar bodemverkleuringen die zouden kunnen wijzen op mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen boorprofielen zijn lithologisch beschreven conform NEN5104 en de STIBOKA legenda. De boorpunten zijn ingemeten met behulp van DGPS.
De locaties van de boringen worden weergegeven in Bijlage 3. De tekeningen van de boorpr Bijlage 4.
De laagopeenvolging in de bodemopbouw wordt van boven naar beneden beschreven. De a dekkende toplaag bestaat uit een bouwvoor van zand met een gemiddelde dikte van
m). Onder deze afdekkende laag ligt veelal het niet door bodemvo ming beïnvloede dekzand. Er is sprake van een scherpe overgang tussen de bouwvoor en het dekzand. Het dekzand bestaat uit geel tot wit zand en bevat plaatselijk wat fijn grind. Er zijn roestvlekken in het dekzand waargenomen, die duiden op een fluctuerende grondwaterstand
kele boringen vertonen een verstoorde laag tussen de bouwvoor en het dekzand.
komt vanaf een diepte van 0,45 m beneden maaiveld keileem voor. De overige boringen zijn niet diep genoeg doorgezet om de keileem te bereiken.
In boringen 3 en 4 is onder de bouwvoor een restant van een BC-horizont waargenomen. De aanwezigheid van deze horizont duidt op bodemvorming. De top van het oorspronkelijke demprofiel is door bodembewerkingen en verploeging echter opgenomen in de bouwvoor. De ligging van deze boringen correspondeert met een geringe hoogte die op het AHN zichtbaar is.
De controleboringen ter plaatse van het bestaande pad vertonen een afwijkende bodemo Onder een dunne bouwvoor komt een pakket geel zand voor. Onder het gele zand komt
0,5 m beneden maaiveld een sterk gevlekte laag voor.
grond komt grijs zand voor waarin houtresten waargenomen zijn. Deze afzettingen hangen waarschijnlijk samen met het nabijgelegen beekdal.
Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek verkennende fase. De gekozen onderzoeksmethode voor het veldwerk is gebaseerd op de resultaten van het bureau- onderzoek (uitmondend in de gespecificeerde archeologische verwachting) en het protocol in-
Leidraad IVO Karte-
29 april 2014 door een se- handmatige grondboringen cm. De boringen zijn uitge- Het onderzoek is uitgevoerd in combinatie met het geotech- derzoek. De boringen zijn uitgevoerd met een onderlinge tussenafstand van 50 m. Ter plaatse van het bestaande pad zijn 3 boringen uitgevoerd ten behoeve van het geotechnisch
mv) was archeologisch onder- zijn in onderhavig onderzoek als controle-
De opgeboorde grond is onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, zoals Verder is gekeken naar
en/of cultuurlagen.. De boorprofielen zijn lithologisch beschreven conform NEN5104 en de STIBOKA legenda. De
. De tekeningen van de boorpro-
De laagopeenvolging in de bodemopbouw wordt van boven naar beneden beschreven. De af- met een gemiddelde dikte van 0,3 m (va-
veelal het niet door bodemvor- ming beïnvloede dekzand. Er is sprake van een scherpe overgang tussen de bouwvoor en het
lijk wat fijn grind. Er zijn roestvlekken in het dekzand waargenomen, die duiden op een fluctuerende grondwaterstand.
kele boringen vertonen een verstoorde laag tussen de bouwvoor en het dekzand. In boring 8 eld keileem voor. De overige boringen zijn
horizont waargenomen. De orspronkelijke bo- opgenomen in de bouwvoor. De ligging van deze boringen correspondeert met een geringe hoogte die op het AHN zichtbaar is.
vertonen een afwijkende bodemop- Onder het gele zand komt een sterk gevlekte laag voor. In de onder- waargenomen zijn. Deze afzettingen hangen
De aangetroffen bodemopbouw komt ten dele overeen met de gegevens op de Bodemkaart.
Ter plaatse van het bestaande pad zijn beekafzettingen waargenomen. Er is echt
ke van een moerige tussenlaag. Wel komt er een (antropogeen) zanddek voor. In het dekzan gebied zijn geen intacte podzolgronden
een podzolhorizont waargenomen.
3.2.2 Archeologie
Er zijn in de boringen geen archeologische indicatoren en/of vondsten aangetroffen.
3.2.3 Reliëf
Er is sprake van een licht glooiend maaiveld, waarin
plangebied en het smalle zijdal naar het zuidwesten goed te herkennen zijn
Richting het spoor is sprake van een geringe laagte. Op basis van het reliëf is nauwelijks een relatie te leggen met de bodemopbouw in de uitgevoerde
waar resten van een podzolprofiel zijn waargenomen, liggen op een geringe hoogte in het lan schap.
Afbeelding 3.1 Het smalle zijdal ten noorden van het plangebied met het beekdal ter hoogte van de bomenrij aan de rechterzijde (foto: Grontmij).
De aangetroffen bodemopbouw komt ten dele overeen met de gegevens op de Bodemkaart.
Ter plaatse van het bestaande pad zijn beekafzettingen waargenomen. Er is echt
ke van een moerige tussenlaag. Wel komt er een (antropogeen) zanddek voor. In het dekzan podzolgronden aangetroffen. Slechts in 2 boringen is een restant van een podzolhorizont waargenomen.
ringen geen archeologische indicatoren en/of vondsten aangetroffen.
Er is sprake van een licht glooiend maaiveld, waarin met name het beekdal ten oosten van het plangebied en het smalle zijdal naar het zuidwesten goed te herkennen zijn (zie
Richting het spoor is sprake van een geringe laagte. Op basis van het reliëf is nauwelijks een relatie te leggen met de bodemopbouw in de uitgevoerde boringen. Alleen de twee boringen waar resten van een podzolprofiel zijn waargenomen, liggen op een geringe hoogte in het lan
Het smalle zijdal ten noorden van het plangebied met het bestaande pad ter hoogte van de bomenrij aan de rechterzijde (foto: Grontmij).
Veldonderzoek
De aangetroffen bodemopbouw komt ten dele overeen met de gegevens op de Bodemkaart.
Ter plaatse van het bestaande pad zijn beekafzettingen waargenomen. Er is echter geen spra- ke van een moerige tussenlaag. Wel komt er een (antropogeen) zanddek voor. In het dekzand- aangetroffen. Slechts in 2 boringen is een restant van
ringen geen archeologische indicatoren en/of vondsten aangetroffen.
met name het beekdal ten oosten van het (zie Afbeelding 3.1).
Richting het spoor is sprake van een geringe laagte. Op basis van het reliëf is nauwelijks een boringen. Alleen de twee boringen waar resten van een podzolprofiel zijn waargenomen, liggen op een geringe hoogte in het land-
het bestaande pad op de grens van