• No results found

University of Groningen Mother-to-infant bonding: determinants and impact on child development Tichelman, Elke

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "University of Groningen Mother-to-infant bonding: determinants and impact on child development Tichelman, Elke"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mother-to-infant bonding: determinants and impact on child development

Tichelman, Elke

DOI:

10.33612/diss.132367897

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2020

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Tichelman, E. (2020). Mother-to-infant bonding: determinants and impact on child development: Challenges for maternal health care. University of Groningen. https://doi.org/10.33612/diss.132367897

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

Nederlandse samenvatting

Acknowledgements

Curriculum vitae

List of publications

List of research institute SHARE publications

(3)

Nederlandse samenvatting

Achtergrond

Moeder-kindbinding is de emotionele band die een moeder ervaart ten opzichte van haar kind, die zich al tijdens de zwangerschap ontwikkelt en die stabiel blijft tot de kindertijd. Deze band tussen moeder en kind is unidirectioneel en vertegenwoordigt de gevoelens ten opzichte van het kind uitsluitend vanuit het perspectief van de moeder.

Er waren nog diverse kennislacunes op het gebied van moeder-kindbinding. Dit waren kennishiaten op het gebied van de etiologie en op het gebied van de zorg voor (aanstaande) moeders. Op het gebied van de etiologie waren er bijvoorbeeld verschillende studies gepubliceerd over mogelijke determinanten van moeder-kindbinding. Er was echter geen overzicht van alle onderzoeken naar mogelijke determinanten van zowel prenatale als postnatale moeder-kindbinding. En sommige mogelijke determinanten waren nooit eerder onderzocht, ondanks hun plausibiliteit zoals de synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring. Tevens was de bewijskracht van de associatie tussen moeder-kindbinding en de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen niet erg sterk.

Op het gebied van de zorg voor moeders wisten we niet welke aandacht verloskundigen besteedden aan de overgang naar het moederschap en aan moeder-kindbinding. Ook was de mogelijkheid om moeder-kindbinding al vroeg in de zwangerschap te voorspellen nog niet geëvalueerd. In de dagelijkse praktijk hadden verloskundigen en andere professionele zorgverleners nog geen hulpmiddel om vrouwen te identificeren met een risico op suboptimale moeder-kindbinding in het begin van de zwangerschap. Tot slot ontbrak een systematisch overzicht van de effectiviteit van de beschikbare prenatale interventies om de moeder-kindbinding tijdens de zwangerschap te optimaliseren, in studies met een duidelijke definitie van moeder-kindbinding waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de interventie en de gebruikelijke zorg.

Het algemene doel van dit proefschrift was om bij te dragen aan de kennis van kindbinding. Dit proefschrift had tot doel om enkele mechanismen rondom moeder-kindbinding beter te begrijpen. Een ander doel was om kennis te vergaren die praktisch bruikbaar is voor zorgverleners. Het betreft kennis over de overgang naar het moederschap en de moeder-kindbinding.

Belangrijkste bevindingen

In hoofdstuk twee hebben we de resultaten gerapporteerd van een systematisch literatuuronderzoek naar determinanten van prenatale en postnatale moeder-kindbinding.

(4)

We hebben een zoekopdracht uitgevoerd in MEDLINE, Embase, CINAHL en PsychINFO naar publicaties hierover tot mei 2018. De inclusiecriteria en methoden zijn vastgelegd in een tevoren gepubliceerd protocol (PROSPERO CRD42016040183). De methodologische kwaliteit van de geïncludeerde studies werd beoordeeld. In totaal werden 131 studies in het onderzoek opgenomen. De kwaliteit was van 20 studies redelijk en van 111 studies slecht. De meeste studies hadden een transversale onderzoeksopzet die geen conclusies toelaat over effecten in de tijd. Andere beperkingen waren ondermaatse steekproefgroottes en het ontbreken van correctie voor mogelijke confounders. In studies waarin mogelijke interacties werden onderzocht ontbraken veelal mediatie-analyses, wat het moeilijk maakt om de mechanismen omtrent moeder-kindbinding te begrijpen.

Van de 123 geïdentificeerde determinanten waren er drie consistent geassocieerd met de kwaliteit van moeder-kindbinding: 1) de duur van de zwangerschap op het moment van beoordeling van moeder-kindbinding was positief geassocieerd met de kwaliteit van de prenatale binding, 2) depressieve symptomen waren negatief geassocieerd met de kwaliteit van de postnatale moeder-kindbinding, en 3) moeder-kindbinding eerder in de zwangerschap of na de bevalling gemeten was positief geassocieerd met moeder-kindbinding later in de tijd gemeten.

In hoofdstuk drie onderzochten we de associatie van synthetische oxytocine-toediening tijdens de bevalling met gedrags- en emotionele problemen van kinderen tot in de vroege kinderjaren en de rol van maternale postnatale angst, depressieve symptomen en moeder-kindbinding. Ons onderzoek had een longitudinaal onderzoeksdesign. 116 verloskundige centra in Nederland hebben tussen 2010 en 2014 deelgenomen aan dit onderzoek. 1528 vrouwen vulden de vragenlijsten in over het gedrag van hun kind tussen 45 en 60 maanden na de bevalling. Multivariabele regressieanalyses met correctie voor confounders werden uitgevoerd. De resultaten toonden aan dat synthetische oxytocine-toediening tijdens de bevalling niet geassocieerd was met gedrags- en emotionele problemen van kinderen, noch op het internaliserende, noch op het externaliserende domein. Oxytocine-toediening was ook niet geassocieerd met postnatale angst en moeder-kindbinding. Synthetische oxytocine-toediening tijdens de bevalling was echter zwak positief geassocieerd met maternale postnatale depressieve symptomen en de unieke verklaarde variantie bedroeg 0.6%. Maternale postnatale depressieve symptomen, postnatale angst en moeder-kindbinding waren allemaal positief geassocieerd met gedrags- en emotionele problemen van kinderen, zowel op het internaliserende als het externaliserende domein met een uniek verklaarde variantie variërend van 2.0 tot 3.7 procent.

In hoofdstuk vier hebben we beschreven of en hoe eerstelijns verloskundigen zich houden

A

(5)

aan de richtlijn Prenatale begeleiding verloskundige zorg van de Koninklijke Nederlandse Organisatie voor Verloskundigen (KNOV) door de overgang naar moederschap te bespreken bij het eerste prenatale consult en in welke mate er een verschil was in de aanpak van het bespreken van de overgang naar moederschap tussen nulliparae en multiparae. Hiervoor voerden we een cross-sectionele observationele studie uit van 126 op video opgenomen eerste prenatale consulten met 18 eerstelijns verloskundigen in Nederland. Vijf observanten beoordeelden of verloskundigen de transitie naar het moederschap bespraken aan de hand van zeven onderwerpen volgens de KNOV-richtlijn en welke communicatietechnieken zij daarbij gebruikten.

Over het algemeen werd tijdens elk bezoek de overgang naar het moederschap besproken, de onderwerpen moeder-kindbinding en ondersteuning bij de overgang naar het moederschap kwamen respectievelijk aan de orde in 2% en 16% van de bezoeken. In 6% van de eerste prenatale consulten gebruikten de verloskundigen open vragen over de overgang naar het moederschap. Nulliparae brachten vaker op eigen initiatief de overgang naar het moederschap ter sprake dan multiparae (97% versus 84%).

Vervolgens hebben we in hoofdstuk vijf de resultaten gepresenteerd van een systematisch literatuuronderzoek naar de effectiviteit van bestaande prenatale interventies om moeder-kindbinding te optimaliseren. In dit literatuuronderzoek is gekeken naar studies met een duidelijke definitie van moeder-kindbinding waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de interventie en de gebruikelijke zorg. We hebben een zoekopdracht uitgevoerd in Cinahl, Cochrane, Embase, MEDLINE, PsychINFO en deze aangevuld met zoeken in de literatuurreferenties. Twee onderzoekers beoordeelden onafhankelijk van elkaar de samenvattingen, de full-text artikelen en de geëxtraheerde gegevens. Methodologische kwaliteit en klinische heterogeniteit werden beoordeeld met behulp van vooraf gedefinieerde criteria.

In totaal werden 22 studies in het onderzoek opgenomen. Deze studies betroffen interventies die zich richtten op groepseducatie (8 studies), of individuele interventies gericht op echografie (4 studies), prenatale screening (3 studies), muziek (2 studies), bijhouden van kinds-bewegingen (2 studies) en overige individuele interventies (3 studies). Binnen interventies gericht op groepseducatie bleken trainingssessies gericht op binding en hechting van moeder en kind in de meeste studies effectief te zijn. Dit betrof echter studies met een hoog risico en één studie met een middelmatig risico op vertekening. Van de andere onderzochte interventies toonde de meerderheid van de onderzoeken onvoldoende bewijs dat ze effectief waren en ook het risico op vertekening was meestal hoog.

(6)

In hoofdstuk zes is een prospectieve studie beschreven. Deze studie had als doel een multivariabel model te ontwikkelen om vroeg in de zwangerschap suboptimale postnatale moeder-kindbinding te voorspellen. 116 verloskundige centra in Nederland hebben tussen 2010-2014 deelgenomen aan dit onderzoek. Van de 1263 deelnemende vrouwen vulden 634 de MIBS in, een vragenlijst om moeder-kindbinding te meten. Suboptimale binding van moeder op kind werd gedefinieerd als een score ≥ 4 op de MIBS. Een breed scala van prenatale voorspellers van suboptimale moeder-kindbinding werd overwogen. Multivariabele logistische regressie met achterwaartse eliminatie werd gebruikt om een predictiemodel te ontwikkelen. De verklaarde variantie en het gebied onder de curve van het uiteindelijke model werden berekend. Tenslotte is het multivariabele model getransformeerd tot een eenvoudig te gebruiken voorspellings-instrument voor verloskundige zorgverleners. De resultaten van deze studie laten zien dat de prevalentie van moeders met een suboptimale moeder-kindbinding 11% was. Pariteit en het vermijden van hechting door volwassenen waren de sterkste onafhankelijke voorspellers voor een suboptimale moeder-kindbinding. Hogere pariteit en hogere niveaus van volwassen hechtingsvermijding waren geassocieerd met een verhoogd risico op suboptimale moeder-kindbinding. De verklaarde variantie van het model was 14% en het oppervlak onder de curve was 0,750 (95% BI 0,690 - 0,809). Het model is niet extern gevalideerd.

Conclusie

Met dit proefschrift hebben we nieuwe kennis gegenereerd over moeder-kindbinding en bijgedragen aan de invulling van een aantal kennishiaten. We hebben enkele mechanismen rond moeder-kindbinding ontrafeld. Onze bevindingen ondersteunen de theorie dat moeder-kindbinding een proces is dat begint tijdens de zwangerschap en postnataal doorgaat. We hebben nu meer bewijs dat suboptimale moeder-kindbinding bijdraagt aan gedrags- en emotionele problemen van kinderen.

We vonden in de literatuur dat depressieve symptomen negatief geassocieerd zijn met de postnatale moeder-kindbinding. Synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring is niet geassocieerd aan latere gedrags- en emotionele problemen van kinderen, moeder-kindbinding en postnatale angst. Hoewel synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring in geringe mate is geassocieerd met postnatale depressieve symptomen lijkt de klinische relevantie van deze bevinding in de algemene populatie verwaarloosbaar in vergelijking met andere risicofactoren voor postnatale depressie. Bij vrouwen met een hoog risico op een postpartum depressie is de klinische relevantie echter de moeite waard om verder te onderzoeken.

Op basis van dit proefschrift raden we zorgverleners in de dagelijkse praktijk aan om de

A

(7)

moeder-kindbinding al vroeg tijdens de zwangerschap aan de orde te stellen en dit tijdens de zwangerschap te blijven doen. We hebben echter nog geen effectieve prenatale interventies om moeder-kindbinding te optimaliseren, noch weten we welke interventie effectief is bij prenatale psychische klachten, zoals klachten die kunnen wijzen op een depressie.

Aanbevelingen voor zorgverleners

Dit proefschrift leidt tot verschillende aanbevelingen voor zorgverleners.

− Naar aanleiding van de resultaten uit hoofdstuk vier raden wij zorgverleners in de dagelijkse praktijk aan om de moeder-kindbinding al vroeg tijdens de zwangerschap aan de orde te stellen en dit tijdens de zwangerschap te blijven doen.

− We raden zorgverleners aan meer gebruik te maken van open vragen om de overgang naar het moederschap en moeder-kindbinding bespreekbaar te maken in het eerste prenatale consult. En dit juist ook bij multiparae bespreekbaar te maken. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste was hogere pariteit geassocieerd met een verhoogd risico op suboptimale moeder-kindbinding, zoals bleek uit het onderzoek in hoofdstuk zes. Ten tweede bleek uit het onderzoek in hoofdstuk vier dat multiparae minder vaak op eigen initiatief de overgang naar het moederschap ter sprake brachten in het eerste prenatale consult.

− Hiernaast bleek uit de resultaten van hoofdstuk twee dat depressieve symptomen negatief geassocieerd waren met de kwaliteit van de postnatale moeder-kindbinding. Gezien de aanzienlijke bewijskracht van deze bevinding raden wij zorgverleners aan om zelf het initiatief te nemen om bij aanstaande moeders met een hoog risico op een depressie of met depressieve symptomen, de overgang naar het moederschap en moeder-kindbinding bespreekbaar te maken in het eerste prenatale consult.

− We raden aan om bij aanstaande moeders met een hoog risico op een depressie of met depressieve symptomen terughoudend te zijn met synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring. Het inleiden van de baring door middel van synthetische oxytocine-toediening dient strikt op medische noodzaak plaats te vinden. Uit de resultaten van hoofdstuk 3 bleek dat in de algemene populatie zwangere vrouwen synthetische oxytocine-toediening tijdens de baring in geringe mate is geassocieerd met postnatale depressieve symptomen. Hoewel de klinische relevantie van deze bevinding in de algemene populatie verwaarloosbaar is, kan dit in een hoog-risico populatie voor postpartum depressie wel degelijk klinische relevant zijn.

Aanbevelingen voor verder onderzoek

Dit proefschrift leidt ook tot verschillende aanbevelingen voor verder onderzoek.

− Meer kwalitatief hoogstaand longitudinaal onderzoek is noodzakelijk naar determinanten van moeder-kindbinding waarvoor in het systematisch literatuuronderzoek in hoofdstuk

(8)

twee gemengde resultaten werden gevonden en naar determinanten die in slechts enkele onderzoeken werden onderzocht. Dit raden we aan omdat uit de resultaten van hoofdstuk twee bleek dat eerdere studies over het algemeen slecht van kwaliteit waren en in sommige gevallen redelijk van kwaliteit. Ook liet vaak een transversale onderzoeksopzet geen conclusies toe over effecten in de tijd. Andere beperkingen waren ondermaatse steekproefgroottes en het ontbreken van correctie voor mogelijke confounders. In studies waarin mogelijke interacties werden onderzocht ontbraken veelal mediatie-analyses, dus het is moeilijk om de mechanismen omtrent moeder-kindbinding te begrijpen. Daarnaast waren vele determinanten slechts in minder dan tien studies onderzocht.

− Een uitgebreide psychometrische evaluatie van de meetinstrumenten van moeder-kindbinding voor gebruik vroeg in de zwangerschap is te overwegen. Tot nu was het bespreekbaar maken van moeder-kindbinding vóór 20 weken zwangerschap alleen mogelijk door het stellen van open vragen. De prenatale moeder-kindbinding kan valide worden gemeten vanaf ongeveer 20 tot 24 weken zwangerschap met zelfrapportage vragenlijsten. We weten niet of deze vragenlijsten voldoende discriminerende waarde hebben in het begin van de zwangerschap, omdat moeder-kindbinding in het algemeen prenataal iets toeneemt in de loop van de zwangerschap, zoals blijkt uit hoofdstuk twee. In het begin van de zwangerschap worden waarden verwacht die veel lager zijn en minder variatie vertonen.

− Meer goed methodologisch onderzoek naar de effectiviteit van interventies gericht op optimalisering van moeder-kindbinding, vooral onderzoek naar interventies zoals groepseducatie gericht op binding en gehechtheid is nodig. Deze aanbeveling komt voort uit hoofdstuk vijf. Interventies zoals groepseducatie gericht op binding en gehechtheid zijn tot nu toe het meest belovend gebleken, zoals bleek uit hoofdstuk vijf. − We raden aan om het ontworpen predictiemodel voor suboptimale

moeder-kindbinding uit hoofdstuk zes extern te valideren en te optimaliseren voor gebruik in de dagelijkse praktijk. Een studie naar de toegevoegde waarde van daarin niet opgenomen voorspellers en een studie naar de haalbaarheid en impact van het voorspellingsmodel zouden in de toekomst te overwegen zijn.

A

(9)

Acknowledgements

A diversity of people contribute in the process of creating a PhD-dissertation. The creation of my PhD-dissertation was no exception to this. I would like to thank all the people that have supported me in the making of this dissertation. This process has taken most of my focus during the past five years. It would not have been a transforming and good experience without the support of the people around me. I would like to mention a few people in particular in the text below.

First of all, I like to thank all the women who participated and filled in all the questionnaires. in the studies addressed in this dissertation. I hope this dissertation will contribute to guide more women into a good experience in the transition to motherhood.

Secondly, I like to thank my promotors prof. dr. M.Y. Berger and prof. dr. F.G. Schellevis and co-promotor H. Burger for the time and effort which they put into my project. I have learned so much from all of them.

Marjolein, thank you so much for making the collaboration with two departments

possible: the department of General Practice and Elderly Care Medicine at University of Groningen, University Medical Centre Groningen and the department Midwifery Science, AVAG, Amsterdam Public Health research institute, Amsterdam UMC, Vrije Universiteit Amsterdam. Your calm and optimistic attitude had an enthusiastic effect on me. Hopefully, we can further develop cooperation in the future.

François, your calmness and integrity made it possible that I could weather the storm. I have

experienced your quality of leadership to be present and intervene only when necessary. Your substantive and scientific expertise have contributed a lot to this dissertation.

Huib, you were the first, together with Paul de Cock who gave the idea that starting a

PhD could become something real. Thank you, for this idea. Huib, you have always closely monitored the epidemiological perspective throughout the entire process. You encouraged me to take part of the training program to become an epidemiologist B. Sometimes we differed in approach in analysis, I disciplinary and you more exploratory. I think this difference have contributed to this dissertation.

Next to my promotors and co-promotor, I like to thank all Colleagues of Midwifery

Science, and of the Midwifery Academy Amsterdam-Groningen and all colleagues of the department of General Practice and Elderly Care Medicine at University of Groningen and

(10)

all co-authors. Thank you for your support. I would prefer to thank you all personally, but

then this dissertation will be twice as thick. Still. I want to thank a few of you personally.

Jens Henrichs, during the last years of my PhD process you shared your expertise and

knowledge on perinatal psychology. This really supported me to keep on going, thank you.

Myrte Westerneng, you have been my buddy throughout the entire process. Writing a

review together seems like a never ending story. But, finally we could celebrate it with “vega-bitterballen”. Thank you. Fieke van Asseldonk, thank you for all the conversations about research, education, politics and family. It was really a pleasure in the first years of my PhD having you sitting opposite me. And of course not to forget your always filled drawer with tasty things. Marianne van den Hof-Boering, thank you for your experiments to decorate the room, first in room 0.14 and then later in room 0.12. I really enjoyed the sometimes crazy adventures, like the boat trip and sunglasses experience in Canada.

Gea Vermeulen, Wim Gorissen and Monique den Arend, you trusted me in being a

pioneer to collaborate with two departments. Although it was not always easy, you always supported me. This also made it possible for us, that I could full fill the role of being a part-time midwifery teacher.

I want to thank the people who functioned as research assistants, Anouck Swart, Paula

Scholing, Marike Wierda, Tessa Sellis and family Boer-Rookhuijsen. Data management was

quite a job and you helped me a lot with this, especially Roos Wind and Sophie Klijnstra. I like also to thank the midwifery students who collaborated with me in chapter two, Anne

westerhout, Jorien Oost, Lidewij Buter and Karin Gottmer. Together, we observed all the

video recordings in Utrecht. Lidewij and Karin, when I look at the “T-shirt-gift”, I always get warm feelings of our teamwork. Teamwork is something valuable.

Teamwork is also what I experienced during the Twinning-up-North Project. This project involves a 3-year collaboration between Dutch and Icelandic midwives from 2018 to 2020. Thank you, midwives to strengthen me as myself and for sharing all this wonderful midwifery thoughts. Thank you, twin, Berglind Hálfdánsdóttir and project team members

Leonie Welling and prof. dr. Ólöf Ásta Ólafsdottir. Your ideas are partly captured in this

dissertation.

Teamwork is also important within the field hockey team. During my PhD process I was sometimes lucky to play the role of goalie in ladies A, HVA. Thank you ladies. After finishing this dissertation, I will have more time.

Teamwork strengthens a team in many ways. A diversity of people contributing to act as

A

(11)

a team within the political process has strengthen me. Thank you, political friends, Henk

Nijmeijer, Ria Haan, Ewoud Bos, Sam Pormes and Erwin van Liempt to be part of the team.

And to make it possible to take responsibility to make Drenthe even more nature friendly.

Friends and family, thank you for all the confidence and all the relaxed hours. Thank you

for all the patience, Elin and Veerle. I know you wanted me to emphasize the perspective of the child more, instead of only investigating the perspective of the mother. This awareness made it easier for me to see this dissertation into perspective. I both love you so much. Hopefully, you will always be able to feel this. And last but not least. Thank you, Vincent. We know each other now for forty years. And I experience that we complement each other. It really feels like wealth. Twenty years ago I saw you sighing and moaning behind the computer during your PhD process. At that time, I didn’t realize me that I would follow the path of a PhD process. The last years you have been a supporter, a good listener and a wonderful man. It is always good to come home.

(12)

Curriculum vitae

Elke Tichelman was born on 18th February, 1977 in Zevenaar, the Netherlands. As a child she liked to play chess and from childhood she knew she wanted to become a midwife. In 1995 she graduated from pre-university education at the Liemers College in Zevenaar. From 1995 to 1999 Elke studied Midwifery at the school for midwifery (kweekschool voor vroedvrouwen) at the higher vocational education at Kerkrade.

Since 1999, she is a registered midwife and a member of the Royal Dutch Organisation of Midwives (KNOV). From that time until 2004 she worked as a midwife in several Dutch primary care practices and at a Swedish hospital where she supported women and their partners in to the transition to parenthood. Especially, during her work at the Karolinska Hospital in Sweden, she learned extensively about the transition to parenthood and breastfeeding. From 2004 to 2008 she worked at the Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA) in secondary maternal health care. Since 2008, she started as a lecturer at the Midwifery Academy Amsterdam Groningen. She teaches topics as natural childbirth, postnatal period and life-saving skills. Simultaneously, she started her master degree in midwifery, evidenced based practice, which she obtained in 2012. This experience gave her more skills to make a contribution to evidence based midwifery care and midwifery research.

From 2015 to 2020 she performed a PhD study in collaboration with two departments: the department of General Practice and Elderly Care Medicine at University of Groningen, University Medical Centre Groningen and the department Midwifery Science, AVAG, Amsterdam Public Health research institute, Amsterdam UMC, Vrije Universiteit Amsterdam. During her PhD research she received training as epidemiologist B from the Epidemiological Society in the Netherlands.

In 2018 Elke participated in the Twinning up North project. This project involves a 3-year collaboration between Dutch and Icelandic midwives from 2018 to 2020. The purpose of this exchange project is to get to know each other and learn from each other. In addition to this, work is also being carried out on various projects, which can vary in the acquisition of skills or the joint implementation of research and the setting up of education to promote maternal health care in both countries. In 2019 Elke started as a member of the regional parliament of Drenthe, a position she holds still at the time of this dissertation. Currently, Elke works also still as lecturer at the Midwifery Academy Amsterdam Groningen. Elke is the proud mother of two beautiful daughters and the lucky wife of an enormously supporting

husband.

A

(13)

List of publications

Tichelman, E., Peters, L.L., Oost, J., Westerhout, M.A., Schellevis, F.G., Burger, H., Noordman, J., Berger, M.Y., Martin, L. 2019. Addressing transition to motherhood, guideline adherence by midwives in prenatal booking visits: Findings from video recordings. Midwifery. 69 76-83. Slagt-Tichelman E, Klijnstra S, Oostenbrink M, de Jonge A, Westerneng M, Peters LL. Optimale moeder-kind binding: een systematische review (Optimal mother-to-infant bonding: a systematic review of prenatal interventions). Tijdschr voor Verlos. 2019; 3: 16–25.

Tichelman E, Westerneng M, Witteveen AB, Baar AL van, Horst HE van der, Jonge A de, Berger MY, Schellevis FG, Burger H, Peters LL. 2019. Correlates of prenatal and postnatal mother-to-infant bonding quality: A systematic review. PLOS ONE 14(9): e0222998. https:// doi.org/10.1371/journal.pone.0222998

Tichelman E, Henrichs J, Schellevis FG, Berger MY, Burger H. Development of a multivariable prediction model for mother-to-infant bonding early in pregnancy. (submitted)

Tichelman E, Warmink-Perdijk WDB, Henrichs J, Peters LL, Schellevis FG, Berger MY, Burger H. Intrapartum synthetic oxytocin, behavioral and emotional problems in children, and the role of maternal mental health : a Dutch prospective cohort study. (submitted)

Tichelman, E., Baas, C. I., Baarveld, F. Koelewijn, J. Perspective of Women in the Northern Netherlands on Support During Labor (of Childbirth) and the First Hours After Childbirth. International journal of childbirth. 2018: 8, 3, 98-209.

(14)

Research Institute SHARE

This thesis is published within the Research Institute SHARE (Science in Healthy Ageing and healthcaRE) of the University Medical Center Groningen / University of Groningen.

Further information regarding the institute and its research can be obtained from our internet site: http://www.share.umcg.nl/

More recent theses can be found in the list below. (supervisors are between brackets)

2020

Buijs-Spanjers KR

Improving delirium education: the role of experiential learning in a serious game

(prof SEJA de Rooij, prof ADC Jaarsma)

Karsten MDA

Women’s lifestyle and sexual function; The effects of a preconception intervention in women with obesity

(prof A Hoek, prof TJ Roseboom, dr H Groen)

Koops JC

Understanding nonmarital childbearing. The role of socio-economic background and ethnicity in Europe and North-America.

(prof AC Liefbroer, prof AMH Gauthier)

Wasir R

Moving forward to achieve universal health coverage in Indonesia: progress and challenges

(prof E Buskens, prof MJ Postma, dr W Goetsch)

Kramer T

How to develop a Grand Slam winner…; physical and psychological skills in Dutch junior tennis players

(dr MT Elferink-Gemser, prof C Visscher, dr BCH Huijgen)

Raven D

Where’s the need? The use of specialist mental health services in adolescence and young adulthood

(prof AJ Oldehinkel, prof RA Schoevers, dr F Jörg)

A

(15)

Stoter IK

Staying on track; the road to elite performance in 1500 m speed skating

(dr MT Elferink-Gemser, prof C Visscher, prof FJ Hettinga)

Silva Lagos LA

Gestational diabetes mellitus and fetoplacental vasculature alterations; exploring the role of adenosine kinase in endothelial (dys)function

(dr MM Faas, prof T Plösch, prof P de Vos, prof L Sobrevia)

Reints R

On the design and evaluation of adjustable footwear for the prevention of diabetic foot ulcers

(prof ir GJ Verkerke, porf K Postema, dr JM Hijmans)

Bekhuis E

A body-mind map; epidemiological and clinical aspects of the relation between somatic, depressive and anxiety symptomatology

(prof JGM Rosmalen, prof RA Schroevers, dr L Boschloo)

Havinga PJ

Breaking the cycle? Intergenerational transmission of depression/anxiety and opportunaties for intervention

(prof RA Schoevers, prof CA Hartman, dr L Boschloo)

Geer SJ van der

Trismus in head and neck cancer patients

(prof PU Dijkstra, prof JLN Rodenburg, dr H Reintsema)

Salavati N

Preconception environmental factors and placental morphometry in relation to pregnancy outcome

(prof JJHM Erwich, prof RM van der Beek, dr MK Bakker, dr SJ Gordijn)

Fels IMJ van der

Movement, cognition and underlying brain functioning in children

(dr E Hartman, prof C Visscher, prof RJ Bosker, dr J Smith)

(16)

Braaksma P

Moving matters for children with developmental coordination

(prof R Dekker, prof CK van der Sluis, dr MM Schoemaker, dr I Stuive)

Akkerman M

Functioning beyong pediatric burns

(prof LHV van der Woude, dr LJ Mouton, dr MK Nieuwenhuis)

Buurke TJW

Adaptive control of dynamic balance in human walking

(dr CJC Lamoth, prof LHV van der Woude, dr AR den Otter)

Bos GJFJ

Physical activity and physical fitness in children with chronic conditions

(prof PU Dijkstra, prof JHB Geertzen)

Heugten P van

Talent in international business defined: implications and applications for honours education

(prof ADC Jaarsma, dr MVC Wolfensberger, dr M Heijne-Pennninga)

For earlier theses visit our website

A

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het lijkt erop dat de automobilisten – in ieder geval achteraf – wel beseffen dat ze vermoeid waren en dat vermoeid rijden gevaarlijk is; 20% van de automobilisten geeft aan dat

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the

Three imporant issues are dealt with in this paper, namely (1) the constrained optimization problem underlying this tuning is made explicit; (2) the non-linear constraint causing

Mother-to-infant bonding: determinants and impact on child development: Challenges for maternal health care.. University

Chapter three presents a study on the association of intrapartum synthetic oxytocin administration with child behavioral and emotional problems up to early

131 studies were included. Quality was fair for 20 studies, and poor for 111 studies. Among 123 correlates identified, 3 were consistently associated with mother-to-infant

Next, we assessed midwives’ communication techniques inspired by the skilful communication techniques (Ha, 2010), the Roter Interaction Analysis System (RIAS)

Onze ervaringen in Denemarken duiden voor wat be- treft de winterlinde op een veel bredere amplitude, waarbij met name de situatie in Klabygard Skov en