UMC fJ St Radboud
Bloktoets Datum Aanvang
50210 Psychoproblematlek 4 maart 2011
10.00 uur
Deze tentamenset kunt u na afloop meeneme(l
Universitair Medisch Centrum
Ook de doordruk van het antwoordformulier voor de meerkeuzevragen mag u behouden.
ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:
• Dit tentamen bestaat uit 90 meerkeuzevragen.
• Oe beschikbare bjd voor het gehele tentamen Is 2 uur.
• Controleer of
uw
tentamenset compleet is.• Vermeld op het aniwoordformulier duidelijk
uw
naam en studantnummer.Bij ledere vraag is sledlls één alternatief het juiste of het beste.
• U geelt het naar
uw
mening juiste antwoord aan door het CIJFER lfO()( het betreffende alternatlef te omcirkelen.• Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.
• Wanneer u het tentamen beêlndigd hebt. dient u
uw
antwoorden (dus de omcirkekle CUFERS) zorgvuklig over te brengen op het anlwoordformuli9r. het gebruil< van een ootlood Is ongewenst Open gelaten vragen laat u blanco.Oe op het antwoordformulier ingevulde aniwoorden worden beschouwd als
uw
definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.• Onleesbare etjfers of meer dan één cijfer per hokje zullen als blanco worden geTnterpreteerd.
• Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen Is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken. dan zal dit als
fraude worden aangemerkt Op uw tafel mogen uw studenten-en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.
Oe vragen worden als volgt gescoord:
antwoorden: Goed fout open
2 keuze-vraag 1 -1 0 punten
3 keuze-vraag 1 • 112 0 punten
4 keuze-vraag 1 -113 0 punten
5 keuze-vraag 1 • 114 0 punten
Indien u commentaar heelt op de vragen, noteert u dat op het commentaarformufier (taaiste blz.) en levert u dat na afloop van het tentamen in, tezamen met
uw
antwoordformulier.Voor het overige mag u de volledig ter hand gestekle tentamenset. incl. het kopie-antwoordformutîer behouden.
LET OP!!
ZET EERST UW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET ANTWOORDFORMUUER!
VEEl SUCCES!
T~-~~~ ... "'111
Vraag 1
Hoe komt bij het •purgerende type• van anorexia nervosa het gewichtsverlies vooral tot stand?
1. door het volgen van een dieet, vasten of overmatig bewegen 2. door slecht te drinken en een caloriearm dieet
3. door zelfopgewekt braken of laxeren
Vraag 2
Welke behandeling is NIET geïndiceerd bij boulimia nervosa?
1. cognitieve therapie 2. een eetlustremmer 3. een SSRI
Vraag 3
Welke symptomen zijn obligaat voor de diagnose Gilles de la Tourette?
1. Aanwezigheid van coprolalie
2. Choreatiforme bewegingsenrust en woord uitstotingen 3. Motorische tics, voornamelijk in het aangezicht
4. Multipele motorische tics en een of meer vocale tics
Vraag 4
Welke stelling over ADHD is ONJUIST?
1. Bij volumetrisch MRI onderzoek is sprake van een verkleind volume van de grijze stof 2. De diagnose mag pas na het 7° levensjaar worden gesteld
3. DRD4-polymorfisme lijkt een rol te spelen in de pathogenese 4. Er zijn functionele beperkingen op diverse terreinen
Vraag 5
In vergelijking tot normale controles worden in groepsvergelijkingen bij mensen met ADHD op de fMRI de volgende afwijkingen gezien;
1. Activatie van de temporaal kYJabben bij interferentie taken (Stroop-taak) in plaats van de gyrus cinguli
2. Een afwezigheid van activatie van de fusiforme gyri bij het bekijken van gezichtsuitdrukkingen
3. Een hypoactivatie van de occipitaal k\vab wijzend op tekortschietende visuele informatieverwerking
4. Gebrekkige activatie van de taalgebieden bij auditieve informatie input
Vraag 6
Welke van de volgende kenmerken behoren NIET tot de definitie van een autistische stoornis?
1. Beperkte en eenzijdige patronen van gedrag en interesse 2. Stoornissen in de ontwikkeling van sociale wederkerigheid
3. Stoornissen in de ont.vikkeling van de verbale en non-verbale communicatie 4. Stoornissen in de regulatie van de stemming en impulsen
Vraag 7
Welke uitspraak over ADHD bij volwassenen is JUIST?
1. De motorische hyperactiviteit staat op de voorgrond 2. Er is geen verhoogd risico op middelenmisbruik
3. I nattentie en problemen met organiseren staan op de voorgrond
4. Medicamenteuze behandeling is noodzakelijk omdat gedragstherapie op volwassen leeftijd ineffectief is gebleken
Vraag 8
Welk aanvullend psychiatrisch onderzoek is het meest zinvol wanneer bij een 70-jarige een cognitieve functiestoornis wordt overwogen?
1. De mini-mental state examinatien (MMSE) 2. De vraag:"welke dag is het vandaag"?
3. Een bladzijde uit een boek laten voorlezen
4. Een zorgvuldige biografische anamnese met exacte tijdstippen
Vraag 9
Welke kenmerken typeren een corticale dementie het MEEST?
1. Besluiteloosheid, geheugenstoornissen, prikkelbaarheid, agnosie 2. Geheugenstoornissen, taalstoornis, apraxie, agnosie
3. Intellectueel verval, dwangmatige patronen, persoonlijkheidsverandering 4. Overzichtsstoomissen, taalstoornis, stemmingsstoornissen
Vraag 10
Welke van onderstaande factoren zijn risicofactoren voor het optreden van de ziekte van Alzheimer?
1. Hogere leeflijd en Stress
2. Positieve 1° graads familiaire belasting en stress
3. Positieve 1" graads familiaire belasting.hogere leeftijd, hoofdtrauma, stress 4. Positieve 1° graads familiaire belasting. hogere leeftijd, hoofdtrauma
Vraag 11
Welk percentage patiênten met de ziekte van Alzheimer heeft enige baat bij de huidige dementieremmende geneesmiddelen?
1. Circa 15%
2. Cir~40%
3. Circa 65%
Vraag 12
Op welke wijze kan een acute dystonie farmacologisch het best worden behandeld?
1. Met een anticholinergicum 2. Met een benzodiazepine 3. Met een bètablokker
Vraag 13
Welke afwijking in het bloedbeeld kan er bij gebruik van clozapine ontstaan?
1. Agranulocytase 2. Hemolytische anemie 3. Lymfocytase
4. Trombopenie
Vraag 14
Het maligne neurolepticasyndroom is een zeldzame maar gevaarlijke bijwerking van antipsychotica. Welke van de volgende stellingen is JUIST? Dit syndroom komt:
1. alleen voor bij gebruik van atypische antipsychotica (inclusief clozapine) 2. alleen voor bij gebruik van klassieke antipsychotica
3. zowel voor bij de klassieke als de atypische antipsychotica
Vraag 15
De ziekte van Huntington is een voorbeeld van een:
1. CQrticale dementie 2. subcorticale dementie 3. frontotemporale dementie 4. een combinatie van 1. en 3.
Vraag 16
Waarop berust de pathogenese van frontotemporale dementie bij de meerderheid van de patiênten?
1. 14-3-3-eiwit in de liquor
2. Bilaterale frontotemporale degeneratie 3. Prion-pathologie frontotemporaal 4. Tau-ophopingen in de cortex
Vraag 17
Welke geheugenproblemen komen het MEEST voor bij patiênten met het syndroom van Korsakov en wat is van deze geheugenproblemen meestal het beloop na stoppen met drinken?
1. anterograde geheugenstoornissen; meestal geleidelijk verergerend 2. anterograde geheugenstoornissen; deels reversibel
3. retrograde geheugenstoornissen; meestal geleidelijk verergerend 4. retrograde geheugenstoornissen; deels reversibel
Vraag 18
Voor een frontotemporale dementie zijn het MEEST typisch:
1. Afwezigheid van gedragsstoornissen 2. Geheugenproblemen
3. Stoornissen in de executieve functies 4. Traagheid
Vraag 19 CASUS
Een 70-jarige man heen hedenochtend eon kortdurende operalieve ingreep onder algehele narcose gehad. Postoperatief blijkt hij zeer delirant te zijn. De psychiater ziet rond 15.00 uur de pa/ient en deze bfijkt inmiddels in slaap te zijn gevallen. Snelle diagnostiek en bohandelmg van ztjn delier is bij deze pat/ent noodzakeTijk om verschH/ende redenen.
A. Het kan gaan om een levensbedreigende ziekte
B. Door de gedragsstoornis kan patiént zichzelf en anderen verwonden C. De gedragsstoornissen kunnen normaal postoperatief herstel hinderen D. Overdag slapen kan het delirium verergeren
Welke redenen z.ijn juist?
1. Alleen A en C 2. Allen A en D 3. Alleen
A.
8 en C 4. Alleen 8, C en DVraag 20
Welke van de onderstaande stellingen betreffende depressie bij ouderen is JUIST?
1. Het natuurlijk beloop van depressie bij ouderen is beter dan bij jongvolwassenen 2. Hc::t risico op relaps is bij ouderen minder dan bij jongvolwassenen
3. Somberheid of depressieve stemming staat niet op de voorgrond
Vraag 21
Welke van de onderstaande stellingen betreffende depressie bij ouderen is~?
1. Antidepressiva zijn bij ouderen met comorbide lichamelijke aandoeningen net zo werkzaam als bij ouderen zonder lichamelijke comorbiditeit.
2. Benzodiazepinen zijn geïndiceerd bij de behandeling van angstige depressies bij ouderen.
3. Ouderen reageren minder goed op antidepressiva dan jongvolwassenen wat betreft respons en remissie.
Vraag 22
Bij welke van de onderstaande psychiatrische stoornissen past het symptoom van een wisselend gedaald bewustzijn het beste?
1. borderline persoonlijkheidsstoornis 2. delirium
3. dissociatieve identiteitsstoorms
Vraag 23 CASUS
Een 22-jarige vrouwls sinds haar 1 ft jaar bekend met moellijk te behandelen eenvallen die 15 minuten tot een uur kunnen duren en weerbij ze dan niet adequaat op haar omgeving reageert Ze herhaalt dan steeds dezelfde hendenwnngende bewegingen terwij1 ze elsmaar rondjes loopt en vreemd in zichzelf lacht. Op vragen reageert ze niet. Bekend is dat ze buiten deze eenvallen geheel normeel functioneert. Haar naasten weten fnmiddels te melden dal zij voorafgaende aan de aanvallen toch wal enders is in haar psychisch functioneren en kunnen hierrfoor voorspellen del ze binnen een of twee dagen de aanvallen zal krijgen.
De boven beschreven motorische verschijnselen bij deze vrouw, zijn het best te duiden als:
1. automatische handelingen 2. dranghandelingen
3. dwanghandelingen 4. dyskinesieên
Vraag 24 CASUS
08 dienstdoende arts worrit in de nacht gevraagd om Ie komen kijken b1j een 70-jarige man op de
afdeling huidziekten die sinds enkele uren erg in de war is en die bif navraag sinds vanmiddag 16.00
uur niet meer heen geplast HIJ is die ochtend opgenomen wagens een emslig ulcus cruris. De arts treft een motorisch onrustige doch licht versufte man aan. wiens aandacht moeiliJk is vast te houden, die niet vreet waar hij is en die de naam ven de arts niet kan onthouden.
De meest waarschijnlijke diagnose bij deze man is:
1. delirium
2. dreigend herseninfarct 3. frontaal syndroom 4. vasculaire dementie
Vraag 25
Welke van de volgende opties. voor het verdere beleid in het komende uur, zou u de arts adviseren als het meest juiste om bij deze patiênt te doen?
1. De urine laten onderzoeken op een infectie en in afwachting van de uitslag alvast haldol en een antibioticum geven.
2. Eerst haldol geven; vervolgens een urinecatheter inbrengen en de neuroloog met spoed in consult vragen.
3. Urinecatheter inbrengen; glucose bepalen en even afwachten.
Vraag 26 CASUS
Een huisarts wordt voor een huisbezoek bij een 24-jarige pa tien te geroepen en treft een snel
ademende vrouw aan die vertelt een aanval van hartkloppingen met pijn op de borst en benauwdheid te hebben gehad. Op een gegeven moment was patiente ervan overtuigd een hartinfarct te hebben en heeft de dokter gebeld. Pa tien te heeft in het a~qelopen half jaar 2x eerder de hulsarts voor
vergelijkbare klachten geconsulteerd. De hulsarts heeft patlente toen geprobeerd gerust te stellen dal er somatisch niets aan de hand was. De huisarts concludeert ook nu na onderzoek dat somatisch alles in orde is. De huisarts stelt dat er sprake is van een psychiatrische stoornis.
Deze stoornis behoort meest waarschijnlijk tot de:
1. angststoornissen
2. nagebootste stoornissen 3. psychotische stoornissen
Vraag 27
Een genetisch model van psychiatrische aandoeningen is het "common gene-common disease• model. Welke uitspraak over dit model is ONJUIST?
1. Een risicogen heeft een klein effect
2. De risicogenen komen veel voor in de algemene bevolking 3. De stoornis komt veel voor in de algemene bevolking 4. Omgevingsinvloeden hebben grote effecten
Vraag 28
Een manier waarop omgevingsinvloeden kunnen interacteren met genetische invloeden is epigenetica. Hiermee wordt bedoeld dat omgevingsfactoren:
1. Direct ingrijpen op de promotorregio's van genen 2. De methylering van DNA beinvloeden
3. Tegelijk hoofdeffecten en interactie-effecten laten zien
4. Tot irreversibele veranderingen in de structuur van het ONA leiden
Vraag 29
Een 24-jarige man klaagt dat de buren hem door de telefoon afluisteren en bespioneren. Bij het psychiatrisch onderzoek valt op dat hij alleen hele korte en concrete ant.voorden geeft op vragen, en verder nauwelijks spreekt. U noteert dat sprake is van:
1. Bradyfrenie 2. Remming 3. Spraakarmoede 4. Stupor
Vraag 30 (vervolg)
Bij verder onderzoek blijkt dat deze man soms in een zin plotseling ophoudt met spreken en
vervolgens staart naar het plafond. U noteert dat waarschijnlijk sprake is van:
1. Gedachtestop 2. Hypervigiliteit 3. Incoherentie
4. Visuele preoccupaties
Vraag 31
Bij het stellen van een psychiatrische hoofddiagnose zijn richtinggevend:
1. Ernst van symptomen, snelheid van ontstaan, beloop, uitsluiting van andere stoomisscn
2. Samenhang en ernst van symptomen, beloop, uitsluiting van andere stoornissen 3. Samenhang en ernst van symptomen, snelheid van ontstaan, beloop
4. Samenhang van symptomen, snelheid van ontstaan, uitsluiting van andere stoornissen
Vraag 32
Welke vormen van psychotherapie kunnen gerekend worden tot evidence based behandelmethode bij depressie?
1 Cliëntgerichte psychotherapie en cognitieve gedragstherapie 2 Cliëntgerichte psychotherapie en interpersoonlijke psychotherapie 3 Cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke psychotherapie 4 Psychoanalytische psychotherapie en cognitieve gedragstherapie Vraag 33
Cognitieve gedragstherapie richt zich in eerste instantie op verandering van: 1. de subjectieve beleving
2. interpersoonlijke processen 3. maladaptieve gedachten 4. onbewuste motieven Vraag 34
Psychoanalytische psychotherapie richt zich op onbewuste motieven die het voelen, denken en doen beTnvloeden. Kenmerkend voor de psychoanalytische psychotherapie is het gebruik van:
1. duidingen
2. exposure oefeningen 3. psyche-educatie
4. self and wortd construct systems Vraag 35
Mevrouw K heeft 4 jaar geleden op de sneiY;eg een auto-ongeluk gehad. Ze rijdt nog wel auto, maar vermijdt snelwegen. Op het moment dat ze langere afstanden af moet leggen gaat ze met de trein. Hiermee voorkomt ze dat ze angstig wordt. In een cognitief
gedragstherapeutische functieanalyse is het moment dat ze langere afstanden af moet leggen, zoals in dit voorbeeld beschreven, een
1. consequent (Sr)
2. discriminatieve stimulus (Sd) 3. operant (0)
4. respons (R) Vraag 36
In de cognitieve gedragstherapie zijn de holistische theorie en de functieanalyse belangrijke elementen. In de holistische theorie gaat het om:
1. een analyse van de interacties met belangrijke anderen
2. een samenhangende visie op de patiënt, zijn ontwikkeling en de problematiek 3. hypothesen over factoren die het probleemgedrag uitlokken en in stand houden 4. inzicht in de afweermechanismen van emoties
Vraag 37
Cognitieve gedragstherapie onderscheidt gedragsinterventies en cognitieve interventies. Een belangrijke interventie in de gedragstherapie is:
1. confrontatie
2. niet..<firectieve gespreksvoering 3. responspreventie
4. systeemgesprek
Vraag 38
Bij cliëntgerichte psychotherapie is het doel dat de patiënt zich bewust wordt van zijn eigen emoties, hoe pijnlijk soms ook. Het doel is dat deze emoties:
1. beter kunnen worden geuit naar de eigen omgeving 2. geleidelijk aan zullen uitdoven
3. hun signaalfunctie weer terugkrijgen
4. onvoorwaardelijk positief worden aanvaard
Vraag 39
Een automatische gedachte van iemand met faalangst zou kunnen zijn: 'Het feit dat ik hartkloppingen krijg en heel nerveus was tijdens het sollicitatiegesprek, is een teken dat ik het niet goed heb gedaan'. Hoe heet deze vorm van disfunctioneel redeneren?
1. emotioneel redeneren 2. gedachten lezen 3. overgeneraliseren 4. projecteren
Vraag 40
Welke van de volgende aspecten is
WSI
kenmerkend voor morfodysforie?1. aantasting van belangrijke levensgebieden 2. angst voor een ernstige ziekte
3. controlehandelingen 4. vermijdingsgedrag
Vraag 41
Een 63-jarige patiënt heeft sinds 1\vee jaar dagelijks rugpijn waarvoor geen medische verklaring gevonden kan worden. Deze patiënt is erg bang voor botkanker en wil, ondanks herhaalde uitleg en geruststelling in de afgelopen twee jaar. opnieuw een MRI. Patiênt maakt een onrustige indruk, heeft slaapproblemen en piekert veel over de oorzaak van zijn pijn. U leest in het medisch dossier dat patiênt zes jaar geleden uitgebreid gezien is in verband met slikklachten waarvoor toen geen somatische oorzaak gevonden kon worden. Welke van de volgende diagnoses is bij deze patiênt het MEEST waarschijnlijk?
1. hypochondrie 2. pijnstoornis
3. somatisatiestoornis 4. specifieke fobie
Vraag 42
Van een persoonlijkheidsstoornis wordt gesproken als de kenmerkende manier van reageren leidt tot klachten van de betrokkene of diens omgeving. Mensen met
persoonlijkheidsstoornissen komen vaak pas in behandeling wanneer:
1. hun omgeving als steunpilaar wegvalt 2. hun omgeving dit aan de arts adviseert 3. hun omgeving hen hiertoe dwingt 4. hun omgeving te zwaar belast wordt
Vraag 43 CASUS
Een 2~jarige man komt bij de psychiater nadat hij vastgelopen is In zijn studie sterrenkunde. HIJ ziet er vreemd gekleed uit en draegt kettingen met heidense tekens. Hij geeft aan dat hij zich erg
ongemakkelijk voelt in contact met leeftijdsgenoten. Hij kreeg voorafgaand aan het stoppen met zijn studie vaak opmerkingen van medestudenten dat hij rare ideeen had, terwijl hij dat zelf absoluut niet zo eNoer. Hij wordt er achterdochtig van en heeft het gevoel dat hij In de gaten wordt gehouden.
Nadat zijn scriptie over magnetische invlOeden van astroTden op de wereldpolitiek was afgewezen, is hij niet meer naar conege gegaan.
Met welke van de onderstaande persoonlijkheidsstoornissen komen de kenmerken van deze man het MEEST overeen?
1. paranoïde persoonlijkheidsstoornis 2. schizoïde persoonlijkheidsstoornis 3. schizotypische persoonlijkheidsstoornis 4. theatrale persoonlijkheidsstoornis
Vraag 44
In het Big Five model worden vijf temperamentsdimensies van persoonlijkheid beschreven, waaronder neuroticisme, openheid, extraversie en altruïsme. Welke is de vijfde dimensie?
1. consciêntieusheid 2. flexibiliteit
3. integriteit
4. labiliteit
Vraag 45
De prevalentie van persoonlijkhe_idsstoornissen bij psychiatrische patiênten is:
1. 20%
2. 40%
3. 60%
4. 80%
Vraag 46
Als direct gevolg van een somatische aandoening kunnen persisterende
persoonlijkheidsveranderingen optreden. Welke van de volgende aandoeningen wordt daar NIET mee in verband gebracht?
1. Cerebro Vasculair Accident 2. Hyperthyreoïdie
3. Langerhans Cel Histiocytose 4. Loodvergiftiging
Vraag 47
Farmacotherapie staat bij de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen niet voorop, maar kan wel een belangrijke ondersteunende rol spelen. Welke van de onderstaande middelen zijn geïndiceerd bij de neiging tot impulsief reageren?
1. Antipsychotica 2. Benzodiazepinen 3. SSRI's
4. Tricyclische antidepressiva
Vraag 48 CASUS
Meneer Y. woont sinds 3 jaar op kamers. Sinds de laatste 2 jaar gaat hij iedere vrijdag en zaterdag met zijn vrienden naar de kroeg, hij drinkt dan per avond zo'n 30 biertjes en komt na afloop CXJmpleet laveloos thuis. Door de week gebruikt hij geen a/CXJhof. Het afgelopen jaar is hij drie keer opgepakt door de politie vanwege rijden onder invloed.
Hier is sprake van:
1. Afhankelijkheid van een middel 2. Misbruik van een middel
3. Sociaal gebruik van een middel 4. Geen van bovenstaande Vraag 49
CASUS
Patient X komt op de eerste hulp binnen met de volgende verschijnselen:
Hij is druk pratend, heeft een droge mond en grote pupillen. Zijn pols is 140, zijn bloeddruk 2001110 en zijn temperatuur 39
·c.
Hij begrijpt niet waarom hij hier gebracht I'IOrdt 1'18nl hij is helemaal niet ziek en ook niet moe. Hij spreekt verward en vertelt dat hij builenaardse wezens heeft gezien en dat hij die absoluut verder moet bestuderen in opdracht van ... (hier doet hij zeer geheimzinnig over).Welk middel zou de.ze patiênt teveel kunnen hebben gebruikt?
1. Alcohol 2. Cocaïne 3. HeroTne Vraag 50
Bij de afhankelijkheid van welke van de hieronder genoemde middelen zijn er effectieve farmacologische interventies beschikbaar?
1. alcohol, heroïne, cocaïne 2. alcohol, nicotine, cannabis 3. alcohol, nicotine, heroïne 4. cocaTne, heroïne, nicotine Vraag 51
Een psychiater behandelt een patiênt met een paniekstoornis met medicatie ten einde het ontregelde seratonerge systeem te corrigeren. De denkwijze en methode die deze psychiater volgt noemt men volgens de Duitse filosoof en psychiater Jaspers:
1. eridären 2. korrigieren 3. verstehen Vraag 52
Welke van de onderstaande symptomen valt NIET onder de formele denkstoomissen:
1. coneretisme 2. neologisme 3. ontsporing 4. preoccupatie Vraag 53
Welke van onderstaande symptomen valt NIET onder de negatieve symptomen van schizofrenie?
1. Apathie
2. emotionele labiliteit 3. initiatiefverlies
4. sociaal terugtrekgedrag
Vraag 54
Een patiênte heeft gedurende 2 weken last van paranoïde wanen en akoestische
hallucinaties, waarna de klachten volledig herstellen. Op grond van het tijdsbestek van de symptomen stelt u de volgende diagnose:
1. kortdurende psychotische stoornis 2. schizofrenie, paranoïde type 3. schizofreniforme stoornis
Vraag 55
Bij mannen ontstaan psychotische symptomen in het kader van schizofrenie meestal:
1. op dezelfde leeftijd als bij vrouwen 2. op jongere leeftijd dan bij vrouwen 3. op oudere leeftijd dan bij vrouwen
Vraag 56
Welke van onderstaande factoren is geassocieerd met een gunstiger beloop van schizofrenie?
1. begin op jonge leeftijd 2. depressieve symptomen
3. positieve familieanamnese voor schizofrenie 4. sluipend begin
Vraag 57
Anticholinergica zijn effectief in het tegengaan van extrapyramidale bijwerkingen van antipsychotica en dienen:
1. direct gegeven te worden indien er extrapyramidale bijwerkingen optreden 2. gegeven te worden indien verlaging van de dosis antipsychotica niet mogelijk is 3. preventief gP.geven te worden bij
nA
!ölart van klassieke antipsychoticaVraag 58
De pathofysiologie van schizofrenie lijkt met name samen te hangen met afwijkingen in:
1. de pariêtale cortex en het limbische systeem 2. de pariëtale cortex en het ventrikelsysteem 3. de prefrontale cortex en het limbische systeem 4. de prefrontale cortex en het ventrikelsysteem
Vraag 59
De waanstoornis kenmerkt zich door:
1. Formele denkstoornissen 2. Het optreden van bizarre wanen
3. Het optreden van negatieve symptomen 4. Relatief ongestoord functioneren
Vraag 60
Onder affectieve symptomen bij unipolaire depressieve stoornissen worden gerangschikt:
1. Aandacht en concentratie 2. Gedachten aan de dood
3. Psychomotorische remming of agitatie 4. Somberheid en interesseverlies
Vraag 61
Bij een depressie met melancholische kenmerken past:
1. Een verdrietige stemming 2. Hypersomnis
3. Het verslechteren van de stemming in de loop van de dag 4. Ontbrekende stemmingsverbetering na positieve gebeurtenissen Vraag 62
Depressieve episoden bij een bipolaire stoornis verschillen niet wezenlijk van unipolaire depressies. Een aanwijzing voor een bipolaire stoornis bij een patà"t die zich meldt met een depressie is de aanwezigheid van:
1. Een dagschommeling 2. Eetlustvermindering 3. Hypersomnis
4. libidoverlies Vraag 63
Bij welke van de onderstaande somatische ziekten is de kans het hoogst om een manie te ontwikkelen?
1. Diabetes Mellitus 2. Hypoparathyreciäie 3. M. Pfeiffer
4. Uremie Vraag 64
Waarmee wordt een bipolaire depressie in geval van een matig ernstig beeld in eerste instantie medicamenteus behandeld?
1. Antipsychoticum 2.SSRI
3.Stemmingsstabilisator 4.TCA
Vraag 65
Ongeveer 10% van de bevolking maakt in zijn leven wel eens een paniekaanval door. Men spreekt pas van een paniekstoornis als de paniekaanvallen zich blijven herhalen en als:
1. Er tevens een aanhoudende, onredelijke vrees is voor situaties waar men niet snel weg kan.
2. Er tevens sprake is van hyperventilatie of dyspnoe
3. Er tevens ongerustheid optreedt voor het krijgen van nieuwe paniekaanvallen Vraag 66
Welke van de onderstaande antwoordmogelijkheden benadert de lifetime prevalentie van angststoornissen het MEEST?
1. 10%
2.
20%3. 30%
4. 40%
Vraag 67 CASUS
Mevrouw B. heefleen obsessieve compulsieve stoornis. Zij heeft obsessies waarbij zij bang is dat zij iemand met een mes zal steken. Haar therapeut probeert haar hieromtrent gemstie stellen, maar mevrouw B redeneert dat het feit dat ze dergelijke gedachtes heeft, betekent dat ze kennelijk 'iets agressiefs' in haar meedraagt VeNolgens concludeert ze dat ze daardoor zomaar iemand neer zou kunnen steken. Hoe wordt deze redenatie genoemd?
1. acting out
2. impulsive supression 3. thought action fusion 4. verdringing
Vraag 68
Welke klachten passen fi!IET bij één van de subtypen van de obsessieve compulsieve stoornis?
1. De deur van een winkel opendoen met de mouw van de jas over de hand getrokken.
2.
Het niet kunnen verdragen als er in de bestekla niet van zowel de messen, vorken en de lepels er precies 6 liggen.3. leder uur in de spiegel kijken of er haren op de kin gegroeid zijn die iemand anders zou kunnen zien.
4. Tien maal de lichten van de auto controleren alvorens weg te kunnen rijden.
Vraag 69 CASUS
De heerS. is op vakantie naar Spanje geweest. Bij zijn temgkeer naar Nederland moest het vliegtuig in zeer slecht weer een noodlanding maken, hetgeen maar net goed ging. Hij heeft 3 weken na dit vooNel nog steeds nachtmerries hierover en schrikt van harde geluiden. Het joumaal kijkt hij liever niet uit angst iets over vliegrampen te zien. Het meest waarschijnlijk is er bij de heerS. sprake van een·
1. Aanpassingstoornis 2. Acute stresstoernis
3. Posttraumatische stresstoernis
Vraag 70
Bij de opvang van calamiteitenslachtoffers kan debriefing als interventie worden ingezet. Ten aanzien van de therapeutische effecten van debriefing kan men stellen dat het een op preventie gerichte interventie is die posttraumatische stresstoomis:
1. kan voorkomen
2. minder emstig doet verlopen 3. minder lang doet verlopen 4. niet kan voorkomen
Vraag 71 CASUS
Het familiebedrijf van de heer K is twee maanden geleden onverwachts fainiet gegaan nadat boven water kwam dal een van de werknemers gefraudeerd had. De heer K en zijn gezin hebben het er erg moeilijk mee, zeker omdat ze hun huis moeten verkopen en de komende jaren zeer zuinig moeten gaan leven. De heer K. is erg gespannen, somber en prikkelbaar. Hij functioneert duidelijk minder dan voorheen. De huisarts heeft geen angst-of depressieve stoornis kunnen vastslallan. Er is bij de heer K. sprake van een aanpassingsstoornis als:
1. De klachten erger zijn dan men op grond van zijn sociale situatie mag verwachten.
2. De klachten minimooi een holf joor oonwezig zijn. 3. Er sprake is van een verhoogde controlebehoefte.
Vraag 72
Welk percentage van de mensen die zich sulcideren heeft in de hieraan voorafgaande week contact met de huisarts gehad?
1. 30%
2. 50%
3. 70%
Vraag 73
Een patltt heeft de hardnekkige overtuiging dat sommige auto's speciaal voor hem door zijn straat. Wat is de naam voor dit psychiatrische symptoom?
1. betrekkingswaan 2. grootheidswaan 3. illusionaire vervalsing 4. paranäde preoccupatie
Vraag 74
Tricyclische antidepressiva vormen een groep van klassieke antidepressiva. Zij verhogen uiteindelijk de in de synapsspleet aanwezige hoeveelheid monoamine.
Via welk mechanisme vindt deze verhoging voomarnelijk plaats?
1. Antagonisme van presynaptlsche receptoren.
2. Remming van heropname in pre-synaptisch neuron 3. Remming van monoamine oxidase (MAO)
4. Stimulering van de monoaminerge synthese
Vraag 75
Wat is een bijwerking van klassieke antipsychotica die in verband wordt gebracht met
antagonisme van dopamine 02 receptoren?
1. misselijkheid
2. orthostatische hypotensie 3. spierslapte
4. tepelvloed
Vraag 76
Methylfenidaat is geregistreerd voor de behandeling van AOHO bij kinderen van 6 jaar en ouder en adolescenten indien alleen orthopedagogie onvoldoende blijkt te z1jn.
Wat is het farmacologische effect van methylfenidaat?
1. anticholinerg
2. parasympathicolytisch 3. parasympathicomimetisch 4. sympathicomimetisch
Vraag 77
Oe drie kemproblemen bij autisme spectrumstoornissen zijn:
1 contactstoornis; communicatieproblemen; stereotiepe bezigheden 2. contactstoornis; spraakstoornis; gedragstoornis
3. communicatieproblemen; stereotypische spraak; intellectuele beperking 4. gedragsstoornis; contactproblemen; intellectuele beperking
Vraag 78
Welke van de onderstaande symptomen komt voor als anticholinerge bijweri(ing van antipsychotica en antidepressiva?
1. gewichtstoename 2. mictiestoornissen
3. misselijkheid
4. orthostatische hypotensie
Vraag 79
Om problematisch alcoholgebruik te detecteren bestaat de zogenaamde CAGE-test.
Waar staat de 'G' -vraag voor?
1. Of de patltt wel eens zoveel heeft gedronken dat anderen zich aan hem/haar irriteerden.
2. Of de patltt wel eens hulp heeft gevraagd om te stoppen/verminderen met drinken.
3. Of de patltt wel eens in de ochtend drinkt om zich weer fit te voelen.
4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist
Vraag 80
Het beoordelen van het algehele functioneren is een belangrijk onderdeel van het psychiatrisch onderzoek. In het OSM-IV systeem is hiervoor de Global Assessment of Functioning schaal opgenomen.
Een patltt die 70 op deze schaal scoort:
1. heeft enkele lichte symptomen.
2. heeft ernstige symptomen.
3. is een gevaar voor zichzelf of anderen.
Vraag 81
Bij een depressieve stoornis worden de volgende somatische afwijkingen gezien:
1. een verkleinde hypofyse en vorgroto bijnieren 2. een vergrote hypofyse en vet1(1einde bijnieren
3. hyperactiviteit van de hypothalamus-hypofyse-bijnierschorsas 4. hypoactiviteit van de hypothalamus-hypofyse-bijnierschorsas
Vraag 82
Men deelt de persoonlijkheidsstoornissen in naar drie clusters, te weten cluster A, B en C.
Het gedrag dat typerend is voor cluster B kan men het beste typeren als:
1. bizar en excentriek
2. dramatisch, impulsief en extravert
3. gekleurd door gevoelens van minderwaardigheid 4. voortdurend leven op de grens van een psychose
Vraag 83
De rechter kan een voorlopige machtiging tot onvrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verlenen als naar zijn oordeel sprake is van gevaar en van een stoornis van de geestvermogens. Voor de relatie tussen het gevaar en de stoornis moet het volgende gelden:
1. Er is geen verdere relatie tussen de stoornis en het gevaar nodig.
2. Het gevaar moet al eerder in het beloop van de stoornis tot uiting zijn gekomen.
3. Hel gevaar moet voortkomen uit een stoornis waarbij de realiteitstaetsing is aangetast.
4 . Het gevaar vloeit rechtstreeks voort uit de stoornis.
Vraag 84
Welke van de onderstaande situaties valt NIET onder één van de gevaarscriteria voor een rechterlijke machtiging? Een patiënt met een manie die:
1. al weken de buurt wakker houdt door schreeuwen en harde muziek 2. failliet gaat door impulsieve aankopen
3. in oen 'diervriendelijke actie' leren jassen van voorbijgangers besmeurt met ketchup 4. ondanks advies van een psychiater medicatie weigert
Vraag 85
Oe vertegenwoordiging van wilsonbekwame patiënt is geregeld in de:
1. Wet BOPZ 2. WGBO 3. WetBIG
Vraag 86
Welke uitspraak over boulimia nervosa is JUIST? Boulimia nervosa:
1. gaat gepaard met een risico op hyperkaliëmie 2. gaat gepaard met forse adipositas
3. kan effectief behandeld worden met eetlustremmers 4. wordt gekenmerkt door controleverlies tijdens de eetbuien
Vraag 87
Welke uitspraak over patiënten met een nagebootste stoornis is JUIST?
1. Zij hebben een extern motief, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering 2. Zij kunnen vaak met succes behandeld worden met hypnose
3. Zij produceren hun ziekteverschijnselen opzettelijk 4. Zij verzetten zich meestal tegen lichamelijk onderzoek
Vraag 88
Welke uitspraak over de "diagnostische hiêrarchie" in de psychiatrie is JUIST?
1. Hierin worden cognitieve stoornissen boven psychotische stoornissen geplaatst.
2. Hierin worden psychotische stoornissen boven cognitieve stoornissen geplaatst.
3. Hierin wordt de volgorde van as I tot en met as V van de DSM-IV beschreven.
Vraag 89
Een patiënt met schizofrenie denkt dat hij vrede in de wereld kan brengen. Hij doet de uitspraak "ik kan de wereld vervredigen·. Dit is een kenmerl<end voorbeeld van:
1. Een coneretisme 2. Een neologisme 3. Incoherentie
Vraag 90
Welk middel wordt als anti-eraving middel toegepast?
1. diazepam 2. disulfiram 3. haloperidol 4. naltrexon