• No results found

Een onderzoek naar de bijdrage van UNICEF aan de aanpak van het probleem van voortijdige schoolverlaters door de Surinaamse overheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de bijdrage van UNICEF aan de aanpak van het probleem van voortijdige schoolverlaters door de Surinaamse overheid"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN

Een onderzoek naar de bijdrage van UNICEF aan de aanpak van het probleem van voortijdige

schoolverlaters door de Surinaamse overheid

Thesis ter verkrijging van de graad van Bachelor of science in de Public Administration

Studierichting: Public Administration Naam: Mistral van Lierop

Begeleider: Mr.M.Hubard MSc.

Paramaribo, juni 2017

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de thesis waarin wordt gekeken naar de bijdrage van UNICEF bij het beleid van MinoWC met betrekking tot voortijdige schoolverlaters, de zo bekende drop-outs. Dit onderzoek dient ter afronding van de studie Public Administration, specialisatie Internationale Betrekkingen, aan de Faculteit der Maatschappijwetenschappen van de Anton de Kom Universiteit Suriname. Het doel van dit onderzoek is om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van voortijdige schoolverlaters.

Het proces van de dataverzameling verliep niet altijd even makkelijk, dit omdat ik ook te maken kreeg met engelstalige literatuur die vertaald moest worden naar het Nederlands. Ik heb enkele interviews kunnen afnemen en ben dan ook heel blij met de vlotte medewerking van de informanten. Slechts een enkele keer ben ik door een kandidaat-informant verwezen naar een webpagina voor het vergaren van informatie. Het verzamelen van data is dus redelijk vlot verlopen. Echter begon de uitdaging bij het verwerken van de informatie.

De intrinsieke motivatie die mij heeft geïnspireerd om over dit onderwerp te schrijven is het feit dat er in het begin van mijn studieperiode op de Anton de Kom Universiteit van Suriname, ik met een volle klas met medestudenten begon en naarmate het jaar vorderde het aantal studenten significant afnam. Hierdoor kwam de volgende vraag in mij op : Zijn de drop-outs de toekomst voor Suriname? Aangezien mijn specialisatie Internationale Betrekkingen is, wilde ik graag weten welke bijdrage een internationale organisatie geeft aan de aanpak van voortijdige schoolverlaters in Suriname.

Graag wil ik Mr.M.Hubard bedanken voor haar begeleiding, geduld en het vertrouwen dat zij in mij heeft gehad. Ook gaat mijn dank uit naar het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, mevrouw R.Leefland, Hoofd van de afdeling Onderzoek en Planning en mevrouw V.Narain. Verder bedank ik mevrouw P.Hirasingh van UNICEF en meneer X. Voorts wil ik een ieder die op welke wijze dan ook, een bijdrage ter ondersteuning voor het totstandkomen van deze thesis hebben geleverd, bedanken. Tenslotte gaat een speciale dank uit naar mijn lieve moeder, mijn zoon, mijn broers, mijn vriend en mijn hartsvriendin mw. Arachna Sardha, die mij tijdens deze jaren met alle liefde hebben ondersteund.

Paramaribo, juni 2017

(3)

Inhoudsopgave

LIJST VAN AFKORTINGEN 4

LIJST VAN FIGUREN 6

INLEIDING 7

HOOFDSTUK 1THEORIEËN BINNEN DE INTERNATIONALE BETREKKINGEN 9

1.1 Ontstaan van theorieën door gebeurtenissen tussen landen 9 1.2 Liberalisme (A) 9 1.3 Realisme (B) 10 1.4 Sociaal Constructivisme (C) 11 HOOFDSTUK 2DROP-OUTS IN HET ALGEMEEN 13

2.1 Het fenomeen drop-outs 13

2.2 Oorzaken van drop-outs 14 HOOFDSTUK 3 UNICEF IN SURINAME 18

3.1 Internationale Organisaties 18

3.2 Intergouvernementele Organisaties 20

3.4 Het ontstaan van de Internationale Organisatie UNICEF 21

3.4.1 De doelstellingen van UNICEF 21

3.5 Het Kinderrechten Verdrag van UNICEF 23

3.6 UNICEF als Internationale Organisatie in Suriname 24

(4)

HOOFDSTUK 4MINOWC EN DE PROBLEMATIEK VAN VOORTIJDIGE SCHOOLVERLATERS 26

4.1 Onderwijs als prioriteit voor MinoWC 26 4.2 Het Onderwijsbeleid van MinoWC 30 4.3 MinoWC en Bureau Internationale Betrekkingen 36 4.4 De samenwerking tussen MinOWC en UNICEF 37 4.5 Drop outs in Suriname 38 HOOFDSTUK 5ONDERZOEKSANALYSE 40

5.1 Methoden van onderzoek 40 5.2 Analyse van de onderzoeksresultaten 41 5.2.1 Het Sociaal Constructivisme en UNICEF 41 5.3 De samenwerking tussen UNICEF en MinoWC 41 5.4 Challenges voor het beleid van MinoWC 43 5.6 Onderzoekmethode Schoolmapping 2010 46

CONCLUSIE 48

AANBEVELINGEN 51

GERAADPLEEGDE LITERATUUR 54

PAPERS 55

WEBPAGINAS 55

ORALE BRONNEN 58

BIJLAGE AONDERWIJSSTATESTIEKEN EN GEGEVENS 59

BIJLAGE BKWALITATIEVE TOPIC LIJSTEN 69

BIJLAGE CSAMENVATTING KWALITATIEVE INTERVIEWS 73

(5)

4

Lijst van afkortingen

A.C.T.O Amazon Cooperation Treaty Organization

CARICOM Caribische Gemeenschap (Carribean Community) CES Caribbean Education Strategy

E.U. Europese Unie

ECD Early Childhood Development

EFA World Declaration on Education For All

FAO De voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties GLO Gewoon Lager Onderwijs

IADB Inter-American Development Bank IDB Islamic Development Bank

IGO Intergouvernementele Organisatie ILO Internationale Arbeidsorganisatie

INGO Inter niet - gouvernementele Organisatie IO Internationale Organisatie

ISESCO Islamic Educational, Scientific and Cultural Organization MACOP MinoWC Adviescommissie van Ontwikkelingssamenwerking MBO Middelbaar beroepsonderwijs

MDG’S Millenium Development Goals

MINOWC Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur NEP Nationaal Onderwijs Congres

NGO Niet-Gouvernementele Organisatie NOC Nationaal Onderwijs Congres OAS Organization of American States OIC Organization of Islamic Cooperation OIS Onderwijs Informatie Systeem

PADF Pan American Development Foundation PAHO Pan American Health Organization SDG’S Sustainable Development Goals SEP Surinaams Educatief Plan SPO Sector Plan Onderwijs

(6)

5 ToR Terms of Reference

UNDAF United Nations Development Assistance Framework UNDP United Nations Development Program

UNEP United Nations Environment Program

UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization UNFPA United Nations Family Planning Agency

UNICEF United Nations International Children’s Education Fund USAID United States Agency for International Development VN Verenigde Naties

VOJ Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau VOS Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau

VVOB Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand

(7)

6

Lijst van Figuren

Fig.1 Doelstellingen van UNICEF Fig.2 Sustainable Development Goals Fig.3 Vier beleidsdocumenten van MinoWC

(8)

7

Inleiding

“An investment in knowledge pays the best dividends”

-Benjamin Franklin-

Hiermee geeft Benjamin Franklin aan dat een geschoold volk een toegevoegde waarde heeft op een draaiende economie. Het mandaat van The United Nations Children’s Fund (UNICEF), is het handhaven en beschermen van kinderrechten en het land daarin te ondersteunen. UNICEF geeft op diverse manieren ondersteuning aan MinoWC. Educatie is dus onmisbaar. Een wereldwijd belangrijk maatschappelijk probleem is dat van voortijdige schoolverlaters oftewel schooldrop-outs. Voornamelijk gaat het om een bepaalde leeftijdsgroep van kinderen, die de school eerder verlaat voordat de opleiding is afgerond.

Ook in Suriname heeft elk kind recht op onderwijs om zo de mogelijkheid te hebben zich te ontplooien.

Jammer genoeg profiteert niet elk kind van dit recht. In Suriname zijn er geen exacte statistieken van drop- outs terug te vinden. Op deze manier kunnen de overheid en betrokken partijen niet in spelen op dit probleem. Hiervoor moet men exact weten waarom een leerling de school voortijdig verlaat. Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinoWC) registreert alleen het aantal inschrijvingen zoals het aantal examenkandidaten van de basisschool (GLO) en de MULO (tana, 2016). Verder wordt er geen (frequent) onderzoek gedaan naar het aantal voortijdige schoolverlaters oftewel drop-outs per jaar.

De overheid heeft een grote verantwoordelijkheid om het probleem drop-outs aan te pakken.

In de Grondwet van de Republiek Suriname is aangegeven dat de staat het recht van alle burgers op onderwijs erkent en waarborgt. Het is de plicht van de staat om bij de uitvoering van haar onderwijsbeleid het onderwijs te verplichten, duurzaam onderwijs te verzekeren en analfabetisme op te heffen.

Centrale onderzoeksvraag

Op grond van bovenstaande staat de volgende vraag centraal:“Wat is de bijdrage van UNICEF aan het beleid van de overheid ten aanzien van de aanpak van de problematiek van voortijdige schoolverlaters in Suriname?”

Relevantie van het onderzoek Maatschappelijke relevantie

Middels dit thesisonderzoek is beoogd een beter inzicht te verschaffen over het probleemverschijnsel

“schooldrop-outs” waarbij de overheid van Suriname, de adviezen gegeven door Internationale

(9)

8 Organisaties op de juiste wijze toepast. Het zou kunnen dienen als maatschappelijke basis voor verder diepgaand onderzoek naar de bijdrage van Intergouvernementele Organisaties bij voortijdige schoolverlaters in Suriname en hoe zij verbetering kunnen helpen brengen. Dit onderzoek geeft inzicht hoe belangrijk het is dat MinoWC ondersteunt wordt door UNICEF. Het ministerie kan bij het doornemen van deze thesis herinnerd worden welke sociaal –en economische gevolgen dit probleem kan creëren of reeds creëert voor de Surinaamse arbeidsmarkt.

Wetenschappelijke relevantie

De bevindingen in deze thesis zullen duidelijk maken hoe belangrijk de bijdrage van UNICEF aan de Overheid van Suriname bij de aanpak van voortijdig schoolverlaters is. Er worden jaarlijks verschillende pilot projecten uitgevoerd door UNICEF in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs,Wetenschap en Cultuur ter verbetering van onderwijs in Suriname.

Methode van onderzoek

De methode die gebruikt is in deze studie is een gemengde aanpak gebaseerd op literatuur en interviews.

Tijdens de literatuurstudie zijn eerst naslagwerken en scripties geraadpleegd en informatie verkregen van het MinoWC en UNICEF. Naast het lezen van relevante literatuur, zijn er ook websites bezocht met betrekking tot het onderwerp. De statistieken van drop-outs in Suriname zijn vrijgegeven door MinoWC.

Voorts zijn en interviews afgenomen van drie respondenten van UNICEF en MinoWC.

Opbouw van de hoofdstukken

In Hoofdstuk 1 worden de theoretische raamwerken, zoals het fenomeen drop-outs geïntroduceerd. In Hoofdstuk 2 zal gaan over de ontwikkeling van theorieën in de Internationale Betrekkingen. In hoofdstuk 3 zal UNICEF in Suriname worden belicht. In Hoofdstuk 4 Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur in Suriname, en wordt een licht geworpen op haar beleid. Verder komt in Hoofdstuk 5 Methoden van onderzoek aan de orde, wordt de methoden van onderzoek beschreven. In Hoofdstuk 6 wordt een vergelijking tussen de theorie en het empirisch onderzoek gemaakt en hieruit voortvloeiende knelpunten gepresenteerd. Tot slot van deze thesis volgt de Conclusie waarin het antwoord op de centrale onderzoeksvraag wordt gegeven.

(10)

9

Hoofdstuk 1 Theorieën binnen de Internationale Betrekkingen Inleiding

Dit hoofdstuk wordt benaderd vanuit een perspectief van Realisme, Liberalisme en het Sociaal Constructivisme. Om de betrokkenheid tussen Internationale Organisaties (UNICEF) en Suriname te verklaren zullen in dit hoofdstuk de theorieën Realisme, Liberalisme en het Sociaal Constructivisme besproken worden.

1.1 Ontstaan van theorieën door gebeurtenissen tussen landen

Decennialang stellen mensen zich vragen over de manier waarop en waarom internationale gebeurtenissen plaatsvinden. Vragen zoals ‘Waarom breekt een oorlog uit?’, ‘Waarom zijn sommige landen bondgenoten en andere vijanden?’, ‘Waarom zijn sommige landen rijker dan andere?’ en ‘Waarom hebben sommige landen veel meer te zeggen dan andere?’. We willen begrijpen waarom er zoveel verschillen tussen landen bestaan en zoeken hiervoor naar een algemeen patroon dat kan dienen als ‘gids’ in verschillende gebeurtenissen. Een dergelijke ‘gids’ is een theorie, een theorie die algemeen toegepast kan worden op internationale gebeurtenissen (Goldstein, 2004, pp. 6-7).

Het Realisme en het Liberalisme zijn sinds de Koude Oorlog de theorieën die veruit de meeste aandacht hebben gekregen. Maar aandacht wil niet zeggen dat ze van kritiek bespaard zijn gebleven (www.ethesis.net). Een belangrijke theorie die zeker niet mag ontbreken, is het Constructivisme. Het Constructivisme is ontstaan als reactie op de twee heersende stromingen. Het Constructivisme gaat deze niet per definitie verwerpen maar gaat de gebeurtenissen anders verklaren (Kubalkova, 2001, pp. 3-5) (www.ethesis.net). Echter zullen vanuit de drie meest bekende theorieën de samenwerking tussen internationale organisaties bekeken worden n.l.: A) het Liberalisme, B) het Realisme en C) het Sociaal Constructivisme.

1.2 Liberalisme (A)

John Locke (1632-1704) wordt als de belangrijkste grondlegger van het Liberalisme gezien. Het Liberalisme is een politieke stroming die in de 18e eeuw tijdens de Verlichting is ontstaan. Het voornaamste uitgangspunt van het liberalisme is het streven naar grote vrijheid van het individu op alle terreinen van het (maatschappelijke) leven. De vrijheid die wordt nagestreefd heeft betrekking op de politiek (burgerrechten), de economie (particulier bezit, vrije markt) en de culturele vrijheid. Binnen het Liberalisme heeft de overheid, om de individuele vrijheid niet in de weg te staan, een terughoudende rol

(11)

10 waarbij het zich beperkt tot de kerntaken (Cliteur P, 1993, p.318 ). Het particuliere initiatief staat centraal.

Het Liberalisme doet daarom een sterk beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid. Volgens de liberale visie kan de mens zich op deze manier zo optimaal mogelijk ontplooien.

Liberalisten geloven in de verspreiding van de democratie en denken dat internationale economische verdragen en internationale organisaties voor meer vrede zullen zorgen Liberalen zijn dus grote voorstanders van de democratie en zij beweren dat democratische instituties en waarden zorgen voor betere samenwerking tussen landen (www.joho.org). De liberale, of idealistische, school veronderstelt dat staten ondanks hun belangenconflicten tot samenwerking kunnen komen op basis van consensus over de noodzaak oorlog te vermijden (www.vu.nl).

1.3 Realisme (B)

Het Realisme veronderstelt dat staten fundamenteel incapabel zijn tot duurzame samenwerking en permanente vrede, en dat de eeuwige strijd om overleving zal leiden tot een (tijdelijk, instabiel) machtsevenwicht. Drie visies die het Realisme hanteert zijn:

 Ten eerste dat de staten de belangrijkste autonome actoren zijn in internationale betrekkingen (de

‘state-centric’ assumptie).

Ten tweede dat staten handelen als rationele actoren die hun eigenbelang nastreven (de ‘unitary rational-actor’ assumptie).

 Ten derde dat staten handelen in een internationaal systeem dat geen centrale overheid erkent (de

‘anarchy’ assumptie) (Goldstein, 2004, pp. 72-73).

De meeste aanhangers van het Realisme hebben een conservatief wereldbeeld. Een conservatief wereldbeeld waardeert het behouden van het status quo en probeert veranderingen in internationale betrekkingen zoveel mogelijk te vermijden. Dit focust op de wetten van de machtspolitiek.

Realisten zullen altijd kiezen voor militaire sterkte boven internationale organisaties die niet-afdwingbare verplichtingen opleggen. Staten zullen de belangrijkste actoren zijn, aangezien zij controle over legers en wapens hebben. Staten zullen rationeel gebruik maken van hun macht om eigenbelang na te streven (Russett, 2004, p. 26). Realisten zullen ook de nadruk leggen op het anarchistische karakter van het internationale systeem. In een anarchie is er altijd dreiging van oorlog.

(12)

11

1.4 Sociaal Constructivisme (C)

Een meer recente theorie van internationale betrekkingen is het constructivisme, of ‘social constructivism’. Het constructivisme is een poging tot positief alternatief voor de gebreken van de bestaande theorieën van internationale betrekkingen. Het constructivisme gaat meer kijken naar de bredere sociale context waarin de gebeurtenissen in internationale betrekkingen zich afspelen. In plaats van zoals bij het realisme en het liberalisme te gaan kijken naar de belangen van de staten, gaan ze na waar deze belangen vandaan komen. Constructivisten zullen de visie van realisten - dat staten eigenbelang nastreven - niet ontkennen, maar ze zoeken naar de dieperliggende redenen van dat eigenbelang Waarom zijn staatsbelangen zoals ze zijn? Voor constructivisten is alles een sociale constructie. De manier waarop aan diplomatie gedaan wordt en waarop internationale organisaties werken, ligt niet vast maar is een sociale constructie (Smith, 2001, pp. 49-52).

Constructivisten bekijken complexe culturen en gebeurtenissen als de oorzaken van een bepaald gedrag bij staten in internationale en militaire kwesties. Ze zijn zeer geïnteresseerd in de manier waarop normen staatsbelangen en gedrag beïnvloeden. Een goed voorbeeld hierbij is humanitaire hulp aan ontwikkelingslanden. Vanuit de theorieën van internationale betrekkingen zoals het Realisme en het Liberalisme is humanitaire hulp moeilijk te verklaren. Constructivisten kunnen hier beter een verklaring voor geven. Normen en principes zoals mensenrechten en zelfbeschikkingsrecht zijn sinds de periode van dekolonisatie gemeengoed geworden. Deze normen controleren de beslissingen van staten. In het geval van humanitaire hulp worden regeringen dus niet gedreven door eigenbelang, maar eerder door normen en waarden die we als universeel zijn gaan beschouwen. Dit betekent niet dat deze normen er altijd al zijn geweest of voor altijd vastliggen (Kubalkova, 2001, pp. 22-23).

Constructivisten leggen sterk de nadruk op deze normen en ideeën over internationale betrekkingen (Goldstein, 2004, p. 142). Hiervoor gaan ze focussen op hoe mensen taal gebruiken in beleidsverklaringen, toespraken en dergelijke. Ook regelgeving wordt cruciaal voor constructivisten. In plaats van aandacht te hebben voor macht als vorm van militaire macht wordt er bij de constructivisten aandacht geschonken aan de ‘power of ideas’ (Russett, 2004, p. 32). Militaire samenwerking tussen staten is volgens constructivisten niet een ‘logisch’ gevolg van de structuur van het internationale systeem. Militaire strategische situaties worden gekarakteriseerd door onderlinge wederkerige verwachtingen (Adler ,1997, p.346).

(13)

12 De strategieën van actoren in het internationale systeem zijn dan ook gebaseerd op zowel het materiële, als op onafhankelijke subjectieve overtuigingen, maar ook op de onderlinge verhoudingen die weer gebaseerd zijn op gezamenlijke historische ervaringen, epistemologische criteria, verwachtingen over juiste acties en, de meest belangrijke, het bestaan van of het gebrek aan onderling vertrouwen (Adler, E.

1997, p.346). De militaire strategie is gebaseerd op een onderlinge afhankelijke combinatie van overtuigingen, materieel, kennis en de sociale communicatie (Adler, 1997, pp.319-363). Het Constructivisme richt zich het probleem van de staat identiteiten, belangen, en hun oorsprong en implicaties. Gebouwd identiteit fungeert als een drijvende kracht van dit concept, hoewel de precieze redenen variëren (www.viva-read.nl).

De samenwerking tussen staten en internationale organisaties (IGO) wordt op de eerste plaats het best beschreven door Theorie C: De theorie van het Sociaal Constructivisme geeft aan dat een bepaalde situatie ontstaat vanuit bepaalde ideeën, een bepaald beeld van mensen, een bepaald beeld van de wereld en door een oorzaak- gevolg effect. Met een bepaald beeld van mensen wordt bedoeld bijvoorbeeld hoe betrouwbaar die persoon is en met een bepaald beeld van de wereld bijvoorbeeld hoe veilig de wereld is.

Vanuit dit soort achtergrond ideeën wordt er bijvoorbeeld oorlog gevoerd, vrede gesloten, verdragen aangegaan, internationale/regionale/bilaterale samenwerking aangegaan et cetera. De ideeën staan achter de identiteit van een Staat. De identiteit van de Staat (nationale organisaties/ internationale organisaties) veranderd ook door historische gebeurtenissen in samenhang met recente ideeën. Ook diverse organisaties opereren vanuit een bepaald idee. Kortom ideeën sturen de maatschappij.

(14)

13

Hoofdstuk 2 Drop-outs in het algemeen Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het begrip drop-outs oftewel voortijdige schoolverlaters nader belicht.Voorts worden de oorzaken van drop-outs vanuit de theorie van Bronfenbrenner bekeken.

2.1 Het fenomeen drop-outs

Onder drop-outs vallen alle jongeren tot 23 jaar die hun schoolloopbaan beëindigen zonder

‘startkwalificatie’. Een startkwalificatie is een havo- of vwo-diploma, of een mbo-diploma op minimaal niveau 2. Steeds meer jongeren investeren in hun toekomst door onderwijs te volgen en een diploma te behalen. Dit om een waardevolle bijdrage te kunnen leveren op de arbeidsmarkt, in de maatschappij en de huidige kenniseconomie. Echter zijn er ook veel jongeren die problematiek ondervinden tijdens hun studieloopbaan. Met als gevolg dat zij stoppen met hun opleiding en geen startkwalificatie behalen. Een startkwalificatie is van belang voor een beter toekomstperspectief op de arbeidsmarkt en in de maatschappij (www.openaccess.leidenuniv.nl).

Als een student – om welke reden dan ook – afhaakt, zijn er geen winnaars maar enkel verliezers. Het verlies kan bekeken worden vanuit verschillende perspectieven. Vanuit individueel perspectief betekent het voor de student zelf een frustrerende ervaring die kan leiden tot schuldgevoelens en een negatief zelfbeeld (Jones, 1990, p.157 ). Vanuit economisch perspectief betekent drop-out een financieel verlies voor alle betrokken partijen: zowel voor de student en zijn ouders, als voor de onderwijsinstelling, de overheid en dus ook onrechtstreeks de belastingbetalende gemeenschap (Stratton., 2005, p.2). Vanuit maatschappelijk perspectief is het onrechtvaardig dat vooral sociaal zwakkeren minder doorstroomkansen hebben (Deleeck, 1977, p.187).

De leerlingen van het primair, secundair en teritair niveau worden middels hun registratienummer met het Onderwijs Informatie Systeem (OIS) gevolgd. Indien zo een leerling niet meer in het systeem te vinden is, wordt deze leerling als drop-out geregistreerd, aldus het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur.

Het begrip Drop-outs kan op 3 manieren gedefinieerd worden als:

* Drop-outs zijn voortijdige schoolverlaters, ze verlaten de school voordat ze een diploma gehaald hebben.

Hieronder wordt ook bedoeld de scholieren die een startkwalificatie hebben. Dat zijn bijvoorbeeld

(15)

14 scholieren die een havo- of vwo-opleiding hebben afgerond of een basisberoepsopleiding niveau twee hebben gehaald. Hierbij wordt naar de leeftijd van 23 jaar gekeken (www.nidi.nl).

* Het kind of de jongere die de school zonder diploma eerder verlaat dan het vastgestelde tijdstip (www.tana.sr)

* Proportion of pupils from a cohort enrolled in a given grade at a given school year who are no longer enrolled in the following school year (www.unesco.org).

Het begrip Drop-outs kan het best omschreven worden als:

Studenten die aan een opleiding beginnen (en in beginsel beschikken over de capaciteiten om de bijbehorende kwalificatie te behalen), maar vòòr het behalen van deze eindkwalificatie de opleiding verlaten. Het betreft studenten op primair, secundair en teritair niveau (Riedewald & Ganzeboom, 2012, p.5).

Naar mijn mening is de eerste definitie het best omschreven, omdat het duidelijk aangeeft wanneer iemand een voortijdige schoolverlater is en ook het opleidingsniveau wordt aangehaald. Het is niet afgebakend tot één (1) bepaald niveau en geeft duidelijk aan tot en met welke leeftijd een student als “student-kind”

wordt gezien. Bovenstaande definitie is een revue van de eerste definitie van Nidi.

Onderzoekers maken een verdeling op basis van wat na de drop-outbeslissing volgt. Een onderscheid kan worden gemaakt op basis van het drop-outmotief; met enerzijds de ‘vrijwillige stakers’ (waaronder deze die heroriënteren en van opleiding veranderen) en anderzijds de ‘gedwongen stakers’. Bij vrijwillige stakers spelen motieven mee zoals de moeilijkheidsgraad, ontevredenheid over de onderwijsinstelling, maar ook persoonlijke, sociale of financiële redenen. Bij gedwongen stakers gaat het vaak om mislukkingen bij examens of gezondheidsredenen (www.irrodl.org).

2.2 Oorzaken van drop-outs

Volgens de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog, Urie Bronfenbrenner, wordt de ontwikkeling van een kind bepaald door gebeurtenissen tussen het opgroeiende kind en de omgeving. Bronfenbrenner (www.psy.cmu.edu) heeft de ontwikkeling van het kind middels een bio-ecologisch systeem theorie onderverdeeld in :

1. Het microniveau (persoonsgebonden factoren van de jongere en het gezin)

2. Het mesoniveau (de relatie tussen de school en de sociale omgeving van de jongere)

(16)

15 3. Het exosniveau (indirecte beïnvloeding van de werkplaats van de ouders)

4. Het macroniveau (ideologieën, de arbeidsmarkt) 5. Het chrono of tijdniveau ( oorlog, ouders die scheiden) Het microniveau

Met persoonsgebonden factoren bedoeld Brofenbrenner de directe omgeving van het kind. De directe omgeving bestaat onder andere uit het gezin, vrienden, de school, de omgeving, sportclubs, de kerk. Dit systeem staat heel dicht bij de persoon omdat ze er vrijwel elke dag mee in aanmerking komen. Er wordt actief omgegaan met de directe leefomgeving. De ervaring van de interactie met de directe leefomgeving is voor ieder persoon anders, de omgeving wordt hierdoor verschillend ervaren door personen (www.wordpress.com).

De directe omgeving kan ook van invloed zijn op het voortijdig schoolverlaten. Jongeren worden aan verschillende factoren blootgesteld die het risico op uitval vergroten, bijvoorbeeld het hebben van een andere etnische achtergrond, financiële zorgen of verslavingsproblemen (www.bvekennis.nl). Ook het gezin kan een rol spelen, als het kind bijvoorbeeld in een onstabiel gezin opgroeit is de kans groter dat dit kind de school eerder verlaat. Ouders of verzorgers spelen een cruciale rol in de stimulering van kinderen om naar school te gaan. De mate van sociale en financiële ondersteuning is sterk afhankelijk van de samenstelling van het gezin en de sociaal economische status. Uit het onderzoek Mi No Go Doro na Skoro (2001) blijkt dat Surinaamse voortijdige schoolverlaters voornamelijk komen uit eenoudergezinnen, waarbij –meestal- de moeder actief is in het informele circuit of laaggekwalificeerde arbeid verricht. De vader is veelal uit beeld. Gebrek aan sociale en financiële van familie ondersteuning is onder andere één van de redenen waarom een jongere afhaakt (www.tana.sr).

Naast factoren die per leerling verschillen, zijn er ook schoolfactoren waaraan de populatie leerlingen wordt blootgesteld (www.bvekennis.nl). Schoolfactoren zoals de kwaliteit van de docenten, het onderwijssysteem en de aantrekkelijkheid van de school. Voorts staat de jongere sterk onder invloed van zijn leeftijdgenoten; de zogenoemde peer-pressure. Dit kan leiden tot gebruik van risico’s als alcohol en drugs, waardoor het verzuim op de school toeneemt. Bij meisjes speelt een ander risico mee; het op jonge leeftijd zwanger raken. De tienerzwangerschap leidt dan tot een noodgedwongen afhaken van de opleiding (www.tana.sr).

(17)

16 Het mesoniveau

Hier gaat het volgens Bronfenbrenner over de relatie tussen de school en de sociale omgeving van het kind. Het mesosysteem is de interactie tussen de andere onderdelen in het systeem. Als een ouder de regel oplegt dat het kind naar school moet gaan, is dit een samenhang tussen twee onderdelen in het systeem.

Wanneer het gaat om positieve relaties tussen verschillende systemen, ondersteund dit de ontwikkeling van het kind. De relatie van kinderen met de ouders heeft invloed op voortijdig schoolverlaten. Zowel positieve als negatieve interacties tussen de ouders en het kind hebben invloed op de prestaties van het kind op school.

Het mesoniveau heeft invloed op het gedrag, wanneer er iets gebeurt binnen dit systeem, dat invloed zal hebben op het microsysteem. Bijvoorbeeld wanneer er thuis geen goed klimaat (financiële problemen, gezondheidproblemen, gezinsconflicten of drugsgebruik) is, heeft dit invloed op de prestaties van het kind op school (www.wordpress.com).

Het exosniveau

Het exossysteem bestaat uit formele en informele sociale structuren rond het gezin. Deze structuren hebben vooral invloed op ouders en daarmee indirect ook op de kinderen. De belangrijkste sociale structuren van het exossysteem zijn het werk en het sociale netwerk van de ouders, de buurt waarin het gezin woont en de etnische en religieuze gemeenschap, waarvan het gezin deel uit maakt. Het werk van de ouders hebben indirect invloed op de kinderen. Het gaat gepaard met de tijd die de ouders beschikbaar kunnen stellen voor het kind en ook de aard van het werk bepalen de beïnvloeding ( eldering, 2006, pp.39- 40 ).

Het macroniveau

Bij het macrosysteem gaat het om de invloed van de maatschappij. Waarde, normen en wetgeving vallen hieronder. De wetgeving en de normen en waarde beïnvloeden de ontwikkeling. Wanneer het kind opgroeit met weinig regels en geen normen of waarde aangeleerd krijgt, ontwikkeld het kind zich anders dan wanneer er regels zijn en de normen en waarde worden aangeleerd. Normen en waarde leren het kind om sociaal te zijn, dit is belangrijk in de maatschappij. Religie heeft ook invloed op de ontwikkeling.

Religie heeft ook invloed op de ontwikkeling.

(18)

17 Dus het macrosysteem is te beschouwen als de culturele blauwdruk van de samenleving. De culturele of religieuze ideologie komt tot uitdrukking in de macrostructuren zoals het economisch systeem, het rechtssysteem, het systeem van sociale voorzieningen en het onderwijssysteem (eldering, 2006, pp.39- 40).

Sociaal economische factoren als armoede leiden tot de inzet van kinderen voor kinderarbeid. Kinderen raken verstoken van onderwijs en verliezen hun concentratie waardoor zij uiteindelijk afhaken en een bijdrage moeten leveren aan het huishoudinkomen. Met name wordt deze tendens ervaren in het binnenland. De Inheemse- en Marrongemeenschappen leren de kinderen een aantal overlevingstechnieken waardoor zij het idee hebben dat het aanleren van deze technieken als voldoende ervaart en men onvoldoende bewust is van de waarde van educatie (www.tana.sr). Arbeidsmarkt gerelateerde factoren kunnen ook van invloed zijn voor leerlingen om de school te eerder te verlaten. De aantrekkingskracht van betaald werk kan ook een van de redenen zijn, waardoor een (minder daadkrachtige) student de school eerder zal verlaten.

Het chrono of tijdniveau

Hier gaat het om de beïnvloeding van wereldgebeurtenissen (te denken aan oorlog, gebruik van de anticonceptie pil) en de negatieve of positieve veranderingen die in het macro systeem plaatsvinden. Het chronosysteem omvat de dimensie van tijd, de veranderingen die relationeel zijn tot het kind en zijn of haar omgeving. Elementen binnen dit systeem kunnen zowel externe als interne gebeurtenissen plaatsvinden. Extern, een overlijden in het gezin of ouders die gaan scheiden. Intern, de fysiologische veranderingen die optreden bij het ouder worden van een kind. Als kinderen ouder worden, kunnen zij verschillend reageren op veranderingen in de omgeving en bepalen hoe die verandering hen zal beïnvloeden (www.dropoutprevention.org)

(19)

18

Hoofdstuk 3 UNICEF in Suriname Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het functioneren van de internationale organisatie UNICEF als deel van de VN en de samenwerking die zij met Suriname onderhoudt.

3.1 Internationale Organisaties

Reeds vanaf de negentiende eeuw zijn ook publieke internationale organisaties als zelfstandige actoren in het internationaal recht naar voren gekomen. Langzamerhand, vooral in de periode na 1945, zijn deze Internationale Organisaties uitgegroeid tot samenwerkingsvormen waarbij staten, veelal onder behoud van hun soevereiniteit en hun eigen beschikkingsbevoegdheid, in een georganiseerde, geïnstitutionaliseerde rechtsverhouding traden om gezamenlijke belangen te behartigen. We onderscheiden deze Intergouvernementele Organisaties in algemeen politieke (zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie) en functionele (zoals de Wereldgezondheidsorganisatie of de Voedsel- en Landbouworganisatie) organisaties (www.asser.nl).

De eerste intergouvernementele verdragen zijn ontstaan in 1911 tijdens een eerste Opiumconferentie die plaats vond in Den Haag, Nederland. Een jaar later, 1912, werd het Opium verdrag gesloten en was de eerste stap naar Internationale samenwerking. De eerste officiële Internationale Organisatie was Intergouvernementeel van aard en werd in 1919 opgericht onder de naam “Volkenbond”. Het doel van deze Internationale Organisatie was gezamenlijk conflicten beheersen zonder over te gaan op oorlog. De Volkenbond was een idee van het toenmalige staatshoofd van Amerika, Woodrow Wilson. De Volkenbond had geen eigen leger en Amerika werd geen lid van de Volkenbond. De Volkenbond breidde zich na enige tijd uit met Duitsland (1926) en de Sovjet-Unie (1934), maar zag Duitsland weer verdwijnen in 1933. Japan (1933) en Italië (1937), de bondgenoten van de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog, vertrokken ook (www.atlcom.nl).

Deze organisatie vervulde haar beoogde functie echter nauwelijks. Daarvoor zijn verschillende redenen aan te wijzen, de belangrijkste zijnde dat de Volkenbond geen bindende besluiten kon opleggen en daardoor in de praktijk machteloos stond bij conflicten. Op 20 april 1946 werd de Volkenbond officieel opgeheven (Wouters, J. & Ryngaert, C.,2005, p.17).

Van 25 april tot 26 juni 1945, in de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog, kwamen vertegenwoordigers van 50 regeringen bijeen in San Francisco om het Handvest van de Verenigde Naties

(20)

19 op te stellen. De oprichting van de VN betekende een revolutie in het internationale systeem, omdat voor het eerst de beslissingsbevoegdheid om tot oorlog over te gaan overgedragen werd aan een centraal orgaan.

In het geval van de VN heet dat orgaan de Veiligheidsraad. Deze Raad kan dwingende regels opstellen om de vrede en veiligheid in de wereld te handhaven (Hoofdstuk VII van het Handvest) (www.atlcom.nl).

De term ‘Verenigde Naties’ werd voor het eerst gebruikt door de Amerikaanse president Franklin D.

Roosevelt. Dat was in 1942, toen de leiders van 26 landen verklaarden dat zij strijd zouden blijven leveren tegen Duitsland, Japan en hun bondgenoten. President Roosevelt stelde voor dat er na de oorlog een organisatie in het leven zou worden geroepen om de vrede te bewaren. Na de Eerste Wereldoorlog was dit al eens geprobeerd door de oprichting van de Volkenbond (www.atlcom.nl). Oorlog is een der gevolgen van de ontwikkeling van de internationale samenleving, te weten de toenemende onderlinge afhankelijkheid en het besef dat veel problemen slechts door internationale samenwerking kunnen worden opgelost.

Internationale Organisaties worden onderscheiden in:

Intergouvernementele organisaties (IGO's): Dit zijn publieke organisaties, waarvan de leden hoofdzakelijk soevereine staten of andere intergouvernementele organisaties zijn. Voorbeelden zijn de Verenigde Naties, Europese Unie. Zulke organisaties werken steeds op basis van een afgesloten verdrag en volgens het principe van intergouvernementalisme, zodat dat tijdens de besluitvorming (meestal) unanimiteit vereist is.

Internationale niet-gouvernementele organisaties (INGO's): Dit zijn particuliere (private) organisaties, waarvan de leden diverser van aard zijn: individuen, partijen, bedrijven of andere organisaties. Een voorbeeld van een INGO is Amnesty International .

Een Internationale Organisatie wordt zoals eerder genoemd gekenmerkt door onder andere drie belangrijke eigenschappen danwel Samenwerking, Staten en Rechtspersoonlijkheid. Door de jaren heen zijn er diverse Internationale Organisaties door politieke ontwikkelingen ontstaan die zijn:

Mondiale/Universele/Open Organisaties (bijvoorbeeld de Verenigde Naties), Regionale Organisaties (bijvoorbeeld Caricom), Bi-Regionale Organisaties (bijvoorbeeld Europeese Unie), Sub Regionale Organisaties (bijvoorbeeld Amazon Cooperation Treaty Organization), Religieuze Organisaties (bijvoorbeeld Offensive Junger Christen), Transnationale Organisaties (bijvoorbeeld Europeese Unie), Niet-Universele/ Gesloten Organisaties (bijvoorbeeld The Organization of American States), Algemene

(21)

20 Organisaties (bijvoorbeeld The Organization of American States), Speciale of Functionele Organisaties (bijvoorbeeld Internationaal Atoomagentschap), Zuiver Intergouvernementele Organisaties (Staat behoud volledig Souvereiniteit bij samenwerking) en Supranationale Organisaties (bijvoorbeeld Verenigde Naties). Resumerend kunnen Internationale Organisaties worden gedefinieerd als vormen van samenwerking, gecreëerd onder Internationaal Publiekrecht en gebaseerd op een internationale overeenkomst, waarbij ten minste één orgaan met een eigen wil in het leven wordt geroepen. Het is met andere woorden een samenwerkingsverband tussen twee of meerdere Staten die een eigen rechtspersoonlijkheid bezitten en van hieruit voortvloeit dat zo een Internationale Organisatie uit haar eigen capaciteit kan handelen ( Bron: Colleges in het kader van het vak Internationale Organisaties, docent mw.Ramkisoen).

3.2 Intergouvernementele Organisaties

De status van internationale organisaties en hun staf wordt in het algemeen bij verdrag vastgelegd. Met een multilaterale overeenkomst leggen de lidstaten de algemene, onderlinge verplichtingen en de functie en status van de organisatie en haar staf vast. Een internationale organisatie is een functionele entiteit die anders dan een staat geen territoriale soevereiniteit bezit. Een organisatie zal zich daarom vestigen op het grondgebied van een gaststaat. Met deze gaststaat zal over de zetel van de organisaties eveneens een verdrag moeten worden gesloten. De bevoegdheid tot het sluiten van deze zetelovereenkomst berust in het algemeen bij de betreffende internationale organisatie zelf. De internationale organisaties moeten kunnen functioneren zonder eenzijdige inmenging van staten, in het bijzonder van de staat, waar de organisatie zich heeft gevestigd. (www.uva.nl).

Een Intergouvernementele Organisatie (IGO) is een door twee of meer landen opgezette organisatie die gemeenschappelijke belangen behartigt. Een IGO heeft internationale rechtspersoonlijkheid en kan bijvoorbeeld verdragen sluiten. Afgevaardigden of vertegenwoordigers van de lidstaten hebben de beslissingsmacht (www.decisio.nl). Intergouvernementele Organisaties hebben een objectieve rechtspersoonlijkheid, zodat de rechtspersoonlijkheid van de organisatie werking heeft tegenover alle staten en internationale organisaties(www.uva.nl).

UNICEF valt onder de Intergouvernementele Organisatie, omdat de organisatie middels een afgesloten verdrag en volgens het principe van intergouvernementalisme opereert, zodat dat tijdens de besluitvorming (meestal) unanimiteit vereist is ( Bron: Colleges in het kader van het vak Internationale Organisaties, docent mw.Ramkisoen).

(22)

21

3.4 Het ontstaan van de Internationale Organisatie UNICEF

De oprichting van de United Nations Children's Fund heeft op 11 december 1946 plaatsgevonden. De nood onder kinderen in Europa was vlak na de Tweede Wereldoorlog groot. De VN besloot toen een speciaal noodfonds voor kinderen op te richten: United Nations Children’s Fund (UNICEF). In de eerste jaren verstrekte UNICEF met name noodhulp in de vorm van het aankopen, distribueren en verzenden van goederen. Tegelijkertijd werd de productie van deze goederen in Europese landen op de rails gezet, zodat zij niet afhankelijk zouden worden van de hulp (www.isgeschiedenis.nl).

UNICEF kreeg in 1953 van de VN een blijvend mandaat en kon voortaan wereldwijd hulp bieden aan kinderen die in armoede opgroeien.Ook in dit jaar veranderde de naam. United Nations International Children’s Emergency Fund naar United Nations Children’s Fund. In de tijd dat UNICEF noodhulp gaf aan Europese landen, van 1946 tot 1950, is de basis gelegd voor het huidige werk van UNICEF. Het is nu een organisatie die werkt als een katalysator en veranderingen mogelijk maakt. Een organisatie die concrete hulp biedt en ervoor zorgt dat mensen zelf betrokken zijn bij programma’s, zodat zij samen met hun regeringen zelfstandig soortgelijke programma’s kunnen uitvoeren (www.isgeschiedenis.nl).

UNICEF ontwikkelde zich in die jaren tot een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking, gericht op hulp aan kinderen en hun moeders. In de jaren zestig veranderde de visie op ontwikkelingssamenwerking.

UNICEF begon hulp te bieden waarbij ook het gezin, de plaatselijke gemeenschap en de maatschappij betrokken werden. En er kwam meer nadruk op onderwijs. Er werd samengewerkt met regeringen, bijvoorbeeld door gezamenlijk meerjarenplannen te maken. Regeringen kregen daardoor zelf de verantwoordelijkheid voor de programma’s (www.isgeschiedenis.nl).

3.4.1 De doelstellingen van UNICEF

Suriname is lid van de Verenigde Naties (VN) oftewel “United Nations” (UN). De Organisatie UNICEF is een UN-Agency van de VN. Op basis van de behoefte in het land en een mandaat van de agency wordt een UN-Agency gevestigd in een land. UNICEF focust zich voornamelijk op kinderrechten, waarbij het zich richt op het handhaven en beschermen van kinderrechten en landen daarin te ondersteunen. Indien de kinderrechten niet worden nageleefd, treft UNICEF geen maatregelen, maar zorgt UNICEF dat middels onderzoekingen, survey en dataverzameling het probleem verduidelijkt wordt. UNICEF heeft als rol technische en financiële ondersteuning. In de volgende paragraaf wordt er nader ingegaan op de kinderrechten (Mw.Hirasingh, persoonelijke communicatie, gehouden op 6 oktober 2016).

(23)

22 De Verenigde Naties in Suriname, onder leiding van UNICEF, werkt onder andere aan de vermindering van de ongelijkheid in het onderwijssysteem. In Suriname is 97 procent van de kinderen ingeschreven op een basisschool, terwijl er grote verschillen bestaan tussen basisonderwijs van het binnenland en die van Paramaribo (www.gov.sr).

1. UNICEF waarborgt de rechten van alle kinderen, zonder onderscheid te maken naar ras, geloof, nationaliteit of politieke gezindheid.

2. UNICEF helpt in tal van landen de eerste levensbehoeften te vervullen, zodat kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen tot gezonde en productieve volwassenen.

3. UNICEF werkt samen met nationale, provinciale en lokale overheden en andere organisaties om hulp te bieden aan vrouwen en kinderen op het gebied van gezondheidszorg, voeding, onderwijs, bescherming, schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. Daarbij probeert UNICEF duurzame ontwikkeling, vrede en sociale vooruitgang te bevorderen.

4. UNICEF promoot de gelijke rechten van vrouwen en meisjes.

5. UNICEF beschermt de meest kwetsbare kinderen, die getroffen zijn door oorlogen, rampen, extreme armoede, geweld en uitbuiting.

6. De prioriteit van UNICEF ligt bij de armste landen en de armste bevolkingsgroepen.

7. UNICEF lobbyt wereldwijd bij regeringen en organisaties voor naleving van het Verdrag voor de Rechten van het kind.

Fig. 1 De doelstellingen van UNICEF (Jaarverslag UNICEF Nederland, mei 2012)

In het jaar 2000 tot en met 2015 hebben lidlanden van de VN meegewerkt aan de Millennium Development Goals (MDG’s) die veel steun aan vele kinderen, jongeren en hun families heeft verleend. Er werd enorme vooruitgang geboekt waaronder in het verminderen van kindersterfgevallen, extreme armoede te

(24)

23 verminderen en voor meer mensen de toegang tot woningen met schoon drinkwater en voedzaam voedsel mogelijk gemaakt (www.undp.org). Nochtans is de vooruitgang ongelijk op veel terreinen en in veel landen is nog een lange weg te gaan met inbegrip het bevorderen van de inclusieve economische groei, het beschermen van kinderen tegen geweld en het bestrijden van klimaatverandering niet voldoende werden behandeld in MDG’s (www.undp.org). De Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties moeten de Millenniumdoelen (MDG's) opvolgen.

Fig 2. De Sustainable Development Goals

In tegenstelling tot de vorige Millenniumdoelen (MDG’s) gelden de SDG’s immers voor alle landen, waar ook elke individuele burger zijn/haar steentje aan kan bijdragen. De wereldleiders hebben een cursus voor de volgende era van menselijke ontwikkeling uitgevaardigd die voor zowel mensen als planeet transformationeel is. Miljoenen werden geïmpliceerd in het bewerken van wat deze nieuwe duurzame ontwikkelingsagenda is en de samenwerking zal bestaan uit diverse actoren zoals: overheden, maatschappelijk middenveld, de privésector, academici, het V.N-systeem en betrokken individuen (www.unric.org).

3.5 Het Kinderrechten Verdrag van UNICEF

De Verenigde Naties hebben in 1990 het Verdrag van de rechten van het kind in werking laten treden. Het Verdrag dient als leidraad voor een ieder die ervoor moet helpen zorgen dat kinderen op de hele wereld van de rechten die zij verdienen kunnen genieten. Resumerend zijn de rechten zoals het overleven, gezondheidszorg en onderwijs, een zorgzame familie en omgeving, spelen en cultuur, bescherming tegen misbruik van alle soorten terug te lezen in het verdrag. De rechten roepen verplichtingen en verantwoordelijkheden op. Hierdoor wordt de kwetsbare natuur van het kind bevorderd en de sociale

De doelstellingen voor 2030 zijn gebaseerd op zes kernwaarden (www.unric.org):

1) Mensen - Toegang tot gezondheidszorg en onderwijs voor iedereen (ook vrouwen en meisjes) 2) Waardigheid - Einde aan armoede en tegengaan van ongelijkheid

3) Welvaart - Sterke economieën waar eenieder aan deelneemt

4) Gerechtigheid - Veilige en vredige samenlevingen met sterke instituten.

5) Samenwerken - Versterken van mondiale solidariteit en duurzame ontwikkeling

6) Planeet - Beschermen van ecosystemen voor alle samenlevingen en toekomstige generatie

(25)

24 verantwoordelijkheid biedt het kind bescherming en herkent de waarde van het kind als burger. Het kind wordt gezien als volledig, waardevol, deelnemend lid van de maatschappij. De rechten van het kind moeten, volgens dit verdrag, worden uitgevoerd zonder discriminatie van welke aard dan ook. Alle acties en beleidsvormen moeten worden geleid voor de beste belangen van het kind waarbij gestreefd moet worden naar de deelname van het kind. Verder moet er hierbij op gelet worden dat de acties gericht zijn op de bevordering van het voortbestaan en de ontwikkeling van het kind (Kinderrechten Verdrag van UNICEF, 2009, p 35.).

Ingevolge artikel 28 van het Kinderrechten Verdrag, wordt aangegeven dat elk kind recht heeft op onderwijs. Basisonderwijs moet gratis en verplicht zijn voor ieder kind. Voorts moet de overheid ervoor zorg dragen dat het voortgezet- en beroepsonderwijs voor elk kind toegankelijk is. Er staat ook beschreven dat de overheid voortijdig schooluitval moet aanpakken rekening houdend met de kinderrechten en de menselijke waardigheden. Krachtens artikel 29 van het Kinderrechten Verdrag heeft elk kind recht op onderwijs dat als doel heeft de ontplooiing van het kind. Hierbij wordt gelet op het respect van mensenrechten en voor de individuele culturele identiteit. Verder moet het onderwijs gericht zijn op de waarden van het eigen land, zoals de waarden van andere landen en volken (Kinderrechten Verdrag van UNICEF, 2009, p35.).

3.6 UNICEF als Internationale Organisatie in Suriname

De Verenigde Naties (VN) is in het jaar 1971 opgericht in Suriname tezamen met de Pan-American Health Organization (PAHO). Suriname werd op 1 december 1975 toegelaten als 144ste lid van de Verenigde Naties. De VN heeft momenteel vier organisaties/fondsen kantoren in Suriname gevestigd en die zijn (sr.one.un.org, 2016):

 Het VN-Kinderfonds (UNICEF-1994 in Suriname gevestigd)

 De United Nations Development Program (UNDP)

 Het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA)

 De Pan American Health Organization/ World Health Organization (PAHO)

Een aantal andere VN-organisaties, fondsen en programma’s hebben lopende projecten en activiteiten in Suriname. Die zijn als volgt:

 De voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO)

 De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)

(26)

25

 De gezamenlijke VN-programma over Hiv/aids (UNAIDS)

 De educatieve, wetenschappelijke en culturele organisatie van Verenigde Naties (UNESCO)

 Het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP)

 De Verenigde Naties entiteit voor gendergelijkheid en de Empowerment van vrouwen (VN- vrouwen)

De VN heeft de regering van de Republiek Suriname en haar volk langer dan 40 jaar ondersteunt, door middel van ontwikkelingshulp en technische samenwerking, eerbiediging van de rechten van de mens, zoals het uiteengezet is in de Millenniumverklaring en het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's). UNICEF en de overheid ontwikkelen samen op basis van een overeenkomst, een vijf-jaren programma. Het programma wordt het samenwerkingsprogramma oftewel “country program”

genoemd. De vorige duurde van 2012 tot en met 2016. Het volgend (nieuw) programma van UNICEF gaat van 2017 tot en met 2021 in met de overheid. Prioriteiten binnen dit programma worden op basis van het beleid van de overheid bepaald, waarbij zowel de .overheid en UNICEF hun focusgebieden aangeven.

Voorts worden per jaar ruw geschat 20 tot 30 projecten uitgevoerd. Projecten van UNICEF (5 jaren) zijn bijvoorbeeld “de Schoolmapping”, vijf tot zes directe projecten voor drop-outs, tien (10) indirecte projecten met MinoWC middels bijvoorbeeld workshops voor leerkrachten. De trainingen, workshops, discussies, onderzoekingen, surveys, consultants et cetera zijn een stimulans voor de overheid, waarbij inzicht en kennis tot adequaat beleid kan leiden (Mw.Hirasingh, persoonelijke communicatie, gehouden op 24 november 2016). De projecten die zijn uitgevoerd in samenwerking met UNICEF zijn alsvolgt: 1.

Child Friendly Schools – In-Service Teacher Training, 2. Continued professional support to capacity strengthening of teachers in the interior of Suriname, 3. Increasing school performance through the application of Computer Aided Learning, 4. Capacity building of the Research and Development Unit, 5.

Schoolmapping, 6. Strenghting of the schoolguidance department (Education for All report 2014, pp.18- 20).

(27)

26

Hoofdstuk 4 MinoWC en de problematiek van voortijdige schoolverlaters Inleiding

Dit hoofdstuk zal over het beleid van MinoWC, de standpunten bij het bestrijden van drop-outs en over de bestaande drop-out commissies gaan.

4.1 Onderwijs als prioriteit voor MinoWC

Het onderwijssysteem van Suriname is gecentraliseerd en wordt gecoördineerd, geleid en gereguleerd door het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinoWC). Het ministerie is ook de grootste financier van onderwijsdiensten (www.gov.sr).

Onderwijs is de basis voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Derhalve dient onderwijs het belang van de democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van excellente bekwaamheden. Door onderwijs centraal te stellen in het leven, wordt de nadruk gelegd op het voortdurend leren. Daarvoor moet elk individu in de samenleving de ruimte krijgen om onderwijs te genieten. Dit zal leiden tot een bijdrage aan zowel de eigen ontwikkeling als tot ontwikkeling van de gemeenschap. Daarin zal de basis gelegd zijn voor de vitaliteit van deze samenleving (www.gov.sr).

Het onderwijs richt zich in grote lijnen op: de kwaliteit van input in gekwalificeerde leerkrachten, nieuwe en aangepaste leermiddelen, fysieke voorzieningen, gezonde leer- en leefmilieu, wet en regelgeving; met andere woorden een onderwijssysteem dat voldoet aan nationale - en internationale standaarden. En in kwaliteit van het onderwijsproces en de procesbewaking: hanteren van de meest recente en effectieve activerende didactiek, leeractiviteiten en evaluatiemodellen (verslagen, presentaties, repetities, examens etcetera), die betrouwbaar en valide zijn. Ontwikkelen en bijbrengen van vaardigheden geënt op communicatie, leiderschap, enz. - Voldoen aan kwaliteitseisen bij de output gericht op aansluiting op vervolgonderwijs, behoefte op de arbeidsmarkt en optimaal functioneren in de maatschappij (www.gov.sr).

Het Surinaams onderwijssysteem moet meer de kloof gaan dichten tussen het bestaand onderwijsaanbod en de concrete behoeften van de arbeidsmarkt. Onderwijs moet bijdragen tot het ontwikkelen van een maatschappij waarin mensen hun leven zelf kunnen vormgeven en in staat zijn samen te leven met anderen, een maatschappij waarin burgers verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor zichzelf en hun omgeving. Om die betekenis van onderwijs te verduidelijken, worden vier functies van onderwijs onderscheiden (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, pp.87):

(28)

27 1. de kwalificatiefunctie voor het individu,

2. de socialisatiefunctie,

3. de selectie- en allocatiefunctie en ;

4. de kwalificatiefunctie voor de arbeidsmarkt.

Deze functies grijpen op elkaar in en kunnen daarom niet zonder elkaar worden bekeken. Toch is een volgorde aangebracht in deze vier functies. Het denken begint bij het individu en de kwalificatiefunctie voor het individu gaat in deze visie dan ook voorop: een individu volgt onderwijs dat hem bewust maakt van zijn talenten en deze ook ontwikkelt. Daarnaast wordt hij gevormd tot een burger die de weg weet in een pluriforme, democratische samenleving (socialisatie) en wordt hij door het onderwijssysteem begeleid (selectie en allocatie) om op een geschikte plaats op de arbeidsmarkt te komen (kwalificatie voor de arbeidsmarkt). De functies beïnvloeden elkaar ook in de omgekeerde volgorde. De arbeidsmarkt bepaalt welke eisen er worden gesteld aan werknemers. Daar worden de selectie- en allocatiecriteria aan aangepast, die vervolgens bepalen hoe het onderwijs mensen vormt tot volwaardig burger (socialisatie) en mensen helpt zich te ontplooien (kwalificatie voor het individu) (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, p.88).

Het onderwijssysteem moet stabiel genoeg zijn om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen en flexibel genoeg om met maatschappelijke veranderingen om te kunnen gaan. De kwalificatiefunctie Met de kwalificatiefunctie voor het individu wordt bedoeld dat onderwijs mensen in staat stelt te functioneren in deze wereld. Onderwijs brengt het individu de kennis, vaardigheden en houdingen bij die nodig zijn om je in de samenleving te handhaven, jezelf te ontwikkelen en in je levensonderhoud te voorzien, zodat steun van de overheid of andere instituties niet noodzakelijk is. Binnen deze functie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:

a. ieder individu heeft recht op een minimumniveau van onderwijs dat zoveel mogelijk mensen in staat stelt zelfstandig en onafhankelijk hun leven in te richten en

b. mensen hebben verschillende talenten en capaciteiten en daarom moet er ruimte zijn voor maatwerk in opleidingstempo en -niveau.

De selectie- en allocatiefunctie draagt ontegenzeglijk bij aan zelfontplooiing. Door leerlingen kennis te laten maken met een verscheidenheid aan kennisgebieden, opvattingen en mensen zijn zij in staat om later hun eigen keuzes te maken die bijdragen aan het door henzelf gekozen ontwikkelingspad. Het aanbod aan keuzerichtingen wordt daarbij niet eenzijdig gedicteerd door de maatschappelijke vraag naar bepaalde

(29)

28 vaardigheden, maar biedt ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling. In de afgelopen decennia heeft in het Surinaamse onderwijs een ontwikkeling plaatsgevonden die minder ruimte geeft voor individuele verschillen in leertempo en leerniveau. De vele drop-outs en de zittenblijvers, de verschillende breukvlakken tussen onderwijstypen, de ontbrekende professionaliseringsfunctie van leerkrachten, afgebroken tussenwegen in het voortgezet onderwijs (VOJ en VOS) en het meestal dwingende advies van de GLO-toets zorgen ervoor dat vroeg- en laatbloeiers en mensen die boven of beneden het gemiddelde presteren weinig kansen krijgen om hun talenten optimaal te benutten en te ontwikkelen (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, p.88).

Het onderwijs draagt bij aan het overbrengen van kennis van de manier waarop mensen met elkaar kunnen samenleven. Onderwijs moet mensen ervan bewust maken dat aan de wijze waarop wij met elkaar leven op een bepaalde manier is vormgegeven en dat ieder individu een stuk vrijheid opgeeft om die samenleving mogelijk te maken. Dat kinderen zich bewust worden van die verhouding tussen individu en samenleving is een onderdeel van de socialisatiefunctie van het onderwijs. Socialisatie kan helpen bij de aanpak van bepaalde problemen in het onderwijs, zoals ordeproblemen. Binnen de socialisatiefunctie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:

a. de school is een belangrijke plek voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden;

b. onderwijs draagt bij aan burgerschapsvorming en maakt leerlingen bewust van democratische normen en waarden; • onderwijs mag niet misbruikt worden om utopische maatschappijveranderingen tot stand te brengen.

De kwalificatiefunctie voor de arbeidsmarkt houdt in dat het onderwijs mensen de kennis, vaardigheden en houdingen bijbrengt die nodig zijn om een (bepaalde) positie op de arbeidsmarkt te verkrijgen of te houden. De eisen die gesteld worden door de arbeidsmarkt bepalen daarom een deel van de inhoud van het onderwijs. Binnen deze functie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:

a. opleidingen bereiden voor op werk met hoofd, hart of handen, waarbij de nadruk ligt op respectievelijk cognitieve, sociale en ambachtelijke vaardigheden. Er is geen hiërarchie tussen de categorieën. Wel zijn er binnen die categorieën niveauverschillen;

b. een kerncurriculum en de leerplicht (4 – 16 jaar) zijn noodzakelijk voor een minimum- niveau van zelfredzaamheid op de arbeidsmarkt;

c. het onderwijs moet een brede basis bieden aan leerlingen en studenten;. • het ‘leven lang leren’ is in eerste instantie een individuele verantwoordelijkheid of de

(30)

29 verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers onderling; • de terugdringing van het ongediplomeerd schoolverlaten, zodat betere beroepskwalificaties worden gerealiseerd ten behoeve van vervolgscholing of arbeidsmarkt;

d. Het verbeteren van de zorgkwaliteit in het onderwijs.

De Regering wenst in haar beleid accenten te leggen op drie belangrijke thema’s: stakeholders in onderwijs, kwaliteit in onderwijs en professionalisering van het leraarschap. In het onderwijs zijn overheid en onderwijsinstellingen niet de enige stakeholders. Van belang is dat docenten, ouders, leerlingen, studenten, vakbonden hun betrokkenheid tonen als stakeholders. Zowel leerling als leraar, bijvoorbeeld, moeten zich in hun rol inspannen om als volwaardig stakeholder te worden erkend. Deze wederkerige relatie komt tot uitdrukking bij, onder andere, het feit dat ouders en kinderen een goede prestatie van de school verlangen.

De overheid zal erop toezien dat de kwaliteit van het geleverde onderwijs is gewaarborgd. De eindverantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit ligt uiteindelijk bij de overheid. Op elk niveau dienen verantwoordelijkheden, informatie en bevoegdheden met elkaar in evenwicht te zijn. Een breed onderwijsaanbod doet recht aan de diversiteit van leerlingen- en studentenpopulaties in ons land en zorgt bovendien voor de gespecialiseerde arbeidskrachten, waaraan in onze complexe samenleving zoveel behoefte is. De overheid zal onderwijsinstellingen aanspreken op behaalde onderwijsresultaten. Voor het kwaliteitstoezicht op onderwijsinstellingen kiest de Regering voor een proportionele aanpak. Dat wil zeggen dat de overheid zich in principe terughoudend opstelt, maar ingrijpt waar dat nodig is (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017,p.88-90) .

De centrale doelstelling inzake de kwaliteit van het onderwijs is om de resultaten van de Surinaamse leerlingen in de diverse opleidingsrichtingen in de pas te doen lopen met het landelijke gemiddelde. Het gaat daarbij om relatief objectieve en gemakkelijk meetbare normen als het respecteren van de Surinaamse wetgeving, het kwalificatieniveau van docenten en het niveau van schoolverlaters in vergelijking met hun startniveau. Waar de overheid signalen krijgt dat deze normen worden geschonden of deze zelf constateert, zal ingegrepen worden. Bij professionalisering van het leraarschap dient het vak van docent in alle onderwijssoorten maatschappelijk gewaardeerd te worden. Daarbij hoort een adequate beloning. De Regering ziet het docentschap als vakmanschap. (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017,p.90).

(31)

30

4.2 Het Onderwijsbeleid van MinoWC

Alvorens het beleid van MinoWC inzake het onderwijs wordt behandeld, zal er in het kort beleid in het algemeen worden behandeld.

Beleid’ is afgeleid van het middeleeuwse, thans verouderde, werkwoord ‘beleiden.’ We herkennen daarin gemakkelijk het nog steeds gangbare werkwoord ‘leiden’ in de betekenis van ‘doen’, ‘gaan’ of

‘aanvoeren.’ Tegenwoordig wordt het woord ‘beleid’ weer zeer vaak gebruikt. De term ‘beleid’ duidt soms op de activiteiten van de Overheid, soms op de resultaten of effecten van die activiteiten. Soms duidt de term ‘beleid’ een plan aan, soms het planmatige karakter van de activiteiten van de Overheid, soms het van dat plan gewenste effect.

Een beleidstheorie is de basis van beleid. Een beleidstheorie omschrijft het probleem zo duidelijk mogelijk en ze geeft aan wat er de oorzaken van zijn. De omschrijving van het probleem geeft al voor een deel aan water de oplossing voor kan zijn. Een beleidstheorie geeft tot slot met een taakverdeling en een actieplan aan hoe een instrument wordt ingezet. De onderverdeling van beleidstheorie: 1.Probleemdefinitie, 2.

Oorzaken van het probleem, 3. Verhouding tussen beïnvloedbare oorzaken en beschikbare instrumenten, 5.doelstelling en 6 plan van aanpak.Middels Beleidstheorie wordt gekeken naar:

 Een inhoudelijke beschrijving van het beleidsinterventie en assumpties over de wijze waarop deze bepaalde doelstellingen zal bereiken of effecten zal genereren

 Een oordeel over wat er gedaan moet worden om deze doelstellingen te halen bij de uitvoering van beleid

(Oosten, 2009, pp.88-89).

Volgens Oosten is beleid het werken aan de realisatie van doelstellingen, volgens een tijdsplanning en met de inzet van bepaalde middelen. Met beleid geeft het openbaar bestuur richting aan maatschappelijke ontwikkeling. Dat beleid doelgericht is, wil zeggen dat het ergens voor bedoeld is: overheidsoptreden dient om een probleem op te lossen of om het te voorkomen. Overheidsoptreden verloopt volgens een planning indien er wordt nagedacht over wanneer welke beleidsmaatregel genomen dient te worden.

Overeenstemming over de doelstelling en de instrumenten van beleid en een goede samenhang tussen beleidsmaatregelen kunnen worden bereikt door het beleid stap voor Stap tot stand te brengen. Het fasemodel van beleidsvorming geeft aan met welke stappen een beleidsproces wordt doorlopen. Met een fasemodel van beleidsvorming worden in de totstandkoming van beleid vijf opeenvolgende stappen

(32)

31 onderscheiden: 1.Agendavorming, 2. Beleidsontwikkeling en besluitvorming, 3. Beleidsuitvoering, 4.

Beleidsevaluatie en 5. Toezicht ( Oosten, 2009, pp.74-75)

De fasen agendavorming , beleidsontwikkeling en besluitvorming vormen als het ware een trechter waarin een brede stroom van mogelijke doelstellingen en maatregelen samengaat tot een dunne straal. Het begin van een beleidsproces gaat dus van variatie tot selectie. De fase van beleidsuitvoering dient het verlengde te zijn van het beleid zoals dat is ontwikkeld en goedgekeurd. In de fase van beleidsevaluatie staan de effecten van het beleid centraal en dat kan reden geven om het beleid te veranderen of geheel te beeindigen.

In de fase toezicht staat de eigen werkwijze van het openbaar bestuur centraal ( Oosten, 2009, p.76).

Beleid: “Het bepalen van de meerwaarde (‘merit’) van datgene wat geëvalueerd wordt” (M. Scriven).

Beleid moet geëvalueerd worden aan de hand van een 4-tal punten om zodoende inzicht te kunnen krijgen welke stappen verbeterd moeten worden om het beleid naar wens uit te kunnen voeren. De motieven om beleid te evalueren zijn als volgt (www.kenniscentrumvlaamsesteden.be):

 Beleidsplanning ondersteunen

 Verbeteren van de uitvoering van het beleid en bijdragen tot institutionele ontwikkeling van de betrokken organisaties

 Het afleggen van verantwoording m.b.t. de resultaten van het beleid en de ingezette middelen

 Beleidsleren: het antwoord op de vraag waarom en hoe beleid wel of niet geslaagd is.

Het onderwijs in ons land is gebaseerd op vier beleidsdocumenten (www.gov.sr):

Ad1) De Regeringsverklaring 2010 - 2015 : Kruispunt Ad2) Het Sectorplan Onderwijs - SPO

Ad3) Het Ontwikkelingsplan Suriname in Transformatie 2012-2016 Ad4) Het Surinaams Educatief Plan – SEP

Fig 3. Vier beleidsdocumenten van MinOWC Ad1) Onderwijs in de regeringsverklaring

Onderwijs is de basis voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Daarom dient onderwijs het belang van democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van excellente bekwaamheden. De basis zal daarin moeten zijn gelegd voor de vitaliteit van deze samenleving. Die vitaliteit moet de grondtoon van het volkskarakter zijn, die ervoor zorgt dat er een decent society

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De stelling van Annemarie Sprokkereef: men realiseert zich te laat hoe ingrijpend de nieuwe Paspoortwet is.. De vingerafdrukken van alle Nederlanders komen in een

De minister haalt, met kennelijke instemming, de conclusie van de Algemene Rekenkamer aan, dat voor alle voor de rmc-functie geformuleerde doelen zeker resultaten zijn geboekt,

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Een deel van de projecten richt zich op een zeer specifieke doelgroep (bijvoorbeeld Woon- wagen-, Roma- en Sinti-kinderen), terwijl andere projecten zich op zeer brede groepen

verdere problemen opleveren voor de vsv’ers zelf en voor de maatschappij. Uit het bovenstaande mag het dus duidelijk zijn dat keuzes die worden gemaakt op jonge leeftijd

De genoemde theoretische verbanden tussen de kenmerkende elementen van het competentiegericht onderwijs en de oorzaken van het voortijdig schoolverlaten worden onderstreept door

Teeuwis tegenspeelster is Juffrou Meyken van Grevelinckhuysen. 6) Het publiek leert haar kennen als een vrouw die de Jonker getrouwd heeft om zijn geld. Ze is bedrogen

ventie bij het kiezen van de goede opleiding (zeker op het moment van de overgang van het vmbo naar het mbo) dient het onderwijsveld ook ex-post (dat wil zeggen op het moment dat