• No results found

Het onderwijssysteem van Suriname is gecentraliseerd en wordt gecoördineerd, geleid en gereguleerd door het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinoWC). Het ministerie is ook de grootste financier van onderwijsdiensten (www.gov.sr).

Onderwijs is de basis voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Derhalve dient onderwijs het belang van de democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van excellente bekwaamheden. Door onderwijs centraal te stellen in het leven, wordt de nadruk gelegd op het voortdurend leren. Daarvoor moet elk individu in de samenleving de ruimte krijgen om onderwijs te genieten. Dit zal leiden tot een bijdrage aan zowel de eigen ontwikkeling als tot ontwikkeling van de gemeenschap. Daarin zal de basis gelegd zijn voor de vitaliteit van deze samenleving (www.gov.sr). Het onderwijs richt zich in grote lijnen op: de kwaliteit van input in gekwalificeerde leerkrachten, nieuwe en aangepaste leermiddelen, fysieke voorzieningen, gezonde leer- en leefmilieu, wet en regelgeving; met andere woorden een onderwijssysteem dat voldoet aan nationale - en internationale standaarden. En in kwaliteit van het onderwijsproces en de procesbewaking: hanteren van de meest recente en effectieve activerende didactiek, leeractiviteiten en evaluatiemodellen (verslagen, presentaties, repetities, examens etcetera), die betrouwbaar en valide zijn. Ontwikkelen en bijbrengen van vaardigheden geënt op communicatie, leiderschap, enz. - Voldoen aan kwaliteitseisen bij de output gericht op aansluiting op vervolgonderwijs, behoefte op de arbeidsmarkt en optimaal functioneren in de maatschappij (www.gov.sr).

Het Surinaams onderwijssysteem moet meer de kloof gaan dichten tussen het bestaand onderwijsaanbod en de concrete behoeften van de arbeidsmarkt. Onderwijs moet bijdragen tot het ontwikkelen van een maatschappij waarin mensen hun leven zelf kunnen vormgeven en in staat zijn samen te leven met anderen, een maatschappij waarin burgers verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor zichzelf en hun omgeving. Om die betekenis van onderwijs te verduidelijken, worden vier functies van onderwijs onderscheiden (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, pp.87):

27 1. de kwalificatiefunctie voor het individu,

2. de socialisatiefunctie,

3. de selectie- en allocatiefunctie en ;

4. de kwalificatiefunctie voor de arbeidsmarkt.

Deze functies grijpen op elkaar in en kunnen daarom niet zonder elkaar worden bekeken. Toch is een volgorde aangebracht in deze vier functies. Het denken begint bij het individu en de kwalificatiefunctie voor het individu gaat in deze visie dan ook voorop: een individu volgt onderwijs dat hem bewust maakt van zijn talenten en deze ook ontwikkelt. Daarnaast wordt hij gevormd tot een burger die de weg weet in een pluriforme, democratische samenleving (socialisatie) en wordt hij door het onderwijssysteem begeleid (selectie en allocatie) om op een geschikte plaats op de arbeidsmarkt te komen (kwalificatie voor de arbeidsmarkt). De functies beïnvloeden elkaar ook in de omgekeerde volgorde. De arbeidsmarkt bepaalt welke eisen er worden gesteld aan werknemers. Daar worden de selectie- en allocatiecriteria aan aangepast, die vervolgens bepalen hoe het onderwijs mensen vormt tot volwaardig burger (socialisatie) en mensen helpt zich te ontplooien (kwalificatie voor het individu) (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, p.88).

Het onderwijssysteem moet stabiel genoeg zijn om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen waarborgen en flexibel genoeg om met maatschappelijke veranderingen om te kunnen gaan. De kwalificatiefunctie Met de kwalificatiefunctie voor het individu wordt bedoeld dat onderwijs mensen in staat stelt te functioneren in deze wereld. Onderwijs brengt het individu de kennis, vaardigheden en houdingen bij die nodig zijn om je in de samenleving te handhaven, jezelf te ontwikkelen en in je levensonderhoud te voorzien, zodat steun van de overheid of andere instituties niet noodzakelijk is. Binnen deze functie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:

a. ieder individu heeft recht op een minimumniveau van onderwijs dat zoveel mogelijk mensen in staat stelt zelfstandig en onafhankelijk hun leven in te richten en

b. mensen hebben verschillende talenten en capaciteiten en daarom moet er ruimte zijn voor maatwerk in opleidingstempo en -niveau.

De selectie- en allocatiefunctie draagt ontegenzeglijk bij aan zelfontplooiing. Door leerlingen kennis te laten maken met een verscheidenheid aan kennisgebieden, opvattingen en mensen zijn zij in staat om later hun eigen keuzes te maken die bijdragen aan het door henzelf gekozen ontwikkelingspad. Het aanbod aan keuzerichtingen wordt daarbij niet eenzijdig gedicteerd door de maatschappelijke vraag naar bepaalde

28 vaardigheden, maar biedt ook ruimte voor persoonlijke ontwikkeling. In de afgelopen decennia heeft in het Surinaamse onderwijs een ontwikkeling plaatsgevonden die minder ruimte geeft voor individuele verschillen in leertempo en leerniveau. De vele drop-outs en de zittenblijvers, de verschillende breukvlakken tussen onderwijstypen, de ontbrekende professionaliseringsfunctie van leerkrachten, afgebroken tussenwegen in het voortgezet onderwijs (VOJ en VOS) en het meestal dwingende advies van de GLO-toets zorgen ervoor dat vroeg- en laatbloeiers en mensen die boven of beneden het gemiddelde presteren weinig kansen krijgen om hun talenten optimaal te benutten en te ontwikkelen (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017, p.88).

Het onderwijs draagt bij aan het overbrengen van kennis van de manier waarop mensen met elkaar kunnen samenleven. Onderwijs moet mensen ervan bewust maken dat aan de wijze waarop wij met elkaar leven op een bepaalde manier is vormgegeven en dat ieder individu een stuk vrijheid opgeeft om die samenleving mogelijk te maken. Dat kinderen zich bewust worden van die verhouding tussen individu en samenleving is een onderdeel van de socialisatiefunctie van het onderwijs. Socialisatie kan helpen bij de aanpak van bepaalde problemen in het onderwijs, zoals ordeproblemen. Binnen de socialisatiefunctie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:

a. de school is een belangrijke plek voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden;

b. onderwijs draagt bij aan burgerschapsvorming en maakt leerlingen bewust van democratische normen en waarden; • onderwijs mag niet misbruikt worden om utopische maatschappijveranderingen tot stand te brengen.

De kwalificatiefunctie voor de arbeidsmarkt houdt in dat het onderwijs mensen de kennis, vaardigheden en houdingen bijbrengt die nodig zijn om een (bepaalde) positie op de arbeidsmarkt te verkrijgen of te houden. De eisen die gesteld worden door de arbeidsmarkt bepalen daarom een deel van de inhoud van het onderwijs. Binnen deze functie stelt de Regering de volgende uitgangspunten centraal:

a. opleidingen bereiden voor op werk met hoofd, hart of handen, waarbij de nadruk ligt op respectievelijk cognitieve, sociale en ambachtelijke vaardigheden. Er is geen hiërarchie tussen de categorieën. Wel zijn er binnen die categorieën niveauverschillen;

b. een kerncurriculum en de leerplicht (4 – 16 jaar) zijn noodzakelijk voor een minimum-niveau van zelfredzaamheid op de arbeidsmarkt;

c. het onderwijs moet een brede basis bieden aan leerlingen en studenten;. • het ‘leven lang leren’ is in eerste instantie een individuele verantwoordelijkheid of de

29 verantwoordelijkheid van werknemers en werkgevers onderling; • de terugdringing van het ongediplomeerd schoolverlaten, zodat betere beroepskwalificaties worden gerealiseerd ten behoeve van vervolgscholing of arbeidsmarkt;

d. Het verbeteren van de zorgkwaliteit in het onderwijs.

De Regering wenst in haar beleid accenten te leggen op drie belangrijke thema’s: stakeholders in onderwijs, kwaliteit in onderwijs en professionalisering van het leraarschap. In het onderwijs zijn overheid en onderwijsinstellingen niet de enige stakeholders. Van belang is dat docenten, ouders, leerlingen, studenten, vakbonden hun betrokkenheid tonen als stakeholders. Zowel leerling als leraar, bijvoorbeeld, moeten zich in hun rol inspannen om als volwaardig stakeholder te worden erkend. Deze wederkerige relatie komt tot uitdrukking bij, onder andere, het feit dat ouders en kinderen een goede prestatie van de school verlangen.

De overheid zal erop toezien dat de kwaliteit van het geleverde onderwijs is gewaarborgd. De eindverantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit ligt uiteindelijk bij de overheid. Op elk niveau dienen verantwoordelijkheden, informatie en bevoegdheden met elkaar in evenwicht te zijn. Een breed onderwijsaanbod doet recht aan de diversiteit van leerlingen- en studentenpopulaties in ons land en zorgt bovendien voor de gespecialiseerde arbeidskrachten, waaraan in onze complexe samenleving zoveel behoefte is. De overheid zal onderwijsinstellingen aanspreken op behaalde onderwijsresultaten. Voor het kwaliteitstoezicht op onderwijsinstellingen kiest de Regering voor een proportionele aanpak. Dat wil zeggen dat de overheid zich in principe terughoudend opstelt, maar ingrijpt waar dat nodig is (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017,p.88-90) .

De centrale doelstelling inzake de kwaliteit van het onderwijs is om de resultaten van de Surinaamse leerlingen in de diverse opleidingsrichtingen in de pas te doen lopen met het landelijke gemiddelde. Het gaat daarbij om relatief objectieve en gemakkelijk meetbare normen als het respecteren van de Surinaamse wetgeving, het kwalificatieniveau van docenten en het niveau van schoolverlaters in vergelijking met hun startniveau. Waar de overheid signalen krijgt dat deze normen worden geschonden of deze zelf constateert, zal ingegrepen worden. Bij professionalisering van het leraarschap dient het vak van docent in alle onderwijssoorten maatschappelijk gewaardeerd te worden. Daarbij hoort een adequate beloning. De Regering ziet het docentschap als vakmanschap. (Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012 – 2016, 2017,p.90).

30

4.2 Het Onderwijsbeleid van MinoWC

Alvorens het beleid van MinoWC inzake het onderwijs wordt behandeld, zal er in het kort beleid in het algemeen worden behandeld.

Beleid’ is afgeleid van het middeleeuwse, thans verouderde, werkwoord ‘beleiden.’ We herkennen daarin gemakkelijk het nog steeds gangbare werkwoord ‘leiden’ in de betekenis van ‘doen’, ‘gaan’ of ‘aanvoeren.’ Tegenwoordig wordt het woord ‘beleid’ weer zeer vaak gebruikt. De term ‘beleid’ duidt soms op de activiteiten van de Overheid, soms op de resultaten of effecten van die activiteiten. Soms duidt de term ‘beleid’ een plan aan, soms het planmatige karakter van de activiteiten van de Overheid, soms het van dat plan gewenste effect.

Een beleidstheorie is de basis van beleid. Een beleidstheorie omschrijft het probleem zo duidelijk mogelijk en ze geeft aan wat er de oorzaken van zijn. De omschrijving van het probleem geeft al voor een deel aan water de oplossing voor kan zijn. Een beleidstheorie geeft tot slot met een taakverdeling en een actieplan aan hoe een instrument wordt ingezet. De onderverdeling van beleidstheorie: 1.Probleemdefinitie, 2. Oorzaken van het probleem, 3. Verhouding tussen beïnvloedbare oorzaken en beschikbare instrumenten, 5.doelstelling en 6 plan van aanpak.Middels Beleidstheorie wordt gekeken naar:

 Een inhoudelijke beschrijving van het beleidsinterventie en assumpties over de wijze waarop deze bepaalde doelstellingen zal bereiken of effecten zal genereren

 Een oordeel over wat er gedaan moet worden om deze doelstellingen te halen bij de uitvoering van beleid

(Oosten, 2009, pp.88-89).

Volgens Oosten is beleid het werken aan de realisatie van doelstellingen, volgens een tijdsplanning en met de inzet van bepaalde middelen. Met beleid geeft het openbaar bestuur richting aan maatschappelijke ontwikkeling. Dat beleid doelgericht is, wil zeggen dat het ergens voor bedoeld is: overheidsoptreden dient om een probleem op te lossen of om het te voorkomen. Overheidsoptreden verloopt volgens een planning indien er wordt nagedacht over wanneer welke beleidsmaatregel genomen dient te worden. Overeenstemming over de doelstelling en de instrumenten van beleid en een goede samenhang tussen beleidsmaatregelen kunnen worden bereikt door het beleid stap voor Stap tot stand te brengen. Het fasemodel van beleidsvorming geeft aan met welke stappen een beleidsproces wordt doorlopen. Met een fasemodel van beleidsvorming worden in de totstandkoming van beleid vijf opeenvolgende stappen

31 onderscheiden: 1.Agendavorming, 2. Beleidsontwikkeling en besluitvorming, 3. Beleidsuitvoering, 4. Beleidsevaluatie en 5. Toezicht ( Oosten, 2009, pp.74-75)

De fasen agendavorming , beleidsontwikkeling en besluitvorming vormen als het ware een trechter waarin een brede stroom van mogelijke doelstellingen en maatregelen samengaat tot een dunne straal. Het begin van een beleidsproces gaat dus van variatie tot selectie. De fase van beleidsuitvoering dient het verlengde te zijn van het beleid zoals dat is ontwikkeld en goedgekeurd. In de fase van beleidsevaluatie staan de effecten van het beleid centraal en dat kan reden geven om het beleid te veranderen of geheel te beeindigen. In de fase toezicht staat de eigen werkwijze van het openbaar bestuur centraal ( Oosten, 2009, p.76).

Beleid: “Het bepalen van de meerwaarde (‘merit’) van datgene wat geëvalueerd wordt” (M. Scriven).

Beleid moet geëvalueerd worden aan de hand van een 4-tal punten om zodoende inzicht te kunnen krijgen welke stappen verbeterd moeten worden om het beleid naar wens uit te kunnen voeren. De motieven om beleid te evalueren zijn als volgt (www.kenniscentrumvlaamsesteden.be):

 Beleidsplanning ondersteunen

 Verbeteren van de uitvoering van het beleid en bijdragen tot institutionele ontwikkeling van de betrokken organisaties

 Het afleggen van verantwoording m.b.t. de resultaten van het beleid en de ingezette middelen  Beleidsleren: het antwoord op de vraag waarom en hoe beleid wel of niet geslaagd is.

Het onderwijs in ons land is gebaseerd op vier beleidsdocumenten (www.gov.sr): Ad1) De Regeringsverklaring 2010 - 2015 : Kruispunt

Ad2) Het Sectorplan Onderwijs - SPO

Ad3) Het Ontwikkelingsplan Suriname in Transformatie 2012-2016 Ad4) Het Surinaams Educatief Plan – SEP

Fig 3. Vier beleidsdocumenten van MinOWC

Ad1) Onderwijs in de regeringsverklaring

Onderwijs is de basis voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Daarom dient onderwijs het belang van democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van excellente bekwaamheden. De basis zal daarin moeten zijn gelegd voor de vitaliteit van deze samenleving. Die vitaliteit moet de grondtoon van het volkskarakter zijn, die ervoor zorgt dat er een decent society

32 functioneert, die de veerkracht bezit zich te handhaven en toepasselijk te zijn in democratische instellingen in alle sectoren van staat en maatschappij (www.gov.sr).

Ad 2) Sectorplan Onderwijs

Het Sectorplan Onderwijs is opgebouwd op basis van contouren uit het SEP, dat middels een participatief proces met stakeholders tot stand is gekomen en op 29 november 2002 op een Onderwijscongres werd aangenomen. Bij de formulering van dit plan is niet alleen uitgegaan van de bestaande knelpunten in ons onderwijs, maar is vooral rekening gehouden met regionale en internationale ontwikkelingen met betrekking tot de sector (www.gov.sr). De sector onderwijs heeft in de afgelopen jaren een duidelijke achteruitgang doorgemaakt en kan hierdoor niet optimaal bijdragen aan de nationale ontwikkeling. De organisaties binnen de sector zijn niet gespaard gebleven van de verslechterde sociaaleconomische situatie, en zowel binnen het ministerie als binnen het onderwijsveld zijn er ernstige problemen, die hun invloed doen gelden op de bereikbaarheid of toegankelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs. Kortom het onderwijsaanbod in ons land voldoet heden ten dage kwalitatief en kwantitatief niet of onvoldoende aan de eisen van deze tijd. De hervorming van het onderwijs wordt beschouwd als een belangrijke sleutel om mensen klaar te maken, die het hoofd kunnen bieden aan de nieuwe eisen en uitdagingen van de 21e eeuw (www.gov.sr).

In de Sector Plan Onderwijs wordt er ten eerste gekeken naar de sociale en macro-economische situatie van Suriname en de plaats van de sector binnen de nationale economie. Er zijn aanwijzingen dat de nationale economie koerst in de richting van stabiliteit; er zijn evenwel meer en nieuwe inspanningen van blijvende aard vereist, om zaken als werkgelegenheid, inflatie, begrotingstekort en betalingsbalans tot aanvaardbare proporties te brengen (www.gov.sr). Daarna is de huidige situatie omschreven en vervolgens de knelpunten.

De volgende problemen en knelpunten komen vrijwel op alle onderwijsniveaus en - typen voor, zij het in verschillende mate: Er is een verouderde en gebrekkige curricula inclusief didactische werkvormen, gebrekkig systeem van toetsing van leerprestaties, doorstroming en selectie en verouderde en gebrekkige leermiddelen. Ook geen adequate opleiding en voorbereiding van leerkrachten en gebrekkige her- en bijscholing van leerkrachten. Verder is er onvoldoende supervisie door schoolleiding en inspectie en onvoldoende bevoegde leerkrachten (binnenland, speciaal onderwijs, secundair onderwijs). Tenslotte

33 hoge percentages blijvenzitters en drop-outs, een geringe horizontale doorstroom mogelijkheden en er sprake van genderongelijkheid (www.gov.sr).

De hervormingsprogramma's die in het SEP zijn gerubriceerd in een 5-tal sub-sectoren te weten (www.gov.sr):

(1) Het pre-primair en primair onderwijs: basisonderwijs (2) Het secundair onderwijs

(3) Het hoger onderwijs (4) De fysieke infrastructuur (5) De onderwijsadministratie.

De twee belangrijke projecten betreffen:

- het "Early Child Development (ECD)/ UNICEF project" - het "Basic Education Improvement Project/ IDB"

Veranderingen van het basisonderwijs hebben ook implicaties voor het secundair en hoger onderwijs, die overigens hun eigen specifieke knelpunten hebben. Bedoelde implicaties en knelpunten zijn waar mogelijk ook vertaald in programma's en activiteiten. Elk programma en elke activiteit is in een matrix afgezet in een tijdschema met vermelding van de betreffende verantwoordelijke instantie. De totale financieringsbehoefte komt neer op ongeveer € 45.2 mln (www.gov.sr).

Het onderwijsaanbod in ons land heden ten dage kwalitatief en kwantitatief niet of onvoldoende aan de eisen van onze tijd. Daarnaast zijn er ook andere indicaties dat het onderwijssysteem niet voldoende aansluit op de Surinaamse behoeften en/of niet de plaats krijgt die het verdient: Er is duidelijk een dringend gebrek aan voldoende hooggeschoold kader. Verder is er geen correlatie tussen het opleidingsniveau en het niveau van tewerkstelling: VOJ-opgeleiden bekleden de meeste leidinggevende beroepen (27%), terwijl Universitair opgeleiden, met 17%, de tweede plaats innemen. MBO-ers bekleden meer hogere posten dan HBO-ers en er is gebrek aan technisch kader (www.gov.sr).

Onderwijshervorming

Bij de formulering van het onderwijsbeleid voor de komende jaren is niet alleen uitgegaan van de knelpunten in het onderwijs, maar is er vooral rekening gehouden met regionale en internationale ontwikkelingen met betrekking tot de sector. In dit kader is het beleid ontleend aan het Surinaams

34 Educatief Plan (SEP 2002) en is het mede gestoeld op de Caribbean Education Strategy (CES 1997) en de World Declaration on Education for All (EFA 2002) (www.gov.sr).

Ad 4) Surinaams Educatief Plan 2004-2008

Een aanzet tot sectorbrede aanpak van ons onderwijs dateert van 1979, toen op verzoek van Suriname door de Unesco, na een “fact finding mission” in 1978, het rapport “Prospects and Analysis” werd uitgebracht. Op basis van dit rapport is in hetzelfde jaar het plan “Preparing for Change” opgesteld, dat door verschillende omstandigheden niet in zijn geheel is uitgevoerd. Delen van dit plan worden op heden nog uitgevoerd, zonder dat nog sprake is van een samenhangend programma (www.gov.sr).

Suriname heeft zich samen met 156 landen in 1990 in Jomtiem, Thailand onder supervisie van de VN/Unesco een gecommitteerd om een basic-education strategy te ontwikkelen. Deze landen vonden en vinden nog steeds dat er Basic-Education For All (B-EFA) een feit moet zijn in de respectievelijke landen. In 2000 moesten de landen in Dakar, Senegal hun lang termijn plannen ter zake presenteren aan de VN/Unesco. De meeste landen hebben dit plan niet kunnen presenteren en dus werd een hernieuwde afspraak gemaakt om uiterlijk 2002 te voldoen aan voornoemd commitment (www.starnieuws.com). Het Nationaal Educatief Plan - later hernoemd tot Surinaamse Educatief Plan (SEP) - geeft het kader aan voor de educatieve hervormingen die noodzakelijk zijn voor ons land om te voldoen aan de eisen voor economische en sociale transformatie. Als strategisch plan geeft het de ontwikkelingsrichting en intenties aan voor ons onderwijs- en volksontwikkelingbestel voor de komende 15 tot 20 jaar, op grond waarvan concrete uitvoeringsplannen zullen moeten worden ontwikkeld en geïmplementeerd. Hierdoor zal de continuïteit en consistentie van het beleid beter gegarandeerd zijn (www.gov.sr).

Een belangrijk initiatief is terug te vinden in het MinoWC/IDB-rapport "Onderwijs in Suriname, stap 2000, Suriname ‘s Totaal Educatief Plan" een eerste voorontwerp, van maart 1989. Deze eerste versie, waarin ook een uitgewerkt Meerjaren actieplan was opgenomen om de voorgestelde onderwijsprogramma's te ontwikkelen, was bedoeld als discussiestuk voor een onderwijsconferentie. Dit voornemen heeft om verschillende redenen geen uitvoering gehad (www.gov.sr).

In het kader van de ontwikkelingssamenwerking met Nederland zijn sinds 1989 ook diverse missies vervuld om te geraken tot een nationaal plan. Een identificatiemissie (J.A. van Kemenade) heeft in 1989 in samenwerking met de Minov Adviescommissie van Ontwikkelingssamenwerking, de MACOP, een reeks van 26 projectvoorstellen gedaan met een tijdsperspectief van 4 - 5 jaar. In diverse vervolgmissies

35 is gepoogd technische ondersteuning te geven ter voorbereiding en implementatie van geïdentificeerde