• No results found

Deskreview oftewel literatuuronderzoek, het theoretisch raamwerk vloeit voort uit het literatuuronderzoek,

waarbij gebruik is gemaakt van academisch literatuur waaronder boeken en andere academische artikelen (journalen). Tijdens de literatuurstudie zijn eerst naslagwerken, scripties geraadpleegd en informatie verkregen door het MinoWC en UNICEF. Naast het lezen van relevante literatuur, zijn er ook websites bezocht met betrekking tot het onderwerp. De statistieken van drop-outs in Suriname zijn vrijgegeven door MinoWC. Naslagwerken waren niet ouder dan tien jaar en zijn van afkomstig uit betrouwbare bronnen, zoals erkende universiteiten en bestaande overheidsinstanties.

Het literatuuronderzoek geeft deels antwoord op de volgende deelvragen

 Wat is het beleid van de MinoWC ten aanzien van voortijdige schoolverlaters?

 Wat is het beleid van betrokken Intergouvernementele Organisaties t.a.v. Drop-outs in Suriname Ter verkrijging van informatie met betrekking tot dit onderwerp en voor het verkrijgen van een breder inzicht hierin is het noodzakelijk geweest interviews te doen. Deze vorm van onderzoek geeft diepgaande informatie over de achterliggende variabelen bij het drop-out fenomeen. De keus voor het verrichten van kwalitatief onderzoek is gebaseerd op de mogelijkheid om door te kunnen vragen aan de respondenten. Er zijn drie kwalitatieve interviews geweest. De respondenten van de kwalitatieve interviews zijn vertegenwoordigers van de MinoWC en UNICEF. Er is tijdens de directe interviews gebruik gemaakt van kwalitatieve topic lijsten waardoor de interviews semigestructureerde van aard zijn geweest. De volgende drie topic lijsten zijn gebruikt:

 Algemene Interview vragen omtrent Drop-outs;

 Interview vragen omtrent MinoWC en Internationale Organisaties;  Interview vragen voor UNICEF.

41 De vragen die zijn opgenomen in de vragenlijst kunnen worden gecategoriseerd in hoofdaspecten, te weten: MinoWC en drop-outs, MinoWC en UNICEF, MinoWC en beleid. De topic lijsten staan in Bijlage B van deze thesis weergegeven. De interviews zijn gehouden met de volgende personen, te weten:

 mevrouw Vidya Narain van MinoWC afdeling Onderzoek en Planning, persoonelijke communicatie, gehouden op 19 september 2016

 mevrouw Roberta Leefland Hoofd van de Afdeling Onderzoek en Planning, persoonelijke communicatie, gehouden op 6 oktober 2016

 mevrouw Priya Hirasingh van UNICEF, persoonelijke communicatie, gehouden op 24 november 2016

 meneer X, persoonelijke communicatie, gehouden op 10 december 2016

Het kwalitatieve onderzoek geeft deels antwoord op de volgende deelvragen :

 Wat is het beleid van de MinoWC ten aanzien van voortijdige schoolverlaters?

 Wat is het beleid van betrokken Mondiale Intergouvernementele Organisaties ten aanzien van Drop-outs in Suriname?

5.2 Analyse van de onderzoeksresultaten

5.2.1 Het Sociaal Constructivisme en UNICEF

Uit de drie eerder genoemde theorieën, die in hoofdstuk 1 zijn beschreven, past de theorie van het Sociaal Constructivisme het best binnen dit onderzoek, omdat beleid wordt gemaakt op basis van een probleem(en),vervolgens worden oplossingen geformuleerd. Wederzijds verwisselen UNICEF en MinoWC bepaalde standpunten om zodoende beleid te kunnen formuleren. Oplossingen kunnen onder andere gezien worden als “ideeën”. UNICEF opereert ook vanuit bepaalde ideeën om zodoende haar doelen te bereiken zoals diverse problemen binnen het onderwijs te reduceren.

5.3 De samenwerking tussen UNICEF en MinoWC

Verwijzend naar paragraaf 3.4.1 is vermeld dat de Verenigde Naties (VN) de regering van de Republiek Suriname en haar volk langer dan 40 jaar heeft ondersteunt, door middel van financiële steun, ontwikkelingshulp en technische samenwerking, eerbiediging van de rechten van de mens. The United

Nations International Children’s Education Fund is een werkarm van de VN die er op toeziet dat de

42 Suriname, waardoor zij haar medewerking kan verlenen. Kinderen in Suriname hebben allemaal recht op goed onderwijs en daar staat UNICEF achter (sr.one.un.org, 2016). Derhalve is ondersteuning van deze Internationale Organisatie (UNICEF) van belang om te komen tot beleidsplannen en beleidsformuleringen en zodoende het onderwijs daadwerkelijk te kunnen vernieuwen. Zonder onderzoek en dataverzameling, kan de overheid geen conclusies trekken over de problemen en tekortkomingen van het onderwijssyteem.

Om een beter inzicht te krijgen wat de samenwerking tussen UNICEF en MinoWC in houdt, zijn er interviews van vier respondenten afgenomen. Alle vier hebben medegedeeld hoe de samenwerking geschiedt en de aanleiding daarvan voorts is er verteld geworden welke bijdrage UNICEF aan MinoWC geeft. De bijdrage van UNICEF is een ondersteuning op meerdere aspecten ten aanzien van de aanpak van drop-outs.De interviews zijn opgenomen met toestemming van de respondenten. Deze zijn door een derde objectieve persoon in een tekstbestand ingevoerd. Dit tekstbestand is geanalyseerd en gereduceerd. De analyse heeft enkele kernwoorden of hoofdaspecten naar voren gebracht. In bijlage C is de een samenvatting van de interviews geplaatst.

De hoofdaspecten of kernfuncties die duidelijk uit de drie interviews naar voren kwamen zijn:  UNICEF geeft technische ondersteuning aan MinoWC;

 UNICEF geeft financiële ondersteuning aan MinoWC;

 UNICEF geeft middels onderzoek/rapportages, aanbevelingen/beleidsvoorstellen voor het uit te voeren beleid ten aanzien van de aanpak van drop-outs;

 UNICEF kan via haar mandaat verandering helpen brengen in het onderwijsbeleid.

 De verantwoordelijke voor de uitvoering van het beleid voor onderwijs is MinoWC (de overheid);

Voorts heeft (meneer X) in een kort gesprek, de vierde respondent, zijn mening gedeeld dat niet alle schoolhoofden meewerken om hun statistieken en/of informatie over hun studenten aan MinoWC vrij te geven. Een van de redenen kan zijn dat zij hun administratie niet nauwkeurig hebben bijgehouden. Verder gaf de respondent ook aan dat beleidsmakers een verkeerde priority management hebben en zodoende onbelangrijke zaken voortrekken. De beleidmakers zijn niet geinteresseerd in het optimaal uitvoeren van beleid, ze kijken eerder naar hun eigen belang.

43 Vermeldenswaard is dat UNICEF haar bijdrage voor MinoWC zeer belangrijk is. Het voortraject dat UNICEF ondersteunt, is in feite de basis om tot beleid te komen. Internationale Organisaties kunnen via hun mandaat verandering helpen brengen in de onderwijssituatie. Nochtans ligt de verantwoordelijkheid bij de overheid om de problematiek van drop-outs beter onder controle te krijgen.

5.4 Challenges voor het beleid van MinoWC

Het onderwijs richt zich op verschillende aspecten. Deze hebben in grote lijnen te maken met:

- Kwaliteit van input: gekwalificeerde leerkrachten, nieuwe en aangepaste leermiddelen, fysieke voorzieningen, gezonde leer- en leefmilieu, wet en regelgeving; met andere woorden een onderwijssysteem dat voldoet aan nationale - en internationale standaarden.

- Kwaliteit van het onderwijsproces en de procesbewaking: hanteren van de meest recente en effectieve activerende didactiek, leeractiviteiten en evaluatiemodellen (verslagen, presentaties, repetities, examens etcetera), die betrouwbaar en valide zijn. Ontwikkelen en bijbrengen van vaardigheden geënt op communicatie, leiderschap, enz. Voldoen aan kwaliteitseisen bij de output gericht op aansluiting op vervolgonderwijs, behoefte op de arbeidsmarkt en optimaal functioneren in de maatschappij (Memorie toelichting op begroting MinoWC, 2017, pp.6-7). De beleidsactiviteiten staan opgesomd in de Memorie van Toelichting op de Begroting van Dienstjaar 2017 vanaf bladzijde zes tot en met bladzijde zestien. Volgens Henri Ori is de focus op onderwijsbeleid en de kerntaken van het ministerie zoek, een sprekend voorbeeld wordt gevormd door wetsproducten het onderwijs rakende. Al geruime tijd worden werkgroepen en deskundigen ingezet om ontbrekende danwel flankerende wetgevingsproducten te maken, maar met het eindresultaat is geen goed garen te spinnen. Schrijnend is het voorbeeld van de Conceptwet op het primair onderwijs. De opdracht is net als zoveel andere, in handen gelegd van consultants en weer moet het ministerie betalen voor een onvoldoende doordacht (wetgevings) product. Ook een Nota van Uitgangspunten voor het primair onderwijs ontbreekt. Allerlei ‘onderwijsvernieuwingen’ worden opgepakt die een wettelijke grondslag missen. Dat is een bedenkelijke ontwikkeling waardoor de legitimiteit van de doorgevoerde vernieuwingen discutabel wordt. Specifiek voor het onderwijsbeleid speelt immers het legaliteitsbeginsel, dat essentiële regels met betrekking tot onderwijs juridisch moet onderbouwen (www.dbsuriname.com).

Voorts geeft Henri aan dat dit punt van onderwijs fundamenteel van andere beleidsdomeinen verschilt. Dit heeft in principe ook gevolgen voor het moment waarop adviezen worden ingewonnen. Daarnaast

44 heeft een gedragen overheidsbeleid behoefte aan een platform waar partijen samen zitten, informatie uitwisselen en in dialoog treden met de overheid. Het uitwisselen van informatie, meningen en argumentaties creëert vertrouwen tussen de overheid en de verschillende betrokkenen en geeft de overheid of de middenveldorganisaties de kans om beleid toe te lichten. Doordat middenveldorganisaties binnen het platform elkaars standpunten beter kennen, is het ook gemakkelijker om tot gemeenschappelijke standpunten te komen (www.dbsuriname.com).

UNICEF en andere Internationale Organisaties zijn een grote steun voor wat betreft het financieren van projecten die uiteindelijk ervoor zorgen dat er beleid kan worden gemaakt. Er zijn vele studies gedaan, surveys gehouden, veel commentaar geleverd op knelpunten, veel beleidsvoorstellen gedaan et cetera, maar uiteindelijk worden ze heel traag tot helemaal niet gerealiseerd. Het gaat er niet om, om de mooie doelen in een keer te realiseren, maar het werkt beter als er stap voor stap naar toe wordt gewerkt. Dit ter voorkoming dat bepaalde kleine, maar toch belangrijke issues over het hoofd worden gezien. Incrementele aanpak ontbreekt hier. Volgens Henri Ori, beleidsadviseur op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur, heeft Suriname in de afgelopen zes (6) jaar, vier (4) ministers gehad op de post Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur (MinOWC).

Het Education for All Report 2010-2013 (www.unesco.org) geeft de knelpunten van MinoWC bij het uit te voeren beleid aan:

“Although the Government is doing everything possible to reach the different educational goals in an appropriate and efficiënt way, there seem to be some shortcommings in the implementation of various activities. One of the shortcomings is unlocking of the interior. Reaching the hinterland of Suriname remains a challenge for the Government. Also the change of ministers of education within this period has caused some stagnation of some programmes and activities”.

Resumerend is dat er veel wissels van ministers zijn, frequente wisseling van directeuren en zwak kaderbeleid. In de meeste beleidsdocumenten van onderwijs, wordt aangegeven dat er beleid zal worden gevoerd vanuit bepaalde uitgangspunten. Echter, worden de meeste projecten niet of gedeeltelijk afgerond, veelal wordt aangegeven dat vanwege bepaalde omstandigheden, het project/beleid niet doorgezet kan worden. De omstandigheden die een stagnerende rol hebben bij de uitvoering, worden helaas niet concreet aangegeven. Dit zou makkelijker zijn om niet in herhaling te treden.

45 Voorgenoemde schrijver geeft ook aan dat onderwijsbeleid tot stand komt voor co-creatie en co-productie met het onderwijsveld. Kennelijk ontbreken deze structuren of zijn ze op hun best verwaarloosd. Deze standpunten worden ingenomen na democratische consultaties van de mensen die ze naar voren brengen. Dit kan via democratisch tot stand gekomen bestuursorganen of via andere vormen van inspraak en consultatie. De visies van de middenveldorganisaties vertegenwoordigen dus steeds de mening van een ruime doelgroep uit het onderwijs of de samenleving. Voorts ontbreken de maatschappelijke agenda over onderwijsbeleid en de onderwijsonderzoekagenda met prioriteiten. De begrotingstekst van MinOWC voor het dienstjaar 2017 is veel te vaag en weinig innovatief van aard en is op geen enkele wijze door gecommuniceerd naar het onderwijsveld (www.dbsuriname.com).

Het onderwijsbeleid is niet zichtbaar en niet transparant voor de samenleving. De gedragenheid van beleidsbeslissingen ontstaat door een continu proces van dialoog en consultatie met burgers en belanghebbenden. Een enkel moment van consultatie, bijv. helemaal in het begin van het proces, is onvoldoende om te spreken van een gedragen beleidsbeslissing (www.dbsuriname.com).

Aanvullend op de informatie van Henri, is vermeldenswaard dat de begroting van MinoWC voor het dienstjaar 2017 (p.9) heel vaag over drop-outs is geschreven. Wat er ontbreekt, is beleid dat de focus legt op de begeleiding van drop-outs en preventie beleid op dreigende schoolverlaters en professionele opvang voor drop-outs.Uiteraard heeft niet elke leerling dezelfde reden om de school voortijdig verlaten, vandaar de opvang en begeleiding noodzakelijk is. Een moderne school geeft nog niet de garantie dat er geen drop-outs zullen zijn, daarvoor dient er nader onderzoek te worden gedaan naar onder andere de huissituaties en of andere factoren die tot voortijdig schoolverlaten kunnen leiden. Voorts staat er ook niet aangegeven welke wetten zonodig aangescherpt of ontworpen dienen te worden om het onderwijs meer vorm en stabiliteit te garanderen.

Verder volgt een citaat uit het “Ontwikkelingsplan Suriname in transformatie 2012-2016” uit het stuk van onderwijs: ”Bij professionalisering van het leraarschap dient het vak van docent in alle onderwijssoorten maatschappelijk gewaardeerd te worden. Daarbij hoort een adequate beloning. De Regering ziet het docentschap als vakmanschap”. Gezien dit niet wordt nageleefd, gebleken uit recente protestacties van de Bond van Leraren, is er geen sprake van een stabiel beleid ten aanzien van onderwijs in Suriname. Deze situatie heeft indirect ook een negatief effect op de leerlingen, het gevolg kan zijn dat leerlingen gedemotiveerd en onzeker raken en dit kan weer leiden tot voortijdig de school verlaten om zodoende te participeren in de arbeidsmarkt.

46 Tevens ontbreekt een breedvoerig plan van aanpak van de beleidsactiviteiten en ook ontbreekt er een activiteitenkalender. Er is geen weergave over de status van de projecten/ activiteiten, met het resultaat dat men makkelijk terug kan zien welke projecten voorkeur hebben en nagaan welke bugetten er nodig zijn voor desbetreffende activiteit. Met een weergave kan de overheid duidelijk nagaan wat er is gedaan (afgeronde projecten), welke nog in proces zijn en welk activiteiten nog moeten volgen. De stappen kunnen op deze manier makkelijker en transparanter worden uitgevoerd. In de Begrotingstekst van MinoWC dienstjaar 2017 zijn de activiteiten die ontplooid zijn, beknopt aangegeven.

5.6 Onderzoekmethode Schoolmapping 2010

In 2010 is een onderzoek naar de redenen van voortijdige schoolverlaters in het binnenland gedaan. In paragraaf 4.4.1 zijn de oorzaken van dit probleem aangehaald. De citaat uit de schoolmapping report met betrekking op de visie van de schoolleiders: “Schoolleiders vinden het moeilijk om met voorstellen te komen voor het terugdringen van drop-puts. Volgens enkelen is een manier om wegblijvers aan te pakken: communicatie en bewustwording van ouders en leerlingen en het bevorderen van ouderparticipatie” (

schoolmapping 2010 report, 2017, p.37). Ook ouders en de lokale gemeenschappen zijn aan het woord

gekomen.

Echter ontbreekt de stem van de leerlingen en die van de voortijdige schoolverlaters. De leerlingen kunnen zelf aangeven wat zij verbeterd willen zien in het onderwijs en op die manier kan men ook achterhalen welke leerlingen de school dreigen te verlaten. Verder zijn het de schoolverlaters die exact kunnen aangeven omtrent welke redenen ze de school hebben verlaten. Hetzij om gedwongen omstandigheden of uitzichzelf de school hebben gelaten. Voorts is het onderzoek afgebakend tot het binnenland, terwijl er ook in Paramaribo sprake is van voortijdige schoolverlaters.

Door zelf met voortijdige schoolverlaters te praten, kan er meer duidelijkheid komen over wat de invloed is van persoonlijke kenmerken, met de nadruk op de attitude, subjectieve norm, verwachtingen, waarde, normatieve belief, motivatie en de ervaren controle over het gedrag, en omgevingsfactoren op de problematiek in Suriname (Knigge, 2017, p.7). In de bijlage op bladzijde 64 staat in een krantenartikel uit de dagblad “De Ware Tijd”, geschreven dat de doodgeschoten rover een drop-out van NATIN was. De schoolleider heeft tot twee keer geprobeerd een gesprek met de ouders te hebben, waarvan de eerste keer was gelukt. De schoolleider zou in dit geval samen met een psycholoog of deskundige meerdere gesprekken met de student moeten houden.

47 Een tweede citaat uit het rapport met betrekking tot de aanpak van drop-outs: “Er moeten regelmatig in samenwerking met andere sectoren opvoedingsprogramma’s/voorlichting gegeven worden die zich richten op het belang (participatie in) het onderwijs, het voorkomen van tienerzwangerschappen, het belang van het feit dat beide geslachten naar school gaan en deze ook afmaken. Voorts moeten er meer ondersteunende diensten( zoals Inspectie, afdeling Begeleiding) ter plaatse aanwezig zijn. Schoolleiders moeten meer autonomie krijgen ten aanzien van het managen van een school en hiermee ook meer verantwoordelijkheid voor het onderwijs op hun school tonen. Huisbezoekjes of contactmet de ouders door leerkrachten moeten meer en op continue basis gebeuren”( schoolmapping 2010 report, 2017, p.37). Er zijn goede beleidsvoorstellen gegeven op basis van de redenen van voortijdig school verlaten, voorstellen voor aanpak van drop-outs, maar geen echte preventiebeleid voor dreigende schoolverlaters. Communicatie met de leerlingen en ouders is een goed voorstel, maar niet als ze in armoede verkeren. Echter, zitten de problemen die leiden tot drop-outs dieper geworteld dan alleen te kijken en advies te geven aan dit probleem.

48

Conclusie

Het fenomeen voortijdig schoolverlaten is voor Suriname een groot probleem. Dit heeft vooral sociale en economische gevolgen. Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur coördineert en reguleert het Onderwijssysteem in Suriname. De aanpak van drop-outs doet het Ministerie in samenwerking met niet-gouvernementele organisaties, donoren en internationale organisaties.

In dit onderzoek is onderzocht wat de bijdrage is van UNICEF op het beleid dat MinoWC hanteert bij de aanpak van de problematiek van voortijdige schoolverlaters.

In de Internationale Betrekkingen zijn er tal van organisaties met verschillende werkgebieden. De internationale organisatie “UNICEF”, valt onder Intergouvernementele Organisaties. Intergouvernementele Organisaties zijn publieke organisaties die hoofdzakelijk bestaan uit soevereine staten, wat wilt zeggen dat zo een internationale organisatie het recht krijgt van een land om haar eigen macht uit te oefenen binnen het desbetreffend land.

UNICEF ziet erop toe dat de Kinderrechten worden nageleefd, vandaar dat zij dan ook in het kader van educatie het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur ondersteunt. UNICEF geeft technische en financiële ondersteuning aan MinOWC. Het is van belang dat het rationeel gedeelte samen gaat met het incrementeel gedeelte, zodat uitgestippeld beleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

De vraag die centraal stond in dit onderzoek was:

“Wat is de bijdrage van UNICEF aan het beleid van de overheid ten aanzien van de aanpak van de problematiek van voortijdige schoolverlaters in Suriname?”

MinoWC heeft geen specifiek beleid als het om drop-outs gaat. Door de jaren heen is het mis gegaan bij het bijhouden van drop-out statistieken. Niet alle scholen waren/zijn bereid om mee te werken. Enkele schoolhoofden zijn huiverig om hun statistieken en /of informatie over hun studenten aan MinoWC vrij te geven, terwijl het onder andere ook nodig is als MinoWC de urgentie van het probleem moet verantwoorden bij een Internationale Organisatie die uiteindelijk op basis hiervan haar hulp kan verlenen. Beleid wordt aan de hand van de drop-out projecten gemaakt, en deze komen dankzij financieringshulp van Internationale Organisaties tot stand. Suriname is lid van de Verenigde Naties (VN) oftewel “United

Nations” (UN). De Internationale Organisatie UNICEF is een UN-Agency van de VN. UNICEF geeft haar

49 Het mandaat van UNICEF is het handhaven en beschermen van kinderrechten en het land daarin te ondersteunen. De overheid (MinoWC) voert het onderzoek uit en de UN-Agency geeft technisch advies ten aanzien van het onderzoek. UNICEF is een partner van de overheid. Zij stelt fondsen beschikbaar en geeft technische assistentie bij de uitvoering van plannen. Deze internationale organisatie speelt een belangrijke rol bij het voortraject in het voorbereiden van een project. Kortom, zij is een ontwikkelingspartner tevens adviserend orgaan in de eerste fase, waarna er beleid kan worden gemaakt. Internationale organisaties hebben uiteindelijk geen zeggenschap bij het maken van Surinaams beleid en