• No results found

Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2"

Copied!
179
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

Steven Blankaart

bron

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2. Jan ten Hoorn, Amsterdam 1688

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/blan012scho02_01/colofon.php

© 2017 dbnl

(2)

SCHOUBURG der RUPSEN, WORMEN, MADEN,ENVLIEGENDEDIERKENS.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(3)

Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierties daar uit voort-komende.

I. Hoofd-stuk. Van de oliphants rups en zyn veranderingen.

I. Ik bevinde dat den nau-keurigen opmerkerIOAN GOEDAARTin syn derde deel aan

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(4)

de letter Y de dryentwintigste bevindinge, een rups heeft verbeeld, die aldaar den Oliphant genoemt is: soo heb ik den derden van oogst-maandMDCLXXXVIIdoor een van myne Goede vrinden Simon Schynvoet, een rups ontfangen, die my dunkt dat wel de zelfde rups soude zyn, en darom heb ik geraden gedagt die naam te behouden, alsoo hy een sekere snuit

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(5)

heeft, welke hy geduurig uit en in konde trekken.

II. Dese rups is vry groot en mag seker al onder de grootste van ons land gerekend werden, want ik moet bekennen geenige oit grooter aanschouwt te hebben, behalven de hout-worm die sig in de wilge-boomen onthoud.

III. de zelve was van gedaante bleik-swart of lood-verwig, met swartere stippels bestippelt: agter op het lyf

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(6)

stond een verheventheid als een pyl, darom moet hy onder de Pyl-staartige rupsen gerekent werden. Hy had volgens de gemeene wyse der rupsen, dry paar puntige pootjes onder de kop: vier paar stompe onder het middel-lyf, en een paar stompe onder de staart.

IV. dit schynt ook de selvige rups te syn, die Moufetus beschryft onder de naam van porcellus, en sekelyk niet onaardig, want de snuit

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(7)

gelykent eer na een verken dan na een oliphant.

V. hy is gevonden in den wyn-gaart, heb hem ook die bladeren gegeven, maar at niets, alsoo hy rust-plaats sogt, om sig in een popjen te veranderen.

VI. den tienden van oogst-maand is de zelve in een vry groote pop verandert, die bruin was, dog met eenige bruindere vlekken bevlekt.

VII. den agtienden van wiedemaand, des jaars daar na, is daar een grooten

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(8)

dikken uil uit voortgekomen, synde het lighaam rosenkoleurig, vry dik en hier en daar wat vaal-groenagtig, dog de vleugelen onvolmaakt.

A. de Oliphants Rups.

B. des selfs popjen.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(9)

II. Hooftstuk. Van de tweede Oliphants rups.

I. Int voorgaande Hoofd-stuk heb ik een groote oliphants rups beschreven, die dese in alles gelyk is, behalven van koleur, welke in dese groen is; zynde mede in de wyngaart gevonden, en darom gaf ik hem wyngaarts bladen tot syn voedsel; maar stelde sig tot veranderinge, spinnende rontom sig de bladen, daar hy in lei, met weinig spinsel rontom

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(10)

sig toe, en was den negenden van Oogst-maand in een groote pop verandert, die verscheiden van koleuren was, strekkende na den bruinen, gelyk die van de vorige.

II. Den vier en twintigsten van wiedemaand, sestien hondert en agtentaggentig, is daar, ik moet bekennen, een schoonen uil, die volmaakt was uit gekomen. synde d' oppervleugels uit den geelen groenagtig, met een rosekoleur gevlakt, hebbende d' onderste vleugels een swarte vlek. dese was de vorige t' eenemaal gelyk, behalven dat

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(11)

dese volmaakt, en d' andere onvolmaakt was, dat ligtelyk kan gebeuren, en alhoewel dese rups groen was en d' andere lood-verwig, soo ben ik van gevoelen, dat het een en de selfde soort van rupsen is geweest, misschien hier in alleen verschelende, dat het eene man en het andere wyfjen is geweest: alhoewel ik niet wel het onderscheid konde merken. dit gevleugelde beesien leefde eenige dagen, en liet een rood vogt van sig vallen, het welk het saad sal syn geweest. aange-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(12)

raakt synde was het seer levendig.

C. was de groene rups.

D. het popjen.

E. het uiltien.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(13)

III. Hoofd-stuk. Van de Vleer-muis dag-kapelle.

I. Int Iaar sestien hondert en seven en tagtig, in't midden van wiede-maand, te Rotterdam by een zieke geroepen zynde, een Edele Vrouw, die vol scheurbuik was.

Onderwylen wierd ik in een tuin genood, van een onser nabestaande vrinden, alwaar ik op d' aalbesie bladen een aardige rupse vond, wiens voorlyf op de rug bruinagtig was, met bruine doornties beset, maar het agterlyf voor het meerder gedeelte spier-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(14)

wit, met witte doornties, seer aardig om te sien.

II. aan den hals waren dry paar scherpe pootjes, het middel-lyf wierd van vier paar stompe pootjes gedragen, en het agter-lyf mede van een paar stompe.

III. Ik deed hem in een doosjen, hem op aalbesie bladen leggende, om de selve na Amsterdam, myn woon-plaats te voeren, met welke bladen ik hem nog een dag vyf ofte ses op-voede.

IV. den dry en twintigsten van die maand, na dat hy wel dry

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(15)

dagen gedreigt hadde te veranderen, liet hy sig aan syn staart hangen, en de huid afgestroopt synde, bleef het popjen aan syn staart hangen, aan de syden van het Glas, alwaar ik hem hadde onder geplaats.

V. Het Popjen was van gedaante als dat van de kleine Aurelia, maar beschildert met eenige goudagtige koleur, en voorts donkeragtig.

VI. den vierden van hooi-maand is daar een schoone dag-kapelle des ogtens uit voortgekomen, die

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(16)

ik niet gemerkt hebbe, dat van Goedaart beschreven is. van boven was de selve rus-geel van koleur, met swarte vlekken. d' onderste syde des vleugels was donkerder van koleur, en aardig door malkanderen gevlekt. In't midden van d' onderste syde des ondersten vleugels was een wit teiken, hebbende de gedaante van de Hebreuwse letter nun; men noemt hem gemeenlyk, na de gelykenisse de vleer-muis dag-kapelle.

de vleugels hadden mede hare tippen, op die

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(17)

wyse byna, als sekere kapelle, die men Pagie la Reine noemt.

VII. na dat hy uit syn popjen gekomen was, liet de selve een droppel ofte twee schoon rood vogt, uit syn agterlyf vallen. Ik hebbe mede gemerkt, dat d' een den anderen verre in schoonigheid te boven gaat, want sommige syn heel na den donkeren hellende, en andere veel ligter van koleur, die ook de schoonste syn.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(18)

F. De vleer-muis kapel van boven.

G. de selve van tersyden, om de koleuren van onderen te beschouwen.

H. het Popjen, uit welke de vleermuis is gekomen.

I. de Rups.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(19)

IV. Hoofd-stuk. Van de Rups van Goedaart de Voorsigtigen genaamt.

I. op de Bramen en Wilgen vind men een rups met swarte ringen op een witte rug, aan de syden is hy geel. Goedaart geeft syn Uil de naam van den voorsigtigen, darom sullen wy de selve mede die naam niet onttrekken, want men anders in de namen verwart.

II. Hy heeft gelyk de meeste Rupsen, ses scherpe pootjes onder syn hoofd: en agt stompe onder het middel-lyf, en twee stompe onder de staart. Het lighaam is hem arangie hair bewasschen:

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(20)

hy wierde my door myn goede Vrind Simon Schynvoet van 's Graven-land mede gebragt, welke sig ter-stond tot verandering stelde, namelyk den vyftienden van wiedemaand; sy spon een kastanie bruin tonnetien, vry hard en digt van stoffe, om haar lyf; in welke sy in een popjen quam te veranderen, bruin van koleur.

III. een maand ontrent daarna, brak het tonnetien door, en daar kroop een schoonen rus-geelen Uil uit, hebbende op yder vleugel van

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(21)

de bovenste een rond wit plekjen, in een rond swart ringetien staande. dese welke ik vertoon, is een wyfjen, welke gemeenlyk vry dikker van lighaam syn als de manneties:

die een mannetien begeert te sien, besie Goedaart in syn eerste deel, de sevende plaat.

K. de Rups. L. Het Tonnetien. M. Het Popjen uit het tonnetien. N. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(22)

V. Hoofd-Stuk. Van de Egel-rups, en syn Pauwoog.

I. In't midden van de Herfst maand,MCLXXXIX, ging ik eens na buiten by een sieke, en met eenen om my na veel besigheden wat te vermaken. soo vond ik onderwegen een middel-soort van Brand-netelen, urtica media gesegt, die van veele swarte rupsen gegeten wierden; dese hadden alle regt op-staande doornen op het lyf, en darom van Goedaart met regt de Egel-rups genaamt.

II. Ik nam 'er van de grootste eenige na huis, die sig alle terstond tot veranderinge setteden, makende haren staart boven aan d' omgestulp-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(23)

te glasen vast, daar ikse onder geplaats had, en stroopten al-dus allengkens haren huid af.

III. de rups had ses scherpe pootjes, voor aan onder 't hoofd, aan yder syde dry:

onder het middel-lyf telde men aan yder syde vier stompe, maar het agterlyf, hadde aan yder zyde een twee stompe, gelyk men meermaals by andere rupsen siet. sy waren vry gauw, en niet loom, als wel veele zyn. het lighaam, buiten de regt-opstaande doorns, was op de grond seer swart, als swart fluweel, en geknobbelt als segrein-leer, aardig om te sien, tusschen welke eenige witte stipjes waren.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(24)

IV. na dat de selvige nu verandert was, sagen wy uit dese swarte rupsen vele Heldere Goud-gele popjes voort-komen, hangende alle aan hare staartjes vast boven aan het over-stulpte glas. Sy vertoonden een soort van een tronie met oogen, neus, twee hoornen na datsy tot de laatsten van die maand, dus in eene postuur gehangen hadden, soo begonden sy duisterder van koleur te werden, en de koleuren van de vleugels speelden door de dunne vliesjes van de popjes henen, soo dat ik merkte, dat'er haast vliegende dierties uit souden voort-komen.

V. Den tweeden nu van Wyn-maant, quam daar een schoone gekoleurde kapelle uit, en soo vervolgens d'andere dagen d'overige uit d'

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(25)

andere popjes. de bovenste syde had op yder vleugel, de gedaante van het soo genaamde oog eens pauwen veers, welk teiken men gemeenlyk een pauwe-oog noemt, en darom heeft Goedaart hem de naam van Pauwen-oog gegeven. De koleuren waren van boven veelderlei, als rood, swart wit, geel en gemengelt. D'onderste syde der vleugelen was soo behaaglyk niet te sien, want die was swartagtig, met hoog-swarte streepies gemengelt. Int eerste uitkomen waren de vleugels, gelyk in veele andere mede geschied, gerimpelt, en hangende als nat papier, die sig allengkens uit breiden en ver-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(26)

styfden. dit beesjen had vier pootjes, twee pluimties, met soo veel hoornties, en twee lange omgekromde oft omgerolde snavelties, daar het nog yts mede uit de bloemen suigt.

VI. Sy syn in 't vliegen seer gauw, en komen in't voorjaar en na-jaar te voorschyn.

Maar datse sig in de boere schoorsteenen des winters souden onthouden, gelyk Goedaart meint, is gedwaalt, soo ik mein, maar het is te gelooven, dat sy hare popjes daar in verbergen, en des winters door de warmte des vuurs uitgebroeid werden, en aldus op een warme sonneschynende dag uitvliegen.

VII. als sy eerst uit haar popjes kruipen, soo laten sy een droppel bruinagtig vogt vallen, en een weinig daarna een weinig klaar-vogt. Eene

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(27)

daar van heb ik ses en twintig dagen in't leven behouden gehad, waar na ik hem dood vond, konnende eenige dagen daarna nauwlyk op syn pooten staan.

O. de rups.

P. de pop.

Q. de kapel van boven onder R. de zelve van boven.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(28)

VI Hoofd-stuk. Van de rups die sig onder verscheide koleuren vertoont.

I. In't laatste van HooimaandMDCLXXXVI. bragt my een goed vriend een rups, die hy tusschen de bladen van de savoei-kool gevonden had. hy was van een redelyke groote en dikte. van koleur wat bleik rood, en als wat na den Gouden hellende; synde op de rug wat bruinder van koleur, met een bruine streep van het hoofd tot de staart toe gaande. Aan 't hoofd telde men aan yder syde dry scherpe pootjes: in't midden aan yder zyde vier stompe, en onder de staart mede twee stompe. Aan de syden van

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(29)

de rups waren eenige ronde teikeningen yder als een kleineO. als men hem aanraakte, krulde hy in een, en bleef soo een tyd lang leggen, tot hy vermerkte, dat 'er niemand by of ontrent was.

II. den vierden van Oogst-maand sette hy sig tot veranderinge, waar uit sonder yts rontom sig te spinnen een popjen te voorschyn quam, rood van koleur, het welk ik op syn kool-blaadjen liet leggen, soo lange daar yts uit voort quam.

III. den XV van WiedemaandM.D.C.LXXXVII. is daar een uiltien uit voort-gekomen, bruinagtigvan koleur, tusschen welke verscheide bleike, weerschynige, guldagtige vlekjes doormarmelt waren. Redelyk groot: hebbende twee dunne

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(30)

hoornties, met een lang snuitjen omgekrult.

IV. na dat dit beesjen uit syn popjen gekropen was, liet het eenig witagtig vogt uit syn agterlyf vallen. het leefde vier dagen, en was in't begin vry levendig.

V. ik hebbe bevonden dat dese rups niet altyd de selfde koleur heeft: want in't laatste van de sevende maand des jaarsMDCLXXXVI. ving ik in myn tuin op het kruid Datura Indi genaamt (synde een soort van een Indiaans bilsem-kruid met

doorn-appels) een groene rups met ses scherpe pootjes voor aan 't hoofd: en agt stompe onder het middellyf, en twee stompe onder de staart. Als men hem aanraakte, rolde hy sig in een; ik

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(31)

voede hem op, om af te wagten wat daar verder soude uit voort-komen.

VI. In't midden van Herfstmaand veranderde hy in een popjen, even als het vorig beschrevene, rood van koleur, en soo voorts.

VII. den seventienden van Wiedemaand des volgenden jaars, quam uit het popjen een en het selfde uiltien, als uit de vorige rups was gekomen, maar wel een weinig helderder van koleur. Soo dat de rupsen somtyds van koleur konnen veranderen, na het kruid dat sy eten, gelyk de menschen, na de verscheidentheid van landen.

VIII. Den twee en twintigsten van Hooymaand, heb ik de zelfde

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(32)

op myn vlier-boom gevonden, groen van koleur, maar veranderde een week daar na, krygende den zelfden uil daar uit.

IX. in't begin van oogstmaand 1687. vond ik op de Datura Indi, op de

sonne-bloemen en gekronkelde kaasjes bladen, eenige vry groote rupsen, die ook lang waren, dog swartagtig op het lyf, maar van onderen waren sy bleik groen: de kop was mede wat bruin, digt aan 't hoofd waren, gelyk men gemeenlyk waarneemt ses puntige pootjes: onder 't middellyf agt stompe, en aan de staart twee stompe. als men de selve wat aanraakten, krulden sy sig in een, en bleven soo lange leggen, tot sy bemerkten, dat meer aangeraakt sou-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(33)

den werden; ik voede haar op, tot dat sy begonden te veranderen.

X. maar, door andere besigheden verlet, syn sy gestorven. hebbe dan het jaar daar aan, in't begin van hoy-maand, eenige van dese soort, op de vlier wederom gevonden, voornamentlyk op de tengerste blaadjes ofte scheutjes. in't begin waren sy alle bleik-groen, met geelagtige ringeties, waar van sommige vry swart wierden, andere geheel swart, na haar ouderdom. Ik voedese op met vlier tot de tyd van haar

veranderinge.

XI. maar alsoo de selve versuimt syn, heb ik int jaar1690. wederom nieuwe op de vlier gevonden, als mede op de Lysimachium, welke

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(34)

ik in de hoy-maand opvoede tot hare veranderinge toe: eenige aarde los-makende, om tulp-bollen te planten, waren daar eenige in d'aarde gekropen, om aldaar te veranderen of t'over-winteren.

XII. Merkt dat Goedaart schryft, dat dese ruspen in d'aarde haar verblyf houden, maar dit is alleen waar, als sy sullen veranderen, en niet altyd by den dag of nagt alleen, want ikse tot schade van de tuin, veeltyds by dage op de vlier en op andere groente gesien heb.

XIII. dese alle veranderden in popjes in't laatste van hoymaand des selfden jaars, welke rood waren, en weinig verschillig van de gemeene soort. dese popjes en rupsen vind men menigmaals des winters in

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(35)

d'aarde.

XIV. Dit selfde jaar had ik 'eenige onder een glas geset, en dewyl sy, door andere besigheden belet synde, geen eten kregen, heb ik bevonden dat sy malkanderen hebben opgegeten: synde de gauwste daar van overgebleven, welke als op syn veranderinge lag: soo dat sy schynen te doen als de menschen, welke in nood synde, het lot werpen, om te weten, wie het sal te beurt vallen te sterven en gegeten te werden.

XV. 1690. heb ik den eersten van oogstmaand op de Lysimachium swartagtige rupsen gevonden. bleven by my leggen sonder eten tot den elfden van die selfde maand, en syn na veranderinge in vliegende

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(36)

uilties verandert, van gedaante als voren gesegt is. in't laatste van Wiede-maand des selfden Iaars heb ik van die soort van ruspen gehad, die tusschen groen en swart waren, en syn op de selfde tyd mede in soodanige vliegende uilties verandert. soo dat de koleuren na het verscheiden voedsel, dat dese rupsen gebruiken konnen van koleur veranderen, brengende nogtans de selfde uilties voort.

S. T. Een ligt gekoleurde en een swarte rups.

V. Het popjen, in alderlei van die soort gelyk.

W. Het vliegende uiltien.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(37)

sevende Hoofd-stuk. Van den los-poot van Goedaart.

I. Den seven en twintigsten van Wiedemaand 1686. was ik by een ryke en seer Eerlyke jode die expres tot Amsterdam uit Polen om my te spreken gekomen was, om my over syn sigt raad te plegen, soo had ik met den selven vry wat veel thee gedronken, soo dat die my perste agter op de plaats te gaan om het water af te slaan. op dese plaats dan was een Linde-boom, op welke ik verscheide ruspen vond, die wat geelagtig hair hadden. Ik hebbe haar met lindebladen en met vlier-bladen (dewyl ik

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(38)

die alhier, te Rotterdam, Vianen enz. daar op gevonden hebb en op meerderlei soort van gewassen) tot den elfden van Oogst-maand opgevoed, in welke tyd sy somtyds vervelden, dat meer andere rupsen gemeen is.

II. daarna sponnen sy met haar ruig hair en haar quyl een tonnetien rontom haar, in welke een geel tonnetien verborgen lag, 't welk des anderen daags geheel rood was geworden.

III. dese rupsen heb ik naderhand meest op de Lindeboomen gewaar geworden, alhoe wel Goedaart schryft dat sy in zeeland op de wilde wingaart gevonden worden, dat ik meine mede gesien te

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(39)

hebben. den zelven noemt hem los-poot, welke naam wy behouden sullen, om geen dwarlelinge van namen te maken, die men by de geleerden soo veel moet myden, als in ons vermogen is.

IV. De popjes hier van bewaarde ik de geheele winter door, soo als sy sig

besponnen hadden, en in hare bladen gerolt, tot dat'er in Wiedemaand des volgenden jaars geelagtige, en sommige bleiker oft grauwer uilties uit syn voort gekomen, met swarte plekjes bestippelt, waar van sommige onvolmaakt uitquamen,

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(40)

om dat ik haar wat te warm hadde geset.

V. twee jaren hier na, heb ik haar met menigten in myn wynstok, ofte wyngaart gevonden, op welke men anders selden beesjes vind. In't selfde jaar heb ik haar mede de vlier sien eten. het scheen my wonder dat sy de wyngaart aten, alsoo sy daar niet verre vandaan een lindeboom hadden, waar van ik geloof datsy van daan gekropen waren.

VI. in't jaar 1689. heb ik 'er in hoy-maand mede uitgekregen, maar waren bleiker van koleur, het welke na het verscheiden voedsel

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(41)

dat sy eten, veranderen kan. de eijerties waren wit.

VII. het jaar daar aan, synde 1690. heb ik in Wiedemaand verscheide van dese uilties in myn tuin gevangen; hebbe doe altyd waar-genomen dat de geelste manneties waren, want die geen eijeren leiden, en de witste wyfjes: het welk ik hier uit niet alleenig weet, maar wanneer sy met malkanderen haar dierlyke pleisier hadden, vond ik het mannetien mede altyd geelder van koleur, en, gelyk het gemeenlyk met alle dese beesjes gaat, het wyfjen, (dat syn reden heeft) is altyd dikker, en het mannetien dunder van lyf.

VIII. D'eijerties die ik daar van

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(42)

bequam, waren sommige bleiker en andere groender; in getal verre over de hondert, waar uit genoeg te bespeuren is, hoe veel rupsen uit een diertien konnen voort-komen, en wat schade een beesjen in een boom kan toebrengen, ik laat staan wanneer daar veele syn, die met haar tienen verre over de duisent eijeren leggen, en wederom soo veel rupsen te voorschyn brengen. Ik hebbe dit mede in alle aangemerkt, dat de hoornties van de manneties breeder syn dan van de wyfjes, dat meermaals in dese soort van beesjes geschied.

X de rups. Y. de pop. Z. het uiltien.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(43)

Agste Hoofd-stuk. Van de styve Piet.

I. den seven en twintigsten van oogst-maand en ook den dertienden en veertienden van Herfst-maand 1687. vond ik in myn tuin op de stok-rosen en op de vlier een rupsjen sitten, 't welk ik in't eerst meende dat een verdort takjen was, maar nader siende, merkte dat het een rupsjen was: dese aangeraakt synde, schrikte en draeide sig om, maar het agterlyf bleef stille staan. Het voorlyf, of liever het geheele lyf, bleef eenige uiren in dat postuur, gelyk hy sig gedraeit had, dat wonder was,

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(44)

even als die gene, die wy seggen een catalepsis te hebben, beschryven, want stoot men die voort, sy gaan wat voort, ligt men haar den arm op, sy houden hem op. Soo dat ik aan dit rupsjen weinig beweginge bespeurde; dan wanneer het wat at, dat seer selden en langsaam toeging, veranderde het niet van plaats, maar at rontom hem af wat het met syn smoel bereiken kon: om dese styvigheit dan is hy van my de styve Pyt genoemt.

II. het rupsjen was seer dun, agter en voren van eenderlei dikte, hebbende aan den hals ses scherpe pootjes, agter aan de staart twee

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(45)

stompe, en een weinig verder nog twee stompe, daar het geheele lyf op ruste. Syn koleur was boven over 't lyf kastanie bruin, dog aardig met ligt en schaduwe gevlekt.

Dese soort heb ik eenige daarna op de gemeene alsem gevonden, en het jaar te voren op de kaasjes bladen en op andere gewassen meer.

III. In't laatste van Oogst-maand syn der my twee in popjes verandert, die vry klein en kort waren: dit hebben, voor soo veel tot nog toe myne ondervindingen syn, alle de rupsen gemeen, want de meeste verkorten wel tot op de helft.

IV. den twaalfden van wiedemaand des volgenden jaars, heb ik daar een

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(46)

klein uiltien uit bekomen duister van koleur, vliegende ter-stond uit myn doos, maar vong het dadelyk wederom, aan een speld stekende, waar na de dood volgde.

A. is de rups.

B. het popjen.

C. het uiltien.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(47)

IX Hoofd-stuk. Van de Traag-poot.

I. Dese soort van rupsen heb ik op de dubbelde muur-bloemen gevonden, en diergelyke heb ik tot Rotterdam op den olm-boom sien sitten. Is seer traag in beweginge, en sit op de bladen als of het een verdort houtjen was, want hy is byna soo van koleur.

II. het hoofd was boven als in twee'en gespleten. hadde ses scherpe pootjes aan den hals, twee stompe aan het agterlyf onder de staart, en het schynt om dat hy traag gaat ook weinig pooten van nooden heeft.

III. in't laatste van wiedemaand, veranderde hy, na dat de selve

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(48)

wel een week in syn veranderinge gelegen had, in een rood popjen.

IV. in't begin van oogst-maand quam daar een uiltien uit, swart en wit aardig door malkanderen gemarmert. soo veel te trager als de rups was, soo veel te gauwer was het uiltien: En darom hebben wy die rups den traag-poot genoemt.

D. de rups.

E. het popjen.

F. het uiltien.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(49)

X Hoofd-stuk. Van de tweede styve piet.

I. Den twintigsten van wiedemaand, sestien hondert agt en taggentig, bragt my de Heer Ludolf Smits, genees-artz uit syn tuin eenige rupsen, welker soort ik te voren styve Piet genoemt hebbe, en dewyl dese de vorige, soo in gedaante als bewegingen, gelyk is, dagt my niet ongeraden dese een gelyke naam te geven.

II. Dese rupsen wierden dan gevonden op de roode aalbesie bladen, synde niet al te groot, ligt castanie bruin van koleur, hebbende hier en daar eenige ligte en duistere stippelties. Aan syn voorlyf waren ses scherpe pootjes, onder de

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(50)

staart twee stompe, en niet verre daar van daan, onder het onderlyf nog twee andere stompe.

III. Syne bewegingen waren loom, en aangeraakt synde, was het hem niet waart dat hy sig verplaatste; somtyds sat hy op syn agterste pooten, even als de honden doen, welke men leert opsitten, 't was aardig om te sien; dan soo liet hy de agterste voorste pooten hangen, gelyk mede de honden doen, en op dese wyse scheen hy te slapen.

IV. vyf of ses dagen verloopen synde, na dat ik se met dese aalbesie bladen gevoed hadde, veranderden sy onderwylen, werdende veel korter van lighaam, geyk sy dat met alle rupsen

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(51)

gelyk hebben, hier uit quamen popjes voort, wiens opperste swart was, maar het onderlyf van boven tot beneden met een swarte linie, voorts lever-koleurig, sommige maakten al spinnende eenige netjes tusschen de bladen, maar andere niet.

V. den 13 van Hoei-maand vond ik in myn glas, daar de popjes in waren, een schoonen uil, met swart gemarmert, bruin en grys, synde alle de koleuren seer net gestelt en geplaats, en geleken wel fluweel te wesen, ik stak hem aan een speld, en gaf sig ligtelyk gevangen, alsoo sy weinig gewoels maakte.

G. de rups.

H. het popjen.

I. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(52)

XI Hoofd-stuk. Van de wollf-rups.

I. In't begin van wiedemaand 1687. had men een seer klein rupsjen in

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(53)

de appelboomen, kersen, pruimen en pere-boomen, het welk seer veel quaad aan de boomen doet, en darom den wolf genaamt. Het is donkergroen van koleur, met een swart hoofjen. onder den Hals syn dry paar scherpe pootjes: onder het middel-lyf, vier paar stompe, en onder de staart een paar stompe.

II. het spon sig in de bladen geduurig met een net: als men het aanraakte, sprong het vaardig agter en voor uit: synde bevreest gevangen te werden. Ik voedese op met appelboome bladen. Sy volduurden lang in't vasten.

III. In't laatste van die maand veranderden sy in kleine bruine popjes, als mede in't begin van Hoymaand.

IV. jn't laatste deser maand syn daar

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(54)

kleine bruine bruin uiltjes uit voort gekomen, daar in niet veel aardigs te bespeuren was.

K. de rups ofte wolf.

L. 't popjen.

M. het uiltien.

XII Hoofd-stuk. Van den slapenden Leujaart.

I. Na dat ik dese rups wel een maand

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(55)

op de sonnebloem had sien sitten, kroop hy op het laats selfs in de sonnebloem, uit welke hy na twee dagen, weder uit quam, en sat onder een blad; misschien dat hem den regen verveelde, die in dese bloem gestort was. den 25 van Oogstmaand 1687.

nam ik hem in huis, schilderde hem af, en versorgde hem van eten, om syn veranderinge af te wagten.

II. syn koleur was bleik-groen, van onderen aan de syden des buiks geelagtig. het lighaam was gekorven met bleik-gele ringeties. het boven-lyf met kleine swarte en witte stipjes beset. aan 't voor-lyf waren ses scherpe pootjes; aan 't midden-lyf vier paar

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(56)

stompe, en aan 't agter-lyf twee paar stompe. Hy was wel leui en traag, daar hy sat en was, bleef hy, sonder sig weinig te bewegen.

III. in't laatste deser maand, sette hy sig tot veranderinge. synde den eersten van Herfst-maand tot een swaart popjen verandert. hy spon sig in een huisjen met syn quyl, knagende onderwylen eenige stukjes van het doosjen, daar hy het doosjen mede bemuurde. dit huisjen maakte hy onder een blad van de stok-rosen, maar was seer dun van weefsel.

IV. den 18 van wiedemaand 1688. is daar een kastanie-bruinen uil uit voort gekomen, hebbende op yder vleugel een orangie

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(57)

koleurige vlek, met een witte, dog niet regelmatige, Linie op yder vleugel onder aan.

hy sat seer stil sonder sig te verroeren; wy mogen hem dan wel met regt den slapenden Leujaart noemen.

N. de rups, Leujaart genaamt.

O. 't popjen.

P. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(58)

XIII Hoofd-stuk Van de wilgen-booms worm, van Goedaart den kreeft, en stinkenden Bok genaamt.

I. In d' oude vermolmde wilge-boomen, en somtyds in d' eike-boomen, okernote boomen, en misschien in andere meer, sy syn geplaats digt aan het gesonde hout, in't vermolmde geplaats des somers en des winters een vry groote worm, die dik en lang is. Somtyds, dog selden, siet men haar ook wel op d' aarde kruipen, dat Goedaart mede heeft aangemerkt: dese vinden de Hout-klievers wel int midden van het hout, het welk geen wonder is, alsoo sy om haar groot lig-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(59)

haam ook veel plaatse beslaan: makende dus door knagen voor haar selven een huis.

II. Sy syn wel een vinger lang, met eenige dog weinige kleine hairties begroeit, wat geelagtig van koleur. de kop is swart, en hard, met twee swarte schaaren, die aan de binnen-syde, daar sy aan malkanderen genaken, als sagen syn, waar door sy het hout knagen of sagen: Ik heb haar, wel over de 20 Iaar geleden, wel in een houte kisjen bewaart, in welke sy een gat knaagden, en door 't selve uit kropen, en darom is het best, soo men hare verandering wil beschouwen, dat sy

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(60)

in een suiker-glas gedaan worden, op welke men dan een glase dekseltien moet leggen: dan soo legt men in't glas een weinig wilgen-hout, met wat van des selfs saagsel, by welke sy lange, wanneer men haar op een warme plaatse set, konnen in't leven blyven.

III. Hare koleur is van boven bruinagtig rood, gelyk een half gekookte kreeft, tusschen swart en rood, maar van onderen geelagtig. aan de zyden syn eenige ronde gaatjes, daar sy door ademen. Aan 't voorlyf syn ses puntige pootjes; aan't middel-lyf agt stompe, en twee stompe onder de staart.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(61)

en sulx bevindmen aan de meeste rupsen. Hy is redelyk slaperig, en niet al te ras, maar als hy wakker is, heb ik hem bewegende genoeg gesien, voornamentlyk doe ik hem schilderde.

IV. Sommige stellen sig tot veranderinge in 't laatste van Bloei-maand, andere in 't begin van Wiede-maand, andere in 't begin en midden van hooi-maand, soo dat hare tyd vry wat onseker valt, buiten twyfel na dat sy veel of weinig warmte ontmoeten: want een droog voor-jaar met warme dagen, geeft syn beesjes vroeg;

maar het tegen-deel bespeurt men in natte en koude tyd.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(62)

V. dese soort van wormen pleeg men by ouds op te voeden en niet alleen tot spyse te gebruiken, maar ook tot de genees-konst, getuigt Plinius, synde cossus genaamt.

VI. dese worm knaagt dan tot de bast toe syn hol, in welke hy verandert in een vry groote bruine gele pop, blinkende en aardig aan d' eene syde gekartelt. vier, vyf ofte ses weken na hare veranderinge, komen daar groote uilen uit, en de popjes blyven half wege in de boom steken, het welk ik dikwyls gesien heb, met het hoofd na buiten toe, en het agterdeel na binnen: maar als men haar, als voren gesegt is, in een glaasjen doet, met hout daar in, of in een blikke doos;

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(63)

dan soo maken sy een rag ofte spinsel om sig, en maken te gelyk met de geknaagde houtjes een dik en vast nest.

VII. myn vrind Simon Schynvoet (liefhebber in fontein werk, en bouw-kunde, in myn eerste verhandelinge meer ge gemeld) heeft in't jaarM.DC.LXXXIV. denXVIII

van bloei-maand sestig stuks gevonden, welke alle in haar veranderinge waren. In't eerst van wiedemaand is' er hem ook een verandert, en denXXIIvan d'aanvolgende quam daar een uil uit. den tweeden van hoei-maand, begon 'er ook een te spinnen, en denXXVdaar aan, quam daar een moeije, groote,

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(64)

grauw-gekoleurden uil uit.

VIII. desen uil dan is grauw, maar met swarte streepjes gevlekt: het lighaam is mede grauw, met swarte ringen verciert.

IX. d' eijeren die sy leggen syn niet groot, wat grooter als het juffrouw-mark saad, donker-bruin van koleur, gelyk het opperlyf van de worm was. de figuur was eij-wys gemaakt. aan't bovenste was een witagtig plekjen, van welke na d' onderste middelpunt ribbeties liepen, even als in sommige meloenen siet. Ik hebbe in de figuur een verbeeld door het vergroot-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(65)

glas, welke ik den Leser doe sien.

X. Goedaart noemt hem met alle regt den Stink-bok, om dat hy seer Leelyk stinkt, voornamentlyk als hy eerst versch uit het hout koomt, maar als men hem een tyd-lang bewaart heeft, vermindert die stank, het welke ik mede aan andere gewaar geworden ben.

XI. dese wormen werden wel over de dry jaren oud, eer sy tot hare veranderinge komen. d'eene, heb ik gemerkt, word wel eens soo groot als d'andere, waar door den eenen uil mede wel eens soo groot werd als d'ander. eens op een tyd eenige in een glas gedaan synde, en by andere dingen ingepakt, brak door onagtsaamheid de fles, waar na de

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(66)

wormen uit-liepen, een heel regen-kleed door-knaagden, en verscheide koekjes, die daar by waren, opaten.

Q. de worm. R. de pop. S. den uil. T. de eijeren. V. een door het vergrootglas beschouwt.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(67)

XIV Hoofd-stuk Van de wapen-drager en syn veranderinge.

I. DenXXIvan oogst-maandM.DC.LXXXIwierd my van een goed vriend een rupse toegesonden, die vry groot was, hebbende een swarte kop in welke een griekse Lamda, geel van koleur geteikend was; en om datmen dese figuur veel in de wapenen der Edel-luiden siet, heeft Goedaart die de naam van Wapendrager gegeven.

II. het geheele lighaam was geel, met swarte strepen geteikend, en met een weinig fyn hair begroeit. aan den

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(68)

hals waren ses scherpe pootjes: in't midden van 't lyf agt stompe, en aan de staart twee stompe. ik gaf hem bladen van de linde-boom, (maar Goedaart segt van wilge-boom, dat wel soude konnen wesen, alsoo sommige rupsen veelderlei soort van bladen eten) op welke hy dikwyls gevonden werd, maar at niets; was ook selden stil, maar kroop ook geduirig om en om het glas, daar hy onder sat, en stierf eindelyk.

III. In't begin van wyn-maand, wierd my, door myn knegt een andere gebragt, die sette sig dadelyk tot veranderinge, waar uit eerst een groen popjen quam, dat

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(69)

na weinig tyds kastanie bruin wierd. dit popjen dan bewaarden ik tot het jaar daar op volgende, uit welke den eersten van hoi-maand, een schoonen uil was

voortgekomen.

IV. ik stak hem dan aan een speld, maar was soo weeldrig, dat hy haast syn vleugels in stukken sloeg, kruipende al om en om de speld. het popjen, daar den uil uit gekropen was, was vol grauwe dons, welke uit de opengedane doos, stoof. den uil liet ook een droppel vogtigheid vallen, dat sekerlyk syn saad was. Den uil die Goedaart verbeeld heeft, is wel niet quaad, maar de merkelyke geele of asgrauwagtige vlekken aan de tippen van de opper-vleugels, syn niet kenbaar

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(70)

genoeg, ten ware die in Zeeland anders bevonden wierden. denXXIVvan wiedemaand het volgende jaarM DC LXXXVIII. is 'er my nog een uitgekomen, dog kleinder van lighaam en vleugels.

W. de wapendrager. X. de pop. Y. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(71)

XV Hoofd-stuk Van den Hypocryt.

I. Goedaart heeft, int eerste boek d'agt en dertigste syner ondervindingen, een Rups, die hy den Hypocryt ofte geveinsde noemt: Ik twyfele niet of de selfde is my toegestuurt den agtienden van oogst-maand 1687. synde wat duister orangien van koleur, hebbende een orangien streep over syn lighaam van het hoofd tot de staart toe. de naam is hem gegeven, om dat als men hem aanraakt, hy veinst dood te syn, maar wat geduwt ofte gedrukt synde, herleeft hy wederom.

II. hy heeft mede, gelyk de gemene

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(72)

soort van rupsen ses scherpe pootjes onder den hals, agt stompe onder 't midden-lyf,

& van de selfde soort nog twee onder de staart. hy was vry wel met ligt swart hair bewassen. Niet wetende wat ik hem soude t' eten geven, soo leide ik hem op vlier-boom bladen, die hy traagjes at, want de wilge-bladen waren my niet by de Hand, om hem die te verschaffen.

III. Den 25 van Oogst-maand spon hy sig met syn hair en quyl in een bruin-koleurig huisjen, gelyk als de beir-rups doet. den 30 was hy verandert in een sterk-bruin popjen; ik liet hem stil leggen, om verder af te wagten wat

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(73)

van hem gewerden souw.

IV. den 12 van wiede-maand des volgenden jaars is daar een witten uil uit gekomen met swarte stippelen, swarte hoornties en swarte pooten. Het lighaam was geel, mede met swarte vlekken bevlekt: hiel sig seer stil. Leide na verloop van dry of vier dagen ontrent de hondert en vyftig ej eijerties, die alle om datse van geen mannetien bevrugt waren verdroogden. Onderwylen is hy komen te sterven, en het lyk is aan onse doosen opgeoffert.

V. den 5 van Hoey-maand in't selfde Iaar, bragt de Heer Lud. Smids M.D. my een popjen; uit welke den selfden uil begon te komen, maar door

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(74)

het schudden van het om en wederom brengen, is sy in haar geboorte versmoort, die ik, evenwel met een speld, daar uit haalde dog onvolmaakt.

Z. de rups.

A. het huisjen.

B. de pop.

C. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(75)

XVI Hoofd-stuk. Van de Pyl-staartige Rups.

I. Den 22 van oogst-maand 1687. bragt men my een aardige rups, vry groot, hebbende een plat hoofd, even of het afgesaagt was, synde roodagtig, gelyk ook het geheele onderlyf. aan den hals waren ses puntige pootjes, en onder 't midden-lyf agt stompe, en onder het agterlyf twee stompe. het agterlyf was duister blauw-groen, met witagtige stippels, die als ringen over het lyf liepen, het agterlyf was wit, en had daar boven op een verheventheid, regt staande als een puntige pyl, roodagtig en donker-blauw van koleur, en gestippelt als segrein

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(76)

Leer. Ik stelde hem onder een Glas, om af te wagten, wat' er uit voort soude komen, maar is gestorven.

II. Het jaar daar aan wierd my'er een van buiten Rotterdam gestuurt van Swyndregt door Gerard Loendersloot, gelukkig heelmeester aldaar. Dese was van den 26 van Oogst-maand tot den derden van Herfts-maand in syne verandering, tot dat hy syn velletien afgestroopt hebbende, daar een castanie bruin popjen uit voortquam. dese rups was soo zee-groen niet, maar veel bleiker.

III. dit selfde jaar 1688 wier' er my door myn knegt een van Saardam gebragt, kruipende aan een stoep, dese was mede soo zee-groen niet, ook waren de linien, welke

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(77)

aan de zyden waren, roos-koleuriger van koleur, daarsy in d' eerste wit waren en nauwlyks sigt-baar. het geheele lighaam was wel groen, maar daar speelde yts roods door.

IV. den 7 van die maand geen voedsel krygende, sette hy sig tot verandering, en is den 12 in een popjen verandert: ik sette hem doe weg tot het toekomende jaar, om af te wagten wat'er uit soude voortkomen.

V. den 25 van bloei-maand 1689 is daar een schoonen uil uit voortgekomen. grauw van koleur en groen gevlekt, dat men selden siet, en, soo ik mein, by geen schryvers waar genomen: was levendig, en vlug, voornamentlyk tegens den avond.

VI. In't begin van oogst-maand 1690.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(78)

wierd my nog een pyl-staartige rups gebragt, heel van voorby de Ioodse

vergader-plaatsen t'Amsterdam. men giste dat hy lindebooms bladeren at, alsoo daar ontrent geen ander geboomte groeide: maar wyle ik menigmaals gesien heb, dat de pylstaarten gewoon syn wilgebladen te eten, sond ik myn knegt aanstonds na buiten toe; gaf hem van de wilgen, maar was wel dry dagen lang sonder die aan te roeren:

somtyds eens rontom het glas kruipende, om te sien, ligtelyk, of hy geen andere groente mogt gewaar werden. Ik liet hem dan lindebooms bladen halen, welke hy aanstonds begon te eten, en liet hem alle dagen versch brengen.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(79)

VII. den 20 van de selfde maand, begon hy heel stil te leggen, en bleef met weinig beweging: in die staat twee etmalen leggende, nuttigde hy niets: op de derde dag vond ik hem geheelelyk vervelt, hebbende het hoofd en de pyl agter van syn lyf aardig uitgeschud. waar na hy weder aan het eten geraakte.

VIII. Hy was seer loom en traag: daar hy op sat, daar was hy soo vast met syn pooten aangekleeft, dat hy daar niet af te scheuren af: ja 't was hem nauwlyks waardig voort te kruipen om te eten, maar at rontom alles af: voorts altyd slaperig. den afgang was hem seer droog.

IX. Het lighaam wierde hem redelyk groot; was geelagtig groen van koleur, hebbende aan yder zy-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(80)

de seven scheunse geele strepen: darom schynt het de selfde van Goedaart niet te wesen, alsoo hy d' een met agt en d' andere met vyf strepen afbeeld (gelyk het blykt uit syn eerste boek deXXIVveranderinge, en in het derde boek de bevinding geteikent O) aan ydere streek, na de syden van het hoofd toe, was een weinig geelagtig rood, van welke koleur mede d' opstaande pyl was, die hem op het agterlyf stond. agter dese pyl, was een vlak van de selve roode koleur, een weinig met geel omcingelt.

Het Hoofd was hem van voren geheel plat, spitsagtig opgaande, met twee roode stipjes geteikend. Het lighaam was hem, seg ik, groen, dog als met geele kartelingen gekartelt, even als se-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(81)

grein Leer, wesende in het aanraken ruw en oneffen. voor waren ses puntige roode pootjes; het middenlyf wierd gedragen van agt groene stompe, maar het agterlyf van twee stompe van de selfde koleur.

X. den 9 van Herfst-maand begon hy stil te leggen sonder eten, en de koleur wierd blauw, en bleef alsoo tot den 16 der selver maand leggen, met weinig beweginge, somtyds tuimelde hy eens sagjes rontom, dan eens op d' eene zyde en dan eens op d'andere, en veeltyds op de rug; begon bleik te sien, even of hy de koors had, en sig gelyk de koorsige in't bed doen, sig van d'eene syde tot op d'andere te woelen. Op desen 16 dag schoof hy syn Huid af, en was een groen popjen, dat allengkens bruinder wierd. Ik bewaarde dan dit popjen de gehee-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(82)

le winter door, om af te wagten, wat vliegend beesjen daar uit soude voortkomen.

XI. den 15 van wiedemaand 1691. quam my diergelyken uil te voorschyn, als de vorig beschrevene, met groen gevlekt, synde een mannetien. Wanneer ik hem met een spelde doorstak, speute hy een menigte vogtigheid uit syn agterlyf.

D. de rups pylstaart genaamt. E. 't popjen. d F. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(83)

XVII Hoofd-stuk. Van den drinkaart.

I. den 14 van wiedemaand wierde my van onderwegen Amsterveen, een dorp niet verre van Amsterdam dry groote rupsen gebragt, welke op de Essen-boomen saten, maar de selfde bladen haar gevende, hebben die niet gegeten. weinig dagen daar na, quam d' eene t' overlyden, latende syne twee andere vrinden tot erfgenamen, maar erfden niet anders dan syn doode romp.

II. zy waren seer levendig, voornamentlyk in de somer-tyd, maar aangeroert synde, rolden sy sig in een, en bleven alsoo een tyd lang leggen, tot zy merkten, dat' er geen gerugte meer ontrent was. Na dat sy

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(84)

dikmaals een wandelinge rontom het glas gedaan hadden, daar ik haar onder geplaats had, bleven zy een geruimen tyd wederom stille leggen, verwagtende, schynt wel, hare veranderinge.

III. Hare langte was byna als myn voorste vinger, dog d' eene wel wat grooter en d'andere wat kleinder, gelyk het mede met de menschen is. Haar grond-koleur was blauw-agtig bruin, daar een weinig duistere orangie verwe onder speelde. Boven op de rugge waren twee regulen met swarte verhevene stippen; hier uit groeiden, gelyk als mede op d' andere plaatsen, veel en lang-duister orangie koleu-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(85)

rig hair. Uit de nek boven op en agter op de staart wies een regt opstaande bosch hair. Aan de zyden van het hoofd, was, gelyk als een knevel-baard. Op het lyf waren hier en daar, gelyk als eenige orangie stippen. Het zyde-lyf had verscheide

scheuns-gaande na agteren toe, bosjes witte hairen, alwaar tusschen beiden mede de voornoemde koleurige hairen wiesschen. Het Hoofd was mede met eenige Orangie streepjen geteikent, en onder aan als een witte keper. Aan het voor-lyf waren ses scherpe pootjes: het middellyf agt stompe, en het agterlyf twee stompe.

IV. Tusschen den 24 en 25 der selver maand, was' er een verandert gewor-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(86)

den, welke een geel en lang-werpig huisjen hadde gesponnen. Aan yder eind was het niet rond, gelyk men wel gemeenlyk siet, maar spits, vast gemaakt op myn tafel-kleed, daar ik het selve op liet leggen, tot dat' er een uil uit quam.

V. Den 14 van Hoi-maand, sag ik den uil, welke goedaart in syn eerste deel, de twaalfde ondervinding beschryft daar uit te komen; was matig groot, vry woelig, voornamentlyk het lighaam, zynde schyt-geel van koleur: hebbende twee geele oogjes op de vleugels, met twee linien, wat duisterder van koleur. Goedaart getuigt dat de zelve, welke hy gehad heeft, rood was, maar sulx

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(87)

was seer flauw by my: zynde seer levendig.

G de rups, drinkaart, genaamt H. de pop.

I. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(88)

XVII Hoofd-stuk. Van de schoone rups, ofte kruis-dragenden uil.

I. Verscheide Iaren na malkanderen is my een schoone rups bejegent, maar hebbe door andere besigheden afgerukt geweest, om die waar te nemen. Dit Iaar evenwel van 1688. synsy my niet alleen hier t' Amsterdam voorgekomen, maar sy syn my mede van Rotterdam en Swol gesonden, en meine dat Goedaart hem onder de schoone rupsen stelt, dewyl hy waarlyk schoon is, gelykenende seer wel na de rups, die ik in de sevende Tafel, in't eerste deel, by de letter A heb afgebeeld.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(89)

II. Hy was over het lyf van de staart af tot het hoofd toe met een Orangie streep beset, tusschen welkers ledingen ofte kerven wit wierde gesien, dog in d' eene meer dan in d' andere: ook was d' Orangie koleur in d' eene meer als in d' andere hooger. Aan beide zyden waren mede Orangie stippen, voorts was hy swart, met wit gestippelt.

Op het voor-lyf en agter-lyf waren op yder een bult, gelyk de dromedarisen hebben, swart van koleur. Ook was hy eenigsins ruig. Het hoofd was mede swart, van gelykende ses voorste scherpe pootjes, met de agt stompe onder het midden-lyf, en de twee stompe onder de staart. Het onderlyf was flauw swart, ofte kastanie bruin.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(90)

III. sy eten de bladeren van peren, appelen, kersen, en ook van meer andere

geboomten. zy waren in myn glas seer levendig, anders syn sy op de geboomten vry stil; ik hebse met kerse-bladen opgevoed.

IV. In de natyd des selfden Iaars, veranderde die in een popjen, dat sy byna niet doen, ten sy dat' er niet meer te eten valt, als dan hegten sy sig aan schutsels en heggen. des Iaars daar aan was in't begin van Hoy-maand daar een grauwen uil uit voortgekomen, welkers beschryvinge nader volgt.

V. Den 23 van Lentemaand 1686, was ik in de tuin van een myner goede bekenden, alwaar ik aan de schutting een tonnetien vond, dat in een

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(91)

huisjen lag van kleine stukjes geknabbelt hout aan malkanderen gelymt, en van binnen besponnen met een grauwe zyde. Ik nam het mede na myn huis, en deed het in een doosjen, om te vernemen wat'er met'er tyd uit mogte voortkomen. Het tonnetien ofte popjen was kastanie bruin ofte donker rood.

VI. den 27 van wiedemaand is daar des avonds, een grauwen uil uit voortgekomen;

op de bovenste vleugels aardig geteikend, en op yder een soort van een kruis: de ondeste waren wat ligter van koleur, dog niet sonderlinge moey. Het moet syn dat dit beesjen niet

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(92)

vroeger uitkomt, om dat het voedsel, welk het tot syn onderhouding heeft, dan eerst begint goed te werden voor de rupsen van die eijeren, die sy hebben geleid. Wat desen uil nu voor een rups had, heb ik doe nog niet waar genomen, darom wagte ik verder de tyd af, tot my die voorquam.

VII. Het selfde Iaar nam ik sekere schoone rups, welke men op veelderlei boomen siet, als op de kersen, Appelen, peren, persiken, enz. ik gaf hem dan diergelyke bladen tot spyse. In't begin van wyn-maand sette hy sig tot veranderinge, uit welke een popjen voort quam, dit bewaarde ik in een doosjen, tot het naast-volgende voorjaar, uit welke in't laatste van bloei-maand desen uil is voortgekomen, synde de vorige beide gelyk.

VIII. Dese rups was de gauwste niet, maar redelyk loom. met swart, wit,

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(93)

en hoog en bleik Orangien koleur bevlekt; overal met lange hairen begroeit, die evenwel niet heel dik stonden: zyn pooten waren in getal en over een komste als de zyde rupsen: uit dese dan hebbe ik het Iaar daar aan, den selfden uil gekregen, dog wat kleinder, want hy ligtelyk wat te weinig eten heeft gehad.

K. de rups L. de pop.

M. den uil.

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(94)

XVIII Hoofd-stuk. Van de bosch-dragende rups.

I. Dese rups heb ik den 27 van oogstmaand 1690. in een tuin, digte by Amsterdam gevonden. Ik kreeg'er op die tyd dry, yder op een besondere kerse-boom. Ik bragtse na huis, om die verder opte voeden. Agtende die zeer zeldsaam, alsoo die noit te voren, myns wetens gesien had, schynende wel te gelyken die, welke Goedaart in syn eerste deel verbeeld op de sesendertigste bevinding, als mede die twee, welke hy in syn negen en twintigste en dertigste ondervinding van syn tweede deel afmaalt, dog eenigsins verschillig.

II. Over dese stulpte ik een pints-bier

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(95)

glas: een van allen kroop aan stonds na de hoogte van het glas, alwaar hy twee en dry dagen lang lag een doorschynend net van syn hair en quyl spon, maar d'andere twee onderhiel ik nog met kerse-booms bladen, tot dat sy wederom begonden te veranderen. Goedaart schynt haar op de pruim-boomen en elseboomen gevonden te hebben. maar als voren gesegt is, ik hebse alle dry op verscheide kerseboomen, en dat op eene tyd getroffen, en geen op pruimboomen. Zy schenen my in't gesigt wonderlyk aardig, en wyle ik geen sonderlinge naam voor haar vinde, zal ik der eersten Vaders pligt waar nemen, die alles wat hem voorquam, syn eigen naam gaf.

Ik geef hem dan de naam van de

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(96)

Bosch-drager. De tweede begon op den 5 van Herfstmaand te spinnen en soo te veranderen; en de derde volgde kort daar aan.

III. sy waren middelmatig lang, met ses pootjes voor onder den hals. Het middel-lyf had' er van yder zyde vier, en het agterlyf alleenig twee. aan de zyden van het hoofd waren twee bosschen, gelyk of het twee uitstekende Hoornen waren, even byna als of het het pauwen staarten hadden geweest, mede, gelyk als met oogen, dog swart.

agter op syn staart, hadden sy een die vry hoog stond van de selfde koleur en maaksel:

digt aan 't hoofd aan de zyden waren'er mede aan yder zyde twee, even of het rie-

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(97)

men van een galei hadden geweest, dog alle vier van het selfde maaksel en plumagie:

de twee agterste daar van waren swart, en de twee voorste die naast aan het hoofd waren, hadden een geele-witte koleur. Het lighaam boven op was seer sterk swart, met draken-bloeds roode stippelen bezait en bevlekt, maar aan dat gedeelte, 't welk naast aan het hoofd is, waren op de rug vier opstaande bosschen hairs, even of het borstels waren geweest, darom sal ik hem de geborstelde rups, ofte Erucam setaceam noemen, ofte antennulatam van Moufetus, dat is Riemsgewysige rups: men kan haar gevoeglyk ook remiformis Eruca noemen, alsoo sy aan de zyden gelyk

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(98)

als riemen schynt te hebben. Het lighaam van ter zyden, synde mede met roode stippelen geteikent, was lood-verwig van koleur. Uit yder roode stip, soo boven op het lyf, als van ter syden, wies een geel-agtig bosjen hair uit, vry lang dog dun.

IV. Sy hadden, dewyl sy somtyds sliepen, en sig daar na eens omkeerden en kropen, een weelderige beweginge. in't begin van Herfstmaand daar aan volgende sponnen sy haar hair en gyl ofte sappen een huisjen rontom sig, dat wit van koleur was, en andere boven in het glas, waar in sy tot een popjen veranderden, die swartagtig van koleur veranderden. Die swartagtig van

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(99)

koleur waren, sette ik weg, denkende wat het jaar daar na eerst in vliegende beesjen soude veranderen, maar vond dat sy de laatste van de selve maand al verandert waren.

Ik hadde dan daar uit vliegende beesjes uit verwagt, even op die wyse in de bevindinge by Goedaart is aangeteikent en afgeteikent staat, muis-vaal van koleur. zy waren alle dry wyfjes, wyle sy eijeren leiden leiden: en of het nu de wyfjes eigen is, ongevleugelt te syn, sal ik nog met 'er tyd

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(100)

eenige moeten aanwysen en bevinden, want niemand moet meer van my weten als ik ondervonden heb.

V. de eijeren waren van een sonderlinge gedaante, grauwagtig van koleur, sy hadden de gedaante van het ei, dat by den Heer Redi is beschreven, die hy segt dat seker beesjen legt, het hy cavalucci noemt. het was van gedaante even als een pot, in welke men uit Italien en Hispanien wel boom-olie brengt, te weten onder rond, en boven met een mond, die gelyk als met een vliesjen toegeplakt scheen. d' eijeren waren van groote, als die der syde-wormen. dese heb ik door een gemeen vergroot-glas gesien en

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(101)

afgeteikent. Yder beesjen had wel over de Hondert eijeren in sig.

O. is de rups.

P. de pop.

Q. Q. d'Eijeren.

R. 't ongevleugelt beesjen, ofte wyfken.

* het manneken.

VI. Te Vianen synde 1694, heb ik van deese beesjes eenige vergadert in de maand van september, sittende op de apricose boomen, persiken, kersen en roosen, dese 't huis brengende, veranderden terstond in popjes, waar uit vliegende uilties voort quamen, bruin van koleur

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

(102)

XIX Hoofd-stuk. Van het kleine Hout-wormtien, uit welke motten voort-komen.

I. In't midden van wiedemaand 1688. vond ik in myn zyde kamer aan een witte muur dit hout-wormtien, kruipende met syn huisjen; ik dee het in een doosjen. Eenige dagen daarna, als ik het open deed, quam het wormtien voor den dag met syn kopjen, en het halve lyf; het kopjen was donker kastanie bruin, maar het lighaamtien seer ligt en bleik-rood.

II. Dit wormtien woonde in een langwerpig huisjen, gelyk of het een mof was, aan beide zyden open, konnende sig daar om en om in draeijen, want dan kroop het met de kop het

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Deel 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Steven Blankaart, Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende. Door eigen ondervindinge by een gebragt.. [doorgehaald:19/] 2) kender van alle

Omdat dit soort maatregelen door de overheid niet effectief bij ongecontroleerde kweek en import kan worden opgelegd en gehandhaafd pleit dit juist voor het toestaan van

De schoolbrede start van de Grote Rekendag vindt bij voorkeur niet in de eigen groep plaats, want een reken- feest als de Grote Rekendag vraagt natuurlijk om

Ik geloof onmiddellijk dat er culturen zijn waar je geen onderscheid kunt maken tussen magie en religie.. Maar wij hebben die termen nu eenmaal en je kunt andere culturen

De Oostindische is de gemeene soorte niet ongelyk, maar veel grooter; hy heeft aan beide syden ses oogen, waar van de eene van d'ander in groote verscheelt: boven op de borst,

Door de opkomst van antibiotica-resistente bacteriestammen en de schade aan het gezonde weefsel bij chirurgische ingrepen heeft men teruggegrepen op een oude techniek:

[r]

[r]