• No results found

I. Hebbe in myn Eerste deel van myn Schouw-burg, yts van de byen geschreven, maar alsoo ik daar wat verder agter geraakt ben, door een goed Heer Iakob van

Halmaal apotheker tot Amsterdam welke byen hiel, soo ist dat desen Heer my d' eer

gedaan heeft, van my menigmaals by syne byen te noodigen.

II. Sy komen dan eerst voort uit wit en helder lang-werpig zaad, by na als dat van de keisers vliegen

zaad gelyk. Haren koning, oft liever koningin brengt in yder wasse-byen-huisjen, een deser eities vroeg inde na-winter, in't begin van April, tegens dat de warmte komt, of na dat de korf ook ledig van Byen is, en soo vervolgens de geheele zomer door tot op September toe. Onderwylen komen uit dese eijerties door schynige wormties, welke van de Moer-byen met honig gevoed werden, tot' er tyd dat dat de selve groot genoeg zyn, en in een popjen verandert. Als dan werd dit huisjen van de koninginne met een wasse vliesjen toegeplakt, of, gelyk andere spreken,

gelt; aldus dan werd door de warte, warmte en 't broeijen der broed-byen, di oude broed-byen in vyf of ses weken tyds een volkomen bye.

III. De stoffe waar van sy haar generen, werd yk oft byen-brood genoemt, synde honig en wasch te samen, rood, geel of wit van koleur, na de koleur der bloemen daar sy op geseten hebben, synde die stoffe soo als sy die uit de bloemen, des somers, gehaalt hebben, dit brengen sy in hare wasse-huisjes, daar sy het komen te schikken, aldaar gulpen sy den honig uit, en vol synde,

plakken sy dat met een wasse vliesjen toe, dienende sulx in de winter tot voedsel. Dese yk ofte byen brood rafineren sy uit de pluisjes der bloemen, hegtende die eerst aan de voorste pootjes, daar na aan de middelste, en ten laatsten aan hare agterste pootjes in gedaante als een nier, ofte byna als een brem-saadjen. den honig nu suigen sy met haar lang lang lerfjen oft snuitien uit het agterste einde der bloemen in een blaasjen, dat in haar lighaam is.

IV. De Ionge byen nu vliegen benevens d' oude uit, en

ten, als gesegt is, desen yk, ofte wasch aan hare agterste pootjes, die sy dan met haar verkregen honig weten t' huis te brengen, en uit dese voornoemde substantien en werkingen, ook bovendien nog te formeren, ofte met haar nyp-bekjes te kneden, een dryderlei soort van wassche huisjes, van malkanderen in groote verschelende, volgens de dryderlei soort van byen, waar van twee soorten der huisjes seshoekig syn; de groote syn voor de Moer-byen, ofte broed-byen, maar de kleine voor de werk-byen; maar de derde syn rond, en eens soo groot als

de vorige, die gemeenlyk maar tien ofte twaalf in getal syn, welke alleenlyk voor de koninginnen gemaakt werden, en dese werden alle in die huisjes groot gemaakt.

V. De Broed-byen halen nog werken niet, maar sitten op het jong-gelegde ei te broeden, en verlugtigen haar maar eens daags een heel ofte half uir op de namiddag digt voor de korf. Dese werden van de werk-byen tegens September, als langer onnut, by duisenden dood gebeten, ofte sy sterven van selfs, en werden ten korve uitgedragen.

VI. Soo ras syn de Ionge byen niet uitgebroeid, of d' oude regerende koningin, begeeft haar onder in de

korf, en vergadert al trompettende, dat men 't hooren kan, wel een derde deel van 't gansche volk, soo van oude als jonge werk-byen, en daar onder twintig of dertig broed-byen, latende alsoo d' oude regeringe, of 't oude ryk in bestuur van d' eerst voortgeteelde koningin, verwagt middeler wyl d' eerste schoone dag, om soo van des ogtens ten agt uiren tot twaalf uiren toe sig gereet te houden, om met al syn verkoren Volk, seer schielyk, en als dol en rasende uit de korf te gelyk in de logt te vliegen, waar na sy sig aan een boom, tak ofte wand na een half vierde

uirs in maniere van een swerm sig elders neder setten, die men dan schept, ofte anders in een ledige korf vergadert. Hier op volgt vier ofte vyf dagen daar na, nog een tweede dog kleinder swerm, onder welke dikmaals dry, vier en meer deser koninginnen gevonden werden, die dan, als de vorige geschept zyn, tot op een na des anderen daags van twintig of dertig gemeene byen, die daar misschien order toe krygen, omgebragt werden: welke twintig ofte dertig daar benevens ook dood leggende daar bevonden werden, en dit geschied dry ofte viermaals des jaars uit

een oude regerende kolrf, duurende gemeenlyk dry ofte vier weken, na dat het schoon weder kort agter een komt.

VII. Wanneer zy in een nieuwe korf geschept syn, sullen zy van binnen geen wassche huisjes maken, voor en al eer de korf wel te degen, van alle zyne veselties, spin-ragjes en ongedierte gesuivert is, en met water, 't geen zy daar toe halen, schoon gemaakt en afgespoelt is, welke vuiligheden sy dan met menigte uit de korf dragen, en allengkens daarna haar korf van binnen, met eenig ruw en vuil wasch tegens regen en wind digt maken. Met dit rouwe wasch maken zy des

winters mede haren ingang toe voor de koude, soo ddatt 'er maar een bye seffens uit en in kan komen. dit ruwe wasch werd van de Grieken propolis genoemt.

VIII. Yder bye kend zyn eigen korf, ten ware hy seer moede was, of door wind verseilt, soo valt hy wel op een andere korf, dan soo werd hy van de byen, die nagt en dag waken, wagt-houders genaamt, met den ag angel door de kop dood gestoken, of de vleugels verbroken, als zy niet geladen syn met honig en wasch, en dan werden sy somtyds op genade aan genomen, maar moet dan zyn honig aanbieden, en met de lerf ten besten geven, soo dat hy daar ter sluip nog al werd

ingelaten.

IX. Hare kreupelen, dooden ofte verminkten dragen sy al vliegende ter korven uit, een stuk weegs, en laten hem elders vallen. Heele legers van byen vegten zig wel tegens malkanderen in een vierde van een uire dood. Om haar aas te halen, vliegen zy wel twee uiren verre weg, en brengen die dan weder in haar korf. Sonder koningin werken zy niet, want dan sterven zy oft vervliegen weg, oft rooven andere korven ledig, want alles geraakt in verwarring.

X. Aangaande het wasch, dat maken zy in form van ronde koeken, hebbende, als voren gesegt is, haar

den soort van huisjes, soo aan d' eene als d' andere syde; hierom maken de byen houders eenige houtjes in de korven, waar op dese koeken konnen rusten. Dit wasch sag ik van tweederlei koleur, het eene geelagtig, synde wat ouder van maaksel, en het andere wit, dat men eigentlyk maagde-wasch noemt, want het geen men gemeenlyk koopt, is geel wasch, dat men in de voortyd door konst heeft op een omgedraeit rond langwerpig hout giet, en in een bak met water als schaafsel neder-loopt, dat men dan op lange houte tafelen eenige dagen te bleiken legt, het welke dan tot koekjes gesmolten werd.

Verscheide aanmerkingen over de byen.

1. daar zynder die meinen dat de koninginne geen Angel heeft, daar de Heer

Swammerdam het tegendeel schrijft. en hebbe die ook zelfs gezien.

2. de moer-byen, hebben geen naald om te steken, maar de werk-byen alleen en de koninginne.

3. de naald afgesneden zynde uit de bye, en op de huid gedrukt, doet die swellen, als of de bye zelfs de steek gegeven had.

4. dat agter d' ag angel een blaasjen is, van een scherp smakende bitterheid. 5. dat de moerbyen maar uitvliegen om haar te reinigen, en dat kort voor en na de middag, om

hare warmte niet te verliesen, die sy om te broeden behouden moeten

6. dat al ist dat zy in den drek en rotte krengen niet nestelen, egter wel op de stront azen

7. Aan de warmste zyde tegen het suiden leggen zy hare jongen in de korf, maar aan de koude zyde vergaderen zy haren honig.

8. de snuit ofte Lerf daar sy mede honig en wasch vergaderen, kan sig in

malkanderen vouwen, gelyk een knyf-mes ofte scheer-mes, dat is te seggen, dat het een lid heeft, om sig om te buigen.

9. zoo lange de winste van honig en wasch niet groot is, broeijen de werk-byen mede, anders vliegen zy uit om voedsel te vergaderen.

10. Soo de winste in d' eene korf schraal is, en in een andere korf

rykelyk, en, van de ryke korf, een by toeval quam op de schrale korf te vliegen, sullen sy hem ligtelyk binnen ontfangen, maar soo een der schrale korf op de vette quam te sitten, soude hy dood gesteken werden, ten ware hy nog eenige lading by wilde setten.

11. Na het uitbroeijen der byen gaan een of meer koninginnen onder in de korf, en trompetten een voor een, of alle te gelyk, en yder werft soo veel van het volk als hy kan, en vliegen dan een voor een, ofte alle te gelyk uit, en yder koninginne heeft dan syn swerm, die een korf kiest, of elders anders nestelt.

12. daar de korf rontom mede besmeert is, om het water en

wind-digt te maken, bestaat uit pik, teer en schoor-steen roet, het welk de liefhebbers daar uit gehaalt hebben. Het smaakt bitteragtig, en eenigsins pikagtig, ofte Harsagtig; de rook gebrand zynde ruikt als Lignum aloes, maar daar zy hare deurgang des winters mede toemaken, soude alleen vuil wasch zyn.

13. de werk-byen souden moer byen konnen voort-brengen, sonder koningin, en geen koninginnen, ten sy men de versch geleide eijeren van een andere korf daar in leide.

14. een swerm byen uit-vliegende wegen ontrent twee pond; maar in de korf zynde, en eenige dagen niet hebbende konnen uitvliegen,

wegende nauwlyks een pond.

15. de byen voor aan de korf sittende als een koek, noemt men een koek ofte plak. 16. Wanneer de swerm al uitgevlogen is, en zy bevinden dat het geen vast weder is, keeren zy weder tot haar vorige korf.

17. de byen vegten met malkanderen soo lang tot dat d' een of d'andere swerm dood blyft; en laten een reuk na als van ajuin.

18. De broed-byen, zynde de grootste slag, welke onnut zyn, als het broeijen gedaan is, werden gemeenlyk gedood, wyl sy geen honig vergaderen, maar de gehaalde verslinden. dese vangt men in

kleine fuikjes, die men voor den ingang der korven plaats, welkers tralien soo wyd syn, dat de werk-byen daar door konnen vliegen, maar de broed-byen, die grooter en dikker syn, niet, welke daar dan in blyven.

19. In Barbarien syn vogels als valken (volgens berigt) dese laten zy uitvliegen, en nemen haar op oude boomen waar, op welke zy neder sitten en in kruipen; dese plaats werd dan gemerkt, en laten hem weder uit vliegen, tot hy weder soodanigen honig-nest treft, desen boom merken zy dan wederom, en aldus

gaderen zy haren honig en wasch, alsoo dese vogel niet anders nuttigt. D. de bye-worm. E. 't popjen. F. de koningin. G. een werk-bye. H. een moerbye.

I. de wasse huisjes, van boven met hare seskante holten. K. de zelve van onderen

L. een konings-huisjen.

XXIII Hoofd-stuk. Van de kleine Hommel-bye.

I. Zeker goed vriend van my was op zyn plaats geweest den veertienden van Wiedemaand ontrent Amstelveen, niet verre van Amsterdam. onderwegen ontmoet dien Heer een nest met hommel-byen, die hy uit d' aarde graaft, en my t'huis brengt.

II. Dit nest was als van verscheide druifies aan een hangende, sonder order, als men wel ontrent de byen bespeurt, maar even als de zee-druif, welke men aan de stranden vind, aan een gemaakt. dese druifies ofte huisjes waren

alle rond, van een soort van wasch gemaakt, ruikende na wasch en honig, hebbende de groote van een groote erwt, die wy grauwe erwten noemen. Wanneer zy versch gemaakt zyn, hebbense een geele koleur, maar werden allenxkens swarter. Ik brak 'er eenige open, daar ik in sommige ses wormen in vond, in andere een, en soo voorts in d' eene meer dan in d' ander. De wormen waren wit, even als die der gemeene honig-byen, als mede van de zelfde groote. Ik opende eenige van dese huisjes, in welke ik sommige in popjes verandert vond, niet van gedaante der byen popjes verschelende, wit van koleur.

III. den vyftienden der selver maand, quam 'er een kleine hommel-bye uit, welke geduurig rontom dese huisjes zyn spyse sogt, wesende in een geduurige beweging, konnende niet verre vliegen, alsoo ik hem onder een glas geset hadde: hy scheen heel lustig en vrolyk te zyn. Dese hommel was op zyn rug wollig, een weinig na d'orangie koleur trekkende; op het agterlyf waren eenige witte hairen uit de ringen uitgaande. Twee dagen daar na vond ik hem met zyn pooten om hooge leggende voor dood, want als hy soo leide kon hy niet wel op, en is door lang leggen en sig moede te maken, misschien gestorven, want

lyk scheen hy wel langer geleeft te konnen hebben. M. de wassche huisjes.

N. de worm. O. 't popjen. P. de hommel bye.

XXIV Hoofd-stuk. Van de olm-rups en syn vlieg.

I. denXVIvan Herfst-maandMDCLXXXXVII. op de Hout-markt synde, om winterhout door myn vrouw te doen koopen, soo sag ik onderwylen eenige groene rupsjes aan de olm-boomen ofte ype-boomen kruipen: geen doosjen by my vindende om 'er eenige mede te nemen, maakte ik een peper-huisjen van papier, in welke ik 'er twee indeed: dese beide hadden sig des anderen daags in een huisjen van quyl gesponnen, dat wit en blinkende was.

II. dese rupsjes waren niet onaangenaam bleik-groen, niet effen van lyf. Het hoofd was met swarte plekjes geteikent, even of het een doods-hoofjen was. Ses scherpe pootjes waren

aan den hals: twaalf stompe onder het middel-lyf, en voor de staart twee. Ik hebse de geheele somer door meest op die boomen sien kruipen.

III. Na datse een dag of twee in veranderinge gelegen hadden, veranderden sy in groene popjes, welke in dit witte tonnetien van quyl konden gesien werden.

IV. den 2 van Wiedemaand quam daar een swart vier-gevleugelt vliegjen uit, met twee swarte Hoornties.

V. het jaar daar na heb ik dese rupsen op de akeleijen gevonden, die sy vry beminden, en hebbe daar uit de selfde veranderinge bespeurt, soo dat dese beesjes meer dan eenderlei kruid schynen te eten.

Q. de rups.

R. het tonnetien met syn popjen daar in. S. het vliegjen.

XXV Hoofd-stuk. Van de vlier-rups met zyn vlieg.

I. denXVvan WiedemaandMDCLXXXVI. vond ik op de vlier, terwyl hy in het bloeijen stond eenige aardige rupsen, zynde boven op het lyf swartagtig, alhoewel de Iongere ligter en witter van koleur waren. Van onderen was sy witagtig; aan de syden met grauwe stippels, het hoofd met de staart witagtig, hebbende yder in't midden een swarte vlek: d' oogen waren aan de syden swat swart. Aan den hals waren ses scherpe pootjes, en voorts onder het geheele lighaam tot de staart toe aan yder syde agt, dog stompe, pootjes. Als hy aangeraakt wierd, rolde hy sig in malkanderen als een slang. Ik heb hem een

lang zyn voedsel verschaft, om te sien wat uit hem worden souw, maar stierven. II. Het jaar daar aan heb ik se ook op de kerse-boom gevonden, die ik mede na huis nam, om hare veranderinge te zien.

III. in't laatste die'er maand sponnen sy sig in witte zyde huisjes, uit welke den vyfden van Oogst-maand swarte vliegies zyn voortgekomen, met vier vleugelties.

T. de rups. V. het tonnetien. W. de vlieg.