• No results found

Woordvindingstest ‘Benoemen op Omschrijving’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woordvindingstest ‘Benoemen op Omschrijving’"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit Rijksuniversiteit Groningen

Opleiding Master Neurolinguïstiek

Vak Masterscriptie

Studentnummer s2401401

Begeleider RUG dr. R. Jonkers

(2)
(3)

Dankwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie die is geschreven ten behoeve van het afstudeertraject van de masteropleiding Neurolinguïstiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ten behoeve van het onderzoek voor mijn scriptie is in samenwerking met Rijndam Revalidatie Centrum in Rotterdam de test ‘Benoemen op Omschrijving’ ontwikkeld. Het onderzoek is dan ook mede tot stand gekomen door het afasieteam dat daar werkzaam is, met name dankzij Jiska Wiegers en Mieke van de Sandt. Via deze weg wil ik hen dan ook hartelijk bedanken voor de begeleiding die ik van hen kreeg door met mij mee te denken, mijn vragen te beantwoorden, het geven van tips en de overige geleverde feedback.

Daarnaast wil ik ook mijn begeleidend docent, Roel Jonkers, bedanken voor de fijne begeleiding en de duidelijke feedback. Het was erg prettig om altijd een snelle reactie op mijn mails te krijgen en overleg te kunnen voeren via Skype. Door de concrete feedback, duidelijke antwoorden en verhelderende adviezen is mijn scriptie inhoudelijk zeer verbeterd. Ik had mij geen fijnere begeleiding kunnen wensen. Enorm bedankt hiervoor!

Naast mijn begeleiders zijn er nog andere mensen die tijd hebben gestopt in mijn onderzoek of scriptie die ik ook wil bedanken. Zo wil ik alle proefpersonen van de pilot en de test bedanken dat zij de test ondergingen, ondanks de onzekerheid van sommigen over het goed uit kunnen voeren van de test(s). Ook ben ik Ineke van der Meulen dankbaar dat zij bereid is geweest de test binnen Rijndam Revalidatie af te nemen bij een patiënt. Daarnaast wil ik iedereen bedanken die mijn scriptie in de allerlaatste fase kritisch doorgenomen heeft waardoor ik de laatste puntjes op de i kon zetten. Robert, Zarah, Wietse, Marina, Eva, Niki en Mariet, bedankt dat jullie bereid waren wat vrije tijd op te geven om mij te helpen! Ten slotte wil ik al mijn familie, vrienden en vriend bedanken voor hun interesse, steun, feedback en het geduld dat ze hadden wanneer ik het even niet meer zag zitten en zij mij weer met beide benen op de grond kregen.

(4)
(5)

3.1.1 Beschrijvende statistiek _______________________________________________________________ 22 3.1.2 Vergelijking test en controletaak ______________________________________________________ 23 3.1.3 Invloed demografische variabelen _____________________________________________________ 24 3.1.4 Itemanalyse __________________________________________________________________________ 26 3.1.5 Patiënt met restafasie ________________________________________________________________ 26 3.2 Kwalitatieve analyse ______________________________________________________________________ 26 3.2.1 Foutenanalyse ________________________________________________________________________ 26 4. Discussie _____________________________________________________________________________________ 34 4.1 Kwantitatieve analyse _____________________________________________________________________ 34 4.1.1 Correlatieanalyse _____________________________________________________________________ 34 4.1.2 Invloed demografische variabelen _____________________________________________________ 34 4.1.3 Itemanalyse __________________________________________________________________________ 36 4.1.5 Patiënt met restafasie ________________________________________________________________ 36 4.2 Kwalitatieve analyse ______________________________________________________________________ 37 4.1.4 Foutenanalyse ________________________________________________________________________ 37 4.3 Test ‘Benoemen op Omschrijving’ _________________________________________________________ 38 4.4 Aanbevelingen ___________________________________________________________________________ 39 Referenties _____________________________________________________________________________________ 42

(6)
(7)

Samenvatting

Uitgebreide diagnostiek bij patiënten met taalproblemen is belangrijker geworden doordat metingen een steeds belangrijkere plaats innemen in de gezondheidszorg. In de praktijk blijken niet alle tests toereikend genoeg om deze diagnostiek mee te verrichten. Met name bij patiënten met restafasie zijn taalproblemen lastig te diagnosticeren. De problemen die zij ervaren, zijn vaak milde problemen. Dit is ook het geval bij de woordvindingsproblemen die deze patiënten hebben. Om deze milde woordvindingsproblemen te kunnen diagnosticeren is de test ‘Benoemen op Omschrijving’ ontwikkeld. Doordat deze test werkt met omschrijvingen en niet met afbeeldingen kunnen er, gelet op linguïstische aspecten, moeilijkere woorden in de test verwerkt worden waardoor de test sensitiever kan zijn. In de huidige studie is onderzocht hoe gezonde proefpersonen scoren op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ en wat voor fouten zij maken.

De resultaten van de gezonde proefpersonen (N = 27) op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ zijn vergeleken met de resultaten op de ‘Boston Benoemtaak’ (BBT). Er blijkt een zeer beperkte, niet significante correlatie te zijn tussen de scores van deze twee tests. De proefpersonen behalen een significant lagere score op de test ‘Benoemen op Omschrijving’. Gezien de lage correlatie betekent, in het huidige onderzoek, echter een lage score op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ niet automatisch ook een lage score op de BBT of andersom. Om te onderzoeken of de test geschikt is om af te nemen bij patiënten met restafasie is een item- en foutenanalyse uitgevoerd. Uit deze analyses bleek dat negen items door onvoldoende proefpersonen correct benoemd werden.

(8)
(9)

1. Inleiding

Door patiënten met niet-aangeboren hersenletsel worden in het algemeen vaak problemen ervaren met het vinden van de juiste woorden (Cappa, 2008; Paemeleire, 2005; Ween, Verfaellie, & Alexander, 1996). Om deze woordvindingsproblemen te kunnen diagnosticeren, bestaat er een aantal woordvindingstests die in Nederland gebruikt kunnen worden. Deze tests zijn echter niet altijd toereikend genoeg. Vooral wanneer het gaat om patiënten met restafasie zijn er problemen met het vaststellen van woordvindingsproblemen. Deze patiënten hebben voornamelijk lichte woordvindingsproblemen waar de tests niet gevoelig genoeg voor zijn, waardoor de patiënten niet afwijkend scoren. Om hun woordvindingsproblemen wel in kaart te kunnen brengen is een nieuwe woordvindingstest, ‘Benoemen op Omschrijving’, ontwikkeld.

In dit hoofdstuk wordt de theoretische achtergrond bij de test gegeven. Verschillende onderwerpen zullen hierbij aan bod komen, zoals de doelgroep van de test, de processen van benoemen en woordvinding en de ontwikkeling van de test.

1.1 Restafasie

(10)

restafasie voornamelijk over klagen zijn woordvindingsproblemen (Van Loon-Vervoorn et al., 1996; Lindner, 2012; Lindner et al., 2013). Naast deze productieproblemen ervaren patiënten ook problemen in het taalbegrip, namelijk bij het volgen van gesprekken of het lezen van een tekst (Van Loon-Vervoorn et al., 1996). Doordat deze taalproblemen ook bij gezonde ouderen voorkomen, is het met een formele test lastig een differentiaaldiagnose te stellen (Ross & Wertz, 2003, 2004).

1.2 Benoemen en woordvinding

1.2.1 Taalmodel

Om woorden en zinnen te begrijpen en te produceren worden verschillende processen doorlopen. Het taalmodel van Ellis en Young (2004) geeft deze processen op een duidelijke en overzichtelijke manier weer. In Figuur 1 is de Nederlandse versie van dit model afgebeeld. In dit model zijn de vier taalmodaliteiten luisteren, spreken, lezen en schrijven verwerkt. Omdat bij de test ‘Benoemen op Omschrijving’ alleen de taalmodaliteiten luisteren en spreken gebruikt worden, zal in dit hoofdstuk uitsluitend de linkerkant van het taalmodel besproken worden. Hierbij moet de kanttekening geplaatst worden dat Ellis en Young (2004) met dit model enkel een weergave geven van het woordbegrip en de woordproductie. Dit betekent dat het model niet bedoeld is voor zinsbegrip en -productie. Op woordniveau is er, op basis van gegevens van zowel gezonde proefpersonen als proefpersonen met een hersenbeschadiging, voldoende bewijs dat de taalverwerking via deze modules en routes verloopt (Ellis & Young, 2004).

(11)

Centraal in dit model staat het semantisch systeem waarin zich lemma’s bevinden die de betekenisinformatie van woorden bevatten. Hierbij ontbreekt nog de fonologische informatie. Deze lemma’s die opgeslagen liggen in het semantisch systeem bevinden zich in een netwerk (Appel, Baker, Hengeveld, Kuiken, & Muysken, 2002). Binnen dit netwerk zijn de lemma’s geordend naar betekenis (Bastiaanse, 2011). Lemma’s worden geactiveerd op basis van concepten. Hierbij is er bij het verwerken of oproepen van lemma’s sprake van activatiespreiding. Dit houdt in dat semantisch verwante woorden samen met het doelwoord geactiveerd worden. Wanneer het lemma ‘boom’ opgeroepen of verwerkt moet worden, zullen ook de lemma’s ‘tak’ en ‘bos’ geactiveerd worden (Appel et al., 2002; Bastiaanse, 2011). Normaal gesproken is de activatie voor het lemma ‘boom’ het sterkst en dooft de activatie van de andere lemma’s uit, waardoor het correcte lemma overblijft (Bastiaanse, 2011). Op basis van het geselecteerde lemma worden vervolgens de fonologische woorden geactiveerd. Bij patiënten met een restafasie lijken er zich geen problemen voor te doen in het semantisch systeem. Borkes, Jonkers en Krabbe (2007) stellen dat een stoornis in dit systeem is uitgesloten vanwege het feit dat het leesinhoudelijk begrip, het auditief begrip en/of het schrijven vaak niet aangetast is.

Wanneer een woord uitgesproken wordt, gaat dit proces vaak nog langs twee modules. Dit betreft het fonologisch outputlexicon en het foneemniveau. In het fonologisch outputlexicon liggen de woordvormen opgeslagen die horen bij de lemma’s (Ellis & Young, 2004). Zoals in het semantisch systeem de semantisch verwante woorden dicht bij elkaar liggen, liggen in het fonologisch outputlexicon de fonologisch verwante woorden dicht bij elkaar. Hierbij is wederom sprake van co-activatie, waardoor bij het doelwoord ‘zaag’ ook de woorden ‘zaal’ en ‘maag’ geactiveerd kunnen worden. Uiteindelijk blijft het correcte woord over doordat de andere woorden gedoofd worden (Bastiaanse, 2011). Wanneer de correcte woordvorm is geactiveerd in het fonologisch outputlexicon, worden in de module foneemniveau de individuele onderscheidende spraakklanken, fonemen, geactiveerd (Ellis & Young, 2004). Naast deze activatie vindt hier ook een codering plaats. Dat wil zeggen dat de geactiveerde fonemen in de juiste volgorde geplaatst worden en dat fonologische regels toegepast worden wanneer dit nodig is (Bastiaanse, 2011; Ellis & Young, 2004). Ten slotte kan het woord uitgesproken worden.

Bij het verwerken van gehoorde woorden komen taalgebruikers doorgaans tevens langs twee modules voordat ze bij het semantisch systeem aankomen. Allereerst is er het auditief analysesysteem waarin de spraakklanken als spraak herkend worden. De spraakklanken kunnen onderscheiden worden van andere (achtergrond)geluiden, zoals muziek, verkeer etc. (Bastiaanse, 2011; Ellis & Young, 2004). Vervolgens wordt het woord in het auditief inputlexicon herkend als een bekend of bestaand woord (Ellis & Young, 2004). Er vindt hierbij co-activatie plaats van fonologisch verwante woorden die uitdoven naarmate de activatie van het gehoorde woord steeds sterker wordt en uiteindelijk overblijft (Bastiaanse, 2011). De verbinding tussen het auditief inputlexicon en het semantisch systeem maakt het ten slotte mogelijk om het herkende lemma te koppelen aan een betekenis uit het semantisch systeem (Ellis & Young, 2004).

(12)

en de taalproductie zijn op zinsniveau veel meer aspecten betrokken dan op woordniveau, waardoor de processen complexer zijn (Bastiaanse, 2011).

Voor het begrijpen en verwerken van zinnen is het niet voldoende om enkel de woorden en hun betekenissen te interpreteren. Vooral syntactische aspecten spelen hierbij ook een rol. Het proces waarbij deze informatie samen wordt verwerkt, wordt door Bastiaanse (2011) de grammaticale decodering genoemd. Zo moet de luisteraar een zin syntactisch ontleden waardoor de woorden op de juiste manier bij elkaar worden gegroepeerd tot zinsdelen. Hierbij speelt de betekenis die de zin heeft een belangrijke rol. Dit leidt tot het semantisch ontleden van een gehoorde zin. Een laatste aspect dat bij de het verwerken van zinnen komt kijken, is minder talig. Met de kennis van de wereld die de luisteraar heeft, moet de zin geïnterpreteerd worden (Appel et al., 2002).

Bij het formuleren en produceren van zinnen komen veel grammaticale regels kijken, waardoor het proces complexer is dan taalproductie op woordniveau. Er vindt een grammaticale codering plaats waarbij de goede woorden geactiveerd worden. Door de syntactische eigenschappen die horen bij de geselecteerde woorden krijgt de zin de juiste zinsstructuur. Waar bij het verwerken van een zin niet-talige aspecten betrokken waren, is dit tevens het geval bij het formuleren van zinnen. Bij de formulering dient namelijk rekening gehouden te worden met de voorkennis van de luisteraar (Appel et al., 2002).

1.2.2 Demografische variabelen

Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van verschillende aspecten op het oproepen van zelfstandig naamwoorden, waaronder demografische variabelen en linguïstische factoren. De demografische variabelen die het meest zijn onderzocht, zijn de variabelen ‘geslacht’, ‘leeftijd’ en ‘opleiding’. Deze variabelen worden hieronder besproken.

1.2.2.1 Geslacht

Van de meest onderzochte variabelen wordt van de invloed van ‘opleiding’ op de woordvinding de meeste overeenstemming gevonden in verschillende onderzoeken. Onderzoekers, onder wie Welch, Doineau, Johnson en King (1996), tonen aan dat lager opgeleiden een lagere score halen op een woordvindingstest en hoger opgeleiden een hogere score behalen. Er is een stijgende lijn te zien in de scores op de woordvindingstests naarmate het opleidingsniveau hoger werd of de jaren van genoten onderwijs toenamen.

1.2.2.2 Leeftijd

(13)

1.2.2.3 Opleidingsniveau

Bij de demografische variabele ‘geslacht’ is de minste overeenkomst gevonden bij onderzoeken naar de invloed van deze variabele op de woordvinding. Onderzoekers die wel een effect van geslacht vonden, namelijk dat mannen een hogere score behaalden dan vrouwen, schreven dit toe aan het feit dat de mannen in het onderzoek hoger opgeleid waren dan de vrouwen. Bij onderzoek bij Nederlandse proefpersonen is geen aantoonbare relatie gevonden tussen geslacht en woordvinding (Heesbeen, 2001).

1.2.3 Linguïstische aspecten

Verschillende onderzoekers hebben effecten gevonden waarmee aangetoond kan worden dat het oproepen van zelfstandig naamwoorden door bepaalde linguïstische aspecten sneller of accurater gebeurt. Een aantal aspecten speelt een rol, zoals ‘frequentie’, ‘woordlengte’, ‘verwervingsleeftijd’ en ‘voorstelbaarheid’ (Blom-Termeer, 2013). Hieronder zal nader ingegaan worden op de invloed van deze aspecten.

1.2.3.1 Voorstelbaarheid/concreetheid

Verschillende studies hebben aangetoond dat voorstelbaarheid een rol speelt bij het verwerken van zelfstandige naamwoorden. Uit deze onderzoeken blijkt dat de verwerking van concrete woorden sneller en accurater gaat dan de verwerking van meer abstracte woorden. Sabsevitz, Medler, Seidenberg en Binder (2005) vinden een grotere activatie van hersengebieden bij concrete woorden dan bij abstracte woorden. Hanley, Hunt, Steed en Jackman (2013) specificeren in hun onderzoek dat de activatie van meer abstracte woorden bij het benoemen naar aanleiding van een (woordenboek)omschrijving lager is door een lagere activatie van de semantisch-lexicale representatie van het woord. De proefpersonen maken bij de meer abstracte woorden meer omissies, geven meer alternatieve antwoorden en hebben meer last van het 'op-het-puntje-van-de-tong’-fenomeen.

1.2.3.2 Verwervingsleeftijd

De verwervingsleeftijd is de gemiddelde leeftijd waarop een woord verworven wordt. Dit is een belangrijke linguïstische factor vanwege het feit dat de volgorde van verworven woorden een belangrijke rol speelt in de opbouw van het mentale lexicon en het semantisch systeem (Brysbaert, Stevens, De Deyne, Voorspoels, & Storms, 2014). Het effect van verwervingsleeftijd dat door verschillende onderzoekers (Bai, Ma, Dunlap, & Chen, 2013; Catling, Dent, Preece, & Johnston, 2013; Meschyan & Hernandez, 2002) wordt gevonden, is dat eerder verworven woorden sneller en accurater opgeroepen worden dan woorden die op een latere leeftijd verworven zijn. Volgens Meschyan en Hernandez (2002) is de oorzaak hiervan dat er een snellere toegang is tot de fonologische representatie van een eerder verworven woord.

1.2.3.3 Woordlengte

(14)

dat invloed heeft op de taalproductie. Goral, Levy, Swann-Sternberg en Obler (2010) stellen dat het relatief langer duurt om een lang woord op te roepen dan een kort woord.

1.2.3.4 Frequentie

Naar de invloed van woordfrequentie op het benoemen is veelvuldig onderzoek gedaan. Vaak werd hierbij een woordfrequentie-effect gevonden op de snelheid van het benoemen. Hierbij kwam naar voren dat hoogfrequente woorden sneller opgeroepen worden dan laagfrequente woorden wat impliceert dat hoogfrequente woorden makkelijker toegankelijk zijn (Barry, Morrison, & Ellis, 1997; Brookshire & Nicholas, 1995; Keuleers, Brysbaert, & New, 2010; Makelaar, 2014; Meschyan & Hernandez, 2002). Het frequentie-effect wordt in verband gebracht met de sterkte van de connectie tussen de lexicale representaties van woorden, waardoor een woord sneller opgeroepen kan worden wanneer de connectie tussen het woord en de lexicale representatie sterker is. Dit is het geval bij hoogfrequente woorden, omdat de connectie sterker wordt naarmate een woord vaker opgeroepen wordt (Barry, Morrison, & Ellis, 1997).

1.3 Woordvindingstests

Woordvinding kan in Nederland met verschillende tests en verschillende soorten taken onderzocht worden. Er is een aantal tests speciaal ontwikkeld om (uitsluitend) woordvindingsproblemen te kunnen diagnosticeren, maar ook met subtests of taken uit testbatterijen kan inzicht verkregen worden in de woordvinding. Paemeleire (2005) stelt dat er vier verschillende soorten taken zijn om de woordvinding te onderzoeken. Dit zijn het benoemen van visueel materiaal (confrontatiebenoemtaken), het opnoemen van (zoveel mogelijk) woorden binnen een vastgestelde categorie (verbale vlotheidstaken), het oproepen van woorden naar aanleiding van een omschrijving en het aanvullen van een zin met één woord. In Nederland wordt bij de gestandaardiseerde woordvindingstests hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de confrontatiebenoemtaken en verbale vlotheidstaken (Paemeleire, 2005).

1.3.1 Confrontatiebenoemtaken

(15)

Visch-Brink, 1995), ‘SAT benoemen’ (Visch-Visch-Brink, Stronks, & Denes, 2005), ‘Graded Naming Test’ (GNT; McKenna & Warrington, 1983), ‘Boston Benoemtaak’ (BBT; Nederlandse versie van de ‘Boston Naming Test’: Kaplan, Goodglass & Weintraub, 1983) en ‘WEZT woordniveau’ (Bastiaanse, Maas, & Rispens, 2000).

1.3.2 Verbale vlotheidstaken

Een in Nederland minder gebruikte manier om de woordvinding te onderzoeken, is middels verbale vlotheidstaken. Binnen een vastgestelde categorie dienen zoveel mogelijk woorden opgenoemd te worden binnen een tevens vastgestelde tijd. Paemeleire (2005) beschrijft twee soorten taken, namelijk een semantische taak en een fonologische taak. Bij de semantische taak kan gedacht worden aan het opnoemen van bijvoorbeeld dieren en bij een fonologische taak aan zoveel mogelijk woorden met een bepaalde beginletter. Volgens Paemeleire (2005) is een verbale vlotheidstaak moeilijker dan een confrontatiebenoemtaak doordat er meerdere antwoordmogelijkheden zijn. Als nadeel van de verbale vlotheidstaken wordt door Paemeleire (2005) genoemd dat er bij een afwijkende score ook andere oorzaken kunnen zijn. Hij stelt dan ook dat een verbale vlotheidstaak bij het vaststellen van woordvindingsproblemen niet als enig diagnostisch instrument kan dienen. De resultaten zullen vergeleken moeten worden met andere woordvindingstests.

1.4 Huidig onderzoek

Binnen de gezondheidszorg is er een tendens gaande dat metingen een steeds belangrijkere plaats innemen (Heesbeen, 2001). Dit houdt niet alleen in dat goede diagnostiek noodzakelijk is bij aanmelding van patiënten, maar ook dat het herstel in kaart gebracht moet kunnen worden. Deze tendens is ook te zien bij patiënten met taalproblemen na niet-aangeboren hersenletsel. Heesbeen (2001) geeft aan dat uitgebreide en specifieke diagnostiek bij taalproblemen twee verschillende doelen heeft. Het eerste doel is het vaststellen van de specifieke problemen, waardoor ook een goede invulling gegeven kan worden aan therapie of adviezen. Het tweede doel is het kunnen meten van het herstel, waarmee een indicatie verkregen kan worden over de aanpak en effectiviteit van de logopedische therapie.

(16)

test kan in Nederland echter niet gebruikt worden, omdat er geen normen beschikbaar zijn voor Nederlandse taalgebruikers. De BBT wordt in het logopedisch werkveld veel gebruikt om woordvindingsproblemen te diagnosticeren. Deze test werkt met afbeeldingen en wordt door Van Loon-Vervoorn en Van der Velden (2006) beschreven als een test voor (lichte) woordvindingsproblemen. De woorden in de test nemen af in concreetheid naarmate de test vordert. Ondanks dat de BBT een veelgebruikte test is, zijn er twijfels of deze wel meet wat hij moet meten. Harry en Crowe (2014) concluderen dat de Engelse versie van de BBT een minder goede test is, doordat de test niet goed gestandaardiseerd is, geen goede normen heeft en er niet voldoende rekening is gehouden met alle aspecten die invloed hebben op het benoemen (zoals de keuze van afbeeldingen). Voor de Nederlandse versie van de BBT zijn echter wel goede normen beschikbaar. Deze zijn opgesteld door Heesbeen (2001) na onderzoek bij 471 proefpersonen. Naar aanleiding van dit onderzoek stelt Heesbeen echter wel dat er een plafondeffect bestaat op de BBT en dat dit bijvoorbeeld voor het meten van herstel problemen op kan leveren, doordat voornamelijk lage initiële scores vooruitgang laten zien. Bij patiënten met milde taalproblemen, zoals patiënten met een restafasie, kan dit problemen opleveren. Ten slotte heeft de BBT te maken met het door Paemeleire (2005) genoemde nadeel dat de test problemen kan opleveren voor patiënten met visuele stoornissen. Heesbeen (2001) geeft dit als mogelijke verklaring van de lagere scores van een patiëntengroep in haar onderzoek. De ‘Verbale Boston Benoemtaak’ (VBBT; Van Loon-Vervoorn, 2005) zou bij deze patiënten ingezet kunnen worden. Deze woordvindingstaak bestaat uit 24 omschrijvingen van woorden uit de BBT en maakt geen gebruik van afbeeldingen. Ondanks de hoge correlatie van de scores op deze test met de scores op de BBT (Van Loon-Vervoorn, & Van der Velden, 2006) wordt deze test echter niet veel gebruikt bij de diagnostiek van taalproblemen. Hiervoor zijn twee redenen, namelijk dat veel onderzoekers (logopedisten en/of klinisch linguïsten) niet weten dat deze test bestaat en dat de omschrijving van een aantal items als onduidelijk en daarmee onbruikbaar wordt beschouwd (zoals “hinnikend zeedier” en “diepvrieswoning in het hoge noorden” voor zeepaardje en iglo).

Er is binnen de diagnostiek van woordvindingsproblemen derhalve behoefte aan een sensitieve test voor milde problemen die tevens geschikt is voor patiënten met een visuele beperking. Voor het huidige onderzoek is een nieuwe woordvindingstest ontwikkeld die gebruik maakt van omschrijvingen om zo het doelwoord op te roepen. In het huidig onderzoek is daarmee de eerste stap gezet om te onderzoeken of deze test geschikt is voor de diagnostiek van woordvindingsproblemen. Deze eerste stap houdt in dat de test is afgenomen bij gezonde proefpersonen om te onderzoeken wat een normale respons is. Het doel van het huidige onderzoek is om te onderzoeken hoe gezonde proefpersonen scoren op de test ‘Benoemen op omschrijving’ (in vergelijking met de BBT) en om te onderzoeken wat voor fouten zij maken.

1.4.2 Theoretische achtergrond test ‘Benoemen op Omschrijving’

(17)

test bestaat oorspronkelijk uit 60 zwart-wittekeningen, maar in Nederland wordt vaak een versie met 59 tekeningen gebruikt (Roomer, Brok, Hoogerwerf, & Linn, 2011). De nieuwe benoemtest bestaat uit een woordenlijst met omschrijvingen die bij het woord passen. In tegenstelling tot de BBT wordt niet gewerkt met afbeeldingen. De test bestaat uit 24 items waarbij een omschrijving auditief aangeboden wordt. Op basis van deze omschrijving dient de proefpersoon in één woord het doelwoord te geven. 1.4.2.1 Itemselectie en itemconstructie

Bij het selecteren van de woorden die in de benoemtest zijn opgenomen is rekening gehouden met een aantal linguïstische aspecten, te weten:

- De concreetheid van de woorden; - de verwervingsleeftijd van de woorden; - de woordsoort;

- de woordvorm;

- de mogelijkheid tot het omschrijven van de woorden.

Concreetheid

(18)

basis van de concreetheidsnormen. De segmenten worden nader uitgewerkt in hoofdstuk 2.4.1 Test ‘Benoemen op Omschrijving’.

Verwervingsleeftijd

Naast concreetheid noemen Brysbaert et al. (2014) ook de verwervingsleeftijd als belangrijke variabele bij het verwerken en oproepen van woorden. De woorden die op een vroegere leeftijd verworven zijn, worden sneller en accurater opgeroepen dan woorden die verworven zijn op latere leeftijd (Catling et al., 2013; Meschyan & Hernandez, 2002). Binnen de segmenten zijn woorden geselecteerd die qua verwervingsleeftijd niet veel van elkaar afweken. Tussen de verschillende segmenten zijn de verschillen wat betreft de verwerkingsleeftijd zo klein mogelijk gehouden, maar het was niet te voorkomen dat de meer concrete woorden gemiddeld een lagere verwervingsleeftijd hadden. De normen die in het huidig onderzoek zijn gebruikt, komen voort uit het eerder genoemde onderzoek van Brysbaert et al. (2014). Hierbij hebben 74 studenten met een gemiddelde leeftijd van 21.8 jaar (range = 18-32) van een lijst woorden aangegeven op welke leeftijd zij het woord verworven hadden.

Woordsoort

Doordat de BBT als uitgangspunt is genomen voor de test ‘Benoemen op Omschrijving’ en de BBT als controletaak in het huidige onderzoek diende, zijn alleen zelfstandige naamwoorden opgenomen in de nieuwe test. Leenwoorden zijn niet in de lijst geïncludeerd. Door deze linguïstische factor in beide tests gelijk te houden, zijn de uitkomsten beter met elkaar te vergelijken. Daarnaast is er voor zelfstandige naamwoorden gemakkelijker een duidelijke omschrijving te maken.

Woordvorm

De laatste linguïstische factor waarmee rekening is gehouden bij het samenstellen van de woordenlijst is de woordvorm. Hierbij is gekeken naar de woordlengte om de segmenten zoveel mogelijk gelijk te houden. De gemiddelde woordlengte van de gehele woordenlijst is 8,9 en binnen de segmenten varieert de gemiddelde woordlengte van 7,8 tot 9,4. Tevens is er binnen de segmenten rekening gehouden met de beginletters van de woorden zodat niet elk woord dezelfde beginletter zou hebben.

Mogelijkheid tot het omschrijven van woorden

(19)
(20)
(21)

2. Methode

2.1 Proefpersonen

2.1.1 Pilot

In de directe omgeving van de onderzoeker zijn proefpersonen geworven voor de pilot van deze studie. Het doel van de pilotstudie was het controleren van de geschiktheid van de gekozen items en de omschrijving die hierbij gegeven werd. Er zijn twee verschillende pilots uitgevoerd waarbij geen enkele proefpersoon twee keer aan een pilotstudie heeft meegewerkt. In totaal hebben er 30 proefpersonen meegedaan aan de pilots. Aan de eerste pilot deden elf vrouwen en acht mannen mee met een gemiddelde leeftijd van 21,84 jaar (SD = 2.04, range = 19-28). De proefpersonen in deze eerste pilot hadden drie verschillende opleidingsniveaus, namelijk middelbaar beroepsonderwijs (N = 1), hoger beroepsonderwijs (N = 8) en wetenschappelijk onderwijs (N = 10). De tweede pilot werd uitgevoerd bij een kleinere groep proefpersonen (N = 11) die bestond uit acht mannen en drie vrouwen (SD = 3.02, range = 18-28). De opleidingsniveaus waren hoger beroepsonderwijs (N = 1) en wetenschappelijk onderwijs (N = 10). Geen van de proefpersonen had talige of neurologische problemen in de voorgeschiedenis. Daarnaast had elke proefpersoon Nederlands als moedertaal.

2.1.2 Test

In verschillende plaatsen zijn gezonde proefpersonen geworven in de leeftijd van 41 tot en met 80 jaar. Deze volwassenen zijn verdeeld over vier verschillende leeftijdsgroepen. De leeftijdsgroepen zijn 41-50, 51-60, 61-70 en 71-80 jaar waarbij elke groep bestond uit minimaal zes participanten en (ongeveer) evenveel mannen als vrouwen. In totaal hebben er 36 proefpersonen (M = 58.9, SD = 11.4, range = 41-76) meegedaan aan de tests, waarbij er 27 proefpersonen (M = 57.7, SD = 11.5, range = 41-76) geïncludeerd zijn in het huidige onderzoek. De negen proefpersonen die niet meegenomen zijn in de analyse scoorden op de ‘Boston Benoemtaak’ beneden de cut-off grens van 149,6 (Roomer, Brok, Hoogerwerf, & Linn, 2011). Geen van de participanten had talige of neurologische problemen in de voorgeschiedenis. Alle participanten hadden Nederlands als moedertaal. Persoonlijke gegevens van de participanten zijn weergegeven in Tabel 1. Bij het noteren van de hoogst voltooide opleiding is de indeling van Heesbeen (2001) gebruikt die te zien is in Tabel 2, zodat de correctietabellen (Heesbeen, 2001) gebruikt konden worden voor de interpretatie van de resultaten van de BBT.

(22)

Tabel 1. Persoonlijke gegevens van de gezonde proefpersonen (N = 40) van de studie met leeftijd, leeftijdscategorie, hoogst afgeronde opleiding en geslacht

Proefpersoon Leeftijd Leeftijdscategorie Opleiding Geslacht

33 41 41-50 HBO Vrouw 4 43 41-50 HBO Vrouw 3 45 41-50 WO Vrouw 1 47 41-50 HBO Vrouw 2 50 41-50 MBO Vrouw 7 42 41-50 HBO Man 6 44 41-50 MBO Man 5 46 41-50 MBO Man 8 49 41-50 WO Man 11 51 51-60 MAVO Vrouw 9 52 51-60 MBO Vrouw 10 54 51-60 HBO Vrouw 12* 58 51-60 MBO Vrouw 15 52 51-60 MAVO Man 14* 54 51-60 MBO Man 13 57 51-60 HBO Man 16 57 51-60 LBO Man 34 61 61-70 HBO Vrouw 18 61 61-70 HH Vrouw 19* 64 61-70 MAVO Vrouw 17 67 61-70 HH Vrouw 20 70 61-70 MAVO Vrouw 23* 61 61-70 HBO Man 22* 62 61-70 HBO Man 24 63 61-70 WO Man 21 64 61-70 HBO Man 26 71 71-80 HH Vrouw 35* 72 71-80 HH Vrouw 28 74 71-80 MBO Vrouw 27* 75 71-80 LO Vrouw 25* 76 71-80 HH Vrouw 29 72 71-80 LO Man 30 73 71-80 MAVO Man 31 75 71-80 HBO Man 32* 76 71-80 HBO Man 36 76 71-80 LBO Man

LO = Lager Onderwijs / HH = Huishoudschool; LBO = Lager Beroepsonderwijs; MAVO = Middelbaar Voortgezet Onderwijs; HAVO = Hoger Voortgezet Onderwijs / MBO = Middelbaar Beroepsonderwijs; VWO = Voortgezet Wetenschappelijk Onderwijs / HBO = Hoger Beroepsonderwijs; WO = Wetenschappelijk Onderwijs

(23)

Tabel 2. Classificatie voor opleiding

Code Hoogst voltooide opleiding

1 Lager onderwijs (LO), Huishoudschool (HH)

2 Lager Beroepsonderwijs (LBO)

3 Middelbaar Voortgezet Onderwijs (MULO, MAVO)

4 Hoger Voortgezet Onderwijs (HAVO), Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) 5 Voortgezet Wetenschappelijk Onderwijs (VWO), Hoger Beroepsonderwijs (HBO)

6 Wetenschappelijk Onderwijs (WO)

Tabel ontleend aan “Diagnostiek en herstelmeting van taalproblemen na niet-aangeboren hersenletsel” van I.M.E. Heesbeen, 2001, Universiteit Utrecht (proefschrift), p. 53.

2.3 Materiaal

In de huidige studie is gebruik gemaakt van twee verschillende tests. De test ‘Benoemen op Omschrijving’ is ontwikkeld door de onderzoeker. Dit is een woordvindingstest waarmee aan de hand van een omschrijving een doelwoord opgeroepen wordt. Daarnaast is bij de proefpersonen ook de ‘Boston Benoemtaak’ (BBT) afgenomen. Deze test is als ‘Boston Naming Test’ in 1983 ontwikkeld door Kaplan, Goodglass en Weintraub, als aanvulling op en onderdeel van de ‘Boston Diagnostic Aphasia Examination’ (BDAE; Goodglass & Kaplan, 1972). De BBT is voor Nederlandse volwassenen al meerdere malen genormeerd, waardoor dit ook in Nederland een veelgebruikte betrouwbare woordvindingstest is (Heesbeen, 2001; Van Loon-Vervoorn & Stumpel, 1996; Van Loon-Vervoorn & Van der Velden, 2006; Van Loon-Vervoorn, Stumpel, & De Vries, 1995).

2.4 Testbeschrijving

2.4.1 Test ‘Benoemen op Omschrijving’

(24)
(25)

een definitieve woordenlijst en responsformulier van 24 woorden zoals weergegeven in Bijlage I en Bijlage II.

2.4.2 Controletaak

Naast de test ‘Benoemen op Omschrijving’ werd ook de ‘Boston Benoemtaak’ (BBT) afgenomen. Deze woordvindingstest is gekozen, omdat dit een vaak gebruikte test is om woordvindingsproblemen te diagnosticeren bij patiënten met een lichte afasie en door de beschikbaarheid van recente normen voor Nederlands sprekende patiënten.

2.5 Procedure

2.5.1 Algemene procedure

De test is uitgevoerd in een rustige omgeving waarbij enkel de onderzoeker en participant aanwezig waren. Het materiaal dat gebruikt werd, bestond uit de BBT, de test ‘Benoemen op Omschrijving’ en schrijfmateriaal. Per leeftijdsgroep is bij de helft van de groep eerst de BBT afgenomen en bij de andere helft van de groep eerst de test ‘Benoemen op Omschrijving’. Voorafgaand aan de afname van de twee tests kregen de participanten uitleg over het doel van het onderzoek en de werkwijze. Bij het doel werd verteld dat dit onderzoek noodzakelijk was om een nieuwe woordvindingstest te ontwikkelen om woordvindingsproblemen te kunnen diagnosticeren bij patiënten met een afasie, omdat onderzocht moest worden of op de test met de huidige items goed gescoord werd door gezonde proefpersonen in dezelfde leeftijdscategorie als de patiënten. Vervolgens werd uitgelegd dat hiervoor twee tests afgenomen werden, namelijk de nieuwe test ‘Benoemen op Omschrijving’ en de bestaande BBT om de scores met elkaar te kunnen vergelijken. Vervolgens werd per test een instructie gegeven. Ten slotte gaf de onderzoeker aan dat de afname van beide tests in totaal maximaal 45 minuten zou duren.

2.5.2 Test ‘Benoemen op Omschrijving’

Voorafgaand aan de test ‘Benoemen op Omschrijving’ werd een uitleg gegeven over de werkwijze. Allereerst werd verteld dat de woordenlijst uit 24 omschrijvingen bestond. Daarbij volgde de uitleg dat de participant een omschrijving te horen kreeg waarbij hij of zij het passende woord diende te zeggen. Ter verduidelijking werd aangegeven dat dit te allen tijde om één woord ging en dat het antwoord nooit uit meerdere woorden bestond. Ten slotte werd aangegeven dat er tussendoor om herhaling gevraagd kon worden, dat eventuele andere vragen gesteld konden worden en dat de test opliep in moeilijkheid. De test werd bij elke proefpersoon in zijn geheel afgenomen en tijdens de afname bestond er geen afbreeknorm.

2.5.3 Boston Benoemtaak

(26)

2.7 Data-analyse

2.7.1 Pilot

Op het ingevulde responsformulier werden de laatst gegeven reacties van de proefpersonen gescoord. Een antwoord werd fout gerekend wanneer dit niet volledig overeen kwam met het doelwoord. Per item is de accuratesse vastgesteld door het totaal aantal correcte en incorrecte antwoorden te berekenen. Zo werd duidelijk zichtbaar of minstens 85% van de proefpersonen de juiste respons had gegeven. Bij de incorrecte reacties is middels een itemanalyse onderzocht hoe vaak eenzelfde reactie werd gegeven en hoe groot de variatie was in de gegeven antwoorden.

2.7.2 Test

2.7.2.1 Scoring

Test ‘Benoemen op Omschrijving’

In tegenstelling tot het scoringssysteem van Van Loon-Vervoorn en Van der Velden (2006) dat in Nederland hoofdzakelijk gebruikt wordt, is in de nieuwe woordvindingstest gebruik gemaakt van de goed-/foutscoring van Kaplan, Goodglass en Weintraub (1983). Een antwoord werd alleen correct beschouwd wanneer dit volledig overeen kwam met het doelwoord. De goed-/foutscoring is gebruikt, omdat er nog geen gegevens beschikbaar waren die bepaalden wanneer een respons een andere waarde zou moeten hebben, zoals bij de BBT. Deze scoringscriteria, maar voornamelijk de scoringsvoorbeelden, kunnen naar aanleiding van het huidige onderzoek wel ontwikkeld worden. Uit de analyse van de gegeven reacties is het mogelijk dat er een nieuwe normering ontwikkeld wordt die meer overeenkomt met de BBT.

Boston Benoemtaak

De laatst gegeven antwoorden zijn gescoord volgens het scoringssysteem dat gebruikt is in eerdere onderzoeken ten behoeve van het verkrijgen van normgegevens (Heesbeen, 2001; Van Loon-Vervoorn & Stumpel, 1996; Van Loon-Vervoorn & Van der Velden, 2006; Van Loon-Vervoorn, Stumpel, & De Vries, 1995). Dit scoringssysteem bestaat uit een vierpuntsschaal waarop de reacties gescoord kunnen worden. Hierbij geldt dat een score van 3 staat voor een juiste benoeming, een score van 2 staat voor een goed passende benoeming, een score van 1 staat voor een enigszins passende benoeming en een score van 0 voor een niet passende benoeming (Roomer et al., 2011). Omdat het woord ‘plantenrek’ niet in de normgegevens van Heesbeen (2001) is meegenomen, is deze in het huidige onderzoek tevens weggelaten bij de scoring aan de hand van de vierpuntsschaal. De ruwe score is per proefpersoon omgezet naar een score gecorrigeerd voor leeftijd en opleiding. Aan de hand van deze gecorrigeerde score is bepaald of een proefpersoon wel of geen afwijkende score had.

(27)

ook is meegenomen. Zo is het mogelijk om de verkregen gegevens te kunnen vergelijken met internationale onderzoeken.

2.7.2.2 Kwantitatieve analyse

Correlatieanalyse

Om de betrouwbaarheid van de test ‘Benoemen op Omschrijving’ te onderzoeken, zijn de resultaten van deze nieuwe woordvindingstest vergeleken met de resultaten van de ‘Boston Benoemtaak’. Omdat de twee tests hetzelfde beogen te meten, namelijk woordvindingsproblemen, is de samenhang tussen de scores van de verschillende tests onderzocht. Omdat de data niet aan alle assumpties van een normaalverdeling voldeed, is dit gedaan met de statistische test Kendall’s tau.

Invloed demografische variabelen

Om te onderzoeken of de verschillende demografische variabelen ‘geslacht’, ‘leeftijd’ en ‘opleiding’ van invloed waren op de uitkomst van de test ‘Benoemen op Omschrijving’ is een aantal statistische tests uitgevoerd. Met behulp van SPSS (versie 22) is bij de variabele ‘geslacht’ een Mann-Whitney U test uitgevoerd. Bij de overige variabelen ‘leeftijd’ en ‘opleiding’ is eerst een Kruskall-Wallis test uitgevoerd. Wanneer sprake was van een significant verschil binnen de demografische variabele is vervolgens een Mann-Whitney U test uitgevoerd als post hoc test waarbij gecorrigeerd werd met behulp van de Bonferroni-correctie.

Itemanalyse

Evenals bij de pilot is een itemanalyse uitgevoerd. De scores van elke participant zijn ingevoerd in SPSS (versie 22). Per item is een totale goed-/foutscore berekend waarna berekend werd hoeveel procent van de participanten dit item goed gescoord had. Zo kon bepaald worden of de items voldeden aan de eis dat minstens 85% van de proefpersonen het doelwoord correct moest benoemen.

Patiënt met restafasie

De gegevens van de patiënt met restafasie zijn enkel middels een kwantitatieve analyse onderzocht. Doordat dit maar één patiënt betrof, is er geen statistische analyse uitgevoerd. De scores van de patiënt zijn vergeleken met de scores van de gezonde proefpersonen op de test ‘Benoemen op Omschrijving’. Er is onderzocht of de scores van de patiënt met restafasie binnen de range van de scores van de gezonde proefpersonen vielen.

2.7.2.3 Kwalitatieve analyse

Foutenanalyse

(28)
(29)

3. Resultaten

3.1 Kwantitatieve analyse

De kwantitatieve analyse is uitgevoerd om te onderzoeken hoe gezonde proefpersonen scoren op de test ‘Benoemen op Omschrijving’. In eerste instantie is hiervoor een correlatieanalyse uitgevoerd, zodat de samenhang tussen de test en de controletaak onderzocht kon worden. Daarnaast is onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed van verschillende demografische variabelen. Dit is enkel bij de test ‘Benoemen op Omschrijving’ uitgevoerd.

3.1.1 Beschrijvende statistiek

De gemiddelde scores op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ en de BBT zijn (per groep) weergegeven in Tabel 3 en Tabel 4. De individuele scores van de patiënten zijn terug te vinden in Bijlage VIII en Bijlage IX. Uit de Kolmogorov-Smirnov test blijkt dat de data van de gehele populatie niet normaal verdeeld is bij beide tests. De correlatieanalyse is uitgevoerd met de Kendall’s tau en de vergelijking van de tests is uitgevoerd met de Wilcoxon Signed Rank test, omdat niet alle data normaal verdeeld waren. Om de invloed van de verschillende demografische variabelen te onderzoeken, zijn de scores van de verschillende groepen met elkaar vergeleken. Voor de demografische variabele ‘geslacht’ is een Independent T-Test uitgevoerd om te onderzoeken of er een significant verschil bestond tussen de scores van mannen en vrouwen, omdat de data normaal verdeeld was. Het aantal proefpersonen in de verschillende groepen van opleidingsniveau was te klein om een statistische analyse mee uit te kunnen voeren. Daarom is ervoor gekozen om een aantal groepen samen te voegen. Hiervoor zijn de opleidingsniveaus 1 (LO & HH) en 2 (LBO) samengevoegd, omdat deze twee groepen samen de laag opgeleide proefpersonen representeren. De opleidingsniveaus 3 (MULO & MAVO) en 4 (HAVO en MBO) vormen samen de groep middelbaar opgeleide proefpersonen en in opleidingsniveau 5 (VWO & HBO) en 6 (WO) bevinden zich de hoog opgeleide proefpersonen, waardoor deze twee niveaus samengevoegd werden. Door een blijvend klein aantal proefpersonen per groep bij de variabele ‘opleidingsniveau’ en tevens een klein aantal proefpersonen binnen de variabele ‘leeftijd’ is de invloed van deze demografische variabelen onderzocht met de non-parametrische Kruskal-Wallis test waarbij vervolgens een Mann-Whitney U test is uitgevoerd als post hoc test. Voor een betrouwbare analyse is gebruik gemaakt van de Bonferroni-correctie. Dit betekent dat het significantieniveau van p ≤ .05 gedeeld is door het aantal uitgevoerde post hoc tests. Bij de variabele ‘leeftijd’ leverde dit een significantieniveau op van p ≤ .008 en bij de variabele ‘opleidingsniveau’ werd dit p ≤ .017.

(30)

Tabel 3. Beschrijvende statistiek van de test 'Benoemen op Omschrijving' per groep weergegeven

N Min. Max. Med. Gem. SD KS-stat. KS-sig.

PPN PPN totaal 36 4 23 19.00 17.81 4.308 .157 .025* PPN excl. BBT <149,6 27 11 23 19.00 19.00 2.896 .200 .007* Geslacht Man 13 11 22 19.00 19.00 3.055 .205 .138 Vrouw 14 14 23 19.50 19.00 2.855 .187 .200 Leeftijd 41 t/m 50 9 19 23 21.00 21.11 1.167 .240 .144 51 t/m 60 6 16 21 18.50 18.33 1.751 .185 .200 61 t/m 70 6 14 22 20.00 19.33 2.875 .287 .133 71 t/m 80 6 11 21 16.50 16.17 3.430 .147 .200 Opleidings- niveau 1 & 2 6 11 19 15.00 15.22 2.944 .175 .200 3 & 4 9 16 21 19.00 18.89 1.691 .193 .200 5 & 6 12 17 23 21.00 20.92 1.564 .355 .000*

N = aantal proefpersonen, Min. = minimum, Max. = maximum, Med. = mediaan, Gem. = gemiddelde, SD = standaarddeviatie, KS-stat. = Kolmogorov-Smirnov statistiek, KS-sig. = Kolmogorov-Smirnov significantie, PPN = patiënten, BBT = Boston Benoemtaak

*Significantieniveau p ≤ .05

Tabel 4. Beschrijvende statistiek van de BBT

N Min. Max. Med. Gem. SD KS-stat. KS-sig.

PPN

PPN totaal 36 30 59 53 51.14 6.375 .226 .000*

PPN excl.

BBT <149,6 27 47 59 54 54.11 2.455 .140 .186

N = aantal proefpersonen, Min. = minimum, Max. = maximum, Med. = mediaan, Gem. = gemiddelde, SD = standaarddeviatie, KS-stat. = Kolmogorov-Smirnov statistiek, KS-sig. = Kolmogorov-Smirnov significantie, PPN = patiënten, BBT = Boston Benoemtaak

*Significantieniveau p ≤ .05

3.1.2 Vergelijking test en controletaak

(31)

Onderzocht is of de correlatie veranderde wanneer de proefpersonen met een afwijkende score op de BBT werden meegenomen in de analyse. Daarom is nogmaals een correlatieanalyse uitgevoerd met alle 36 proefpersonen. Ondanks dat de correlatiecoëfficiënt groter is dan bij de eerste analyse is er nog steeds een zwakke samenhang, welke echter wel significant is (τb = .278, p = .026).

Wegens een uitgebleven correlatie is het verschil in scores, van de proefpersonen die niet afwijkend scoorden op de BBT, verder onderzocht. De gemiddelde percentages van de goedscores van de beide tests laten zien dat de proefpersonen significant (Z = -4.549, p = <.001) hoger scoren op de BBT (M = 90.185, SD = 4.091) dan op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ (M = 79.167, SD = 12.065).

3.1.3 Invloed demografische variabelen

In het huidige onderzoek is de invloed van verschillende variabelen op de scores meegenomen, zoals ‘geslacht’, ‘leeftijd’ en ‘opleidingsniveau’. Middels verschillende non-parametrische tests is onderzocht welke variabelen een invloed hadden op de totaalscore van de test ‘Benoemen op Omschrijving’. 3.1.3.1 Geslacht

De groep mannen (M = 19.00, SD = 3.055) en de groep vrouwen (M = 19.00, SD = 2.855) halen gemiddeld eenzelfde score en er blijkt dan ook geen significant verschil te zijn (t (25) = <.001, p = 1.000).

3.1.3.2 Leeftijd

Vervolgens is onderzocht of er sprake is van invloed van leeftijd op de scores op de test ‘Benoemen op Omschrijving’. Er wordt met de Kruskal-Wallis test een significant verschil (χ2(3) = 11.768, p = .008) gevonden tussen de scores van de proefpersonen in de verschillende leeftijdscategorieën. Als post hoc test zijn meerdere Mann-Whitney U tests uitgevoerd waarbij gebruik gemaakt werd van de Bonferroni-correctie. Zoals te zien is in Figuur 2 en Tabel 5 blijkt er enkel tussen de leeftijdscategorie 41 t/m 50 en 51 t/m 60 en de leeftijdscategorie 41 t/m 50 en 71 t/m 80 een significant verschil te zijn.

Figuur 2. De invloed van leeftijd op de scores op de test ‘Benoemen op Omschrijving’

(32)

Tabel 5. Verschillen tussen de scores per leeftijdscategorie 41 t/m 50 51 t/m 60 61 t/m 70 71 t/m 80 41 t/m 50 - - - - 51 t/m 60 U = 5.00 - - - p = .004* 61 t/m 70 U = 16.00 U = 11.00 - - p = .112 p = .155 71 t/m 80 U = 4.00 U = 10.00 U = 7.50 - p = .003* p = .120 p = .047

*Significantieniveau p ≤ .008; eenzijdige test

3.1.3.3 Opleidingsniveau

Ten slotte is de invloed van de variabele ‘opleidingsniveau’ onderzocht. De Kruskal-Wallis test liet zien dat er een significant verschil (χ 2 (2) = 14.807, p = .001) is tussen de verschillende scores van de proefpersonen in relatie tot hun opleidingsniveaus. Uit de Mann-Whitney U tests die bij alle opleidingsniveaus zijn uitgevoerd, blijkt dat er bij de scores tussen alle drie de groepen een significant verschil bestaat (zie Figuur 3 en Tabel 6), waarbij de laag opgeleide proefpersonen significant lager scoren dan de hoog opgeleide proefpersonen. De Bonferroni-correctie is bij deze analyse toegepast.

Figuur 3. De invloed van opleidingsniveau op de scores op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ (zie Tabel 2 voor de classificatie)

* *

(33)

Tabel 6. Verschillen tussen de scores per opleidingsniveau

1 & 2 3 & 4 5 & 6

1 & 2 - - -

3 & 4 U = 7.50 - -

p = .009*

5 & 6 U = 18.00 U = 2.50 -

p = .005* p = .000*

*Significantieniveau p ≤ .017; eenzijdige test

3.1.4 Itemanalyse

Per item is onderzocht hoe vaak het goede antwoord is gegeven. De individuele scores zijn per item weergegeven in Bijlage IX. Wanneer evenals bij de pilot de norm gebruikt wordt dat minstens 85% van de antwoorden correct moeten zijn om de items als geschikt te beschouwen, zouden de scores van tien items zich onder deze norm bevinden. Dit zijn item 10 - Hoofdgerecht (77,8%), item 12 - Kannibaal (77,8%), item 14 - Kleinzoon (81,5%), item 16 - Autobiografie (33,3%), item 18 - Citaat (29,6%), item 20 - Adoptie (44,4%), item 21 - Mening (81,5%), item 22 - Grondwet (63%), item 23 - Democratie (77,8%) en item 24 - Oorzaak (37%).

3.1.5 Patiënt met restafasie

Doordat er enkel één afasiepatiënt getest is met de test ‘Benoemen op Omschrijving’ is er geen statistische analyse uitgevoerd. Er is onderzocht of de patiënt op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ binnen de range van de scores van de gezonde proefpersonen scoorde. In Bijlage XI zijn de reacties van de afasiepatiënt in het responsformulier weergegeven. Van de 24 items heeft de afasiepatiënt acht items goed, wat afwijkend is van de scores van de gezonde proefpersonen zonder afwijkende score op de BBT (M = 19.00, range = 11-23).

De patiënt behaalde tevens op de BBT een score die afwijkend was van de controlegroep. De gecorrigeerde score was 71 wat duidelijk onder de cut-off grens van 149,6 was.

Wanneer de tien items waar de gezonde proefpersonen onder de norm van 85% scoren uit de analyse gehaald worden, blijkt dat de afasiepatiënt met een accuratesse van zeven nog steeds afwijkend scoort van de gezonde proefpersonen (M = 13.00, range = 10-14).

3.2 Kwalitatieve analyse

De kwalitatieve analyse bestaat uit een itemanalyse van de test ‘Benoemen op Omschrijving’ waarin onderzocht wordt wat voor fouten de proefpersonen maken.

3.2.1 Foutenanalyse

(34)

fouten de gezonde proefpersonen maken en hoe ver de responsen van het doelwoord afliggen. Van de 27 gezonde proefpersonen zijn de incorrecte responsen per item weergegeven in Bijlage X.

Een aantal items is het meest interessant om te bestuderen aangezien het percentage correcte antwoorden niet voldoet aan de gestelde norm. Dit betreft item 10 - Hoofdgerecht, item 12 - Kannibaal, item 14 - Kleinzoon, item 16 - Autobiografie, item 18 - Citaat, item 20 - Adoptie, item 21 - Mening, item 22 - Grondwet, item 23 - Democratie en item 24 – Oorzaak. In Tabel 7 zijn de incorrecte responsen van deze items weergegeven. Bij het analyseren van de fouten is gebruik gemaakt van de indeling van de benoemingshiërarchieën van Roomer et al. (2011). Hierdoor werd duidelijk wat voor fouten de proefpersonen maakten.

Tabel 7. Incorrecte responsen afwijkende items test 'Benoemen op Omschrijving'

Doelwoord Omschrijving Respons Goed Fout % cor

10 Hoofdgerecht Belangrijkste en meestal grootste onderdeel van een

maaltijd die meestal uitgebreider wordt geserveerd dan andere gangen

Hoofdmenu II Hoofdmaaltijd I Vlees I Diner II

21 6 77,8

12 Kannibaal Mens die mensenvlees eet - II

Humaan I Carnivoor I Omnivoor I Bosjesman I

21 6 77,8

14 Kleinzoon De zoon van je kind Kleinkind IIIII

22 5 81,5

16 Autobiografie Boek waarbij de schrijver zijn éigen levensloop

beschrijft

Biografie IIIII IIII Autobiograaf I Memoires I - II

9 18 33,3

18 Citaat Tekst die letterlijk aangehaald wordt, vaak onder

vermelding van auteur en/of bron

- IIIII Quote IIII Anekdote I Nieuwsfeit I Uitgelicht I Bronvermelding I Verwijzing I 8 19 29,6

20 Adoptie Het verschijnsel dat het kind van iemand anders

opgenomen wordt in het eigen gezin en het officieel erkend wordt als een eigen kind

Adopteren III Pleegkind IIII Adoptiekind IIIII Dan adopteer je dat kind I Stiefkind I

Geadopteerd kind I

12 15 44,4

21 Mening Wat je ervan vindt; je gedachten over iets Idee II

Visie I Nadenken I - I

(35)

22 Grondwet De belangrijkste Nederlandse wet waarin de rechten en plichten van Nederlandse burgers staan

Burgerrechten nee I

Algemeen burgerlijk wetboek I Burgerlijk wetboek I

Wetboek III

Wetboek van strafrecht II - II

17 10 63

23 Democratie Bestuursvorm waarbij de regering door een

meerderheid van het volk gekozen wordt en het volk zichzelf regeert Keizerrijk I Regering I - III Partijen I 21 6 77,8

24 Oorzaak Waardoor het komt; aanleiding of reden waarom iets

ontstaat of begint - IIIII I Reden I Idee I Gebeurtenis I Oorsprong IIII Ontwerp I Aanleiding I Ontstaan I Schepping I 10 17 37 Totaal Item 10 - Hoofdgerecht

Bij de zes incorrecte antwoorden zijn vier verschillende woorden gebruikt. Dit laat zien dat er een ruime diversiteit in incorrecte antwoordmogelijkheden is. Wanneer de antwoorden worden geclassificeerd, krijgen ze het volgende label:

Hoofdmenu 1.9 Te hoge bovenschikking of eerste deel van een samenstelling Hoofdmaaltijd 1.9 Te hoge bovenschikking of eerste deel van een samenstelling Vlees 1.5 Semantisch enigszins passende benoeming

Diner 1.9 Te hoge bovenschikking of eerste deel van een samenstelling

Item 12 - Kannibaal

Bij de zes incorrecte responsen zijn vijf verschillende antwoorden te onderscheiden. Er wordt twee keer geen respons gegeven. Van de overige vier foute responsen zijn er twee die in bepaalde mate met het doelwoord verwant zijn en twee die verder van het doelwoord afstaan.

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Humaan 0.5 Semantisch zwaar afwijkende benoeming

(36)

Item 14 - Kleinzoon

Bij de afwijkende items laat item 14 een ander beeld zien dan de vorige foute responsen. Van de vijf incorrecte responsen is er maar één zelfde antwoord gegeven.

Kleinkind 1.9 Te hoge bovenschikking of eerste deel van een samenstelling

Ondanks dat dit een bovenschikking betreft, is deze respons gezien de omschrijving niet fout. ‘De zoon van je kind’ is immers ook je kleinkind. Het woord ‘zoon’ is echter in de omschrijving toegevoegd om het meer specifieke doelwoord op te roepen in plaats van deze bovenschikking.

Item 16 - Autobiografie

Het doelwoord van item 16 wordt door veel proefpersonen foutief benoemd. Er zijn vier verschillende soorten antwoorden gegeven.

Biografie 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Autobiograaf 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Memoires 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Het antwoord ‘biografie’ was van de achttien foute antwoorden het meest genoemde woord. Er zijn veertien proefpersonen die dit als antwoord gegeven hebben. De woorden ‘biografie’ en ‘autobiografie’ lijken qua woordvorm en betekenis veel op elkaar. In beide gevallen gaat het om de levensbeschrijving van een persoon, maar bij de autobiografie schrijft de auteur zijn of haar eigen levensverhaal.

Item 18 - Citaat

Evenals item 16 is het doelwoord van item 18 een woord dat maar door weinig proefpersonen correct benoemd wordt. Het type foute antwoorden laat echter een ander beeld zien. Met zeven verschillende reacties is er een grotere variatie in de antwoorden. De foutieve antwoorden zijn als volgt:

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Quote 2.10 Synoniem in een vreemde taal

Anekdote 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Nieuwsfeit 0.5 Semantisch zwaar afwijkende benoeming

Uitgelicht 0.5 Semantisch zwaar afwijkende benoeming

Bronvermelding 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming

(37)

Item 20 - Adoptie

Er is een grote variatie in de foute antwoorden bij item 20. Van de vijftien foutieve responsen zijn er zes verschillende soorten antwoorden. Er is niet één antwoord dat uitzonderlijk vaak gegeven wordt. Wel zijn de meeste antwoorden zeer nauw met het doelwoord verbonden, wat duidelijk wordt bij het classificeren van de fouten.

Adopteren 3.1 Juiste benoeming

Pleegkind 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Adoptiekind 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Dan adopteer je dat kind 2.6 Semantisch goed passende omschrijving Stiefkind 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Geadopteerd kind 2.11 Goede benoeming in een zin gebruikt

Item 21 - Mening

Het percentage correcte responsen van dit item valt net niet binnen de gestelde norm. Van de vijf verkeerde antwoorden zijn er vier verschillende soorten antwoorden gegeven, wat duidt op een grote variatie.

Idee 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Visie 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Nadenken 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Item 22 - Grondwet

Ondanks dat er zes verschillende soorten foute antwoorden gegeven worden bij dit item, lijken vier van de zes antwoorden erg op elkaar. De foutieve reacties zijn als volgt:

Burgerrechten, nee 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Algemeen burgerlijk wetboek 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Burgerlijk wetboek 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Wetboek 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Wetboek van strafrecht 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Te zien is dat in de vier antwoorden die nauw met elkaar verwant zijn het woord ‘wetboek’ voorkomt.

Item 23 - Democratie

Er zijn verschillende soorten foutieve responsen gegeven door de proefpersonen. De woorden die genoemd werden, zijn maar eenmaal genoemd. Het betreft de volgende reacties:

(38)

Regering 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Partijen 0.5 Semantisch zwaar afwijkende benoeming

Item 24 - Oorzaak

Bij item 24 is er de meeste verscheidenheid in foute antwoorden te zien. Er worden hier wel negen verschillende responsen gegeven.

- 0.1 Geen of ontwijkende frase

Reden 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Idee 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Gebeurtenis 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Oorsprong 2.5 Semantisch goed passende foutieve benoeming Ontwerp 0.5 Semantisch zwaar afwijkende benoeming

Aanleiding 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Ontstaan 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming Schepping 1.5 Semantisch enigszins passende foutieve benoeming

(39)
(40)
(41)

4. Discussie

In de huidige studie is onderzoek gedaan naar de functionaliteit en de bruikbaarheid van de nieuw ontwikkelde woordvindingstest ‘Benoemen op Omschrijving’. Het betreft een eerste interpretatie van de resultaten die voornamelijk laten zien hoe gezonde proefpersonen op deze test scoren.

4.1 Kwantitatieve analyse

4.1.1 Correlatieanalyse

De samenhang tussen de scores op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ en de BBT is onderzocht middels een correlatieanalyse om de betrouwbaarheid van de nieuw ontwikkelde test te onderzoeken. Er blijkt een zeer beperkte en niet-significante correlatie te zijn tussen de scores op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ en de scores op de BBT. Dit wil zeggen dat bij de proefpersonen uit het huidige onderzoek een lage score op de BBT niet automatisch ook een lage score op de test ‘Benoemen op Omschrijving’ betekent.

Er zijn verschillende mogelijke oorzaken voor deze lage correlatie te vinden. Allereerst is er sprake van een plafondeffect op de BBT. Een plafondeffect in de scores zorgt meestal voor een lagere correlatiecoëfficiënt. Het plafondeffect op de BBT zorgt ervoor dat er zeer weinig variatie is in de hoogte van de scores en dat feitelijk bijna alle scores zeer hoog zijn. Omdat bij de test ‘Benoemen op Omschrijving’ sowieso al lagere scores worden gehaald, betekent een erg hoge score op de BBT daardoor niet automatisch ook een erg hoge score bij de test ‘Benoemen op Omschrijving’. Dit is gerelateerd aan de moeilijkheidsgraad die per test mogelijk verschilt. De test ‘Benoemen om Omschrijving’ is ontwikkeld om de milde woordvindingsproblemen te kunnen diagnosticeren die door de BBT niet worden gevonden vanwege het plafondeffect (Heesbeen, 2001). Door gebruik te maken van omschrijvingen in plaats van afbeeldingen konden woorden met een lagere concreetheid geïncludeerd worden. De test ‘Benoemen op Omschrijving’ heeft daardoor een hogere moeilijkheidsgraad. Dit zou kunnen leiden tot een meer sensitieve test voor mensen met een restafasie, maar het leidt ook tot het uitblijven van een plafondeffect in de controlegroep.

Daarnaast is het mogelijk dat de lage correlatie veroorzaakt wordt door het verschil in inputroute bij de beide tests. In het taalmodel van Ellis en Young (1988) zijn twee verschillende inputroutes beschreven, namelijk gesproken en geschreven taal. De test ‘Benoemen op Omschrijving’ gebruikt de route van gesproken taal, doordat de items auditief aangeboden worden. De informatie loopt via drie verschillende modules, namelijk het auditief analysesysteem, het auditief inputlexicon en het semantische systeem. Bij het herkennen van afbeeldingen zijn er maar twee modules betrokken, namelijk de visuele object- en afbeeldingsanalyse en het semantische systeem. Mogelijk is het bij een van deze routes eenvoudiger om woorden op te roepen wat een verschil in scores kan betekenen.

4.1.2 Invloed demografische variabelen

Bij de test ‘Benoemen op Omschrijving’ is onderzocht of de verschillende demografische variabelen, te weten ‘geslacht’, ‘leeftijd’ en ‘opleidingsniveau’, invloed hebben op de scores van de test.

(42)

woordvinding. Daarbij gaven onderzoekers die wel een effect van geslacht vonden als oorzaak dat de mannen in hun onderzoek hoger opgeleid waren en zij daardoor ook een hogere score behaalden. Bij de BBT is een zwak verband gevonden tussen geslacht en de behaalde score op de test (Heesbeen, 2001). Uit de resultaten van de Independent T-Test bleek inderdaad dat er in het huidige onderzoek geen significante invloed was van geslacht op de score.

Ook voor de mogelijke invloed van de demografische variabele ‘leeftijd’ op woordvinding is geen consensus in de literatuur te vinden. Verschillende studies (Mariën et al., 1998; Neils et al., 1995; Welch et al., 1996) hebben aangetoond dat er op latere leeftijd een afname te zien is in de woordvinding, maar vanaf welke leeftijd deze afname zou plaatsvinden verschilt per studie. Daarnaast zijn er ook onderzoekers die helemaal geen verband vinden tussen woordvinding en leeftijd (Nicholas et al. 1989). Heesbeen (2001) vond voor de BBT een effect van leeftijd op de scores. Tot de leeftijd van 70 jaar namen de scores toe, maar vanaf deze leeftijd was er een afname in de scores te zien. De verwachting was in het huidige onderzoek dan ook dat leeftijd invloed had op de scores van de test ‘Benoemen op Omschrijving’, waarbij bij de oudere proefpersonen een lagere score werd verwacht dan bij de jongere proefpersonen. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de proefpersonen in de leeftijd van 41 t/m 50 jaar inderdaad gemiddeld de hoogste score behalen en de proefpersonen in de leeftijd van 71 t/m 80 jaar gemiddeld de laagste score behalen. Tevens blijkt uit de statistische analyse dat er een significant verschil is in de scores tussen de leeftijdsgroepen. De post hoc test maakte zichtbaar dat dit significante verschil bestond tussen de scores van twee leeftijdsgroepen, namelijk die van de leeftijdscategorieën 41 t/m 50 en 51 t/m 60 en de leeftijdscategorieën 41 t/m 50 en 71 t/m 80. Door de Bonferroni-correctie die toegepast moest worden, werd het significante verschil tussen de leeftijdscategorieën 61 t/m 70 en 71 t/m 80 teniet gedaan. De resultaten van de verschillen tussen de scores van de leeftijdsgroepen dienen echter voorzichtig geïnterpreteerd te worden, aangezien het kleine leeftijdsgroepen van respectievelijk zes tot en met acht proefpersonen betreft. Het gevonden effect komt niet geheel overeen met de wijze waarop de invloed van leeftijd zich bij de BBT manifesteert. Heesbeen (2001) rapporteert bij de BBT een afname in scores vanaf de leeftijd van 70 jaar, terwijl de afname in het huidige onderzoek al zichtbaar wordt vanaf de leeftijdscategorie 51 t/m 60 jaar. Een mogelijke verklaring hiervoor is het verschil in leeftijdsgroepen. De indeling die Heesbeen (2001) gebruikt is grover, namelijk 13 t/m 19 jaar, 20 t/m 69 jaar en als laatst 70 t/m 85 jaar. In de categorie 20 t/m 69 jaar is geen onderscheid gemaakt. Mogelijk zou hierin eveneens een afname in scores gevonden zijn vanaf ongeveer 50 jaar als er onderscheid gemaakt zou zijn. Daarnaast is het mogelijk dat het effect van leeftijd zich bij het benoemen aan de hand van een omschrijving eerder manifesteert dan bij het benoemen aan de hand van afbeeldingen. Dit kan enkel geconcludeerd worden wanneer vervolgonderzoek met grotere groepen proefpersonen eenzelfde leeftijdseffect laat zien.

(43)

opleiding en concludeert daaruit dat bij het interpreteren van de scores gecorrigeerd dient te worden voor opleiding om een betrouwbaar beeld te creëren van de woordvinding. In het huidige onderzoek blijkt na het uitvoeren van de post hoc test en het toepassen van de Bonferroni-correctie een significant verschil te zijn tussen elke (gepaarde) opleidingsgroep. Dit betekent dat er een effect van opleiding is op de score van de test ‘Benoemen op Omschrijving’ waarbij laag opgeleide personen een significant lagere score behalen dan de hoog opgeleide personen.

De resultaten uit het huidig onderzoek laten zien dat verschillende demografische variabelen invloed hebben op de score op de test ‘Benoemen op Omschrijving’. Dit betreft de variabelen ‘leeftijd’ en ‘opleidingsniveau’. Om een betrouwbaardere interpretatie van de testscores te kunnen verkrijgen bij patiënten dienen er daarom normgegevens opgesteld te worden waarbij rekening gehouden wordt met deze twee variabelen. Heesbeen (2001) stelt naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek naar de BBT dat dit belangrijk is om de gegevens correct te kunnen interpreteren. Middels een regressievergelijking met de factoren ‘leeftijd’ en ‘opleiding’ heeft Heesbeen (2001) een correctietabel opgesteld om de ruwe scores te kunnen corrigeren voor de genoemde factoren. In het huidige onderzoek is dit nog niet toegepast wegens de kleine onderzoeksgroep. De resultaten dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden, maar ze geven wel een eerste indicatie over hoe gezonde proefpersonen scoren. Het huidige onderzoek levert echter nog niet genoeg data om betrouwbare normgegevens op te kunnen stellen.

4.1.3 Itemanalyse

Bij het onderzoeken van de gemaakte fouten per item, wordt duidelijk dat er op slechts veertien items gescoord wordt zoals werd verwacht. Hierbij worden wel fouten gemaakt, maar dit percentage is niet meer dan 15%, waardoor dit nog als normale score gezien kan worden. Dit kwam niet overeen met de verwachting, aangezien bij de afname van de pilot alle 24 items door minstens 85% van de proefpersonen correct benoemd werden. Doordat de groep proefpersonen in de test evenals bij de pilot bestond uit gezonde volwassenen werd verwacht dat alle items door minstens 85% correct benoemd werden. Bij het aantal incorrecte responsen is het opvallend dat vier items door nog geen 50% van de proefpersonen correct benoemd werden. Dit betrof de items 16 – Autobiografie, 18 – Citaat, 20 – Adoptie en 24 – Oorzaak. In hoofdstuk 4.2.1 Foutenanalyse worden de afwijkende items en de daarbij gemaakte fouten uitgebreider besproken.

4.1.4 Patiënt met restafasie

(44)

nog steeds een afwijkende score behaalt wanneer ook de slecht gescoorde items uit de test gehaald worden, maakt de indicatie dat patiënten met woordvindingsproblemen lager zullen scoren sterker. Deze items bleken voor gezonde proefpersonen al (te) moeilijk om te beantwoorden waardoor de verwachting is dat ook patiënten met restafasie slecht scoren op deze items. Dat er een afwijkende score blijft bestaan wanneer deze items uit de test gehaald worden, laat zien dat de afasiepatiënt niet alleen fouten maakt bij deze items, maar ook bij de items waar de gezonde proefpersonen voornamelijk een correct antwoord geven. Dit geeft ook een eerste indicatie dat patiënten met een restafasie inderdaad specifiek moeite kunnen hebben met deze test voor woordvindingsproblemen.

Op de bestaande woordvindingstest, de BBT, scoort deze patiënt onder de cut-off grens wat bevestigt dat de patiënt last heeft van woordvindingsproblemen. Dat de patiënt op beide tests een afwijkende score behaalt, geeft aanleiding om de voorzichtige aanname te doen dat de tests hetzelfde meten en de test ‘Benoemen op Omschrijving’ gezien zou kunnen worden als een geschikte woordvindingstest voor patiënten met een restafasie.

4.2 Kwalitatieve analyse

4.2.1 Foutenanalyse

Middels de foutenanalyse kan voor sommige items een verklaring gegeven worden voor de lage(re) score in de test ten opzichte van de pilot. Daarnaast geeft de analyse van de incorrecte responsen inzicht in de mate van incorrectheid, waarmee een bepaalde mate van nuance aangebracht kan worden of waardoor eventueel een scoringsmethode ontwikkeld worden die verder gaat dan een goed-/foutanalyse.

Er is één item dat na de foutenanalyse toch voldoet aan de norm van 85%, doordat een alternatief antwoord dan het doelwoord toch als correct kan worden beschouwd, namelijk item 16 – Autobiografie. Het incorrecte respons ‘biografie’ is volgens de benoemingshiërarchiën (Roomer et al., 2011) sterk semantisch verwant met het doelwoord en wordt bovendien door veertien proefpersonen gegeven waardoor het beschouwd kan worden als een normaal en correct antwoord. Met maar vier overgebleven incorrecte responsen voldoet dit item toch aan de norm.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vijf strategieën laten zien dat formatieve evaluatie gericht is op het verbeteren van het leren, waarbij de rollen van de docent en de leerling veranderen: de docent bege- leidt

Woont u in dezelfde gemeente als degene die u voor u wilt laten stemmen, dan hoeft u dit formulier niet te gebruiken.. U kunt dan de ander voor u laten stemmen door dat op

Als u een ander aanwijst om voor u te stemmen met behulp van de achterkant van uw stempas, moet u namelijk een kopie van een identiteitsbewijs meegeven dat maximaal vijf jaar

Woont u in dezelfde gemeente als degene die u voor u wilt laten stemmen, dan hoeft u dit formulier niet te gebruiken.. U kunt dan de ander voor u laten stemmen door dat op

We willen je namelijk vragen om samen met één van je ouders en met je beste vriend(in) deel te nemen aan een onderzoek van de Universiteit Utrecht.. Het onderzoek gaat over

Het onderzoek gaat over de persoonlijke ontwikkeling van jongeren wanneer zij van de basisschool naar de middelbare school gaan..

Additionele trendanalyse, waarbij het gewijzigde item buiten beschouwing werd gelaten, laat geen significante trend (toe- of afname) meer zien. Hieruit concluderen we dat

Volgens de ombudsman is het voor de medewerkers van de gemeente niet altijd duidelijk hoe er met medische gegevens omgegaan moet worden en welke mogelijk- heden er zijn als